Zoeken

Stoppen met roken op het Westers front

De sigaretten in de asbak zien eruit als lijkjes. Opgezwollen in het regenwater, bleek en week. Net als die soldaten in de loopgraven in die film over de eerste wereldoorlog. Bleke hompjes vlees die alle uitdrukking van leven op hun gezicht verloren zijn. Sporen van bloed en modder de enige overgebleven tekenen dat ze ooit rondliepen, dat ze ooit riepen, dat ze ooit lachten. Nu liggen ze opgeblazen met dood. Van alle liefde leeggelopen. De lijkjes mij aan. Zwevend in het regenwater, sporen van tabak als modderig bloed rond hen drijvend. Heb ik ze doodgemaakt? Of maak ik mezelf gewoon dood? Zal ik ook eindigen met mijn gezicht naar beneden, roepend van de pijn om de liefde die op een vergeelde foto in mijn binnenzak steekt? Is de pijn die ik nu op diezelfde plek voel om mijn Braziliaanse liefde minder dan dat? Ik zou denken van wel. Ik hoor geen kogels om mijn horen vliegen, ik zie geen vrienden voor mijn ogen sterven met ledematen die meters verderop liggen, ik zie geen ratten aan mijn tenen peuzelen. Toch stromen de tranen over mijn wangen terwijl ik al mijn ledematen nog heb. Tranen die mij al even hard doen opzwellen als die dode sigaretten in het modderwater. Ik voel me als een slachtoffer van liefde en van afstand en van pijn, pijn, pijn, en lig ik in een bommenkrater in de modder te wachten tot het water me komt verslinden en me langzaamaan gaat opblazen en doen verrotten. Er is zoveel pijn in de wereld. In onze botten, in onze grond. Ik blaas de laatste rook uit en gooi nog een lijkje op de stapel. Op de schoorsteen zie ik twee zwarte vogels zitten. Misschien kraaien. Ze lijken wel te zoenen, zo met hun snaveltjes dicht bij elkaar. Als zwarte kraaien hun liefde kunnen botvieren, waarom ik dan niet? Waarom blijft deze oorlog en deze pijn voortduren, als kraaien al kunnen dansen.

Tom Keysers
6 0

Nieuwe huisgenoot

Ze woont nu bijna een week in zijn huis. Kaatje. Een kleine pup, hij herkent haar wel, ze is net als hij. Alleen natuurlijk nog heel erg klein. Maar man man, wat een druktemaker. En een bijdehandje. Ze had al na een dag in de gaten dat ze door het hondenluik naar buiten kon. Alleen terug naar binnen was wat lastig, daar is de opstap wat hoger. En ze rent met zijn tennisballen door het huis of het niks is. Dat vindt hij wel goed, met het speelgoed mag ze wel spelen. Zijn snoepjes en brokjes zijn natuurlijk een ander verhaal. Daar moet ze afblijven. Hij moppert ook op haar als ze dat probeert. Gelukkig geeft het vrouwtje hem dan groot gelijk. En ook als ze iets doet wat hij niet leuk vindt en hij corrigeert haar, dan is het vrouwtje erg blij met hem. Dat ziet hij wel. Het vrouwtje heeft het er trouwens ook maar druk mee. Afgelopen maandag kwam ze. Het vrouwtje was met haar zus weggeweest en bracht toen ze terugkwam een bench mee naar binnen. Toen hij kwam kijken, zag hij dat er een heel klein hondje in zat. Hmm, was dat goed of slecht nieuws? Want een speelkameraadje is natuurlijk wel heel leuk maar het kan ook heel druk zijn.  En druk is het zeker, het meisje loopt constant achter hem aan. Na een dag kon hij zelfs buiten niet op zijn gemak op zijn kussen liggen. Ze bemoeit zich overal mee. Gelukkig kan ze niet op de bank dus daar kan hij dan nog wel rustig liggen. Hoewel, dan gaat ze voor de bank staan en maakt lawaai. Ze wil alleen maar spelen. En ze rent door het huis, niet normaal. Soms zo hard dat ze uit de bocht vliegt en op haar zij verder glijdt. Ze heeft ook al een paar keer de bocht te krap genomen en is tegen de muur aangebotst. Maar ze is niet flauw, dat moet hij zeggen. En als ze buiten geplast heeft, krijgt ze van het vrouwtje een snoepje. Nou ja, dat is toch maar heel normaal. Het zijn ook hele kleine ieniemienie snoepjes, dat wel. Ze moet nog veel leren, zegt het vrouwtje. Ja, dat ziet hij wel. Voorlopig geeft hij haar maar het voordeel van de twijfel. Want het is ook wel heel gezellig in huis. Ze heet Kaatje. Tenminste, dat denkt hij. Het vrouwtje noemt haar namelijk ook heel vaak Nee. Maar dat is niet echt een naam, toch?    

Machteld
11 2

Ieder zijn waarheid

Het is een druilerige dag en de vrolijkheid is ver te zoeken. De alliteraties krijgt u er vandaag geheel gratis bij. We komen net uit de parkeergarage gestapt en er valt een dikke druppel in mijn rechteroog. Terwijl we verder stappen kunnen we gelukkig onder een afdak schuilen. Met enkel mijn linkeroog geopend bots ik net niet tegen twee jongemannen aan.  Tussen hen in staat een groot bord en een rek met folders. Op het bord kan je -zelfs met één oog open- niet naast het grote opschrift kijken. “OP ZOEK NAAR DE WAARHEID?”, staat er in hoofdletters. "Zal ik die jongemannen anders vragen of het de hele dag blijft regenen", zeg ik tegen mijn vrouw. "Zij moeten dat weten." "Laat die jongens maar met rust", zegt ze. "Het was gewoon een grapje", zeg ik terwijl ik al knipperend mijn rechteroog open. Een passerende mevrouw kijkt me behoorlijk boos aan. Ze denkt wellicht dat ik op haar knipoog. Misschien zijn de jongens met het waarheidsbord vertegenwoordigers van een politieke partij. Want ik herinner me plots het tv-programma Ieder zijn waarheid, met politici van divers pluimage. Ze waren het zelden eens met elkaar. Ruziestokers van beroep. Een programma van lang geleden in een tijd waarbij het leek alsof er in Brusssel geen kleuren bestonden. Al leek de wereld als kind toch kleurrijker. "Zet hem maar op Brussel", zei onze pa. Ik betrap er mezelf nog ooit op, dat ik aan de kinderen 's avonds vraag "wat er op Brussel is". Maar wellicht staan de jongemannen er voor iets anders. De verkiezingen zijn nog ver.  Later op de dag, als we terug naar de parkeergarage wandelen, staan ze er nog steeds. De twee jongemannen zijn de afgevaardigden van een geloofsgemeenschap en ze hopen enkele zondige passanten te bekeren. "Dat zal bij mij niet lukken", prevel ik bij het voorbijgaan. Als ik onder het afdak uitkom, valt er meteen een dikke druppel in mijn linkeroog. Alsof het klopt. Van dat onmiddellijk straffen en zo. 

Rudi Lavreysen
21 2

Het onverwachte

Nu de winter op zijn retour is (alhoewel, hij heeft de laatste dagen aardig wat streken), valt me een moment van vorig voorjaar te binnen. Ik weet nog dat ik dacht: “Wat zijn ze vroeg dit jaar.”Want ik heb er toen een gehad. Een steek. Geen steek zoals je vroeger wel eens kreeg in de turnles bij het lopen. Of toen je deed alsof, want dan mocht je stoppen. “Meester, ik heb een steek”, zei ik voorovergebogen en overdreven hijgend. “Dan stop maar.” Gevolgd deze zin: “Streek zeker?” Nee, vorig jaar was het een steek van een andere orde. Onder een aangenaam voorjaarszonnetje besloot ik een fietstochtje te maken. Net toen ik onder de brug uitkwam voelde ik iets in mijn haardos belanden. Ik vreesde even het ergste. Een product van een vogel, maar geen ei. U weet wat ik bedoel. Maar dat was het gelukkig niet. Misschien een dennenappel, dacht ik nog, maar ik wist snel dat dit het ook niet was, want ik voelde meteen een steek in mijn hand. Ik denk zelfs dat ik ‘ai’ zei. Het beestje zelf heb ik niet gezien, maar er zat dus een wesp op mijn hoofd en het insect stak in mijn hand toen die te dichtbij kwam. Ik zette mijn fiets aan de kant en zag de angel zitten. Die heb ik eruit kunnen halen, maar het bleef behoorlijk jeuken. Ik ben maar snel naar huis gefietst om er wat azijn op te doen. Dat wist ik nog uit mijn jonge jaren. Maar zoals ik al zei: het was nog vroeg in het jaar en dan verwacht je geen wespen. Maar ik had slimmer moeten zijn. Zelfs de oude Grieken, zoals Homerus in de Odyssee, wisten het al. Ook het onverwachte moet je verwachten. Nu deze oude Belg nog.

Rudi Lavreysen
3 0

De komma (herwerkt)

Dit is een herwerkte versie van de lezerstip "De komma" enige tijd terug. De criticus wou meer van "Abbeloos", wel hier is alvast een voorsmaakje. ‘Tien minuten per dag, meer moet het niet zijn.’ Met de palm van haar linkerhand veegde ze het streepje melk op haar bovenlip weg. Dat heb je met hippe koffies van tegenwoordig, dacht ik. Meer schuim dan koffie. De witte koffiemok waarop haar voornaam met krijt in schoolschrift stond geschreven, bengelde gevaarlijk over de tafel. De letter ‘T’ was weggeveegd waardoor ze nu Marine heette. Wanneer ze sprak, spraken haar armen en handen mee en golfde haar lichaam heen en weer. Praten met Martine was als zeeziek zijn, alsof ze zich steeds verdronk in het uitleg geven over iets wat de andere niet leek te begrijpen, en zo het belang van haar eigen spreken extra wou benadrukken. ‘Het staat geschreven in handleidingen, in magazines voor dummies, al dan niet online, of erger, op zelfhulp websites voor eeuwig beginnende schrijvers.’             Ze had geen ongelijk. Ik kreeg elke dag wel een melding in mijn mailbox voor wie droomt van een literaire carrière. ‘Grijp die kans nu!’, ‘Jouw laatste 12 uren als beginnende schrijver gaan nu in!’ en ‘Echt, wil je me nooit meer terugzien? We betekenden zoveel voor elkaar,’ stalkte een ongekende literaire coach me ooit.             Tien minuten discipline per dag, hoorde ik haar woorden nazinderen. Al was het maar een woord, een slordig idee, een zin, een paragraaf, misschien zelfs een hoofdstuk. Tien minuten per dag om te hakken, te knippen, te plakken, te verscheuren of gewoon te zuchten. ‘Ik mag toch iets van jou verwachten, neen? Ik geloof in jou, ik investeer in jou.’ Ik schonk me nog wat witte wijn in, een Chardonnay die me vannacht zuur zal opbreken.              Mijn aandacht verplaatste zich naar een jonge twintiger met een overdosis hyaluronzuur in de lippen en die sashaying à la Ru Paul in divastijl voorbij wandelde. De lange zwarte cape die levenloos over zijn rank lichaam hing oogde goedkoop. Je zag de witte draadjes als lijkwormen uit de naden kruipen. Maar misschien is het een nieuwe mode. ‘Kijk, daar kunnen we gaan zitten,’ riep hij met een hoge mannenstem tegen zijn volger en wees naar een leeg tafeltje aan het venster. Verwijfd, dacht ik bij mezelf maar ik mag die gedachten niet meer hebben. Goedkope hakjes tikten in sneltempo op de houten vloer. Ik merkte de lange witgelakte nagels op, het had iets van een opgepimpte heks. Hij liet een kwetsbare indruk achter maar het leek allemaal gespeeld, de linkerhand rond zijn witte hals accentueerde het drama maar het kwam toch wat jeannetterig over – weer zo’n slechte gedachte. Rond zijn smalle heupen bengelde een minuscuul rood handtasje waar amper een gsm in kon. Hij wandelde alsof hij in het verlengde van de catwalk liep, hoofd en schouders recht, de blik op ongeïnteresseerd en oneindig, de heupen swingden doorheen het hele restaurant. Focus, girl, focus. Hij wilde drama opwekken maar wat zong Liesbeth List ook alweer? “Als je een stuiver bent, speel dan niet voor een piek.” Nou ja, zeg nu zelf, dat soort volk.              ‘Ik ken die gast,’ fluisterde Martine mijn richting uit. ‘Altijd cinema, hij, enfin zij of hen, zegt een rolmodel te willen zijn voor de lgbt-community.’ Een gemeenschap die allang geen gemeenschap meer was, dacht ik. De slinger was er allang doorgeslagen. Er was geen greintje humor meer te vinden in die nieuwe rolmodellen. De regenboogvlag werd in een neoliberaal jasje gestoken – je kon nu ook al sokken met de regenboogvlag kopen bij C&A maar evenzeer ondergoed, pseudo bio t-shirts, sleutelhangers en potloden. Allemaal voor gay rights. De regenboogvlag was het uithangbord van onverdraagzaamheid geworden. Ik bepaal wat jij moet denken of zeggen. Niemand wist nog wat de oorsprong van de regenboogvlag was. De regenboogvlag was een verlengstuk naar het neoliberalisme. Je bent wie ik zeg dat je moet zijn. In 1985 heb ik daar zelfs nog een leuke column over geschreven.             Ik zuchtte. Het waren rare tijden. Ik herinner me een mailtje van Senne Misplon toen ik hem vroeg om te begrijpen wat zijn deelname aan het homofobe en seksistische Slimste Mens ter Wereld kon bijbrengen omdat hij van zichzelf vindt een belangrijk dan wel een voorbeeldfiguur te zijn. Annemie Struyf heeft om die redenen vriendelijk bedankt maar die vindt dan weer dat in interviews nooit gesproken wordt over de leeftijd van mannen, terwijl in datzelfde blaadje Koen Wouters het heeft hoe hij zich als vijftigplusser voelt. Soit. Voor De Slimste Mens werd er blijkbaar uren vooraf gebrainstormd over wat wel wat niet en hoe je iets mag zeggen en vooral welke woorden je kan, je niet kan, mag en vooral niet mag gebruiken. Soit, een hele gebruiksaanwijzing haalde die jongen boven. “Ik heb ze moeten ‘educaten’, antwoordde hij me en ik dacht: voilà, we zijn het kwijt. Ik had geen goesting meer in welke gemeenschap dan ook.  Martine rolde met haar ogen en zette haar koffiemok neer. Ik zag alleen maar een vulgaire travestiet die uit de donkere hoeken van gore sekscinema’s van de jaren ’70 leek te zijn gekropen. Als je de échte transgenders uit het Bois de Boulogne en Montmartre gekend hebt, was dit maar een triest vertoon. De catwalk van de Primark.              De geur van zijn parfum verspreidde zich over het restaurant, ik zag mensen hun servetten voor hun neus houden, kuchen en zwaaien met de handen alsof ze een pikante peper ingeslikt hadden. Het was het soort parfum dat oude mannetjes droegen, babytalk in extra dosis. Achteraan de diva liep een donkere lookalike te tokkelen op haar gsm alsof de wereldvrede ervan afhing. De ober bracht het marginale duo naar het tafeltje aan het raam, de twee vlijden zich neer en kregen de menukaart. De jongeman hield zijn gsm naar boven en nam in nog geen vijf seconden enkele selfies. Het zoveelste duckface pollueerde zonet het internet. Ik hoorde de flashes van het apparaat tot aan onze tafel. De tuitlippen, de prinsesjes ogen, het scheef hangende hoofd, die witte nagels die leken vast te zitten in de haren– of was het pruik, het hoorde er allemaal bij. Na de sessie legde hij het apparaat op tafel, rechtte de rug en de schouders, zwaaide wat met de handjes om zweetdruppels te voorkomen en liet uiteindelijk met een diepe en luide zucht zijn goedkope cape over de leuning van zijn stoel glijden. De man zat nu halfbloot en leek zich niet bewust van enige elegantie of etiquette. Het was allemaal aanstellerij. Goedkope porno in een chique eettent. Ik draaide me terug naar Martine die met haar vingers op tafel tokkelde om het ongenoegen ‘over zo’n mensen’ te benadrukken. ‘Wie voor een dubbeltje geboren is, zal nooit een kwartje worden.’ Sashay away! Waar waren we gebleven, dacht ik en concentreerde me opnieuw op ons gesprek.

Erwin Abbeloos
9 1

Berrevoets

"Het huis staat er nog." Ik was vergeten dat vader het altijd zei als we met de auto - het moet die blauwe Renault 6 zijn geweest – bij onze oprit indraaiden. Alsof het huis gestolen kon zijn geweest. Of afgebroken, of erger. Wat straf zou zijn, want we waren nooit lang van huis. Het was wellicht zijn manier van zeggen dat het altijd goed thuiskomen was.  Vervolgens door de witte garagepoort naar binnen. Later werd die vervangen door een bruine kantelpoort, waarmee je toch voorzichtig moest zijn. Ze had een kleine terugslag.  Eenmaal binnen had iedereen zijn of haar ritueel. Bij mij was het de gewoonte om na mijn schoenen ook mijn sokken uit te trekken. Pantoffelfabrikanten hebben aan mij geen woekerwinsten gemaakt. "Onze Rudi loopt weer berrevoets", zei onze pa als hij het zag. "Trek toch sokken aan. Of sloffen." Ik doe het nog altijd. Is het om gezondheidsredenen? Nee, eigenlijk niet. De ene blotevoetenkenner zegt dat het gezond is om je voeten contact te laten maken met de ondergrond, terwijl de andere beweert dat het niet goed is voor je houding. Ze spreken elkaar net zo hard tegen als onze pa en een van onze kaartnonkels, waarbij de ene beweerde dat hij wel goede speelkaarten had en de andere het stellig ontkende met "Gij hadt zelfs geen vluchthand". Een zin die ik als kleine jongen betoverend vond, maar nog niet begreep. Och nee, gezond of niet, die blote voeten. Het is thuiskomen, net zoals vader indertijd zei dat het huis er nog stond. "We lopen weer berrevoets", zeg ik dan stilletjes terwijl ik over de vloer schuifel. "We?", vroeg mijn vrouw onlangs. “Ik niet.” Ik zei het blijkbaar luider dan ik dacht.  "Euh, jawel", zei ik. "Ik zeg 'we' zoals in het koninklijk meervoud. Het meervoud van tevredenheid."

Rudi Lavreysen
17 1

Onverwacht

Van de familie van mijn maatje zijn niet veel mensen over. Van zijn vader zijn er helemaal geen ooms en tantes meer. Van zijn moeder leven er nog een broer en een zus. Met die tante heb ik geen contact maar zijn oom en diens vrouw zijn hele lieve mensen waar ik eigenlijk veel te weinig kom. Ze vragen wel naar me en hoe het gaat dus ik voel me daar dan toch wel weer schuldig over. En eerlijk is eerlijk, het is ook altijd gezellig om daar te zijn. Heerlijk, al die oude verhalen weer. De oom van mijn maatje is een geboren verteller. Dat zat wel in de familie. De verhalen werden altijd een beetje smeuïger gemaakt dan ze eigenlijk waren. Ik kon er uren naar luisteren. Het zijn verhalen over een tijd die al lang voorbij is en die waarschijnlijk ook niet zo mooi en avontuurlijk was als nu wordt verteld. Maar toch.  Stef mag ook altijd mee, hij wordt tot en met verwend. In opperste aanbidding zit hij bij tante en geniet van de worst en kaas die hem quasi stiekem wordt toegestopt. Tenslotte komt hij niet vaak op bezoek. En dan mag het. Oom komt niet veel meer buiten, hij is oud en niet meer helemaal gezond. Zijn longen laten hem behoorlijk in de steek. Toch klaagt hij nooit. Hij zit in zijn stoel en geniet van wat er buiten gebeurt en van de mensen die hem een bezoek brengen. Ik zit tegenover hem en kijk naar hem. En dan, onverwacht, zie ik het. Daar zit een oudere versie van mijn maatje. De versie die hij zelf nooit zal worden. Natuurlijk, wel anders, maar toch. Die houding, de haren, de lach. Maar vooral, de handen. Ze hebben echt allebei dezelfde handen. Het komt behoorlijk  binnen. En ik was er helemaal niet op beducht. Ik moet even op mijn wangen bijten om de tranen binnen te houden. Ik denk dat ze ervan zouden schrikken, als ik daar ineens in huilen uit zou barsten. Het zou de gezellige middag toch een heel ander eind geven. Op de terugweg in de auto laat ik ze maar gewoon stromen. Stef begrijpt er niet veel van, hij heeft heerlijk gesnoept en het prima naar zijn zin gehad. Ik ook wel hoor, zeker, ik ga heel snel weer een keer terug. Maar dan wel beter voorbereid.     

Machteld
5 2

Er staat iets te gebeuren

Het vrouwtje heeft een bench gekocht. Maar mooi dat hij daar niet in gaat, stel je voor. Toen hij klein was ja, toen moest hij er af en toe in. In het begin sliep hij daar ook, tegen zijn knuffel aan. Maar later mocht hij gewoon op de bank en nu slaapt hij al weer een tijdje naast het vrouwtje. Op zijn zachte dekentje. Echt niet dat hij straks weer in zijn uppie in zo’n kooi gaat slapen. Het is ook best een kleine bench, dat wel. En ze heeft ook hele kleine hondenspulletjes meegebracht. Zo’n riempje waar een volwassen hond zich voor zou schamen. Met kleurtjes en heel dun.  Ze heeft het laatste tijd ook wel eens over Kaatje. Hij weet niet wie dat is maar het vrouwtje schijnt er heel blij van te worden. Dat is natuurlijk wel fijn, hij gunt dat het vrouwtje wel. Natuurlijk blijft hij altijd haar grote vriend, dat weet hij zeker. Dat zegt ze ook, trouwens. Maar misschien heeft ze wel een nieuwe vriendin, wie weet. Laatst was ze er ook naar toe gegaan, zelfs haar zus was mee geweest. Dat moet toch wel iets bijzonders zijn. Het is een rare situatie. Een bench, bakjes, riempjes, speeltjes. Het lijkt er bijna op dat er een nieuw kameraadje bij hun komt wonen. En Kaatje, dat is toch wel een meisjesnaam. Hmm, hij weet niet precies wat hij er van moet vinden. Aan de ene kant is het wel leuk, een kameraadje om mee te spelen en lekker mee te rennen. Maar aan de andere kant, het kan ook wel zo’n jonge spring-in-het-veld zijn die hem geen rust gunt. Of zou het vrouwtje misschien daarom die bench hebben gekocht. Zodat die nieuwe even een dutje moet gaan doen zodat hij even rust heeft.  Ach, het vrouwtje zal het wel goed weten. En ze zal best heel goed voor hem zorgen. Tenslotte zijn ze al zo lang samen. Maar het is wel een leuk vooruitzicht, nieuw leven in de brouwerij. En hij gaat goed voor zijn vrouwtjes zorgen, daar kun je van op aan.    

Machteld
5 0