Zoeken

Het pak

Janna koos het grootste karton in de Post, maat 9, drie euro negenentachtig cent. De loketbediende vouwde het in geen tijd voor haar om tot een doos. Buiten rekte Janna haar snelbinders tot het uiterste om de doos vast te maken op haar fiets. Maar telkens als ze de elastiek vasthaakte, schoof de doos weg en sprong het andere eind van de elastiek los. De haakjes van de snelbinder belandden net naast haar oog. Ze wreef over de zere plek en probeerde het opnieuw. Een man die naar alcohol rook en een leren aktetas droeg, bood zijn hulp aan. Ze trokken elk even hard aan één kant van de snelbinder tot de doos stabiel op de bagagedrager zat. Janna bedankte de man, die een hand opstak en tevreden wegwandelde.    Behoedzaam stuurde ze haar fiets van het voetpad en trapte ze naar huis toe. In haar straat blonken de kasseien in de zon, wat haar aanmoedigde om er met de schokkende doos over te bollen. Even later nam ze de Timberlands, maat 44 onder haar bed vandaan en legde ze in de doos. Uit de kleerkast haalde ze twee medium jeansbroeken en large T-shirts, stopte ze in een plastic zak en gaf ze een plek naast de schoenen. Manuel was zes weken geleden vertrokken. Dat had zij beslist omdat hij de taal niet onder de knie kreeg en hier geen werk vond. Ze vulde de gaten tussen zijn schoenen met zijn wanten, zijn kousen en een paar onderbroeken. Ze nam zijn handboeken Engels uit de lade van het bureau en legde ze bovenop de kleren. Toen ze, bij het doorbladeren van zijn schriftje, zijn handschrift zag, schrok ze ervan hoezeer de stille letters zijn karakter opriepen. Het geurde vroeger tot in het bureau naar tomatenpuree als hij voor haar kookte. Sinds hij weg was, drong de grijze hemel haar huis binnen. Traag stalde ze ’s avonds brood en kaas uit voor zichzelf. Ze stemde de tv af op een zangwedstrijd en supporterde voor de kandidaat die te graag wou winnen omdat hij er eigenlijk niet in geloofde. En ze ruimde op, ze vernieuwde zich door op te ruimen, ze won terrein terug op Manuel, want wat was het spannend dat ze weer haar eigen leven leidde zonder dat ze op iemand moest wachten. Nu was de slaapkamer aan de beurt. Naast zijn kant van het bed lagen Engelse detectiveromans die ze ooit op een rommelmarkt hadden gekocht. Sherlock Holmes was een mooi aandenken aan die dagen, daar zou hij blij mee zijn. De boottocht voor de kust van Cádiz, dacht hij daar nog aan, aan de Spaanse oma’s die de cijfers van hun bingospel afriepen voor het hele strand, aan het goedkope hotel dat hij had geboekt om haar drie dagen lang een echte vakantie te gunnen, hij had ervoor geleend bij zijn moeder? Ze boog de flappen van de doos om en haakte de omslag vast in de gleuf aan de voorzijde. De kieren plakte ze toe met tape, de doos was nu een pak. Nu het wat meer gewicht had, bleef het makkelijker op de bagagedrager zitten. Janna was blij dat ze het zonder hulp kon vastmaken. Ze fietste in rechte lijn naar de Post, haalde het pak van de bagagedrager, trok een nummertje en vulde het adres van Manuels ouders in op een aanplakbiljet. Ze betaalde twintig euro voor de track-service waarmee ze kon volgen waar het pak zich bevond. Terug thuis stuurde ze Manuel een bericht. ‘Ik wou je laten weten dat ik je spullen opgestuurd heb. Over een paar dagen komen ze aan bij je ouders.’ Pas een uur later stuurde hij terug: ‘Had je ze maar allemaal weggegooid.’ Janna vond het jammer dat hij zo verbitterd was. Na vier jaar was hun situatie geen millimeter gevorderd: hij teerde op een paar Spaanse klanten voor zijn IT-projecten, zij vroeg hem geen huur. Hij vroeg haar nog steeds uitleg bij de menukaart als ze uit eten gingen. Ze stopte haar oordoppen in tijdens zijn Spaanse detectiveserie en las een boek. Hij knuffelde haar honderd keer per dag, kende films bij de vleet en had een zachte buik om op te liggen. Ze brachten elke zomer door in zijn Spaanse dorp met twee bars en evenveel vrienden, op drie uur rijden van de zee. Hij ging tijdens de werkweek pas om twee uur naar bed nadat hij uren tv had gekeken, hij raakte niet in slaap. Dat mooie dingen tegelijk de allermoeilijkste waren, vatte ze nog steeds niet. Ze dacht aan de nonnen die haar als kind hadden ingeprent dat er op grote zaligheid vaak straf volgde. Misschien kon ze wat lollen met iemand op Facebook. Terwijl ze de computer opstartte, viel Manuels blauwe regenjas haar op, aan de kapstok tegen de deur van het bureau. Zoals de jas aan de haak hing, herkende ze er zijn lijf in. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder en dacht aan de keren dat hij in de hoogste versnelling achter haar door de regen had gefietst, zijn kap zo strak vastgebonden dat zijn gezicht een cirkeltje leek. Zou hij het cynisch vinden dat ze hem zijn regenjas opstuurde? Maar hij had ervoor betaald, en in Spanje kwam zijn jas in de winter goed van pas. Dus fietste ze naar de Post, kocht een tweede doos en propte de jas erin. Het aanbod van de loketbediende om dit pak ook te laten tracken, wuifde ze weg. Zonder opvolging kostte het zeven euro minder. Enkele maanden later, in augustus, begon de zondagavond van het jaar. Zo voelde Janna het aan wanneer de winterlaarzen in de etalages klaar stonden om de straten over te nemen. Bij het grote plein waar de toeschouwers op zondagochtend oesters slurpten, drongen donkere wolken samen. Ze holde naar de luifel van de boekenwinkel en ging er schuilen. Van alle kanten verdrongen mensen zich tegen de plenzende regen. Tegen haar arm schuurde een blauw geribbelde regenjas. De man die hem droeg had een verweerd gezicht en grijs kroezelhaar. Ze liet haar vingers even over de stof glijden. ‘Heb je het pak gekregen?’, vroeg ze Manuel per sms. ‘Ja, met de schoenen en de boeken. Bedankt, maar ik zei toch dat je die moest weggooien,’ antwoordde hij. ‘Maar het tweede pak met jouw regenjas.’ ‘Daar weet ik niks van,’ schreef hij.

Pons
0 1

EXAMEN

Het was waar wat zijn vader tegen hem had gezegd, dat het binnenkort mei was en dat hij nog steeds dezelfde stomme liedjes speelde als in september. Josse was al blij dat hij ‘liedjes’ zei, en niet ‘gepingel’. Intussen was het mei en had Josse enkele inspanningen gedaan, maar veel hadden die niet opgeleverd. De eerste vier maten kwamen er vlot uit. Daarna was het behelpen. Maar juf Marleen zou hem er wel doorlaten. Ze had gezegd dat hij talent had. Op de bus gaapte een meisje Josse aan. Ze zat omgekeerd op haar stoel met haar kin op de rugleuning. Haar moeder, die naast haar zat, was bang dat ze op haar tong zou bijten als de bus over een hobbel reed. Toch bleef het meisje kijken. Ze dacht waarschijnlijk dat hij Rodrigo van Rodrigo y Gabriela was. Of iemand anders als ze die niet kende. Dat vond Josse nou zo leuk aan een gitaar op je rug. Zolang de hoes dicht bleef, wist niemand of je er ook wat van kon. En de meesten gaven je het voordeel van de twijfel. Terwijl er toch meer slechte dan goede gitaristen rondliepen. Toen hij via de poort naar binnen wilde, bleek die op slot te zijn. Een pijl op een blad wees naar rechts. 'De deur is open,' zei een voorbijlopende man in overall. Alsof Josse die niet had kunnen vinden zonder zijn hulp. Binnen in het oude gebouw hingen nog meer pijlen. Josse volgde die waar juf Marleen op stond. Na een poosje wist hij niet meer of de uitgang zich voor of achter, boven of onder zich bevond. Te veel trappen, op en neer. Te veel bochten, naar links en naar rechts. Maar om straks de uitgang terug te vinden, hoefde hij alleen maar de pijlen in de omgekeerde richting te volgen. Waarom zat juf Marleen trouwens niet in haar normale lokaal? De laatste pijl was geen pijl, maar een woord, namelijk examen. De leerling vóór hem moest net naar binnen zijn gegaan, want Josse hoorde doffe, beleefdheden uitwisselende stemmen. Hij haalde zijn gitaar van zijn rug en ging op een van de stoelen zitten tegenover de deur. Juf Marleen klonk een beetje geirriteerd, vond hij, boog al haar zinnen naar beneden af. Tja, het moest verschrikkelijk zijn voor iemand als zij om de hele dag naar knoeiers te moeten luisteren, en het niet te mogen laten merken. De mannenstem - Tristan? - gaf korte gehoorzame reacties. Voorzichtig boog Josse naar voren en las de namen op het schema onder het blad met examen. Zijn naam was als enige doorgehaald en opnieuw geschreven. Hij had nochtans geen moeilijke naam. Er stond iemand op die Guilherme heette en dat had juf Marleen meteen goed geschreven. Josse dacht dat het de Portugees was, die volgens hem te goed speelde om les te volgen. Hij speelde fado. Twee noten maar, zei hij altijd met een zwaar accent. Fa en do. Om te begrijpen wat er toen gebeurde, hoefde Josse niets te kunnen horen. Voetsteun open, bladmuziek op pupiter, gitaar uit zak - altijd hetzelfde. Een gewone les eigenlijk. Behalve dan dat je er een cijfer voor kreeg. Een belangrijk cijfer. Een héél belangrijk cijfer. Een cijfer dat bepaalde of je slaagde. Maar er werd altijd rekening gehouden met het volledige schooljaar. Met de evolutie die je had doorgemaakt. Toch? Toen werd het stil. De eerste noten weerklonken. Josse herkende het stuk niet. Hoewel het hetzelfde moest zijn. Toen begreep hij dat het kwam doordat Tristan het op een bijzondere manier speelde. Maar het was wel degelijk hetzelfde. Tegelijk volgde hij slaafs de partituren en week er radicaal van af. Josse vond het prachtig, en na enkele maten kon hij zich al niet meer voorstellen dat je het op een andere manier zou spelen, alsof zijn verbeelding door die van Tristan met stomheid was geslagen. Nog even koesterde hij de hoop dat Tristans vingers moe zouden worden en steeds klunziger zouden beginnen te spelen, als marathonlopers tijdens de laatste meters. Maar, zo moest Josse toegeven, naarmate het stuk vorderde, speelde hij zelfs beter dan aan het begin. En toen kwam de finale. Met de fis. Met het barré-akkoord. Met de positieverandering, die Josse telkens in moeilijkheden bracht. Zijn hart bonsde in zijn keel. Tristan ging het klaarspelen! Tristan was bezig met het klaar te spelen! Tristan speelde het klaar! Terwijl de laatste noten van het stuk langzaam wegstierven, merkte Josse dat hij van opwinding was gaan staan en liet zich neervallen in zijn stoel. Dit zou hij nooit kunnen. Hoe vaak hij ook zou oefenen. En gitaar was Trinstans tweede instrument! Zijn eerste was piano. Piano! Die moest je met twee handen tegelijk bespelen. Twee handen en twee voeten als je de pedalen meetelde. Ineens was de irritatie in juf Marleens stem weg. Toen hij handgeklap meende te horen, hield Josse het niet meer uit. Hij stond op, pakte zijn gitaar en beende weg. Aanvankelijk voelde hij zich opgelucht. Hij kon dit zomaar doen. Hij kon weglopen van een examen en niemand kwam vanachter een krant tevoorschijn om hem te arresteren. Hij was vrij! Hij had niet durven omkijken en was even bang geweest een andere leerling tegen het lijf te lopen, die hem natuurlijk zou vragen hoe zijn examen was geweest. Maar zodra hij een straat was afgeslagen, gleed alle spanning van hem af. Bijna alle spanning. Het was nog niet te laat. Hij kon nog terugkeren. Maar zijn benen gehoorzaamden niet. Ze brachten hem steeds verder weg van de muziekschool, steeds dieper de stad in, waar het leven al vollop op gang was. Onwillekeurig kocht hij een ijsje in een kraam en ging het opeten in de zon op een kade. Een toeristenbootje voer langs. Twee meerkoeten trapten naar elkaar in het water. Hij keek naar de toren achter zich. Zeven over tien. Als hij nu niet meteen vertrok, zou juf Marleen hem een onvoldoende geven. Dat had ze duidelijk gemaakt in haar mail. Wie meer dan tien minuten te laat komt, zonder vooraf te verwittigen, mag niet deelnemen aan het examen. En ook nog: Om deel te mogen nemen aan het herexamen in augustus, moet de leerling tijdig een geldig ziektebriefje kunnen voorleggen. Josse draaide zijn ijsje rond in zijn hand en likte de druipers op. Tot de volgende bus doolde hij maar wat rond. Hij ging een paar winkels binnen en keek naar het waar, zo nu en dan interesse veinzend als er een verkoopster naar hem toe kwam. Zogenaamd onopvallend. Zag hij er soms uit als een dief? Hij zat op een bankje, liep rond, zat nog wat op een bankje. Toen hij in een openbaar toilet een man met een saxofoonzak op zijn rug passeerde, sloeg hij de ogen neer en keek naar de grond. Met het wisselgeld dat hij van zijn moeder had mogen houden kocht hij een cola in een brasserie. Terwijl hij naar de mensen buiten op het terras keek, zag hij in de verte een magere jongen met zwarte krullen lopen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. Toen de jongen breed glimlachend zijn hand naar hem opstak, wist hij het zeker. Het was Tristan. Vlug legde hij zijn gitaar op de grond, schoof ze onder de bank waar hij op zat en verzekerde zich ervan dat de riemen niet uitstaken. 'Kwam jij niet na mij?' vroeg Tristan, toen hij de brasserie binnenkwam. Hij zette zijn gitaar tegen de muur en nam plaats aan het tafeltje bij het raam. 'Waar is je gitaar?' 'Ik ben gestopt,' zei Josse. 'Gestopt?' 'Met les.' Tristan keek verbaasd uit zijn ogen. 'Wat vinden je ouders daarvan?' Josse haalde ze schouders op. 'Zo oneerlijk!' stootte Tristan uit. 'Als ik zou stoppen met gitaarles, als ik zelfs nog maar over stoppen zou beginnen, zouden mijn ouders mij vermoorden. Eerst mijn vader, dan mijn moeder. Stoppen? Geen optie bij de Wittoucks.' Tristans ouders waren allebei klassieke muzikanten. Toen vroeg hij: ‘Maar waarom ben je hier dan?’ De vraag overviel Josse. Maar voor hij iets kon bedenken, begon Tristan al over iets anders. 'Ik heb juf Marleen afgedroogd,' zei hij. 'Gewoon wat neo gespeeld en het mens at letterlijk uit mijn hand. Mijn vader heeft gelijk over haar. Ze is een uitstekende lerares voor kinderen. Ik denk dat ik haar ga ditchen. Wil jij nog iets te drinken?' Josse bleef in de brasserie tot Tristan weg was, waardoor hij zijn bus miste. De volgende kwam pas vijfentwintig minuten later, zonder meisje erop. In tegenstelling tot wat hij had gevreesd merkte niemand zijn laattijdige terugkomst op. In zijn kamer pakte hij zijn gitaar uit de zak, ging ermee op de rand van zijn bed zitten en speelde zo hard als hij kon, hopend dat ze daardoor beneden de televisie niet meer zouden horen.✦     Foto: Andrea Riondino  

Kenny De Thaey
5 0

Lichtpuntje

Mooie lentedagen breken aan in oorlogstijd. De verhitte oorlog gaat door als de temperaturen stijgen naar ongekende hoogte. Regen en zon wisselen elkaar af net als het geluid van raketten en geweerschoten op de open vlakte. De lucht verandert van grijs naar blauw met vriendelijke stapelwolken. Een vriendelijk briesje zorgt voor een beetje vertier. Plots klinkt er weer een mortier. Een voltreffer treft het doel en laat een spoor van vernieling achter. De schade en verliezen zijn enorm aan beide kanten. Aan beide kanten zorgen hulpgeroep voor chaos, verdriet en machteloosheid. Levensverhalen worden hier beëindigd. In de omgeving van de gevechtslinie ontstaat bij veel betrokkenen een gevoel van onbehagen. Veel soldaten voelen zich verslagen. Families worden verscheurd, overal wordt getreurd. De aanhoudende gevechten worden heviger, niets of niemand wordt gespaard. Brieven aan het thuisfront leggen de zwakheden van de mens vast. Uniformen verliezen hun kracht door de geur van kruitdampen en gaten van sigarettenpeuken. Bestond het gevechtstenue maar uit een korte broek, een shirt met korte mouwen en een paar voetbalschoenen. In de verte eindigt een voetbalwedstrijd onbeslist, een applaus volgt. Loopgraven veranderen in de kleur geel door het opkomende en uitbundig bloeiende koolzaad die elke millimeter grond veroverd zonder een geweerschot. De scheidslijn tussen beide legers wordt plots overwoekert door het koolzaad. Legers en soldaten van beide kampen kunnen elkaar niet meer zien door het opkomende koolzaad. Het zicht wordt volkomen belemmerd en een staakt-het-vuren is dichterbij dan ooit. Weken wordt er niet gevochten. Broedvogels zoeken in deze weide omgeving tevergeefs naar nestmateriaal voor het bouwen van een liefdesnest. De natuur herstelt zich langzaam op alle mogelijke plekken rondom het oorlogsterrein. Het zonnetje zet het veld met bloeiend koolzaad in de spotlights. Een vlinder fladdert er vrolijk rond. Het koolwitje is op zoek naar vrede.

Jan Sluimer
46 0

1994

Op dinsdag 5 april 1994 overleed Kurt Cobain in Seattle. Ik was toen met school op paasreis naar de Dordogne. Internet bestond nog niet dus we wisten nergens van. Hoewel ik me Cobain nog goed herinner, weet ik van die reis dan weer niets meer. Als ik heel diep graaf meen ik dat we ellenlange busritten hebben doorstaan, op zoek naar uitstappen. Een grot hier, een Victoriaanse tuin daar. Ik had een fototoestel en weinig vrienden, dat weet ik nog. Een leerkracht had zijn dochter mee, een heel mooi meisje, zeker in vergelijking met die leerkracht: een kolos met een brede kraag en een overdaad aan lavendelzeep. Andere leerkrachten hadden hun vrouw mee. Nog een andere had stiekem drank meegesmokkeld, dat bleek een probleem en werd later zijn dood. De dood was overal in de jaren negentig. Dood en regen, meer niet. De Dordogne, het zal best een mooie streek zijn, sinds die reis, en nu ik zelf bepaal waarheen de trip gaat, mijd ik die plek altijd met een brede boog. Op donderdag 7 april kwamen we thuis, mijn moeder stond me op te wachten aan school. Mijn zus ook, ze was misschien blij dat ik terug was. Misschien. Mijn vader was er niet bij, die was nog aan het werken. Toen ik in de auto naar huis reed en door de achterruit keek werd het meisje steeds kleiner, ik dacht dat ze zwaaide, nooit zag ik ze nog terug. ’s Avonds, ik had proberen vertellen wat we allemaal gezien hadden, stond mijn vader te drinken. Ik stond erbij. Wij dronken nooit zittend, altijd quasi gehaast staand. Hij boerde en zei, zeer achteloos dat er nog een zanger gestorven was. ‘Wie?’‘Ik weet het niet, een zanger, zo een populaire.’‘…van Metallica?’‘Neen, niet Metallica, dat zou ik weten. Van die met die gitaren.’‘Pearl Jam?’‘Ja.’‘Eddie Vedder, van Pearl Jam.’‘Ja die, zeker weten! Enfin ik ga slapen.’ Ik was meer fan van Pearl Jam dan van Nirvana gebied de eerlijkheid mij te zeggen. Hij liet me staan in een koude keuken, het ongezellige licht brandde tot in mijn ziel en de koelkastmotor sloeg aan en maakte een stil zoemend geluid. Een Zanussi, huwelijkscadeau. Ik spoelde Ten, de debuutplaat van Pearl Jam, steeds terug op mijn walkman die nacht. Toen ik wakker werd na een koortsig slaapje aten we brood met paaseieren. We moesten naar oma en opa, mijn vader, die verlof had, zou daar het gras afrijden. Voor we vertrokken sloop ik de gang in en belde met het vaste toestel naar mijn makker Wesley die me vast en zeker meer zou kunnen vertellen. ‘Het was Kurt Cobain.’‘…’ ‘Fuck you gast, ik ben er kapot van.’ Wes en ik waren vrienden. We hielden van korte, duidelijke boodschappen. Dat ik Eddie Vedder verwisselde met Cobain was voor hem onvergefelijk. Hij was niet mee naar de Dordogne, ik wou dat ik ook thuis was gebleven, ik had hem kunnen troosten, al moest ik daarvoor met de fiets over het veer naar het verre Evergem.  Mijn grootouders hielden kranten bij. Ik onderschepte de kranten van de dagen voordien, reportages bladzijden lang over de erfenis van Kurt Cobain en Nirvana. Dat duizenden jongeren over de gehele wereld een rolmodel kwijt waren  en ontroostbaar erkenning zochten. Mijn vader zwoegde zich door de kleine tuin met de elektrische maaier in zijn kielzog, de zon viel plomp op de keukentafel die aan het raampje stond dat uitkeek op de koer. Niemand zei iets, ik wou wel maar niemand luisterde echt. 1994. Eilanden waren wein een te grote oceaan. Vakantie was oneindigwachten tot het over wasde uitdaging. Eenzame dagen koortsige nachtengrunge zorgde tenminste dat Amerika iets dichter leek. Meer donker en regen Nu zijn er geen Zanussi’s meer. Later dat jaar vielen we als een blok voor Korn, nu metal, maar niets was ooit nog hetzelfde zoals dat altijd gaat. Niets is ooit nog hetzelfde na de val. 

Thomas De Mulder
21 0

Dansend naar de maan

‘I wanna thank you for letting me be myself again.’  Het meisje op de dansvloer zingt keihard met Sly & The Family Stone mee. Ze zwaait en maait wild met haar armen om haar heen en gaat helemaal in het nummer op. Joost slaat haar vanaf een afstand gade. Hij besluit nog een biertje te gaan halen. Als hij langs de dansvloer loopt pakt het meisje zijn arm vast. ‘Ik ken jou. Jij hebt toch ook in Octavia gezeten?’ Joost kijkt verlegen naar de grond. Ze trekt hem de dansvloer op. ‘Je moet dansen. Dat is heel goed voor je.’ Wat onwennig imiteert hij haar dansbewegingen. Ze brengt haar mond bij zijn oor. Hij voelt haar warme adem. ‘Ik was destijds verliefd op je. Wist je dat? Of misschien wilde ik gewoon graag verliefd zijn om in ieder geval iets te voelen. Begrijp je?’ Ze zingt weer luidkeels mee. ‘Looking at the devil, grinning at his gun.’ Hij vraagt of ze ook een biertje wil. Ze knikt. Joost loopt naar de bar en bestelt twee biertjes. Als hij terug loopt met de glazen ziet hij dat ze bij een tafeltje is gaan zitten. Hij zet het biertje voor haar neer. Ze drinkt het met gulzige teugen op. Vervolgens klopt ze op de lege stoel naast haar. ‘Kom even bij me zitten.’ Als hij naast haar gaat zitten legt ze haar hoofd op zijn schouder. Zijn lichaam verstijft. Hij probeert te ontspannen. ‘Gaat het nu goed met jou?’ Hij knikt. ‘Met jou ook?’ Ze lacht. ‘Als ik maar blijf dansen dan gaat alles goed.’ Ze trekt hem overeind. Voor het eerst in lange tijd heeft Joost weer het gevoel dat hij leeft.      

Elle Hart
16 2

AA*

  Drie weken voor de A.A. bijeenkomst begon ik te beseffen waar ik aan begonnen was. Ik stopte met joints, alcohol en andere versnaperingen. Drie weken later was mijn hoofd drie keer zo groot geworden van de ontbering. Vroeg in de ochtend stond ik te wachten op het perron van het treinstation in mijn kleine dorpje. Aangezien ik nog even moest wachten, besloot ik koffie te gaan drinken. Op zondagochtend in een klein dorp in West-Vlaanderen is er nu niet veel bedrijvigheid meer vergeleken met vroeger. Op zondagochtend was er vroeger een drukte van belang. Mensen gekleed in hun beste kleding stroomden de kerk in aan de ene kant van de straat en aan de andere kant van de straat stroomden mensen het café in. Maar nu niet meer. In het café zag ik alleen een paar andere mensen, zoals de voormalige burgemeester, die smekend naar me keek. Hij was ooit even beroemd geweest en wist inmiddels wat dat betekende. Naast de vriendelijke opmerkingen krijgen beroemde mensen ook vaak hatelijke opmerkingen naar hun hoofd geslingerd. Dat had de man niet verwacht. Ik knikte hem vriendelijk toe en hoorde hem opgelucht zuchten toen ik voorbij liep. Terwijl ik de vertrektijden bekeek, zag ik opeens een man van middelbare leeftijd in de richting van het station komen. Vanaf een afstand kon ik al horen dat hij binnensmonds aan het praten was, duidelijk nog de naweeën van de vorige nacht. Op zo'n moment is het belangrijk om iemand heel nadrukkelijk te negeren, dus ik keek zeer geconcentreerd naar het A4-velletje waarop de vertrektijden stonden aangegeven. Hij liep rakelings langs me heen terwijl hij in een onbekende taal mompelde. En toen deed hij iets wat niemand in ons dorp ooit deed: hij stak niet via het tunneltje de spoorweg over, maar liep over de rails, gewoon over de spoorweg heen. Na enig getreuzel kwam de trein die me naar Brugge bracht. Maar in het hele treinstation van Brugge kon ik nergens Mister Cach vinden. Pas drie kilometer verderop vond ik de eerste geldautomaat. Brugge, zo mooi en toch zo achterlijk. Na een paar uur reizen kwam ik aan in Antwerpen. Ik verliet het station via het Astridplein en werd overweldigd door het enorme plein dat door een of ander architectonisch trucje toch klein leek. Het hotel aan de overkant droeg daar waarschijnlijk aan bij. En na een paar stappen in de buurt waar ik jarenlange woonde kwam ik aan bij het ECO-huis. De knapste mannen die ik de laatste tijd had gezien liepen daar zomaar los, al die studs bleken de dichters en schrijvers te zijn.  Ik was enthousiast en mengde me in het gejoel. Eén van hen vertelde me dat hij ooit gestopt was met drugs en dat maakte indruk op me. Er waren ook enkele vrouwen aanwezig en na een paar uur kennismaken werden we uitgenodigd om het huis te betreden en kon de kennismaking formeler verlopen. Toen ik daar was, werd mijn dichtkunst met enorm applaus en toejuichingen begroet, wat me tranen van vreugde bezorgde. Na ongeveer een kwartier was het voorbij en verliet ik het ECO-huis. Ik kwam de beroemde schrijver VITALSKI tegen en we omhelsden elkaar en kusten. Hij noemde me "VERF ED, de beroemde fotograaf" en ik vertelde hem over mijn bezoek aan de A.A.* en gaf hem een dichtbundel van de geniale schrijver B.V. die bekend was bij Sabine Luipaerts. Hij was blij met het boek en vertelde me dat hij in één van de krotten in de buurt woonde. Voordat hij vertrok, vertelde hij me dat hij de website zou bezoeken en als er een onbekende fb opduikt, weet ik waar het vandaan komt. Maandag was de dag van de flauwte door de hitte. Het deed me denken aan wat me ooit overkwam in Barcelona. Mijn reizen naar Barcelona begonnen meestal in Figueres, eerst het DALI-museum en daarna de stad Barcelona. Tijdens mijn eerste reizen leefde de GROTE MEESTER nog. In Cadaqués, waar de grote meester woonde, keek ik met bewondering naar zijn modernistische huis. Plotseling zag ik een schaduw toen ik mijn blik omhoog richtte. Ik staarde sprakeloos naar het gezicht van de oude MEESTER. Na een angstaanjagende stilte sprak hij me aan met de woorden "Hoe gaat het met je?". Natuurlijk sprak hij in het Spaans, maar mijn Spaans is niet zo goed, dus ik verstond niet wat hij verder zei. De laatste woorden die hij tegen me sprak waren "een cervesa ?". Ondertussen wist ik ook wel dat het niets met worsten te maken had. In Spanje drink ik nooit bier, dus ik antwoordde "een carajillo". Zijn ogen lichtten op en hij riep uit "FLAMENCO". "Ja, Vlaams en zigeuner", antwoordde ik. De MEESTER had me niet gehoord en liep wild en enthousiast de weg op naar zijn huis, luidkeels roepend "FLAMENCO", "FLAMENCO", "FLAMENCO". Plotseling begreep ik dat hij het had over de vogel. Maandag was goed begonnen met een tocht door Antwerpen. Ik vertrok vanaf mijn verblijf op het Kiel en liep via de Nationalestraat en Aalmoezenierstraat naar De Boer op het Mechelseplein. Daarna ging ik via het Elisabethziekenhuis naar De Wapper, waar het al druk was. Op de Meir was het een stroom van mensen en op de Ossenmarkt zag ik lummelende studenten. Nadat ik de Leien was overgestoken, kocht ik een friet met drie sauzen en een koude lookworst bij de frituur op de hoek. Met deze lekkernij in mijn hand liep ik het De Coninckplein op. Tot mijn verbazing werd ik hongerig aangestaard door zwarte medemensen. Ze hadden nog niet vaak een blanke man gezien die rondliep met een dikke, vettige stapel friet. Ik liet me bewonderen, maar toen ik het Rozenveldplein opstapte, kreeg ik een appelflauwte. Het immense plein was vol met mensen en de drukte benam me even de adem. Gelukkig kon ik veilig terug naar mijn logeeradres met de tram. *A.A., Anonieme Auteur tekening Salvator Dali ----TE KOOP -----   FOTO GALLERY verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
11 0
Tip

De afspraak

De afspraak was vrij eenvoudig. Op het station van O. Ik was op de afgesproken tijd aanwezig en het leek die dag drukker dan gewoonlijk. De krioelende massa bewoog zich voort naar hun bestemming. Een klas gilde voorbij. De taxi draaide stationair voor een volgende klant. Een geur van vanille deed me denken aan het openbaar toilet waar de luchtverfrisser vers was achtergelaten. Melchior kwam maar niet. Inmiddels wachtte ik al twintig minuten en Melchior nam niet op. En nu? Ik besloot richting het centrum te wandelen. Eerder slenteren, de hitte van de middag werd verzengend, alsof het asfalt vastplakte aan mijn schoenen. Dorst had ik. Zal ik een muntthee bestellen bij dit café? Drie mannen keken achter hun koffie bedenkelijk naar mijn voorkomen. Zat mijn overhemd niet goed? Was het te frivool? De twijfel sloeg toe. Ik vermande me. Het zal mijn verbeelding wel zijn. De mannen doorbraken de stilte met een zacht Arabisch. Melchior belde. Waar ik was? Op een terras in het centrum van O. O? Ja, daar hadden we toch afgesproken? P.? Nee? P.? Ik weet zeker dat het O. was. Dat had je toch geappt? Niet? Je bent al in P.? Goed. Ik pak de volgende trein. Ja, ik kan er over drie kwartier zijn. Geen probleem. Kan gebeuren. Tot zo. Ik dronk mijn thee op. Betaalde en liet de goedlachse ober achter met het koekje nog onaangeroerd op het schoteltje. Adieu! De trein bood wat verkoeling. De airconditioning stond aan en de plakkerigheid maakte plaats voor comfort. De warmte had me slaperig gemaakt. Zou ik mijn ogen even sluiten? Een hazenslaapje? Ik had nog een half uur voordat de trein in P. zou arriveren. Het kon geen kwaad. De trein deed het terrein veranderen. Heuvels maakte plaats voor open velden vol hooibalen. Meneer? Abrupt kwam er een einde aan mijn gedoezelde staat van zijn. Meneer! We zijn aan het eindpunt van ons traject en gaan niet verder. De conducteur was een forse vrouw van middelbare leeftijd met een afgeleefde tas. Haastig pakte ik mijn spullen en stapte uit. Waar ben ik? R. R.? Op mijn telefoon stonden vier berichten van gemiste oproepen. Melchior en mijn moeder. Waar ik was, of ik hem wilde bellen, is er iets aan de hand?  En mijn moeder, of ik aanstaand weekend zin had om te helpen met het opruimen van de zolder. Het was al laat geworden. De volgende trein terug zou pas over een uur vertrekken. De zolder stond vol met spullen waar ik de confrontatie niet mee aan wil gaan. Het bericht van moeder deed me teruggaan naar mijn jeugd. De slepende ziekte van vader. De tijd die wegtikt in een kamer vol onuitgesproken woorden. De mooiste jaren van je leven zonder één reet te doen, behalve wachten. Op de volgende trein. Ik stapte uit in P. Geen Melchior. Met maar een paar procent in de batterij had ik nog net voldoende voor één belletje. Melchior nam op. Hij was weer huiswaarts gekeerd. Het maakte niet uit. Hij was wat gaan dwalen en had in een winkel nog een mooi boek gekocht. Daarin zou hij net gaan beginnen. Zullen we het anders volgende week dinsdag nog een keer proberen? Ik lachte. Het schuldgevoel viel als een last van mijn schouders. Dat is goed. Dit weekend ben ik bij mijn moeder en zondag ben ik waarschijnlijk kapot. Dinsdag was prima. Ik had immers toch niets te doen die dag.

Parbleu
180 5

Niet weer

Dinsdagochtend, 8.15 uur, tram 1.‘Wat denken jullie, een varken of een koe?’ Op mijn bankje achteraan krimp ik in elkaar. Niet weer, niet nog eens, niet nu ik me stilaan beter voel. Het groepje jongeren dat zopas opstapte, is enkele rijen voor mij gaan zitten en kijkt me aan. De vraagsteller heeft een grote grijns, een paar van zijn vrienden staren brutaal, twee meisjes kijken weg als ik hun blik vang. ‘Een dikke koe, absoluut’ besluiten ze. Ik plooi in mezelf, druk mijn oortjes dieper, zet de muziek luider en kijk in mijn boek. Lezen wil niet meer lukken, hoe spannend het daarnet ook was. Hoeveel haltes nog voor ik kan uitstappen? Vier…Van onder mijn pony bekijk ik ze stiekem. Het gaat nog steeds over mij; ik voel het. De vraagsteller staat recht, blaast zijn wangen op en maakt schommelbewegingen. Doorheen de muziek hoor ik een vaag geloei. Nog drie haltes. Er prikt iets achter mijn oogleden en ik bijt op de binnenkant van mijn wang. Ik gun ze geen traan. Die gast daar doet me terugdenken aan al mijn pesters, de luide en de stille, de hele schooltijd lang. Het openlijk uitlachen, het ‘vriendelijk’ afpakken van mijn koekjes, omdat ik maar beter niet kon snoepen. ‘Hey dikke, ga eens naar binnen, je schaduw valt over de hele speelplaats!’. Net als toen is er niemand die het voor me opneemt. De andere passagiers lijken niks te merken of durven niet te reageren. Nog twee haltes.De jongeren draaien zich om. Pestkop toont iets op zijn smartphone waar ze erg om moeten lachen. Hij steekt zijn toestel in de lucht en maakt een foto die blijkbaar meteen gepost wordt. Nog meer gelach. Ik denk aan alle kwetsende zaken die over mij geschreven zijn, meestal anoniem. Aan al het bodyshamen. Weten zij veel wat dat met mijn geest én mijn lichaam deed. Nog één halte.Het zweet breekt me uit. Ik bedenk dat ze pas na mij de tram moeten verlaten en dat ik langs hen moet om de deur te bereiken. Dat red ik niet, àls ze me al doorlaten. Waarschijnlijk maken ze de gangruimte zo smal dat er geen doorkomen aan is. Ik besluit om te blijven zitten tot ze uitgestapt zijn en dan een tram terug te nemen. Die gedachte doet me enigszins ontspannen. We rijden mijn halte voorbij en ik duik nog dieper in mijn boek.Ze staan recht. Grote mond hijst zijn rugzak op zijn rug en werpt me een kushandje toe. Dan gooit hij zijn hoofd in zijn nek en laat een luid geloei horen. Ik voel het resoneren tot in mijn maag. Er knapt iets binnen in mij. Joelend verlaten hij en zijn vrienden de tram. De groep negeert het rode voetgangerslicht en steekt de straat over. Pestkop blijft halverwege de straat staan om mij een laatste keer aan te kijken.En dan gebeurt het. Mijn jarenlange angst verlaat me en ik houd hem vast met mijn blik. Hij is voor mij de verpersoonlijking van al wie me pestte, al die jaren. Hij lijkt het te merken, kijkt eerst verbaasd en dan angstig. Zijn vrienden roepen hem maar ik houd hem vast, hypnotiseer hem. Hij en ik, we staan elk aan een eind van een tunnel, de blikken in elkaar gehaakt. Alle geluiden verstommen: het gegil van zijn vrienden, de piepende remmen van de naderende vrachtwagen. Langzaam til ik mijn hand op. En dan, wanneer ik voel dat hij niet meer kan ontsnappen, toon ik hem mijn middelvinger.

rmampuys
0 0

Inbreker

Ik word wakker. De zon schijnt op mijn gezicht via een scheur in mijn rolluik. Ik zet me recht, wrijf in mijn ogen en geeuw. Ik doe mijn rolluik naar boven. Ik draai me om en neem mijn bril van het nachtkastje. Hij is vuil, dus neem ik eert mijn brillendoekje uit mijn brillendoosje. Ik wrijf over mijn glazen, in cirkels, met mijn duim en wijsvinger. Ik doe mijn bril op en draai me terug naar het raam. Ik zet nog een stap dichter zodat ik goed kan kijken. De zon verblindt mijn zicht, maar het is duidelijk dat er iemand aan de overkant staat. Details zie ik niet, maar wel het silhouetten van wat ik denk een man te zijn. Ik blijf nog even staan kijken. In gedachten verzonken. Wat zou die man daar nu staan doen? Ik kijk nog eens goed, mijn had voor mij hoofd proberende de zonnestralen tegen te houden. De man heeft iets in zijn hand, ik kan niet zien wat, maar het lijkt op iets van een bakje. De man verzet twee stappen naar links. Ik zie het bakje in zijn hand nu beter en zie dat er een touw aanhangt. Mijn ogen proberen het touw te volgen, met nog steeds een teveel aan zonlicht om een duidelijk beeld te kunnen vormen. Het touw hangt ineens slapper dan het daarnet deed. Plots zie ik iets bewegen aan de voeten van het silhouetten. Het is een kleine hond die zorgvuldig de grond waar het op staat inspecteert. De meneer loopt ernaar toe en trekt het mee vooruit. Voor ik het weet is de mysterieuze man achter de hoek verdwenen, zonder enige weet dat hij een toeschouwer had. Ik wandel richting de deur en doe deze open. Ik neem nog snel een rekke van mijn bureau en doe mijn haar in een slordige doet. Ze is goed gelukt, dus deze laat ik waarschijnlijk een hele dag zitten. Wanneer ik binnenkom, merk ik op dat het koud is. Kouder dan ik zou gedacht hebben dat het was. Ik geef er niet te veel aandacht aan en wandel richting de keuken. Normaal komt Bic de kat van mijn broer me altijd tegemoet wanneer ik deze routine doorloop, maar vandaag is hij er niet. Ik denk bij mezelf dat hij wel ergens ligt te slapen en het niet de moeite vindt om op te staan. Eens in de keuken aangekomen zet ik de koffiemachine aan. Ik neem ook een tas uit de kast en draai de sterkte van de koffie naar het hoogste. Ondertussen is Bix me toch komen vergezellen. Ik merk op dat hij mankt en besluit er na mijn koffie naar te kijken. Ik moet eerst wakker worden. Ik neem een yoghurt uit de ijskast, doe deze in een kom en gooi er wat granola bij. Ik heb zin in een banaan, dus neem deze uit de fruitschaal die ik in de rechterhoek van de keuken aantref. Het is de laatste dus ik neem een briefje en schrijf er bananen op, zodat deze van de winkel kunnen meegebracht worden. Ik neem een mes uit de lade, snij de banaan in fijne schijfjes en doe deze bij de yoghurt. Ik neem het kommetje en wandel richting de woonkamer. Ik zie op de grond rode vlekken en denk bij mezelf dat mijn broer gisteren gemorst moet hebben met zijn aardbeienijs, ik ben geïrriteerd want ik mag altijd alles opkuisen voor die snotneus. Ik besluit eerst te eten, gewoon omdat ik koppig wil zijn. Hoe dichter ik bij de woonkamer kom, hoe kouder het wordt en hoe meer rode vlekken. De vlekken beginnen van vorm te veranderen en ik herken er iets in, pootafdrukjes. Alles begint op zijn plaats te vallen en ik draai me op, op zoek naar Bix. Ik zie hem uit de keuken komen, al mankend. Ik pak hem op en bekijk zijn pootjes. Eentje ervan ziet rood, wanneer ik er beter naar kijk zie ik dat er een snee is in één van zijn kussentjes. Ik besluit hem terug los te laten aangezien het niet meer aan het bloeden is. Ik kijk rond in de woonkamer, maar zie niets verdachts… buiten dat de deur richting de veranda op een kier staat. Dat is raar, want mama zorgt er altijd voor dat deze dicht is. Ik veronderstel dat daar de vaas met bloemen gesneuveld is door Bix zelf en dat hij zich dan pijn gedaan heeft aan het glas. Ik ga er naartoe. Ik doe de deur verder open en zie dat de vaas met bloemen nog heel is. Ik voel een trok wind over me heen komen en kijk in het rond. Nu zie ik het. Allemaal glasscherven op de grond en een raam die kapot is. Ik begin een lichte vorm van paniek te voelen en sta aan de grond genageld. Ik draai me terug naar de woonkamer en zie nu alles wat ontbreekt, de tv, de computer, mijn broer zijn PlayStation, mijn radio, de hoofdtelefoon van papa… we zijn beroofd. Ik loop als een gek terug naar boven om mama en papa wakker te maken. Jaro, mijn broer is vannacht bij een vriendje blijven slapen, dus die is niet thuis. Ik sta in de slaapkamer van mijn ouders en kijk op de klok. Het is 6u30. Ik ben altijd veel te vroeg wakker, een nachtmus noemt mijn mama me al vanaf mijn geboorte. Ik kijk rond in de kamer en besluit eerst mijn papa te wekken, de man des huizes. Ik ga naar zijn kant van het bed en schud met zijn schouders terwijl ik langzaam fluister: “Papa, wakker worden.” Hij kreunt en doet uiteindelijk zijn ogen open. Ik vertel hem het verhaal van mijn ochtendavontuur. Ik merk op dat hoe verder ik in mijn verhaal kom, hoe wakkerder hij wordt. Misschien had ik het moeten samenvatten tot: “Er heeft iemand ingebroken deze nacht.” Ik ben nogal een waterval van woorden dus kan moeilijk een verhaal beknopt vertellen. Papa schiet recht en beveelt me mama wakker te maken en de politie te bellen terwijl hij beneden de schade alvast gaat opmeten. Ik doe wat hij zegt en voor ik het goed en wel besef staat de politie aan onze deur. Ik moet uiteraard een verklaring afleggen en vertel het dan ook in geuren en kleuren. Toch nog een voordeel aan dat ik zo graag veel vertel. De politieagent zegt dat ik het goed gedaan heb en dat ik me nu geen zorgen meer moet maken. Maar hoe doe je dat? Wetende dat als ik misschien een half uur eerder wakker was geworden, ik de dief had betrapt? Ik ga terug naar binnen en vraag aan mijn ouders wat er nu gaat gebeuren. Ze vertellen me dat de verzekering nog gaat langskomen die dag, dus dat ik zeker thuis moet blijven voor moesten zij nog vragen hebben. Ik ga naar boven en kruip onder een lekker warme douche, in een poging wat tot rust te komen. Hier slaag ik eigenlijk niet in. Ik doe propere kleren aan en leg me op mijn bed. Mijn bed begint te trillen in mijn achterzak. Het is mijn broer Jaro die belt. Ik neem op en hij vraagt naar Bix. Mama had hem gewoon een bericht gestuurd, met daarin het hele verhaal dus ook dat ik het ontdekt heb. Maar mijn lieve broer die 8 jaar jonger is, denkt alleen aan zijn kat. Ik reageer: “Met mij gaat het prima, bedankt dat je het vraagt broeder, ik voel je steun helemaal tot hier. Bix zijn poot heeft een wondje. We gaan er straks mee naar de dierenarts.” “Oké, laat meer iets weten.” En zo eindigt hij zijn telefoontje. Ik hoor nu alleen nog maar een lange tuut omdat hij al heeft afgelegd. Ik ga terug naar beneden en zie dat mijn ontbijt nog altijd op de eettafel staat te wachten om opgegeten te worden. Ik gooi het in de afvalbak want heb nu geen honger meer. Ik stap naar mama en vraag wanneer we naar de dierenarts moeten. Ze zegt dat zij alleen gaat want dat ik moet thuisblijven voor die verzekeringsagent. Ik baal want de enige plaats waar ik nu even niet wil zijn, blijkt de plaats waar ik net wel moet blijven. Ik ga in de zetel naast papa zitten. Dichter dan dat ik normaal zou doen. Hij vraagt hoe het met me gaat en ik antwoord eerlijk. Ik voel me slecht, niet door onze spullen die weg zijn, maar doordat ik de dief evengoed had kunnen betrappen. Papa zegt dat ik er zo niet over mag nadenken want dat dit niet gebeurd is. Little did he know.  De uren strijken voorbij. Mama is ondertussen al lang terug van de dierenarts en de verzekeringsagent is er nog steeds niet. Bix zijn poot zit helemaal in het verband en mama geeft de rekening aan papa. Deze kunnen we ook aan de verzekering bezorgen. Mama en papa gaan in de keuken om bepaalde zaken te bespreken. Ik lig ondertussen languit in de zetel naar het plafond te starten. Ik zet me terug recht en hoor iets. Ik kijk in het rond en besluit dat het Bix moet zijn die ergens van alles zit uit te spoken.  De verzekeringsagent komt dan uiteindelijk toch opdagen en ik doe mijn verhaal voor een derde keer die dag. ze vult allemaal papierwerk in die mama en papa moeten handtekenen. Het is ondertussen avond en we besluiten van de frituur af te halen. Ik kan voor de eerste keer die dag iets eten met zin. Jaro is ondertussen ook terug thuisgekomen en ontfermt zich over Bix. We gaan allemaal slapen met een bijzonder gevoel. Ik heb die nacht alle uren gezien op mijn wekker en om 2 uur besluit ik naar de wc te gaan. Ik hoor geluid van beneden komen en denk terug dat het Bix is. Ik draai me om en zie Bix liggen op het bed bij mijn broer. Ik sla een hartslag over en voel de adrenaline door mijn bloedvaten gieren. Ik besluit stil de trap af te lopen en buk me op de 10e trede en kijk in de woonkamer. Ik zie een schaduw uit de keuken. Ik ga verder naar beneden. Ik loop richting de keuken, ik adem niet. De schaduw draait zich om en ik bevries. Ik wil luid gillen, maar het lukt niet. Ik denk dat mijn laatste seconde geslagen is en doe mijn ogen toe. Ik dacht altijd dat ik capabel was mijzelf te verdedigen, niet dus. Opeens hoor ik een bekende stem mijn naam zeggen: “Anna?”. Ik durf mijn ogen terug open te doen en sta oog in oog met Warre. Warre is een jongen uit mijn klas waar ik al enkele maanden goed bevriend mee ben. Ik kan hem alles vertellen en hij mij ook. Het duurt even voor ik alle puzzelstukjes in elkaar kan leggen en heb nu door dat Warre de inbreker is. Ik weet niet wat ik moet zeggen.  Warre staart mij aan. Hij weet denk ik zelf niet wat gezegd te hebben. Ik kijk in het rond om zeker te zijn dat hij niet terug dingen aan het stelen was. “Ik ging niets meer meenemen, ik wou gewoon wat water drinken en dan vertrekken.” Inbreken om water te dringen? “Heb jij thuis geen kraan?” vraag ik licht geïrriteerd over zijn excuus om in te breken. Hij staart naar de grond en antwoord niet meteen. “Ik… het spijt me.” Antwoordt Warre, bijna huilend. 

LoverLover
6 0

Vette hap

In het immens populaire dorp Omnivoor gaat volgende week de wedstrijd ‘Heel Omnivoor snackt’ van start. Het is een jaarlijks evenement en een traditie en er is altijd veel belangstelling voor. Dit jaar is het al de tiende editie dat deze wedstrijd wordt gehouden. Er worden zorgvuldig tien deelnemers geselecteerd en willen hun kunsten vertonen aan het grote publiek. Het spektakel vindt plaats in een grote zaal waar voor tachtig mensen een plekje is. De zaal had wel tien keer uitverkocht kunnen zijn. Het moment is daar en ik mag als toeschouwer plaatsnemen op de tribune, de spanning stijgt. Langzaam stroomt de zaal vol met veel prominente dorpsgenoten. Het zaaltje heeft weer een perfecte uitstraling met alle toeters en bellen. De presentatie is in handen van de welbekende goochelaar Boaz en de jury bestaat uit een vijftal inwoners uit de stad die zijn gekozen. Het hoofd van de jury is natuurlijk de eigenaar van de snackbar uit het dorp, genaamd Frietje. De wedstrijd staat op het punt van beginnen op deze mooie zaterdagavond. Nog even en het startschot zal klinken. De gezichten van de deelnemers zijn gespannen en sommige lopen nerveus rondjes op hun plek. Boaz heeft de microfoon in zijn handen en vraagt aan het hoofd van de jury om tekst en uitleg over het maken van de borrelhapjes en andere instructies. Eerst worden alle deelnemers voorgesteld en om hun beweegredenen om deze keer mee te doen. Frietje pakt de microfoon over, ‘De deelnemers moeten een bittergarnituur maken van bitterballen, frikandellen, loempia’s,  kaassoulfles, vlammetjes, nasi- en bami schijven. Ze moeten van elke snack twaalf mini’s maken, de vorm mogen ze zelf bepalen. Ook moeten ze zelf ketchup, mayonaise en satésaus  maken en ik hoop op heerlijke en verrassende smaken. Ze moeten dit doen in een zeer korte tijd en er wordt veel van ze gevraagd.’ Frietje geeft de microfoon weer aan Boaz en deze vraagt aan Frietje, ‘Hoe lang hebben ze de tijd voor hun snacks en de sauzen die gemaakt moeten worden.’ Frietje zegt vol overgave, ‘Hier hebben ze zeven dagen de tijd voor.’ ‘Hoeveel tijd’, zegt Boaz en verslikt zich bijna. Frietje zegt gedecideerd, ‘Ja, ze hebben hier inderdaad zeven dagen de tijd voor.’

Jan Sluimer
30 0