Zoeken

Tip

Het duivenjong

Hij groef een kuil om een verlangen te begraven dat hij niet herkende. Hij groef de kuil met zijn handen, een schop was hij thuis vergeten. Het was lente en de grond was hard, maar niet zo hard dat het onmogelijk was om de eerste laag humus weg te krabben. Zijn nagels werden zwart. Hij had een plekje gekozen onder een grote eik, de enige boom waarvan hij de bladsoort kon herkennen. Het was een zonnige dag en ze waren ook zonnig opgestaan. Zijn vriendin had naast hem gelegen met een glimlach op haar gezicht. Ze was klaarwakker geweest en ze glunderde.Het was hard werken, een kuil graven met je handen. Na een half uur had hij een klein hoopje aarde naast zijn knieën verzameld. Hij liet zijn handen op zijn dijen rusten. De aarde was vochtig en trok strepen op zijn broek. Een hond kwam aan hem snuffelen, keek in het gat en rende weer naar zijn baasje toe. De man knikte naar hem en hij knikte terug. Niets uit hun interactie deed vermoeden dat zijn gedrag op z’n minst bijzonder te noemen was. De man liep verder en zijn hond holde voor hem uit. In hun spoor viel zijn blik op een figuur aan de andere kant van het grasveld waar hij zat te graven. Een vrouw zat op haar hurken in het gras. Haar oranje jas stak als een verdwaald gloeiend kooltje af tegen het beginnend groen dat haar omkaderde. Ze viel op. Ze had Kenny van Southpark kunnen zijn, als ze haar kap over haar hoofd had getrokken. Ze keek naar iets, maar hij kon niet zien naar wat. Haar onbeweeglijkheid deed hem zijn adem inhouden, alsof hij ook stil moest zijn. Hij vergat zijn kuil. Hij bleef kijken naar hoe zij keek naar iets wat buiten beeld viel. Hij dacht aan hoe de wortels van de bomen zich onder hem vertakten en onder het veld door liepen, rechtstreeks naar haar. Hij verbeeldde zich hoe fungi onder de grond via synapsen informatie over hem zouden doorgeven aan haar. Ze zou hem kunnen kennen zonder ooit naar hem te kijken. Ik graaf een kuil om mijn verlangen te verbergen. Als ze bomen waren, zou zij nu weten hoe hij de zon op zijn rug voelde, hoe hij zich ernaar boog. Ze zou weten wat hij voelde wanneer de regen op hem viel, wanneer iemand met een mes in hem zou kerven, hoe hij dronk van grondwater, waar hij voedingstoffen vond. Ze zou weten waar hij zijn nazaten plantte, in welke kuil hij hen verborg. Ze zouden woordeloos kunnen praten. Hij stak zijn vingers weer in de kuil. Bijna in antwoord daarop keek ze om. Hij zwaaide niet naar haar. Hij keek naar haar en ze keek weer weg. Ze legde haar hand op de grond. Een jonge duif viel uit het nest. Hij rommelde met zijn vingers in de kuil. Hij hoorde haar woorden door de grond denderen. Welke duif?Een houtduif, denk ik. Hij zag de vrouw met haar handen over de humuslaag gaan. De aarde reageerde op haar aanraking. Moet ik het oprapen? Moet ik het redden? Moet ik de natuur zijn beloop laten? Gaat het dood?Hij dacht aan zijn vriendin, vanochtend in bed, de grijns op haar gezicht, de woorden die uit haar mond rolden. Hij dacht aan de vogel die uit zijn nest viel en verlaten werd. Meenemen. Redden wat er te redden valt. Eenmaal het jong er is, moet je het koste wat het kost beschermen.De vrouw trok haar hand weg, alsof de grond verzengend was geworden. Hij groef verder en probeerde niet naar haar te kijken, maar even later zag hij haar oogverblindende jas naar de uitgang van het park lopen. Ze hield haar ellebogen geplooid, haar handen voor haar buik geklemd. Hij zag alleen haar oranje rug en toen verdween ze. Een kuil wordt niet per se dieper hoe langer je graaft. Hij bleef over de oppervlakte schuren, brokken aarde gleden tussen zijn vingers. Met het verlangen wilde hij ook de vertwijfeling begraven. Eenmaal het kind er was, moest hij het koste wat het kost beschermen. Wat als het kind uit het nest viel? Er kwam geen antwoord.  +++ Ze had het duivenjong meegenomen uit het park en legde het voorzichtig in het gras van de tuin. Het was dood, in haar handen gestorven onderweg naar huis. Sinds januari geloofde ze niet meer dat een mens alles redden kon en toch trilden haar handen onophoudelijk terwijl ze het lijkje verder droeg als een rouwklager. Ze had haar eigen kind zo willen dragen. De jongen in het park zou pas binnen enkele maanden zijn kind dragen Ze had haar handen op de grond gelegd en ze had hem gezien, echt gezien, niet zoals mensen elkaar in de ogen kijken en denken te weten wat er zich achter de irissen van een ander verschuilt. Ze had zijn angst gezien, zijn twijfel, zijn verlangen. Ze had het ongeboren kind in hem gevoeld en zijn vertwijfelde wens het nu al te willen begraven. Ze wilde hem zeggen dat niets goed voortkwam uit het begraven van een kind. Zijn aanwezigheid en zijn ongeboren kind hadden haar aangespoord het duivenjong mee te nemen, zonder te beseffen wat de uitkomst daarvan zou zijn. Nu was het jong dood. Nu zat ze ermee in de tuin, nu legde ze het op het gras, nu huilde ze om de allesomvattende afwezigheid. Met haar handen groef ze een kuil om te verhinderen dat haar verlangen zou blijven uitdijen. Je kon verlangen niet begraven, ze benijdde de jongen erom dat hij dat dacht. Je kon verlangen alleen inperken, je kon het omringen, je kon het insluiten, je kon het vastzetten zodat het niet groter werd dan jezelf. Het verlangen naar haar eigen kind was groter dan haarzelf. Ze groef en groef en groef en groef. Ze groef een gat dat groter was dan zichzelf. Het was lang en breed en ondiep. Het kostte haar een dag en nog een dag en nog een dag en ze weigerde een schop te gebruiken. Op de vierde dag kon ze er helemaal in gaan liggen. Het duivenjong had ze in een zakje in de vriezer gelegd. Het was koud en klam en een beetje vochtig toen ze het lijkje op haar borst legde in het midden van het gat. Ben je daar?Het was middag, de zon laafde zich aan haar. Het duivenjong schitterde in het licht. Ben je daar?Er kwam geen antwoord. Ze wilde dat ze een boom was, zodat haar wortels altijd in contact zouden staan met een ander, zodat het nooit stil zou zijn. Soms valt het kind uit het nest. Dan wordt het stil. Dan graaf je een kuil en je laat je verlangen erin zakken. Je hoopt dat het verdwijnt. Je hoopt dat met het verlangen ook het verdriet verdwijnt, de vertwijfeling. Maar niets verdwijnt ooit. Het transformeert alleen. Het gaat op in de grond en komt elders weer boven in een vorm die je niet meteen herkent. Ze lag doodstil in de kuil. Haar borst deed het duivenjong bijna opvliegen. Omhoog. Omlaag. Omhoog. Omlaag. Er vlogen kauwen over, schreeuwend. Soms kan je het kind niet beschermen. Dan wordt het overal stil. Ze voelde hem, haar zoon, niet de man in het park. Hij antwoordde woordeloos.Daarna begroef ze het duivenjong. Ze veegde het gat weer dicht, stampte de aarde aan, wiste sporen weg.  +++ Vier dagen later was hij de kuil gaan opzoeken in het park. De kuil was geen kuil meer. Het hoopje zand was weggewaaid of dichtgemaakt door een ander dan hemzelf. Hij wist wel nog exact waar hij gegraven had: die ene plek onder de boom waar de lievevrouwebedstro bloeide. Hij had zijn vriendin meegenomen. Vanochtend had hij zijn hand op haar buik gelegd en haar verteld over de kuil en het duivenjong. Ze had hem verzekerd dat het normaal was om angstig te zijn over de verantwoordelijkheid die ze plots, sinds een paar dagen, moesten dragen. Ze had voorgesteld om iets in de kuil te planten.  Hij toonde haar de boom en de verdwenen maar niet vergeten kuil. De donkere aarde was bijna onzichtbaar onder de lievevrouwebedstro die plots was opgerukt alsof het ook sporen wilde uitwissen. De vrouw met de oranje jas was nergens te zien. Hij stapte naar voren en in zijn beweging botste hij op iets, het tolde rond onder de begroeiing. Zijn vriendin bukte zich en greep het met haar hand. Het was een bruine eikel, onverwacht in het voorjaar. Hij nam hem van haar over en hurkte. Hij  legde zijn hand op de grond. Meenemen? Laten liggen?Een groepje kauwen speelde krijsend in de lucht. Laat maar liggen. Laat maar groeien.

eenstweedrie
163 6

Kaap Voorn

   Er zijn er niet van haar. Stemmen. En hoe de zilte bries hen beschermd in het onverstaanbare. Een aangevlogen hand voor een mond die niet weet waar de woorden zouden belanden, mocht het kunnen, misschien daar, daar waar hoge en lage druk elkaar gebieden.    Een koppel misschien, gezandstraald tot de stilte waarin ze willen wiegen, staat kaarsrecht, misschien, stokstijf bevrozen, misschien hebben ze haar over het water als een donderende golf horen aanrollen, en nu, is de echo nu, of al het betrapte valt te vermijden?   Zij door hen, zij door haar, zij door zij als zijden naast elkaar door, zijdens door de vingers geglipt van wat zich niet laat bewaren, muren van gisteren, muren van morgen, en de meeuwen schrikken op. Een schot. Is er één niet van hen.    Weeë geur in de lucht.    De hele start richting horizon, tegen de branding in. Een roestige zeemijn, egel koprollend op kop, achtervolgt door een wolk vol schelpengruis en flarden wier, haar voeten kleven als lava.    Ze stolt.    Korrels verglazen als druppels dauw op de haartjes op haar armen en op haar benen, overal om haar heen, ijsblauwe schaduwen. Het koppel misschien, smeltend misschien, smeltend uit een schreeuwen. Hagelstenen van woorden die op haar levenslijn roffelen en het kietelen van een antwoord willen geven, het kietelen van geen vraag meer te stellen.    De maalstroom voert hen allemaal mee, hoog, laag, geen tij meer om te keren, ze zou thans zweren strandjutter te zijn geweest. Een houten sirene te hebben bevrijd. Boegbeeld van het schip dat tegen de tijd strijdt.     

Bas Tuurder
42 1

De vrouw die haar hamster savooikool gaf

De meeste mensen die als kind een hamster hadden, hebben minstens één getraumatiseerd verhaal overgehouden aan hun huisdier. Het is algemeen geweten dat veel hamsters sterven op vreemde manieren. Voor Serafine Montagne is dat niet anders. Serafine woont in een klein appartement met haar nieuwste hamster Gerald. De vorige hamster, meneer Sniffels, was een kleine maand geleden om het leven gekomen. Op een nacht was hij ontsnapt uit zijn hok. De deur naar de badkamer stond open en daar was meneer Sniffels omhoog geklommen. Serafine vond de hamster pas laat in de ochtend, drijvend in de wc-pot. Dat was de achttiende hamster die ze was verloren. Gerald was nummer negentien. Ze blijft nieuwe hamsters halen, want de kleine beestjes vindt ze gemakkelijker in de omgang dan andere mensen. Serafine komt het liefst zo weinig mogelijk buiten. Ze vermijdt mensen wanneer het even kan en houdt liever conversaties met haar pluizige huisgenoot. Op een zonnige novemberochtend sloft ze haar slaapkamer uit in een flanellen vaalroze kamerjas. Geeuwend zet ze een verse pot koffie. Terwijl ze blaast op haar stomende mok, sloft ze verder richting de grote hamsterkooi die een prominente plaats inneemt in de woonkamer. Door de stoom wasemt haar bril aan en Serafine zet de kop voorzichtig neer op de salontafel om de bril schoon te vegen. “Goeiemorgen, m’n liefje”, kirt ze intussen. “Heb je honger?” Gerald de hamster ziet er zelf nog slaperig uit en knippert met zijn donkere kraaloogjes in haar richting. Hij deinst achteruit wanneer Serafine het hok opent. Ze steekt haar hand naar binnen en Gerald probeert te vluchten voor de intrustieve reuzin die zijn rust komt verstoren. Het is tevergeefs. Ze grijpt hem vast en brengt de lichtbruine hamster dicht bij haar gezicht. “Dag meneertje Gerald, heb je goed geslapen?” Ze stelt de vraag alsof ze verwacht dat hij elk moment antwoord kan geven. Serafine bestudeert hem nog even terwijl Gerald - intussen klaarwakker - zich vruchteloos probeert los te wrikken. Uiteindelijk zet ze hem terug en aait met haar wijsvinger liefdevol over het lijfje van de bevende hamster. Nadat ze het deurtje van het hok weer heeft gesloten, draait ze zich vastberaden om. “Goed. Tijd voor ontbijt.” In zichzelf neuriënd opent ze de koelkast en haalt er een gehalveerde savooikool uit. Vanuit de hamsterkooi houdt Gerald haar nauwlettend in de gaten. Bij het eerste zicht op de kool, springt hij piepend recht en duwt zijn voorpootjes tegen de tralies. Serafine grinnikt. “Ja ja, rustig maar.” Ze hakt de savooikool in dunne reepjes met een groot koksmes. Met een bakje vol savooikool gaat ze terug naar de kooi, waar Gerald intussen luid piepend rondjes loopt door de houtschilfers. Een kleine stofwolk stijgt op en daalt weer neer wanneer de enthousiaste hamster tot stilstand komt en zich omhoog richt aan het deurtje. Hij stort zich al op de koolreepjes nog voordat Serafine het bakje goed en wel heeft kunnen neerzetten.   De volgende ochtend voltrekt zich hetzelfde tafereel. Serafine zet koffie en zegt goedemorgen tegen Gerald. Daarna loopt ze naar de koelkast en haalt er de overschot van de savooikool uit, waarop Gerald helemaal gek wordt en het bakje met de kool in stuift. De ochtend daarna verloopt bijna hetzelfde. Serafine zet koffie en zegt goedemorgen tegen Gerald. Daarna loopt ze naar de koelkast, maar deze keer haalt ze er geen savooikool meer uit. Gerald ziet vanuit zijn hok niet dat de savooikool op is en begint in anticipatie alvast te piepen en rondjes te lopen. Wanneer hij zich op het eetbakje wilt storten, houdt hij abrupt halt. Hij snuffelt aan het bakje, schuifelt eromheen… gaat nog eens naar de andere kant, snuffelt nog eens… Hier zit helemaal geen verrukkelijke, sappige, succulente savooikool in! Zijn bakje is gevuld met granen, zaden en… droge brokjes! Prompt keert Gerald zich om en gaat in een hoekje van de kooi zitten, met zijn stompe staart richting het verraderlijke eetbakje. Serafine begrijpt er niets van. “Wat is er toch aan de hand, m’n liefje?” vraagt ze bezorgd.   Twee dagen gaan voorbij, Serafine probeert alles om Gerald te laten eten. Ze geeft hem hamstersnoepjes, die hij niet aanraakt. Ze probeert verschillende soorten zaden, granen en bessen, waar hij niet eens naar kijkt. Ze geeft hem rauwe en gekookte broccoli, wortels, sla… Intussen lijkt Gerald zachtjes weg te kwijnen. Hij stopt zelfs met drinken en loopt niet meer in zijn rad. Ten einde raad gaat Serafine naar de supermarkt. Ze verdringt hoe vreselijk ze het vindt om buiten te komen, onder de mensen. Terwijl ze in de groentenafdeling staat, valt haar oog op een stapel savooikolen. Plotseling herinnert ze zich hoe Gerald enkele dagen geleden nog helemaal gek werd toen ze zijn bakje daarmee had gevuld. Serafine slaakt een kreet en propt alle savooikolen in haar winkelmand. Ze haast zich naar huis. “Meneertje Gerald, liefje!”, roept ze bij het binnenkomen. “Ik heb het! Ik heb je savooikool!” Gerald ligt zielig op de bodem van het hok. Hij heeft zich ondergenesteld in de houtschilfers, alsof hij zichzelf wilt begraven. Serafine neemt een van de kolen uit haar tas en houdt die tegen de tralies. Geralds snuit beweegt op en neer. Wanneer hij de savooikool gewaarwordt, slaan zijn oogjes helemaal open en springt hij recht. Serafine snijdt de kool in stukken, Gerald eet zijn buikje rond en loopt al gauw weer rondjes in het hamsterrad.   De rest van de week loopt weer zoals voordien. Elke dag zet Serafine koffie en zegt ze goedemorgen tegen Gerald. Daarna loopt ze naar de koelkast en haalt ze daar een deel van de savooikool uit, waar Gerald zich elke dag weer op stort alsof hij compleet uitgehongerd is. Na een tijd begint hij minder snel verzadigd te geraken. Serafine moet hem telkens meer savooikool geven om hem rustig te krijgen. Ze moet tegenwoordig veel vaker naar de markt dan ze eigenlijk zou willen. Gerald eet op den duur bijna een volledige kool per dag. Hij is drie keer zo groot als enkele weken geleden.   Een maand nadat Serafine Gerald voor het eerst toevallig savooikool voederde, kunnen de tere hamsterdarmpjes van Gerald zijn fixatie niet meer aan. Hij is nu vijf keer de grootte van een normale hamster. Wanneer hij op een namiddag richting zijn rad sjokt, valt hij plotsklaps neer. Serafine vindt hem niet veel later. Ze probeert hem nog te reanimeren, maar tijdens deze actie duwt ze al het opgehoopte gas van de savooikool uit Geralds lijfje naar buiten. De stank is ondraaglijk. Kokhalzend gooit Serafine het stinkende hamsterlijkje in de vuilbak. Ze trekt haar jas aan en vertrekt naar de dierenwinkel. Hamster nummer twintig zal ze geen savooikool geven.

LeenB
41 3

Romantische dialogen door onromantische schrijvers... (Quote 2, gekozen door ander lid van dit duo)

'Jij ziet er... betoverend uit,' ritselde hij zachtjes in zijn oor. 'Je wilde 'ziek' zeggen, is het niet?' Kortaf, daar ging de romantiek. 'Ook ja, maar betoverend wint.' 'En onweerstaanbaar?' 'Altijd.' 'En sexy?' 'Drijf het niet te ver, lief.' 'Ga je me nog kussen, barman?' 'Hmmm, als ik je kus, zal ik me niet kunnen gedragen. Sexy, o absoluut...' Hij hapte naar adem, dat bederfde de sfeer een beetje. 'Doe ik je pijn?' 'Nee,' loog zijn lief. 'Of ja, maar het is niet erg.' 'Zeg dat niet, alsjeblieft, zeg dat niet.' Hij streek het haar uit de ogen van de man waar hij zielsveel van hield. 'Je ziet er...' 'Oh, komaan, je mag het heus luidop zeggen,' spotte zijn lief. 'Ga ervoor.' 'Goed.' Hij zuchtte en gaf het op. 'Je ziet er ziek en heel erg moe uit.' Hij kuste hem zachtjes op de lippen. ´En betoverend, onweerstaanbaar en heel sexy,´ prevelde hij in zijn liefs hals en daarmee joeg hij een huivering van plezier door het gekwelde lichaam. Zijn lief draaide zich om, leunde zwaar tegen hem aan en sloot zijn ogen. 'Dit is mijn favoriete plekje in de hele wereld,' ritselde hij zachtjes.  'Is er iets wat ik voor je kan doen?' mompelde hij in zijn haren. Hij vlijde zijn armen rond zijn middel, zachtjes, om hem geen pijn te doen. Zijn duimen streelden het stukje buik, net boven de rand van zijn broek. Meer zat er niet in deze avond. 'Nog wat blijven staan, dat volstaat wel. Ik wil hier gewoon eventjes blijven staan.´   * Namen van personages zijn bij de schrijvers gekend.  * Bron: De Dievenliga (Home-made creatie) * Met steun van Alice ( En ja, ik had het nodig dus waarvoor dank)  

De Donderklif
30 2

ZOTZV-1

Een categorie 4 hazmat suit is een zorgvuldig afgesloten pak. Elke sluiting is een plechtig gezworen eed van isolatie. De lucht die je longen vult, is gefilterd en koud als klinische adem. Enkele maanden nadat de WHO in Genève alarm had geslagen over het uiterst besmettelijke ZOTZV-1 is het dragen van zo’n pak gemeengoed geworden. Het virus, genoemd naar de Mayaanse vleermuisgod Camazotz, combineert de bliksemsnelle verspreiding van influenza met de bloedingen van ebola. Het sterftecijfer is nagenoeg honderd percent. De WHO-directeur, dr. Marcus Lindholm, voorspelde in dat bericht dat het einde van georganiseerde samenlevingen binnen enkele maanden werkelijkheid kon worden. Zover is het nog niet gekomen. Al doken er maandenlang video’s op van spooksteden, onderbemande ziekenhuizen, plunderingen en gewapende conflicten, de mensheid heeft rap een nieuwe, gecontroleerde wereld gecreëerd, die bestaat uit luchtsluizen en steriele ruimtes. In zo’n luchtsluis bevind ik me nu: een oranje vlek, naast een andere. We hebben eindelijk de kans gekregen om samen het kwartier te verlaten. Toen we ons elk in een felgekleurd hazmatpak wurmden, had ik steels een blik naar Hannah geworpen. Onze ogen hadden elkaar zinderend ontmoet, waarna we met rood aangelopen gezichten de pakken haastig, maar aangeleerd voorzichtig, dichtmaakten. Achter het heldere polycarbonaat van het vizier zie ik haar trotse, glanzende blik. Haar jukbeenderen tekenen zich scherp af, als geciseleerd door een kunstenaar, perfect gevormd om het zonlicht op te vangen en terug te kaatsen zoals alleen een zomer in Andalusië dat kan. Haar mond, de bovenlip net iets voller dan de onderlip, toont een zeldzame lach, en het voelt alsof mijn lichaam te klein is voor alle gevoelens die in me losbarsten. Iets trekt aan me. Alsof een natuurkracht mijn hoofd naar haar wil voeren en ik me wil begraven in haar boezem. Maar haar rondingen zitten net als de rest van haar lichaam verborgen achter een kreukelende zee van oranje kunststof. We lijken op Matroesjka’s met ballonlichamen die een ander, fijner lichaam herbergen.             ‘Kijk niet zo,’ zegt ze. Haar stem klinkt vervormd door de versterker in haar pak, maar ik herken de plagende toon, alsof ergens een windgong begint te klingelen.             ‘Klaar voor de wereld daarbuiten?’ vraagt ze. De luchtsluis sist als een ademhaling die ingehouden werd en vrijkomt. Een tweede deur glijdt open, en een reep zonlicht valt op haar gezicht. Stofdeeltjes dansen in de bundel, en meteen word ik met een schok herinnerd aan ZOTZV-1, dat zich in één van die deeltjes kan schuilhouden. Onder een elektronenmicroscoop ziet het virus eruit als een geometrische nachtmerrie, maar met het blote oog zie je niets. Geen glinstering, geen waarschuwing. Alleen dat ene dansende stofje, gevangen in een zonnestraal. Hannah stapt als eerste naar buiten. Ik volg haar, één voet na de andere, elke stap wat verder weg van het verstikkende, overbevolkte kwartier. Langs de straat vinden we doelloze gebouwen. Sommige deuren zijn zelfs niet afgesloten. Auto’s staan netjes achter elkaar opgesteld, maar wie weet hoe lang ze daar al geparkeerd staan. Ze draait zich naar me om.             ‘Waar is nu die ene veilige plek waar je wekenlang niet over kon zwijgen?’             ‘Geduld. Het is niet ver. Je zult zien dat ik niet overdreven heb.’ Ze komt op me af, grijpt me vast en drukt haar ademluchtkap onhandig botsend tegen de mijne aan.             ‘Ik hoop het zo.’ Mijn hart gaat bonzend tekeer. Ik trek haar de richting uit van de bloemenserre die ik gevonden heb. Het is een semi-gesloten kas, waarvan de filters en zonnepanelen nog functioneren. De kans dat het virus zich hier ophoudt, is bijna nihil. Zodra we de serre binnengaan, begeven we ons naar de kleedzone. De lucht hier is gecontroleerd, gezuiverd, getest. Toch aarzelen we allebei. Het afleggen van een hazmatpak is een ritueel geworden. Geen haast, geen slordigheid. Eén fout kan fataal zijn. Ik begin. Ik kniel neer op een mat en ze ontsmet het pak met een bus bleekmiddel. Wanneer we zeker zijn dat ze geen hoekje gemist heeft, doe ik hetzelfde bij haar. Daarna help ik haar met de rugsluiting, vingers trillerig in mijn dikke handschoenen. Met een zachte klik komt het sluitmechanisme los. Ze reikt naar haar kap, en tilt die omhoog. Haar gezicht verschijnt beetje bij beetje. Dikke strengen donker haar vallen naar voren, klam van het zweet. Haar huid glanst. Het is warm in de kas. Mijn kap komt met een zuigend geluid los. Dan volgt laag na laag. We maken elkaars sluitingen open, trekken de plakkende pakken van elkaars lichaam. Elke rits, elke plooi die zich ontvouwt, onthult ons zweetnat ondergoed. Wanneer het laatste stuk van mijn mouw over mijn hand glijdt, blijven we roerloos staan, in onze sokken en onderkleding, dampend van inspanning, ogen vol bewondering. Het voelt ongepast om meteen te spreken. Hannah haalt een hand door haar haar en lacht.

Denis Vercruysse
84 0

Papa Para

Nog niet meteen. Niet op de dag die alles veranderde. Toen zat hij midden in de feiten, de knuisten om het stuur, zonder te beseffen dat hij al niets meer in de hand had. Terwijl de milliseconden hem om de oren knetterden, zoog hij het gewoel van koplampen en staal naar binnen, vond de gaatjes en dook erin, snelheidslimieten en kleursignalen negerend. Toen haar blik glaziger werd en ze niet meer op haar naam reageerde, wist hij al zijn slapende instincten en vergeten vermogens te wekken. Hij bereikte een focus die hij herkende van bij de commando’s, maar later nooit meer had ervaren.Neen, toen zeker nog niet. Ook niet toen hij de controle aan groene ziekenhuisschorten had afgegeven. Nog altijd bekeek hij de gebeurtenissen vanuit zijn eigen hoofd, door zijn ogen, van binnenuit, weliswaar met groeiende onmacht. En later, in de onomkeerbaarheid, toen het tijd was voor praktische regelingen, had hij die als een geslagen hond aan zijn zoon overgelaten, de ene die wel nog over de vloer kwam. Papa Para zat erbij en keek ernaar, zag alles gebeuren, zweeg en knikte ja. Het gebeurt later, in de weken na de begrafenis. Er is geen tijdlijn waarop hij een concreet moment kan pinnen; eerder lijkt het een crossfade, een geleidelijk verschuiven. Maar hij kijkt inmiddels anders, alsof ergens een regisseur een nieuw camerastandpunt heeft gekozen. Hij begint over het nu en het toen heen te zweven, als een drone. Registreren, shots maken. Bekijken en herbekijken, analyseren. Tot hij — battery low — een limiet overschrijdt van hoeveel gevoelloosheid een mens kan verdragen, en crasht. Dan laat hij zich dagenlang niet spotten. Maar net zo plots als hij van de radar verdwijnt, gaat hij opnieuw daarboven hangen. Hij toont zich, er valt met hem zo je wilt een soort gesprek te voeren, maar waar hij intussen werkelijk uithangt kom je niet te weten.Hij ziet de stoel waarin ze neerzijgt, hoort haar zeggen dat ze misselijk is. Opnieuw en opnieuw is hij er getuige van, hoe ze samen een hypo vermoeden. Hoe ze de vloer onderkotst. Hij ziet gebeuren dat er wordt aangebeld: een klant die ongelegen komt, die hij wegstuurt, onbedoeld onbeschoft. Verbijsterd schaduwt hij zijn evenbeeld, de man die eerst nog braaksel opruimt en bedrijfsramen en -deuren checkt, voor hij zijn wederhelft naar de auto helpt. Hij ziet het voertuig rechts afslaan, als in de dagelijkse rit naar huis, vandaag de kortste weg naar het ziekenhuis. Door de voorruit heen ziet hij een vrouw die afglijdt naar een zorgwekkende toestand, en een chauffeur die dan pas besluit plankgas te geven. De wagen schiet onder de drone door.Andere keren roept hij de film van de plechtigheid weer op. Een te klein bestelde zaal: elke stoel bezet en mensen staand langs de muren. In zijn verbeelding ziet hij twee lege plaatsen. Waar zijn eerstgeborene had moeten zitten, een door het leven beproefd, onredelijk kind dat intussen de vijftig nadert en jaren terug alle contact heeft verbroken, adres onbekend, vanwege ouderlijke fouten die werkelijk niemand anders hen aanwrijft — alleen hij, aldoor verdwaasd door god-weet-welke drugs hij dezer dagen nog aan zijn longen, maag of aderen voert. Daarnaast de ontbrekende broer, die aan de verkeerde kant ging staan van een oorlog, tweeduizend kilometer van hier. De broer waar hij pas weer mee zal praten als die toegeeft dat de Russen geen haar beter zijn dan de Amerikanen en dat My Lai klein bier was vergeleken met wat de monsters van Wagner in Oekraïne aanrichtten — zijn bloeddruk in het rood als hij er nog maar aan denkt. Intussen is het machinepark weer aan het gonzen gegaan. Vader en zijn jongste zwijgen veel, ze kennen het werk en elkaar. Als de dag voor de een erop zit, blijft de ander nog uren op post. Pa rommelt wat aan, veinst papierwerk. Als hij eindelijk naar huis vertrekt, neemt hij een andere route dan vroeger: aan het kruispunt linksaf. Het is een heel stuk verder zo, maar voor wie zou hij zich haasten, de kat redt zich wel. Zo gaat de tijd nu al maandenlang voorbij. En nog altijd voltrekken zijn dagen zich in een diepte waarop hij neerkijkt.Kijk, daar ligt de berg condoleances. Hij ziet zich erlangs lopen en op zijn stappen terugkeren, het moet er maar eens van komen. Hij kijkt toe terwijl zijn handen enveloppen scheuren, ziet kaartjes geleidelijk een nieuwe stapel vormen. Hij ziet de vluchtigheid waarmee die man daarbeneden te werk gaat, beseft dat niets echt tot hem doordringt. Tot hij aan dat ene kaartje komt. Het is groter dan de andere en bevat een gedicht dat door de afzender ‘Takeaway.com’ werd genoemd. Papa Para herkent het handschrift. De onverschrokken soldaat, harde ex-commando, de man die altijd in de wijdst mogelijke boog om poëzie heen was gelopen, leest deze tekst opnieuw en opnieuw.   Achter de zwijgende deur spitst het lege huis de oren.Verkeer gaat altijd door.Achter de zwijgende deur spitst het huis de oren en hoort. Bekend gespin benadert, bekreunt, bekruipt de treurende oprit.Het lege huis strekt zich uit en miauwt,krult zich om het ene paar binnenkomende benen. Waar bleef je zolang? En waarom ook vandaag weer alleen? Hoe legt hij het uit? Aan het huis, de kat, de honger?Hij zoekt dag en nacht.Ergens stonden blikken verse moed,iemand moet die hebben meegenomen. En buiten woedt de oorlog voort:broers begraven moeizaam hun geschillen. Vitrinekasten vol ego storten in als tweelingtorens —zal de verloren zoon het kompas nog kunnen vinden?   Terwijl hij leest en herleest, voelt hij zijn perspectief veranderen — alsof die verdomde regisseur eindelijk de drone wegstuurt. Voor het eerst kijkt hij opnieuw door eigen ogen. Hij weet dat er iets moet veranderen; het duurt al veel te lang en werkelijk niemand wordt er beter van. Hij pakt zijn Nokia en belt zijn broer. Later die avond rijdt Papa Para huiswaarts. Aan het kruispunt rechtsaf.  

Marc Terreur
60 2

rooie flikkers Amsterdam: Montaigue de Quercy, Frankrijk (Mont des Tantes)

foto gallery: VERF ED  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ ******************************************************************************** https://www.2dehands.be/q/verf+ed+rooie+flikkers+amsterdam%3a+montaigue+de+quercy%2c+frankrijk/ *********************************************************************** ************************************************************************ FILM: Conny Karlsson Lundgren (Mont des Tantes)inloggen VIP https://vimeo.com/connykarlsson/triptofrance De film is gebaseerd op een reisdagboek dat vier jonge homoseksuele mannen uit Göteborg in de zomer van 1977 hebben geschreven tijdens hun verblijf in een internationaal bevrijdingskamp in het zuiden van Frankrijk. Deze Zweedse mannen behoorden tot de socialistische vereniging RödaBögar (Rode Fagots) uit Göteborg en waren, net als andere deelnemers aan het kamp, ​​actief in de strijd voor de vrijheid en rechten van homoseksuelen. Ondanks de gedeelde doelen van het kamp waren er echter ook grote verschillen. Het verlangen van deze Zweedse homo’s uit kleine steden naar de meer wereldse continentale mannen en de onzekerheid om hen heen sijpelen door in hun dagboeken. Dat geldt ook voor hun vrouwelijkheid en hun vermogen om vrouwelijke uitingen in te zetten als speelse wapens tegen het patriarchaat. In de film horen we een jonge generatie activisten uiting geven aan deze dagboekaantekeningen. De dagboekaantekeningen beschrijven enkele intense weken vol vreugdevolle en angstige ontmoetingen in de hitte van de Zuid-Franse zomer. Zo wordt het werk een ontmoetingsplek over generatiegrenzen heen, waar ervaringen en verlangens uit verschillende tijdperken, herinneringen aan het verleden en fantasieën voor de toekomst met elkaar worden verweven.   De film is vertoond op de Göteborg Internationale Biënnale voor Hedendaagse Kunst (GIBCA) The twelfth edition of the Göteborg International Biennial for Contemporary Art ************************************************************************** Afscheid van geobsedeerde sex Het was op een morgen dat ik met een barstende kop van de eerste avond (straalbezopen was ik in bed gekropen), aan de ontbijttafel gezeten en kusjes uitdelend, een van de Zweedse mannen naast mij ontwaarde.Björn, met zijn gebruinde lijf en zijn vlezige lippen. We praten wat in ons stamelend Engels en de ganse dag communiceerden wij, soms op een afstand, soms dichtbij, tot we 's avonds samen onze lichamen deden spelen. Er is ook Willempje, waar ik een ganse avond mee dans, waar ik me aan opgeil, en die de ganse nacht bij mij blijft. De eerste avond, discoavond wou ik zo hard iemand versieren dat ik stomdronken alleen onder de lakens moest toen ik mij de volgende dag met een zware kater bij de meute terug vervoegde, besefte ik dat het niet mogelijk was iemand het bed in te slepen in een sfeer waar iedereen constant bij elkaar was.Wilde je iemand leren kennen, vond je iemand lief, dan ging je met hem eten, deed je de afwas samen, wandelde je, praatte je, kortom leefde je samen. Toen 's avonds de muziek speelde, danste je samen. En als je allebei dezelfde herkenning had gevoeld, ging je ook samen vrijen. Niet meer die barsfeer moeten ondergaan, zonodig versierd-te-moeten-worden. Gewoon samenleven. Zoals Pierre uit Lyon, mijn vriend die ik de eerste dag in zijn blootje had zien rondlopen, waarbij ik twee nachten heel dichtbij, pratend, heb doorgebracht. Hier geen verplichting om te seksen, maar wel een behoefte om te kennen en te voelen, waar hij mee bezig was, hoe hij was, en wat hij was. En Pierre uit Parijs die ik de eerste dag als leuke bedgenoot beschouwde en in wiens armen ik de nacht erop heel zachtjes, samen in de roes van Armagnac en Ricard, indommelde. Hij die enkele dagen later bij mij kwam wegens een nog niet uitgesproken verliefdheid die met zijn betraande gezicht mij ook bijna aan het huilen bracht. Maar ik kon niet meer. En Mathias, die lieve Nederlander, die op een dag dat ik diep in de put voor mij uit zat te staren, mij uitnodigde om koffie te gaan drinken in een van de omliggende dorpjes. Daar voelde ik weer het ongenoegen van de buitenwereld over het manifest homo-seksueel zijn, mijn nagels waren gelakt en mijn ogen geschminkt. Toen wij het café binnenkwamen, zagen wij het nadrukkelijk begluur en gegiechel van het cliënten, en het gezicht van de patroon, dat versomberde naarmate hij ons een voor een bekeek. En dan nog Eef, de lieve man waarmee ik de terugreis deed. Twee dagen langzaam afgekickt en elkaar begeleidend, "onze plaats" terugvindend, tussen het "normale?". Ik herinner me de paranoia die in het begin van het kamp velen bang maakte voor de onvriendelijke dorpelingen en een mogelijke politie-inval. Maar ook onze solidariteit toen wij onze huisbaas de deur uitgooiden omdat hij onze sfeer verziekte. Deze stukjes zijn ogenblikken geweest van intens leven. Ik vertel niet alles want dat zou ik niet kunnen. Een ervaring van veertien dagen herkenning met allen van het kamp, waardoor ik gesterkt terug in de fallokratische maatschappij kwam. Een plaats waar ik terug besefte dat mijn homoseksualiteit voor mij een mogelijkheid was om te experimenteren met mijzelf en met de mensen rondom mij, en van hieruit mijn homo-zijn als een constante verrijking aan te voelen, als enkeling in een groep die steeds bezig is te zoeken naar zichzelf. Montaigue de Quercy, Frankrijk Mont des Tante 1977 ***************************************************************** Foto: VERF ED Pigmentprint op katoenvoile, hout (GIBCA)The twelfth edition of the Göteborg International Biennial for Contemporary Art instalatie: Conny Karlsson Lundgren (Mont des Tantes) ************************************************************ Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
113 0

Huwelijk in Toscane

Het had iets magisch. Mattia in een strak kostuum en Patricia in een wit kanten kleed tegen de achtergrond van het barokke interieur van de dorpskerk. Ik zat op mijn vaste plaats in de kerkbank. De jonge pastoor knikte naar me toen hij me allicht herkende als die vrouw die al zo vaak op die plek gezeten had, in – wat hij moest denken – diep gebed verzonken. In werkelijkheid dacht ik aan Hem. Nu ook, ik kon het niet vermijden. In die mix van verdriet om Hem en blijdschap voor Mattia en Patricia, de pure schoonheid van het evenement, liepen er weer tranen over mijn wangen. “Mooi, eh,” zei Sofia, terwijl ze me in haar armen nam, “Ik heb het ook niet droog kunnen houden en Ella en Valentina ook niet. En de jongens, tja, die waren tussendoor over de voetbalmatch van gisterenavond bezig. Nu nog. Zie ze daar staan. Ze hebben zelfs geen oog voor Mattia en Patricia. En ze zien er nog wel zo mooi uit. Prachtig eigenlijk.” Ik zag hoe de jongens inderdaad druk gesticulerend aan het discussiëren waren. Zo leek het toch. Ik zag Giovanno en hoe hij volop meedeed. Hij was een vurige Napelsfan en de rest supporterde voor het dichterbijgelegen Fiorentina. Ze hadden de dag ervoor tegen elkaar gespeeld. Even leek het alsof ook de bruidegom er zich mee bemoeide, maar Mattia’s moeder trok hem weg bij de jongens en duwde hem naast de zwangere Patricia in de zwarte Ferrari 250 GTE 2+2. Met een zwaar gebrom sloeg de motor aan en reden ze samen weg in de oldtimer. Patricia’s jongere broer zat aan het stuur en had een veel te grote zonnebril op. De dames vonden dat hij er sexy uitzag, zo hadden ze hem nog nooit gezien.  “Ja, hij wordt groot.”  “Hij heeft nog maar pas zijn rijbewijs en ze laten hem al met zo’n auto rijden.” “Hij sleutelt al heel zijn jeugd aan oldtimers. Hij kan waarschijnlijk beter met zo’n auto rijden dan jij en ik samen.” “Hij heeft wel overdreven met parfum.” “Ja, eh. Je rook hem vanop vijf meter afstand.” “Dan moeten ze het raampje van de auto maar opendraaien.” Ondertussen was de jonge pastoor in zijn soutane bij de andere jongens gaan staan en hij liet er zich niet onbetuigd. Giovanno maakte zich los uit het groepje en kwam naar me toe gestapt op zijn krukken. “Is er iemand met wie ik kan meerijden straks, met die Fiorentina hooligans wil ik niet in dezelfde auto zitten.” “Ella rijdt. Ze pikt ook Petra op. Kan hij met jou meerijden, Ella?” “Geen probleem. Je zal het wel niet zo erg vinden dat Petra meerijdt, zeker?” “Nee, nee, natuurlijk niet.” “Ik zal tegen Marco zeggen dat hij zich moet inhouden.” “Als je dat wilt doen. Ik kan er ook niet aan doen dat Napels die penalty gekregen heeft.” “En dat was het niet alleen,” riep de pastoor, “De scheidsrechter heeft ook die handsbal niet gefloten en geef toe al die duw- en trekfouten. En die vuile tackle van Di Lorenzo.” “Ik moei er me niet mee,” zei Ella, “Ga je ploegje maar verdedigen.” “Ik ga een koffietje drinken,” zei Giovanno, “Ze kunnen zeggen wat ze willen. We hebben gewonnen en daarmee basta.” Giovanno stak zijn hand op naar de rest. “Ga maar lopen, jongen. Als je het niet kunt halen, moet je gaan lopen.” Valentina fluisterde in het meidengroepje. “Volgens mij wilde hij niets liever dan met jou in dezelfde auto te zitten straks, Petra. Hij wist dat Ella jou zou komen ophalen, wed ik.” “Geen gesmos op de achterbank, hoor, dat wil ik niet,” fluisterde Ella. En iedereen lachte hardop. “Ik ga ook een koffietje drinken,” zei ik. En toen lachten ze nog harder. Het feest zou doorgaan in de tuin van een oom van Patricia. Die had een grote boerderij iets verder in het binnenland. Hij verbouwde druiven en maakte wijn en had zelf aangeboden aan zijn petekind om het feest daar te organiseren. Daar was veel meer plaats dan bij haar ouders. Trouwens haar vader was vennoot daar, zei hij, dus het was ook een beetje zijn terrein. Dan hoefden ze de wijn ook niet allemaal te verhuizen, ze hadden de vaten gewoon bij de hand. Tijdens de kronkelige landweg ernaartoe werden Giovanno en ik op de achterbank voortdurend tegen elkaar geduwd. Ik had op het laatste moment toch nog snel een andere jurk aangetrokken en had het lange lilakleed vervangen door een doorschijnende met goudkleurige pailletten bedekte cocktailjurk van Mac Duggal. De diepe decolleté en de accentuerende taille stonden me goed, vond ik zelf. Hij zou het prachtig gevonden hebben. En ik voelde me op en top een mooie vrouw. Giovanno had me voor ik in de auto stapte van top tot teen bekeken en net niet tussen zijn tanden gefloten. Ik dacht aan Hem. Hij was nooit jaloers geweest, ook niet als andere mannen naar me hadden gekeken of als ik naar een andere man had gekeken. Vreemd eigenlijk, vooral omdat ik wél heel jaloers kon reageren. En dan die affaire met die bankbediende. En toch was Hij altijd naar mij toegekomen. Wat zou Hij van Giovanno gedacht hebben? Zou Hij het erg vinden dat ik een soort van connectie met Giovanno voelde. Niet zo diep als met Hem, maar toch, Giovanno was een goede, zachtaardige jongen en ik wist dat hij iets voelde voor mij en ik voelde me goed bij hem. Ik was nog te onrustig om me echt aan Giovanno te hechten, maar toch, toch. Ik kreeg het warm als ik aan Giovanno dacht of als hij dicht bij me in de buurt was. Misschien was het ook gewoon mijn lichaam dat op hem reageerde en had ik daar zelf eigenlijk niets aan te zeggen. Ik kon het alleen laten gebeuren. En dus danste ik die avond met Giovanno op het feest. Als ik hem voldoende ondersteunde kon hij zijn krukken aan de kant laten staan. Het voelde bijna alsof ik met Hem aan het dansen was. Zocht ik nog te veel naar Hem in plaats van oog te hebben voor Giovanno zelf? Allicht wel, maar toch genoot ik van de momenten in Giovanno’s buurt.  Op de terugweg legde Giovanno in de auto zijn hand op de mijne en ik kneep er zachtjes in toen ik uitstapte, alsof ik hem wilde bedanken voor de mooie avond.  Ella bleef met de auto staan, de motor zacht brommend, om me de kans te geven om in het licht van de koplampen de sleutel in het slot te steken. Toen ik binnen stond en de deur achter me op slot had gedaan, hoorde ik Ella’s auto over de losse stenen op de oprijlaan wegrijden. Ik voelde zijn hand nog op mijn heupen steunen en het onevenwichtig hinken tijdens zijn danspassen alsof we nog aan het dansen waren. Hoe lang zou ik mijn lichaam nog kunnen tegenhouden, vroeg ik mezelf af.

Hans Van Ham
23 0

Nondedju

Nondedju was één van de woorden die Anna vaak hoorde in het rusthuis. Het leek op het ‘nasdrovnje’ uit haar eigen taal, meer dan op het harde ‘gowno’ of het verbaasde ‘jejku’. Nu wandelde Anna met de oude dame van kamer 43 door de gang. Om de vijf passen rolde er een vloek uit de mond van de vrouw. ‘Potdomme’ zei ze. Haar knokkelige vingers knepen in Anna’s arm. ‘Potdomme’ echode Anna. Soms was het omdat ze even struikelden. Of misschien dwaalde er een monster uit een ver verleden door de geest van deze vrouw. De dikke groenige gordijnen aan het einde van de gang waren zo mistroostig dat je rechtsomkeert wou maken. Anna beeldde zich in dat het dametje daarom zoveel vloekte. Anna’s grootmoeder had haar laatste jaren doorgebracht in de schommelstoel van haar huis in Katowice. De familie van Anna had nooit een poging gedaan om grootmoeder na haar middagdut uit die stoel te halen. Hoe zou het zijn als Anna zelf oud was? Zou ze dan liever wandelen of indommelen? ’s Avonds ging ze naar de Nederlandse les. Ze sprak er over haar woning en fantaseerde zich een slaapkamer, een living, goed functionerende verwarming en een mooie badkamer bij elkaar. Na de les ging ze naar haar studio en trok haar slaapbank uit. Om de paar dagen skypete ze met het thuisfront. Als het signaal niet te zwak was, richtte ze de camera op de verste uithoek van haar kamer en begroette ze haar man Pjotr en haar zonen. Daarna at ze havermoutpap. Anderhalf jaar was zo voorbijgegaan. Nog twee maanden en dan zou Anna voor een paar weken terug gaan naar Polen. Ze telde de baden die ze nog zou geven in het rusthuis, de porties fruit die ze zou snijden voor ze haar laarzen in de Poolse sneeuw kon zetten. Ze sliep vredig.Pjotr kon niet in de zo gegeerde bouw werken. Arbeidsongeluk. Hij had altijd een somber temperament gehad. Anna zorgde graag voor hem. Daarom was ze nu in België. Ze zocht promoties bij elkaar op de markt en hoopte dat hij met het uitgespaarde geld genoeg vlees kon kopen. Trots vertelde ze haar medecursisten dat haar zonen naar de universiteit van Warsaw gingen. Haar Belgische collega’s spraken zulk een ingewikkeld taaltje. Anna had het opgegeven om contact te zoeken. Op haar geforceerde lach als er iets op de grond viel, kreeg ze weinig respons. Tijdens de pauze ging ze vijf minuten vroeger naar boven en haalde de vloekende vrouw uit bed. Ze voelde de sterke greep om haar arm en dacht dat ze iets goeds deed, ondanks het rauwe ‘Miljaar’. Het vloeken stopte toen de oude dame stierf. Anna haalde haar kleren uit de kast. De zoon van de vrouw zat treurig naast het lege bed. Hij vroeg Anna of zij voor zijn moeder had gezorgd. Nadat hij het nog een keer had herhaald, zei Anna 'ja' en ‘nondedomme’ met de stem van de oude vrouw. De man glimlachte. Hij wilde weten hoe lang Anna al in België was en of ze kinderen had. Ze toonde trots een paar foto’s. Haar zonen speelden in de sneeuw met de hond. Op de achtergrond verzamelde Pjotr wat hout voor het haardvuur. ‘Ze wonen in Warsaw’, zei Anna. ‘Ben je hier alleen?’, vroeg de zoon van de oude dame. Ze deed alsof ze hem niet begreep. Anna zag hem terug in de supermarkt, hij woonde blijkbaar bij haar in de buurt. Ze wist dat hij ook kinderen had. Waarom vulde hij zijn winkelwagen dan met eenpersoonsmaaltijden? Bij de kassa glimlachten ze wel eens wanneer ze allebei ‘moussaka’ hadden gekozen. Promoties. Op een avond wees hij een grotere portie aan in de koelkast van de supermarkt. Dan wees hij naar haar. Samen eten? Dat had ze al lang niet meer gedaan. Ze wimpelde het af, lachte verontschuldigend, kneep haar ogen half dicht. Nadien had ze er spijt van. Hij had er vast niks mee bedoeld. De week erop wees ze zelf naar de familieportie vogelnesten. Ze spraken af bij hem thuis. Ze was blij toen ze het oude dametje terugzag aan de muur. Ze bladerden door zijn fotoalbums. Anna lachte om de foto’s uit zijn kindertijd en nam een extra glas wijn. Ze kon zich een beeld vormen van de krachtige vrouw die het einde van haar leven aan haar arm had doorgebracht. Ze schrok toen hij diezelfde arm vastgreep. Die mengeling van aantrekking en schuldgevoel was nieuw voor haar. Het hield haar uit haar slaap. Ze schaamde zich diep toen ze met Pjotr skypete. Hij vroeg of er wat scheelde. Nee, hoezo? In de supermarkt dacht ze dat de zoon van het dametje uit de volgende rayon zou komen. Ze wist niet of ze ernaar uitkeek. ‘Pools eten, bij mij thuis?’ Hij was blij om haar terug te zien, daar in de diepvriesafdeling. Ze nam ingrediënten mee en maakte iets klaar in haar studio. Ze lachten, dronken nog wat. En dan nam hij weer haar arm vast. De nacht was kort.Twee dagen erop vertrok ze naar Katowice, een maand later was ze nog altijd niet terug. De lerares Nederlands vroeg zich af waarom die ijverige Anna had afgehaakt.

Pons
10 1

Met de lautra

“Waarom ga je niet een keer mee?” vroeg Patricia, “Het is best leuk om de jongens bezig te zien. En je hoeft zelf niets te doen. Gewoon op het dek liggen in de zon, dat is alles. Zo lang ik weet, hebben ze ook nog nooit iets gevangen. Het is eigenlijk gewoon een uitje met de boot op zee.” Ik aarzelde, maar stond die zondag toch om half vijf ’s morgens op en doorbrak daarmee de routine die ik zo lang had aangehouden. Mattia was al op en had koffie gezet. Hij liep constant heen en weer met zijn klein kopje espresso in de hand en keek om de haverklap op zijn horloge. Om vijf uur stipt reden er drie auto’s voor. In kolonne reden ze richting het zuiden naar een oom van Marco. De Marco die samen was met Ella. Die oom had een boot waarmee je op zwaardvis kon vissen. Roman en Gianni waren er niet bij en ook Stefano en de andere Marco niet, die kreeg je zo vroeg nooit uit hun bed, lachten de anderen. Mattia zat bij Nadia, Enzo en Giovanno in de auto. Ik bij Patricia, Ella en Marco, in de derde en kleinste auto, een Fiatje, zat de rest, Sofia, Gino en Valentina, geprangd. Ella was de enige vrouw aan het stuur. “Het zal wel zijn, dat Marco met de auto van mijn ouders mag rijden. Dat zie je van hier. Hij rijdt veel te gevaarlijk.” “Ik rij niet gevaarlijk, ik rij assertief. Jij bent veel te braaf achter het stuur.” “Het is de auto van mijn ouders. Mijn vader zou het besterven als er iets mee zou gebeuren, zelfs als er nog maar een krasje zou bijkomen. Hij laat me telkens beloven dat jij er niet mee zal rijden. Zegt dat niet genoeg?” “Ach, wat. Rij jij maar dan, ik zorg voor de muziek.” “Goed, maar niet te luid. Jij zet de muziek altijd veel te luid.” “Is dit te luid, Petra? Vind je dit te luid?” “Laat Petra gerust, Marco.” “Mag ik dan tenminste het laatste stukje rijden. Als mijn oom ziet dat ik weer niet mag sturen, lacht hij me weer uit.” “Dat kan mij niet schelen.” “Komaan, Ella. Alsjeblief. Ik zal heel voorzichtig zijn.” “We zullen zien.” Na anderhalf uur rijden, stopte de kolonne aan een wegrestaurant voor een snelle espresso en een koffiekoek. Daarna was het nog een uurtje rijden. Iets voor acht parkeerden ze de auto’s op de kade. Marco had niet mogen rijden, en inderdaad, dat had zijn oom gezien. En of hij er iets van zei tegen Marco. De eerste uren van de voormiddag op de boot moest hij het voortdurend horen. Marco probeerde om er zelf mee te lachen, maar op den duur kon er alleen nog maar een trekje van zijn mond vanaf. Ik had een normale boot verwacht en vislijnen, maar niets was minder waar. De boot was een grote lautra, met een erg hoge mast waarin afwisselend één van de jongens klom om uit te kijken of er ergens een schaduw in het water bewoog. Om het uur wisselde ook de harpoen van handen. Marco’s oom bestuurde de boot en de dames lagen inderdaad gewoon te zonnen op het dek. Om elf uur ’s morgens werd de eerste fles rode wijn ontstopt. Om acht uur ’s avonds voeren ze terug binnen, zonder iets gevangen te hebben. Met mijn zomerhoed op en zonnebril had ik vooral naar de horizon gekeken en in mijn nieuwe boek gelezen. “Natuurlijk hebben we niks gevangen,” zei Patricia, “We vangen nooit iets.” Drie keer was er toch animo geweest op het dek onder de jongens en had er zich iemand met de speer op de loopplank begeven. De eerste keer was het vals alarm en was het een haai die de man op de mast gespot had, de tweede keer was het wel degelijk een zwaardvis, maar was die te klein om op te vissen, de derde keer was een andere lautra hen te snel afgeweest. “Niet erg,” zei de oom van Marco, “Dat is de boot van Luciano. Die kan het geld goed gebruiken, die moet de lening van zijn boot nog verder afbetalen. Woensdag heb ik nog een hele grote gevangen samen met mijn schoonbroers. Die was vier meter. Die Luciano gevangen heeft, is veel kleiner. En trouwens, jongens, hij had hem ook eerst gezien. Eerlijk is eerlijk.” Ook al complementeerden de jongens Luciano op de kade met zijn ‘mooie’ vangst, toch zag je de teleurstelling in hun ogen. De zwaardvis die daar op het droge lag op een blauw dekzeil had de hunne kunnen zijn. Ze dronken samen met Marco’s oom nog een grappa om de dag af te sluiten. Ze bedankten hem uitvoerig dat ze mee op zijn boot hadden gemogen en kropen terug in hun auto’s. Even was er onenigheid tussen Ella en Marco over wie mocht rijden, maar Ella was onverbiddelijk. Marco’s oom glimlachte en trok zijn schouders op waaruit ik meende op te maken dat het hem eigenlijk helemaal niets kon schelen. Hij stapte op Luciano af en keerde hen zijn rug toe nog voor het duidelijk was dat Ella het pleit zou winnen. Op de terugweg werd er duidelijk minder gesproken. Ze stopten aan hetzelfde wegrestaurant voor een koffie en ik viel op de schouder van Giovanno in slaap tijdens het laatste half uurtje van de autorit. Giovanno had met Patricia gewisseld van auto, omdat, zo vermoedde ik, Patricia in Mattia’s buurt wou zijn.  Het voelde goed om ongedwongen dicht tegen Giovanno aan te liggen. Het was zo lang geleden dat ik iemands nabijheid gevoeld had. Ik koesterde het moment nog steeds toen ik pas na middernacht in mijn bed lag. 

Hans Van Ham
30 0