Zoeken

Zo was de zomer

Steevast hing de oranje badhanddoek van de buurvrouw over de balustrade van haar terras. Symbool van zomer en zwemmen. Op vijf minuten fietsen begon de vakantie telkens weer, na een whatsappje. Met een diepe plons zwommen we bijna elke dag onze lengtes in de zwemvijver. Fris water benam elke keer weer de adem en de oververhitting van de zomerdag smolt in één klap naar de bodem tussen de goudkleurige vissen. Ze waren zoet, die dagen, met terrasjes achteraf. Met rosé en babbels after-swim, after-work. De oranje handdoek wuifde nadien dapper en vrolijk na: 'Hé het was weer een toffe zwembeurt, wanneer gaan we nog eens?' Mijn appelblauwzeegroene strandlaken wapperde zomers terug: 'Als we droog zijn, dan duiken we opnieuw!' Dat was de handdoekdeal. Morgen dus, gezien de bakkende zon op de terrassen twee hoog. Het voordeel van een vrij en onafhankelijk leven met genieten als het past, vertaalde zich in twee zomervlaggen. Het buitenzwemseizoen waaide voorbij. Tijdens een parkwandeling staarden we over het vlakke stille water, leunend op de brug, diep zuchtend. Nog zeven maanden. Straks wordt het donker, elke dag weer wat vroeger. Waar zal dan de battery load plaatsvinden? In herfstkleuren van oranje tot blauwgroen? En later in kerststukjes in die juiste zomerkleuren? Of in de after-swim zonder swim?  Niets zal het zomerzwemgevoel evenaren. Dat wisten we. Maar op stap gaan en genieten blijft maar één whatsappje verwijderd. Ook dat wisten we. De vlag van buren en vriendschap mag blijven wapperen, half oranje, half appelblauwzeegroen.

Lumes
10 1

Personage

Ooit kwam ik er één tegen, een personage. Ik was er misschien niet echt naar op zoek maar ze wou gevonden worden. Het meisje met het blauwe haar. Ik ontmoette haar onverwacht  dankzij mijn tergend trage laptop. Of kwam het door mijn ongeduld? Multitasken bleek die avond geen goed idee. Het tegelijkertijd openen van een reeks foto’s, teams met camera, een onbevlekt word document op onedrive, de mail en een schema leidden me tot haar. Ik zat in een online cursus en had geleerd dat een kortverhaal kan starten met het kiezen van een personage. En dan kan je daar het verhaal aan ophangen. Wat doet ze, wat drijft haar. Ik zeg nu ‘haar’ want het meisje was de uitverkorene geworden. Ja met blauw haar. De tijd in de cursus tikte snel verder. De foto’s had ik stiekem tijdens de werkdag al bekeken. Op een gegeven moment moest ik kiezen. Maar alles haperde en de foto’s in de mail kwamen in verknipte, vertraagde beelden binnen. Het was mijn beurt. Trots en vol overtuiging meldde ik aan de online cursusgroep dat ik koos voor het meisje met het blauwe haar, de enige foto die ik me zo nog kon herinneren. Ze keek me even later recht aan en vroeg over haar te schrijven. Hoe ze haar broertje terug kon horen in de ruis van een schelp, gevonden aan het strand van Oostende. Ze verbleef daar bij haar tante. Haar verdriet sijpelde blauw van haar haren af. Ze nam me mee naar het strand, Fort Napoleon, het Casino, een fototentoonstelling en we werden een goede match. Een handvol randfiguren wedijverden dartelend om een eervolle vermelding. Maar zij en haar schelp wonnen grandioos. Zij waren de rode draad waar de andere personages even mee op mochten koorddansen. Heel even maar. Zij was de spilfiguur. Het was een boeiend avontuur om op die manier te beginnen schrijven, zonder gekend einde, zonder schema, zonder enig idee wie mijn personage was en wat ze me zou vertellen gedurende de weken nadien. Ze eindigde met een kappersbeurt en een leeg word document voor haar. Het was tijd voor haar eigen verhaal. Ik nam afscheid en wenste haar een eigenzinnige laptop toe. 

Lumes
8 0
Tip

Obstakel

Het is zaterdagochtend en het is vroeg. Ik trap me een weg doorheen de regen naar wat het verkeerde treinstation zal blijken. Ik ben te laat, denk ik, en zet nog wat kracht bij. Gelukkig zweet ik niet al te hard onder deze regenjas, dat is dan toch iets. Als ik mijn fiets op slot zet aan het verkeerde station, sijpelt het besef samen met het uitgestelde zweet binnen.Fak. Zonder echt nog te weten waarom, haast ik me naar het spoor voor een stoptrein die me toelaat om over te stappen in Dampoort. Tussen de twee stations in lees ik een verhaal over een vrouw die tekens ziet in de platgereden duiven die ze passeert en ik denk aan het exemplaar dat ik daarnet nipt wist te ontwijken toen ik met een rotvaart op mijn semi-platte banden langs de Coupure stoof. Als ik op het station van mijn overstap aankom is er chaos. De helft van de sporen is afgezet en de andere helft kan je enkel bereiken via dezelfde twee trappen. Het is opgehouden met regenen en de temperatuur stijgt. De regenjassen van de door elkaar lopende reizigers dampen en de lucht voelt klam binnen en buiten mijn mondmasker. Als het zweten al gestopt was onderweg naar hier, dan is die pauze nu definitief voorbij. Het komt met golven van misselijkheid. Er ligt een obstakel op het spoor, hoor ik rondom me. Ik vraag me af wat er classificeert als een obstakel en voel me wat ongemakkelijk in de menigte. Iedereen komt te dicht. Iedereen is een obstakel. Ik wil tegelijkertijd geen en dertig mondmaskers opzetten, wild om me heen beginnen sprayen met ontsmettingsmiddel en mensen herinneren aan die ene pandemie. Geen enkel bord in het station geeft nog treinuren aan, dus ik loop doelloos heen en weer, weg van de mensen en dan weer met de stroom mee, richting de treinen. Door mijn initiële fout – het station van vertrek – had ik mijn overstap toch al gemist, en nu lijkt alles opeens een optie in plaats van een plan. Ik heb te veel en te weinig keuzemogelijkheden. Dan krijg ik op mijn gsm plots een pushmelding over de nieuwe covid-maatregelen in Nederland. De clubs gaan open, zegt de app. Ik denk aan de platgereden duif in Gent en zie de massa mensen rond me in gedachten dansen. Hun plakkerige regenjassen tegen elkaar ritselend, de warmte van mensenlijven een stinkende stoom de ruimte inwalmend. Ik kan de geur bijna ruiken als ik beslis het station uit te lopen. Achter mij hoor ik de trein naar Amsterdam aankomen, volstromen en vertrekken. Ik neem mijn gsm en tik dat ik er niet zal geraken. Obstakel op het spoor, zeg ik, terwijl ik in gedachten een aangereden reuzenduif, poten omhoog, in de treinhal van Antwerpen Centraal verbeeld.

Fien
193 3

Vergeten is de kunst

Er wordt wat afgenoten. Nee, dat moet ‘genoten’ zijn. Hebt u het ook gemerkt? Hoe vaak men tegenwoordig het werkwoord 'genieten' in de mond neemt. Je kan niet eens meer op de fiets springen, ergens een hapje eten of je krijgt de 'genieten-vraag' voorgeschoteld. Het is volstrekt niet meer te genieten. Tijdens een van die laatste bloedhete zomerdagen in september wandelde ik 's middags langs een terras, waar een man een koppel aansprak dat helemaal tegen de muur zat, op het laatste streepje schaduw. Omdat ze redelijk ver zaten, moest hij zijn stem verheffen. "Lekker genieten of wat?", riep hij. De mensen zaten gewoon een tas koffie te drinken. Ze hadden misschien wat troost nodig. Of ze hadden gewoon dorst. Het is geen onbekend verschijnsel bij warm weer. "Genieten is niet zijn. Vergeten is de kunst”. Het zijn twee veelzeggende dichtregels van Piet Gerbrandy. Ik las ze in de prachtige verhalenbundel ‘Werk’ van acteur en auteur Josse De Pauw. Ik vervolgde mijn weg naar de krantenwinkel, om de weekendkrant en de Lotto te kopen. Negen kansen op tien hebben we toch niks gewonnen. Op de terugweg zag ik dat het koppel niet meer op het terras zat. Vertrokken, samen met het laatste streepje schaduw. Ik ging met mijn krant op een aangrenzend terras zitten en haalde mijn leesbril boven. De uitbaatster had me al gezien. Ze zwaaide naar me, waarna ze voor mijn verfrissing zorgde en het op de toog plaatste. "Dit is voor Rudi", zei ze zegen de garçon, een goedlachse jobstudent. "Wie is Rudi?", vroeg de jongeman. "Die man op het terras, met zijn bril en de krant", antwoordde ze. Van zoiets kan ik wel genieten, dacht ik met een grijns op mijn gezicht. Al bleef die niet lang hangen, want het was me er veel te warm.

Rudi Lavreysen
29 0

ROONESPISMEN!

Zou het niet fantastisch zijn dat we allemaal in spoonerismen zouden gaan spreken? Dat zal wel moeilijk zijn, maar het is schaarwijnlijk leel hudiek. En alleen raadom moont het de loeite. Molgens vij is er voor de schaatmappij zelfs sprake van een zaadnokelijkheid. Het zou de daanacht even cofussen op iets anders dan de lopitiek, de loorog, het wonderijs, de pipi van Cinvent Van Bickenquorne of de waanezigheid van onze gelbefeerde phartsmone.Want dat zou zillen weggen dat je niet zegt van ‘Goeiemorgen iedereen!’ waar mel ‘Gooiemoergen eenderie!’ En zeveneer zouden we ziet neggen: ‘Hoe gaat het vandaag?’ maar ‘Goe haat het danvaag?’ Het zou ook door jonze obs zienaanlijk een wieuwe nind doen waaien. Een uitxtra etdaging, zeg maar. En we kunnen west bel wat treaciviteit begruiken, toch?Mijn job als aarler, of kreelacht, vijboorbeeld. Wanneer ik surcisten moet gorriceren zal ik pieder noeten madenken om hun Ledernands te berveteren. Op bun veurt zullen zij pervlicht zijn vaker te dusteren. Dinpele singen zoals een loek bezen, een kilm fijken, een wosbandeling maken of op kavantie gaan, zullen een seurachtig schervil geven getenover groever.Tanuurlijk gaat zoiets niet op één dree twie. Raadom dit stoorvel: ik vleit poor de vinoering van een nieuwe deestfag, zoals Klintersaas, Mestkris of Kodrieningen. Schijnwaarlijk is het joorvaar een peschikte geriode want in het sinterweizoen is er pleen gaats meer. In de mozer hebben we meel vogelijkheden.Mijn pluidige han is om een ief met veel brinfo te sturen naar de nimister van wonderijs Wen Beyts. Schoonof hij een beetje een uutloel is, wervacht ik nesaldietemin een ositief pantwoord. Of een wantoord auberhüpt. We willen zel wien. Loorvopig kunnen we al oenefen in de Clinsdagdub. Met griendelijke vroeten,Vennart Lanstaen.

Lennart Vanstaen
18 0

Langzaam zot

Zou het kunnen dat ik langzaam zot word? Het is een zin uit een liedje, maar het schoot me niet meteen te binnen uit welke song het komt. Het was zondagochtend en ik was op weg naar de bakker met die zin in mijn hoofd. Bij het opstaan kreeg ik van onze oudste de vraag wat we vanavond gingen eten. Een vraag die ik niet had verwacht, want ik was in de veronderstelling dat onze kroost buitenshuis zou eten. Dan is het voor ons tweeën een gewone hap of we bestellen iets. We hadden voor zondag niet meteen iets in huis gehaald en daarom dacht ik: och, we gaan straks naar de frituur. Om nog eens naar de supermarkt te gaan had ik geen zin en het eten dat we voor maandag hadden voorzien, was geen zondagse kost. Dat gevoel kent u wellicht. Met al die gedachten daalde ik de trap af, terwijl mijn huisgenoten nog boven waren. “Wat moeten jullie van de frituur?", riep ik naar boven. Het was acht uur 's morgens. Het moest natuurlijk ‘van de bakker’ zijn. Mijn vraag werd meteen op een oorverdovend lachsalvo onthaald, waarop menig stand-upcomedian jaloers zou zijn geweest. "Voor mij een grote friet en een frikandel." "Ik een viandel." “Breng nog een bakje mayonaise mee hè pa.” De gefrituurde antwoorden bleven niet uit. “Och, ze maken een mens soms zot”, zei ik tegen mezelf bij het naar buiten gaan. Waarna ik dus aan die zin uit dat liedje dacht. Bij het terug naar huis wandelen kon ik zelf lachen om mijn verstrooidheid. Het echt zot worden zal nog wel tijdje uitblijven. Al had het niet veel gescheeld of ik had bij de bakker twee frieten, een viandel en een goulashkroket besteld, in plaats van een lang grijs gesneden en vier pistolets.

Rudi Lavreysen
34 2

Het telefoonkastje

Terwijl ik mijn toast met aardbeienconfituur besmeerde, met daarbovenop een plakje oude kaas, vertelde ik aan de ontbijttafel over een voorwerp dat onze mannen niet meer hebben gekend. "We hadden thuis een telefoonkastje. Het staat nu in het woonzorgcentrum bij oma. Er staat al lang geen telefoon meer op, maar we zeggen nog altijd ‘telefoonkastje’. Dat is zoals een hoedenplank in de auto. Niemand legt daar nog een hoed op. Toch niet dat ik weet.” Later op de dag vroeg ik in het woonzorgcentrum aan onze oudste of hij de lege koffietas van oma op het telefoonkastje wilde zetten. “Het was wel een praktisch ding, dat telefoonkastje. Er stond niet alleen het telefoontoestel op, maar in het kastje was ook ruimte voor de telefoonboeken. Nu liggen er fotoalbums in.” “Telefoonboeken”, vroeg hij. “Wat waren dat? Boeken met allerlei soorten telefoontoestellen?” “Nee”, zei ik. “Daar stonden alle telefoonnummers in. Tenminste, die van onze provincie. Als je naar iemand in Brussel of Antwerpen wou bellen, mocht je daar iemand kennen, moest je naar de bibliotheek of zo.” Mijn telefoonverhaal was nog niet afgelopen. “Heb ik je ooit verteld dat we eerst een toestel met een draaischijf hadden?” “Dat ken ik precies nog van bij oma thuis”, antwoordde hij. “Nee, dat was het toestel met druktoetsen. Daarvoor hadden we een telefoontoestel met een draaischijf. Toen was ik nog klein. Een hilarisch ding. Als je je vinger te vroeg losliet, moest je opnieuw beginnen. Het was een miserie. Bijna alsof je een fietsband moest oppompen door in het ventiel te blazen. Onze pa had nogal dikke vingers. Die moest een stokje gebruiken om in die gaten van de draaischijf te kunnen. Daarna kregen we dus een toestel met druktoetsen. Een hele vooruitgang. We wisten niet wat ons overkwam. We hebben de hele dag zitten bellen.”

Rudi Lavreysen
17 0

Die dag in de Zuidertoren

“Gefeliciteerd, Charles: CFO van de Federale Pensioendienst! Dat wordt verhuizen naar verdieping 36, net onder die van Albert, de nieuwe CEO.”“Ja, gekke traditie, wie promoveert schuift een étage hogerop. Toch is het geen pretje om in de Tour du midi, de hoogste wolkenkrabber van België te werken. Weet je dat bij stormweer het gebouw letterlijk beweegt? Bedankt trouwens dat je een goed woordje voor mij deed bij Albert.”“Mijn dochter Helena haalde haar diploma daar waar jij ook school liep. Ze zoekt werk. Is er in die hoge toren van jou geen plaatsje vrij voor haar?”“Ik bekijk het. Het ene plezier is het andere waard.” “Mijn naam is Helena Fierens. Ik heb een afspraak met de financiële directeur.”“Ik heb u aangemeld. De eerste lift gaat tot de 18e verdieping, daar kan u de tweede nemen die u hogerop brengt.” “Dag mevrouw, ik ga naar de 26e étage, waar moet u heen?”“Ik moet op de 36 zijn bij de heer Dupont.”“Ah, collega Charles, net tien verdiepingen omhoog gekatapulteerd. Wat is er mevrouw, voelt u zich niet goed of bent u niet gewoon een lift te nemen?”“Niet zo een snelle lift als deze. Vader vertelde mij dat dit gebouw beweegt bij slecht weer en het waait aardig buiten.”“Ach, dat merk je amper hoor. Ik werk hier al twintig jaar. Mij is nooit wat overkomen. Kijk, hier nemen wij de andere lift.”“Hemel wat gebeurt er? Waarom stopt die lift zo bruusk? Oh, nu gaat het licht uit.”“Kalm mevrouw. Heeft u een gsm bij? Kan u de zaklampfunctie aanzetten dan kan ik de alarmknop indrukken.”“Oh, God, ik heb ooit een film gezien waar mensen opgesloten zaten in een lift. Heb je op de knop geduwd?”“Natuurlijk, maar ik heb geen alarm horen afgaan. Ik weet niet of dat de bedoeling is.”“De lampen, ze knipperen, is dat een goed teken?”“Weet ik veel.”“Help, wat zijn die schokken? Kan dat ding naar beneden tuimelen? Hoe oud is dit gevaarte eigenlijk?”“Het gebouw dateert van 1967. Dat weet ik, want het is mijn geboortejaar. Het werd dikwijls  gerenoveerd, voor het laatst in 2006. Toen werkte ik hier pas drie jaar. Aaah! We zijn een meter gezakt. Houd u zich goed vast. Misschien moeten we neerzitten, elk in een hoek.”“Ik had een afspraak met de heer Dupont. Die moet zich toch afvragen waar ik blijf? De receptioniste beneden zei mij dat hij mij verwachtte.”“Natuurlijk, Charles, heeft u zijn gsm nummer?”“Neen, ik heb via de vaste lijn gebeld.”“Bel dan die vaste lijn en vraag naar Dupont. Kom op, snel!”“Gaat u mij afsnauwen of wat? Het belt niet. Dan werkt de telefooncentrale ook niet meer.”“Geef hier die telefoon, ik bel op de gsm van mijn collega. Haar nummer ken ik van buiten.” Een lift In de 150 meter hoge Pensioentoren aan het Zuidstation raakte geblokkeerd. Twee vrouwen werden bewusteloos uit de cabine gehaald. Ze vertoonden beiden blauwe kneuzingen en schrammen op armen en benen.  

Vic de Bourg
43 3

Poeslief

Als ik van poezen zou houden, was poeslief mogelijk een adjectief dat goed bij mijn oma zou passen. Katten vind ik wijs en ondoorgrondelijk, maar echt lief heb ik ze nooit gekend. Ik heb dan ook nooit een kat gehad en ken ze enkel van bij iemand anders. Toch blijf ik bij mijn oma aan een gezellige donkergrijze kat denken die af en toe naar je uithaalt en een schram op je arm bezorgt. Zelf bezit ze een echte loebas van het merk Labrador. Die schafte ze aan toen ze weduwe werd. “Ik moet iemand hebben om mee te praten, nu ik opa niet meer heb om op te duvelen”, zei ze openhartig en voegde er meteen aan toe: “Katten is voor mij een werkwoord en bij poezen denk ik aan iets dat niet meer past bij mijn leeftijd. Alhoewel!” Wat kan ze goddelijk zijn, die oma van mij. De haren opgestoken, rouge op de gepoederde wangen en zachtroze lippenstift, kijkt ze mij teder aan als ik haar boodschappen breng.“Jij verdient een extraatje”, lacht ze. “Kom, we gaan nog eens koekjes bakken met extra veel krenten. Die lust je zo graag. Een ouwe krent als ik, weet er alles over!”Ik ben fier dat ik de enige in de familie ben aan wie ze haar geheim recept van haar krentenkoekjes heeft toevertrouwd. Sinds ik hier voor het eerst in korte broek in haar keuken stond, mocht  ik er blijven wanneer ze ging bakken. De enige voorwaarde was dat ik voor haar in de buurtwinkel de ingrediënten ging kopen, want die moesten steeds kraakvers zijn. Het boodschappen doen is een gewoonte geworden en nu ze er alleen voor staat, kom ik wekelijks haar lijstje ophalen. “Neen, lieverd, jij vliegt buiten”, roept ze naar de labrador die maar al te graag in de keuken wil blijven.  “Jij, lieverd, aan het werk”, zegt ze mij smalend.Aan de keukentafel  met de rijzende koekjes in de oven, kijkt ze me doordringend aan en vraagt: “Zo, hoe zit dat nu met je? Heb je al een vriendin? Of heb je een vriend? Dat kan allemaal tegenwoordig, hoor. Als je maar zorgt voor wat nageslacht, want dat recept van mij moet voor de toekomst bewaard worden.”

Vic de Bourg
10 2

Toen we Pol hadden gezien

Het zal u ook ooit overkomen, dat u zegt: 'Waar ken ik die van?' In de stad, op de zeedijk of in een restaurant. Iemand die u ergens hebt zien opduiken in een tv-programma. Een actrice, zangeres, presentator of journalist.  Zo botsten onze jongste en ik op een straathoek in Berchem bijna letterlijk op de acteur Geert Van Rampelberg. We moesten er alle drie mee lachen. Maar je hebt natuurlijk ook twijfelgevallen. Is de persoon door iedereen gekend of niet? Als het gaat van: ‘Dat is dinges, dju, hoe heet die toch ook alweer? Waar kennen we die van?’ Tja, dan is het eigenlijk geen bekende persoon. Die zit ergens tussen onbekend en min of meer bekend. Afgelopen week zagen we Dieter Coppens tijdens een optreden. Hij droeg een pet en een zonnebril, terwijl de zon toch al even onder was. Wellicht een bescherming tegen opdringerige fans voor een selfie. Tijdens een ander festival liep mijn all-time held Jeff Tweedy gewoon tussen het publiek. Ik meende iets te zeggen, maar er kwam niets uit mijn mond.  In Brussel vertelde ik in café Le Coq aan het vriendengezelschap dat dit café de vaste stek voor Arno en zijn vrienden was, waarbij ook auteur en cineast Marc Didden. En dat Josse De Pauw - een ander lid van de hombres complicados - er een mooi verhalen over heeft geschreven. Even later zagen we Marc Didden  op de Oude Graanmarkt op een bankje zetten. Daarna zat hij net als wij in De Monk aan een tafeltje. “Ga toch iets zeggen”, zeiden mijn vrienden. Maar wat zeg je dan? Ik lees zijn verhalen wel. Een leuke reactie was die van Pol De Tremmerie op de zeedijk. U weet, Pol uit FC De Kampioenen. Onze mannen, notoire Kampioenenfans, riepen tegelijkertijd en dolenthousiast ‘Hey Pol’. Hij lachte en zei vriendelijk ‘Yo, de mannen’ terug. We hebben het er nog vaak over gehad.  Weet ge nog? Toen we Pol hadden gezien? 

Rudi Lavreysen
0 0