Zoeken

Koninklijke woorden

In aanloop naar het wereldkampioenschap voetbal (in sportteksten lijkt het alsof de woorden meebewegen, voor een strafschop neem je ook een aanloop) heeft een naar nostalgie hunkerende reportagemaker WK-beelden uit de oude voetbaldoos gehaald. Hij bekijkt ze met enkele duivels op rust. In een aftandse autobus rijdt hij door het land om oud-spelers op te halen. Ze wachten samen met de cameraman - gespeeld spontaan - op de passerende bus. Onze oudste heeft de oude fragmenten nog nooit gezien. Ik vertel erover alsof ik zelf in het stadion aanwezig was. De met twee voornamen gezegende Philippe Albert ziet een door hem uitgevoerde tackle van lang geleden terug. "Mag ik die nog eens zien?", vraagt hij. "Oh la la", zegt hij verontschuldigend. "Recht op de man. Dat is niet goed." In een wedstrijd tegen Duitsland moesten ze hem na het laatste fluitsignaal tegenhouden, of hij had de scheidsrechter een oplawaai verkocht. Hij lijkt nog altijd boos wegens het veroorzaakte onrecht. Terecht verontwaardigd. Ik voel het samen met hem opnieuw opkomen. Naast twee voornamen had hij ook twee bijnamen. In Engeland, waar hij zijn topjaren beleefde, was het Prince Albert. In ons land kreeg hij de oneervolle titel van 'Houthakker van Bouillon’. Dat laatste vertel ik niet. Voetbaltaal is af en toe lelijk, als het uit de mond van sommige aan de zijlijn staande voetbalkenners komt. In een leeg voetbalstadion vertelt hij dat zijn ma niet blij was met die bijnaam. "De journalist heeft dat wellicht niet zo bedoeld", had hij indertijd tegen zijn ma gezegd. De waarheid terecht wat geweld aangedaan. "Vertel je er vaak over? Over je carrière?", vraagt de reportagemaker tot slot. "Nooit", antwoordt de prins met de gouden schoen. "Maar het voelt nu wel goed." Dat zijn pas koninklijke woorden. Ze komen als een duivel uit een doosje.

Rudi Lavreysen
2 0

In de supermarkt.

In een vorig leven, werkte ik voor de GB-groep. Het was mijn eerste job, ik had er verantwoordelijkheden, ik was tweetalig, ik zag er best knap uit in dat uniformpje, presentabel zeg maar, in de lijn van wat verwacht werd van een GB-medewerker. Stiptheid was belangrijk, zeer zeker klantvriendelijkheid en ik heb nog steeds in gedachten de tien geboden naar de klant toe. Het was nog geen tijdperk van ‘de supermarkt beleven’ als in een ‘aah-Erlebnis’, als in een retail-orgasme. Klantvriendelijkheid werd verwacht maar je deed het ook omdat in contact zijn met elkaar des mensens is. Niet alleen tijden maar ook de wereld en de wereld van GB – Carrefour is veranderd en lijkt vandaag op niets meer op wat we vroeger zonder morren deden. De supermarkt heeft zijn mojo verloren en het personeel loopt er wat somber bij. Ik stelde me onlangs de vraag: waarom ga ik naar de kassa waar steevast een oudere kassierster zit? Waarom ga ik naar de kassa waar een vrouw van kleur zit? En waarom ga ik niet meer naar de kassa waar een blonde gespierde jongen of een Kardashian-lookalike werken? Ik ken de antwoorden. De oudere kassiersters hebben het nog. Het wat? Hét? Dat contact met de klant, oogcontact ook, die feeling, een woordje over een product dat je koopt – “lekker, die verse kip curry!”, de vraag of je zegels wil voor de potten en pannenactie, zorg dragen voor de te scannen producten, wachten met scannen als de boodschappen niet snel genoeg opgeborgen gaan, het prettig weekend wensen – mét oogcontact dat een glimlach achter het lichtblauwe masker in coronatijden verbergt. De vrouw van kleur is een oase van rust. Omdat ze tweetalig is, rust uitstraalt en altijd een vriendelijk woord heeft. Een gemeend vriendelijk woord. De blonde gespierde jongen spreekt alleen maar Frans (als hij al spreekt) en de Kardashian-lookalike is meer op de gsm/Whatsapp bezig dan me echt op te merken. Echt waar serieus, tokkelen op de gsm én scannen. Is dat een doorslaggevend op sollicitatiegesprekken? Beide profielen scannen aan een allure dat om snelheidsbeperking vraagt. Alles wordt gescand en gescand en gescand – en alles beland in sneltempo via de rolband tegen elkaar opgepropt aan de andere kant. Een kettingbotsing van eieren, spinazie, Sheeba en cava flessen. Allemaal in, op, over en soms door elkaar.  Het zijn tijden! Het gebeurt ook bij Delhaize, iets minder bij Colruyt, en bij Lidl en Aldi is het nog erger maar daar kom ik niet meer. Carrefour zit ergens in het midden. Ik zal er mijn koopgedrag niet naar aanpassen – hoewel ik wel gemerkt heb dat ik al wat meer naar Delhaize ben gegaan. Dan voel ik me de ontrouwe echtgenoot en hoop ik dat mijn lief me niet betrapt op dat ene slippertje.  We zijn het verloren. Enfin, een generatie heeft het niet meer. Wie een beetje sociologie van het werken studeert, begrijpt de veranderingen. Technologie bestaat ook in de supermarkt en zeker ook aan de kassa. Maar ik kan het niet nalaten te denken dat Carrefour en Delhaize nog weinig investeren in het menselijke dat klanten nog zijn, ondanks apps en boodschappen van op afstand te kunnen doen. Een goede vriend die consultant is bij grote namen, beaamt het. “Het is tijd- en winstverlies om te focussen op de klanten.” Nog nooit heeft hij zoveel medewerkers moeten overtuigen om zin in hun werk te geven, iets wat de supermarkt in huisopleidingen hoort te doen, maar niet meer doet. In situ, op de werkvloer en tijdens de werk- en openingsuren, niet in aftandse opleidingslokalen waar talentvolle orators het vuile werk mogen opknappen. Boodschappen doen is een ergernis. Het is een vervelende wekelijkse sleur die ik zo snel mogelijk afwerk. Als ik dat enkel en uniek moment van vriendelijkheid krijg, maakt het mijn ochtend goed. Ik schat nog een 30-tal jaren zelf mijn boodschappen te doen, dan is het aan mensen die vandaag nog niet geboren zijn om mijn boodschappen te doen. Ik heb een compromis met mezelf gemaakt. Ik zal naar de winkel blijven gaan tot de oude kassiersters op pensioen zijn en tot de vrouw van kleur een andere carrière najaagt. Stuur de blonde gespierde jongen naar de Nederlandse les en vraag aan Kardashian de gsm in de omkleedkamer te houden. Het is irriterend, contraproductief, afstandelijk, snobistisch en zéér onbeleefd.

Erwin Abbeloos
0 0

Lichtjes in het donker

Ik had een leesprobleem. Meer bepaald met lezen in het donker. Nu zal u zeggen, dan doet u toch gewoon een lichtje aan. Nee, zo eenvoudig is het niet, want als de andere persoon wil slapen moet het licht uit. Dan heb je dus een leesprobleem. Op de radio vertelde acteur Wim dat hij in bed altijd een hoofdlamp draagt om te lezen. U weet wel, een elastiek met een lampje aan, dat men gebruikt om in het donker te wandelen. “Het werkt fantastisch”, zei acteur Wim. “Het is alsof je ogen licht maken. Je stoort er niemand mee.” Het leek me een goed idee. “Je moet er alleen niet mee in slaap vallen”, zei Wim nog.  “Want dan zie je er ’s morgens uit zoals een overjaarse punker. Met die elastiek gaat je haar nogal omhoog steken.” Acteur Wim ken ik als een man van zijn woord, daarom begaf ik naar de sportwinkel waar ze hoofdlampjes verkopen. Ze lagen vlakbij de ingang. Misschien hadden ze die daar gezet omdat meer mensen het radioprogramma met acteur Wim hadden gehoord. Eén lampje zat niet in een doosje. Een testlamp wellicht. Ik plaatste het ding op mijn hoofd en drukte op het knopje. Er gebeurde niets. Tenminste, ik zag niets gebeuren, want het was volop licht in de winkel. Ik durfde ook niet vragen of ze een donkere kamer hadden, dat leek me wat ongepast. Gelukkig had ik een ruime jas aan. Ik trok mijn jas over mijn hoofd en haalde mijn arm uit de mouw om op het knopje te kunnen drukken. Het werkte fantastisch. Ik was meteen verkocht. Toen ik mijn hoofd uit mijn jas haalde, passeerde er net een verkoper. “Gaat het meneer?”, vroeg hij. Hij zei er verder niet veel van, maar ik was toch wat gegeneerd. Lichtjes.

Rudi Lavreysen
6 0

In de machine

Ik ben vandaag radioactief. Een vriendelijke verpleegster spoot het goedje vanochtend in mijn rechterarm. “Veel water drinken, en veel plassen, en we zien mekaar straks om 15 uur”. Ik waarschuw haar dat ik metaal in mijn lijf heb. “Dat is geen probleem bij een botscan,” en ze besluit met een lachje, ”dus we laten dat metaal mooi zitten”. Liefst wel, ja. In de namiddag moet ik de machine in. De verpleegster stelt me gerust: “De plaat zal heel dicht bij je gezicht komen, dat is normaal”. Ze legt uit dat het hele gedoe in het totaal een half uur zal duren. Ze maakt het mij zo comfortabel mogelijk, het is immers de bedoeling dat ik zo min mogelijk beweeg. Ik krijg: twee kussens onder het hoofd, een kussen onder de knieën, een band rond de enkels waarin mijn voeten ontspannen mogen hangen, een band van arm tot arm, net onder de ellenbogen, waarin mijn armen ontspannen mogen hangen. Ik ga hier gewoon een dutje doen, niks aan de hand. De verpleegster trekt zich terug in de aanpalende ruimte, van waaruit ze de knoppen van mijn machine zal bedienen. Ik weet dat ze mij in het oog houdt door het raam dat de radioactiviteit bij mij, en van haar weg houdt.De zacht zoemende Discovery schuift boven mij, over mij. Het voorste gedeelte begint te zakken, en lijkt te blijven zakken, op deze manier gaat het mij pletten, komt het nóg dichterbij? Ik doe maar beter mijn ogen dicht. Mijn ademhaling versnelt, ik zou stil moeten liggen, niet zo druk ademen, doe nu rústig.Ik denk aan John, de Happy Socks-man, die belachelijk vaak in een machine moest. Er buiten adem geraakte, want het masker knelde zo. Die telkens hoopte dat alles goed zou komen. Voor wie het niet goed kwam.Als John zulke dingen kon, met slecht nieuws op slecht nieuws op slecht nieuws, dan moet ik dit zeker kunnen. Dit is een routineonderzoek. Twee tellen inademen, vier tellen uitademen. Ik hoef niets op zijn plaats te houden. Dit is geen keurslijf, dit is een cocon. Mijn hele lijf mag doorhangen; de simpele constructie met kussens en banden blijkt een ingenieuze. Als je ontvoerd bent door aliens, word je waarschijnlijk in zo’n positie gehouden, tijdens hun nieuwsgierige onderzoeken naar de menselijke anatomie. De vingers van mijn rechterhand raken de onderliggende tafel. Die begint zachtjes te verschuiven: ik vermoed dat ik in het wastrommelgedeelte van de machine word geschoven. Ik voel het schuiven met mijn rechterpink. Het lijkt wel strelen. Een pink strelende machine, zo doen die aliens dat dus. Ik glimlach. Dit komt goed. Nog zo’n twintig minuten gok ik, misschien maar een kwartier, of – de verpleegster onderbreekt mijn gedachtegang, “Zo, dat was het”. Ik antwoord met een lach, “Ik heb écht geslapen”. Mindfulness, zou John het noemen.

birgit mellebeek
224 6

Iets vergeten

Het is blijkbaar een vaak voorkomende droom. Je moet ergens naartoe en bij aankomst ben je iets belangrijk vergeten. Zo droom ik vaak dat ik mijn voetbalschoenen vergeet bij een training of voetbalmatch. Nu moet u weten dat ik al zeker twintig jaar niet meer op een voetbalveld sta. De kans dat ik mijn voetbalschoenen daadwerkelijk vergeet is dus onbestaande. God weet wat die droom betekent. Toen onze jongste aandrong om mee te gaan zwemmen en ik uiteindelijk had toegestemd, moest ik bij het zwembad aan mijn droom denken en vreesde ik even dat mijn zwemshort niet in de rugzak zat. Gelukkig zat die er wel in. Zwemmen is nooit mijn favoriete tijdverdrijf geweest. Het is een gedoe met al die spullen en het is er altijd nat. Ik was dan ook nog niet in het nieuwe zwembad geweest, terwijl het er al vier jaar staat. Onze jongste was in de snelle baan bijna uit het zicht verdwenen en ik zwom op een rustig tempo naar de overzijde om er een minuut uit te rusten. Daar aangekomen wilde ik mijn voeten op het richeltje zetten, zoals in het oude zwembad, maar in plaats van er te staan zonk ik bijna naar de bodem van het zwembad. Er was geen richeltje te bespeuren. Terug boven water greep ik naar de ijzeren baar aan het startblok boven me, maar die stond wat hoog, dus ik lag er te spartelen zoals een vers gevangen forel in een schepnet. Gelukkig had de badmeester niets in de gaten. Ik zwom dan maar terug naar de overzijde, waar onze jongste me na tien baantjes stond op te wachten. "En pa? Fijn zwembad hè", zei hij. "Wat ik nog vergat te zeggen. Aan de overzijde in het diep staat geen richeltje meer om op te staan."

Rudi Lavreysen
13 0

Ingroeien

Als een halfeeuwige ouder, kijkend naar de langsgillende basisschoolkinderen, heb ik ingroeivragen.    Kinderkleding past vaak prima. De broek zit vanaf het moment dat het kind op het schoolplein laat zien welke nieuwe, mooie kleuren het aan de kont heeft hangen, perfect. De jasmouwen sluiten netjes aan op de hand en de trui valt netjes over de buik.   Dat was in mijn kinderjaren anders, daar werd kleding ‘op de groei’ gekocht. Je liep maanden met opgerolde broekspijpen rond, niet als modeverschijnsel, maar als noodzakelijkheid. Een trui begon te slobberig en eindigde nét te strak, om later, na een goede wasbeurt en een korte tijd verpozen op de bovenste plank van de kledingkast, aan de schouders van je broertje te slobberen. Indien noodzakelijk aangevuld met stukjes leer of ribfluweel op de ellebogen.   Waarschijnlijk wordt er nog steeds doorgegeven op de hedendaagse schoolpleinen. Dit blijkbaar perfect passend, geen maat wordt ingegroeid en uitgegroeid om tussenmaten over te kunnen slaan.    Naarmate de kinderen richting de basisschooluitgangsleeftijd gaan, lijken de kleren overigens nieuwer en minder doorgegeven. Mode wil ook wat en de Aziatische kinderhandjes Terstaleren en Zeemannen de shirts, broeken en jassen jaarlijks binnen het bereik van de kleinere beurs. Het enige waar kinderen ingroeien is een fiets. Aan het begin of tijdens het laatste jaar van de basisschool staan ze met de teenpunten op te trappers en hupselen ze sprongsgewijs op het zadel. Hier druppelt de hoop van ouders door: laat de tiener voldoende groeien om volgend jaar zonder al te veel zwalken de weg naar de middelbare school te vervolmaken. Een goede tweede is, bij een achtergebleven hoeveelheid groei, het opdoen van zoveel ervaring in fietsen met de zadelhups en teenpunten, dat het nét veilig genoeg is om de brugklasser en zware tas mee te voeren. Laat ze, zo hoopt de ouder, deze puberomspannende schoolcarrière doen met dezelfde, kostbare fiets.   Deze fietsen zijn vaak nieuw, blijkbaar wordt een rijwiel niet van broer tot broer of zus tot zus overgeleverd. Waarschijnlijk komt dit doordat de rijwielmode snel verandert, niet broeks- en truigewijs jaarlijks, maar met een cyclus van een jaar of vijf. Voldoende om van net met de tenen op de trappers, door te groeien naar zadel op zijn hoogst en de knieën tegen het stuur.

MCH
8 1

Eigenwijs

Eigenwijze mensen heb je in soorten en maten. Ik behoor daar ook toe, ik geef het direct toe. Ik ben een eigenwijs mens. Mijn maatje kon zich daar af en toe behoorlijk aan ergeren, ik weet het namelijk vrij snel beter. Althans, dat denk ik dan. Mijn maatje bewees dan mijn ongelijk en ik moest toegeven. Waarna hij me goedmoedig uitlachte.  Maar als ik weer eens met een eigenwijze actie geconfronteerd word, dan komt de herinnering aan mijn schoonvader toch wel regelmatig bovendrijven. Mijn schoonvader, opa Willem, zoals mijn nichtjes hem noemden, was het prototype. Als je het woord ‘eigenwijs’ opzocht in de Dikke Van Dale, dan stond daar een foto van mijn schoonvader achter. Echt, onvoorstelbaar. Vaak ongehinderd door kennis van zaken belde hij de ene instantie na de andere. Daar waren wij dan gelukkig niet bij maar als hij vertelde wat hij allemaal gedaan had, zat ik toch wel met kromme tenen. En mijn maatje met plaatsvervangende schaamte. Hij was van het kaliber, wie tot tien kan tellen, kan de hele wereld bellen. En een vragend mens is maar even dom. Maar mijn schoonvader deed het toch wel vanuit respect. Hij had gewoon vragen en wilde graag een antwoord. Tegenwoordig zijn mensen eigenwijs omdat ze het beter weten dan een ander. En ook helemaal geen interesse hebben in de mening van een ander. Het internet en met name dan de social media helpen daar natuurlijk enorm in mee. Mensen denken niet meer zelf na, het staat op Facebook dus dan is het waar. Maar de algoritmen zijn zo ingesteld dat je alleen maar voorgeschoteld krijgt waar je ooit naar gezocht hebt. Hoe de andere kant van de medaille er uit ziet, dat blijft voor jou onzichtbaar. Een kritisch mens onderzoekt dan ook of er nog meer kanten aan de zaak zitten. Helaas lijkt de meerderheid van de medemens alleen geïnteresseerd in het geven van kritiek, en niet in het kritisch onderzoeken of je wel alle feiten kent. Lijkt, zeg ik daarbij, want ik krijg wel steeds meer het gevoel dat alleen de schreeuwers maar gezien (en gehoord) worden. De weldenkende mens met een genuanceerde mening wordt vaak ondergesneeuwd.  Ik hoop dat degenen die echt de beslissingen moeten nemen ook met die mensen in gesprek gaan. Als is het alleen maar om ook de andere geluiden te horen.  En het is op zich niet erg om eigenwijs te zijn, aan jaknikkers heeft niemand wat. Maar het moet wel allemaal een beetje in verhouding blijven.   

Machteld
0 0

Dat met het eitje

“Maak dat van jullie ma nog maar eens", zei mijn vrouw. "Dat met het eitje.” Soms heeft een mens niet veel woorden nodig. Eén zin en één ingrediënt is genoeg om te weten waarover het gaat. Met de kermis en met Pasen kwam het thuis altijd op tafel. Het is een gerecht dat we hebben meegenomen. Ik moet het zelfs niet opschrijven in mijn schriftje. Het is geniaal eenvoudig. De twee hoofdingrediënten passen perfect in elkaar. Letterlijk. Maar de overige drie zijn ook verplicht aanwezig. Het eitje had ik al verklapt. Ik zal vertellen hoe ze het klaarmaakte. Ze begon met een bedje sla op een dessertbord (de zondagse, uit de kast in de woonkamer) en daar bovenop een lapje gekookte hesp. Dan komt het. Bovenop de hesp plaatste ze een schijfje ananas en daarin paste perfect – je raadt het – het hardgekookt eitje. Tot slot goot ze voor de afwerking nog wat cocktailsaus op het eitje. Gedrapeerd, zoals de eeuwige sneeuw op de top van een berg. In het inox schaaltje zat nog wat extra saus. Na de afwas deed het dienst als kommetje voor de chips. In de keuken stond altijd een extra exemplaar van het voorgerecht. Het bleef nooit staan. Het smaakt nog altijd zoals toen, maar natuurlijk missen we iets. Geen ingrediënt, maar wel zoiets als het zout op de aardappelen. Smaakmakers rond de tafel. Ik wil graag geloven dat ze het zelf heeft uitgevonden. Ook als dat niet zo is. Dat ze een manier zocht om het eitje te laten rechtstaan. En dat vervolgens plots dat schijfje ananas in beeld kwam. Zomaar. Maar waar kwam dan het lapje ham en de cocktailsaus vandaan?   Wie zal het zeggen? Soms moet je de geschiedenis een beetje naar je eigen hand zetten. Met zoiets doe je niemand kwaad. Toch?

Rudi Lavreysen
25 1

Armoede

Als mijn maatje en ik in de Ardennen waren, deden we bij voorkeur alles samen. En dan ook het liefst in gezelschap van kleine Stef. Dus als we niet veel boodschappen nodig hadden, liepen we naar de supermarkt waar mijn maatje dan even buiten wachtte. Want Stef zou het wel graag willen maar hij mag toch echt niet binnen in de Carrefour. Ik weet nog dat het een keer heel warm was. Ik hoefde alleen maar bij de slager te zijn, mijn maatje ging even lekker in het zonnetje zitten. Er was geen bankje voorhanden maar ach, hij kon best even op de grond zitten. Stef ernaast, geen probleem. Waar hij niet op had gerekend, was op een hele vriendelijke mevrouw die blijkbaar een beetje medelijden met hem had en hem een flesje water gaf. En mijn maatje kende echt niet genoeg Franse woorden om de dame uit te leggen dat hij niet dakloos was maar dat hij even op zijn vrouw zat te wachten. Dat zijn afgeknipte spijkerbroek gewoon zijn camping-outfit was. Wat heb ik gelachen toen hij het me vertelde. Zelf vond hij het wel een beetje gênant. Vooral omdat het zo’n lief gebaar was. Dakloos. Dat is iets voor grote steden. Waar het Leger des Heils een opvangcentrum heeft. En waar mensen niet op elkaar letten. Niet voor kleine dorpjes in Brabant. Althans, dat heb ik in mijn naïviteit toch altijd gedacht. Tot mijn moeder vertelde dat er wel eens iemand sliep bij de postbussen van haar appartementengebouw. De man in kwestie kon niet binnen, dat kan alleen met een sleutel, maar ze vond het toch geen fijn idee. En tot ik in het centrum van het dorp waar ik woon, iemand zal liggen op een betonnen bankje. Het was warm en overdag, maar ik kon toch zien dat hij niet gewoon lag te zonnen. Want dan heb je geen bigshopper bij je die uitpuilt van kleding en spullen. Het was toch wel een wake-up momentje. Want er zijn dus blijkbaar meer mensen met woonproblemen dan ik dacht. En ook dichterbij dan ik dacht. En zeker nu, met de hoge energieprijzen en de hoge inflatie, hoor ik in mijn omgeving steeds meer mensen die zich zorgen maken. Want je wilt toch je kinderen te eten kunnen geven. En dat is nog maar het minste. Je wilt ook dat je bejaarde vader en moeder in een goed verwarmd huis kunnen wonen. En daarvoor ook de rekening kunnen betalen. Ik heb geen oplossing, zo arrogant ben ik niet, maar ik zou toch denken dat er in het bestuur van dit land knappe koppen zitten die goede maatregelen kunnen bedenken. En dan het liefst ook nog vóór de winter. En niet als veel mensen al maanden kou hebben geleden. Want in een welvarend land als Nederland zou toch niemand in de kou mogen staan.  Ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat er mensen enorm rijk aan het worden zijn door deze crisis. Een soort Sywert van Lienden’s maar dan van het gas. De tijd zal het leren. Mijn maatje schaamde zich omdat hij dacht dat hij werd aangezien voor iemand zonder huis. Hoe moet iemand die écht geen huis heeft zich dan wel niet voelen.    

Machteld
0 0

En de handjes tegen elkaar

Kent u dat? Zo'n klote optreden met zweverig vioolgeneuzel waardoorheen iemand de toetsen van de piano vaker verkeerd indrukt dan juist. En als zure slagroom op de beschimmelde taart, kweelt een zanger onbegrijpelijke zinnen uit zijn strot. Vooral erg diepe, filosofische teksten. Metafysisch. En meer van dat.   Ga weg zou je zeggen, sluip naar de zijkant en verdwijn. Maar dat kan niet. Sterker nog, ik ga straks een staande ovatie geven. Mijn derde om precies te zijn, en helaas, daarna volgen meer ovaties. Staand en enthousiast.   Het zit namelijk zo: Naast mij zit Floortje.    Wie is Floortje, vraag u? Zij is sinds het eerste jaar van onze studie het meisje dat altijd straalt. Waar een licht vanuit gaat dat nooit dooft. Niet zo'n fel licht dat de omgeving verblindt, maar een zacht licht dat je verwarmt.    En gisteren, na twee jaar rustig opbouwen met samen studeren, werkgroepje-hier-opdrachtje-schrijven-daar, "oh, wat een toeval! Doe je ook aan Middeleeuws hofdansen?" en meer onverdachte toenaderingen, stemde ze eindelijk toe. Ik mocht met haar eten, na de voorbereiding voor het werkcollege. En 's avonds, zei ze, "wist ze nog een mooie bijeenkomst met muziek. Het begint om negen uur, is dat niet te laat?"    Dus u begrijpt: tussen die kutzooi zit ik met kramp in mijn ruggengraat te wachten tot het ophoudt.    En Floortje? Zij straalt naast mij op een manier zoals ik zelden zie, die verdwijnt bijna in het geluid. Genieten is niet het goede woord, dat omschrijft niet wat naast mij plaatsvindt. Ze houd mijn hand vast, kijkt mij tussen de nummers aan en zucht iets van: "Precies raak, toch?" en "Hoe kan hij dit zo verwoorden," en "Voel je je nu ook zo een? Echt samen?"   Het publiek heeft al twee keer een staande ovatie gegeven. En ik? Sukkelhans-de-ondergetekende klapte netjes mee, met het kontje van de stoel en een rechte rug. Of zo u wilt: een slappe rug, rechte ruggen klappen niet. Dit gebeurt vaker. Twee weken geleden bij een gastcollege waar ik vlak voor het einde wakker werd. Wat de afgelopen droogte is voor gras en bos, zo vergeeld maakte die docent mijn geest. Maar onze professor vooraan klapte enthousiast, stond op van zijn stoel en draaide rond, spiedend door de collegezaal. Of een keer bij een concert van de Bachvereniging. Mooi hoor, daar niet van, maar geen idee of het écht goed was. Voor mij zat mijn saxofoonleraar, en die heeft conservatorium, die zal het wel weten: Hij omhoog, ik omhoog en wapperde netjes mijn handjes tegen elkaar. Morgen, om kwart over tien, hebben we een werkcollege single case study methodologie, en ik hoop dat we samen daar naartoe fietsen, Floortje mag bij mij achterop de bagagedrager. En ik hoop dat we voor die fietstocht samen ontbijten, en ik hoop dat we voor dit ontbijt al verzamelen. Als u begrijpt wat ik bedoel.   Het vierde zweverige zeiklied is afgelopen, ze laat mijn hand los.   Sorry, ook ik schuif mijn stoel naar achter en daar gaan we weer.   In de literatuur heet dit probleem "The Standing Ovation Problem". Voor de geïnteresseerde lezer: Miller, John & Page, Scott. (2004). The Standing Ovation Problem. Complexity. 9. 8-16. 10.1002/cplx.20033. 

MCH
16 1

Overduidelijk (niet)

Dit is het lulligste dat je kan meemaken. Akkoord, ik spreek hier meteen een waardeoordeel uit, alvorens u het verhaal hebt gehoord, maar ik vermoed dat het voor u geen onbekend gegeven is. Al van ver stak ik mijn hand op. Het moet van het begin van de zomer zijn geweest dat we Danny nog hadden gezien. Ik zag dat hij twijfelde, want het was een hele afstand tot waar wij wandelden. Zelfs zijn fiets had ik herkend. Maar bij het dichterbij komen groeide mijn twijfel en zakte mijn arm iets naar beneden. Danny keek rond zich en zag niemand in zijn nabijheid. Daarna ging ook zijn arm omhoog. Logisch, want er zwaaide iemand. "Die mens kent mij", moet hij hebben gedacht. “Ik zal mijn hand ook maar opsteken.” Het feit dat hij zijn hand opstak, deed me opnieuw twijfelen, maar dan in de richting van: "Het is overduidelijk Danny." "Naar wie zwaai je?", vroeg mijn vrouw. "Daar!", zei ik al wijzend. "Het is den Dan...". Ik slikte de laatste letters in toen hij passeerde. Het was overduidelijk niet Danny. Hij had zijn arm alweer laten zakken. Akkoord, een snor en een baard, maar duidelijk slanker en groter. Eigenlijk leek hij er niet op. Al was zijn fiets bijna dezelfde. Het is verschrikkelijk. Zwaaien naar iemand die je totaal niet kent. En die vervolgens kijkt met een blik van: “Wie is die man?” Maar wat doe je vervolgens? Doen alsof ik plots een kramp in mijn arm kreeg, was geen optie. Daarmee zou ik het nog belachelijker maken. Het enige positieve was dat de andere ook even  zijn hand opstak. Maar dat maakte het niet minder gênant, want ik was eerst. Zwijgend stapten we verder. Al meende ik wel dat iemand iets over een bril fluisterde. Maar ik kan me ook vergissen.  

Rudi Lavreysen
26 0

Einde van een tijdperk

Er valt  veel te zeggen voor en tegen een monarchie. Waarom wordt iemand koning van een land, alleen omdat hij in een bepaalde familie is geboren. President kan in principe iedereen worden. Maar moet je dat willen? Zorgt een monarchie niet meer voor stabiliteit in een land? Tenslotte wordt er om de vier jaar al een nieuwe regering gekozen, met alle wisselingen en strubbelingen van dien. Tegenstanders zeggen dat het koningshuis alleen maar geld kost, geld dat door de belastingbetaler bijeen wordt gebracht. Maar een president kost ook veel geld. Als ik alleen al hoor hoe in Amerika het Witte Huis iedere vier jaar helemaal opnieuw wordt ingericht. De nieuwe First Lady wil natuurlijk niet wonen in de afdankertjes van haar voorgangster. Er schijnen miljoenen aan gespendeerd te worden. Normaal gesproken sta ik er ook niet zo bij stil. Alleen, niemand kan natuurlijk om het nieuws heen dat Queen Elizabeth is overleden. Zij was toch wel echt een icoon. Als iemand het koningschap beheerste, dan was zij het wel. Oh, zeker, geldzorgen heeft ze nooit gehad en ze heeft waarschijnlijk ook nooit een stofdoek of dweil in haar handen gehad. Maar ik zou toch echt niet met haar hebben willen ruilen. Want ze heeft toch haar hele leven wel in een glazen huisje geleefd. Hoe groot dat huis ook was. En zij niet alleen, haar man heeft het toch ook niet makkelijk gehad. Zeker in de tijd dat zij elkaar leerden kennen, was het helemaal niet gewoon dat de man in de schaduw van de vrouw stond. Daar kunnen wij nu heel veel van vinden, maar het was toen maar heel normaal dat de man de beslissingen nam.  En stel je voor, dat je koningin moet worden, alleen maar omdat je toevallig in dat gezin bent geboren. En dat je je hele leven moet uitkijken voor hielenlikkers en jaknikkers. Dat je niet weet of mensen je echt aardig vinden of doen alsof. Omdat ze daar zelf beter van willen worden.  Queen Elizabeth heeft haar taak heel lang gedragen. Daar kun je alleen maar respect voor hebben. En ik verwacht dat Engeland haar een groots afscheid zal geven. We zullen er ongetwijfeld nog veel over horen en voorbij zien komen. Als fan van Paddington, kan ik het daarom niet laten om een van de geweldige tekeningen van Eleanor Tomlinson te delen. Het is het beeld van een einde van een tijdperk.      

Machteld
4 0