Zoeken

Met Coco naar Cambodja

  Op de eerste dag schiep God zichzelf en op de tweede dag was ik een mol. Ik wroette door de grond, groef mijn eigen gangen en genoot. Sappige regenwormen, engerlingen, joeg naar hartelust op wijfjes met een zachte pels.   Er was toen niet één mensengedrocht, geen ene homo sapiens die kloeg, over molshopen, geen enkel wezen dat gazonzorgen, een zitmaaier had.   Op de derde dag was alles bevrucht, baande ik me een weg omhoog en bij toeval zat hij op de plaats waar ik het daglicht zocht. Hij vloekte, schiep die dag de reetkevers, de aambeien en voor de kinderen als troost aardbeien en kersen.   Op de vierde dag was hij pisnijdig, werd ik een mens en schiep hij met de restjes van zijn meesterbrein de vreemde medemens.   Er zaten toen veel gaten in de tijd, het was al gauw een eeuwigheidje later, de vijfde dag van een december en ik staarde hen aan, een massa, een wereld, door mijn fruitbokaleglazen.   Veel minder dan in mijn mollentijd schuwde ik het wereldlicht en ik wilde ik ging, zoals van plan, gewoon naar de Fuckatlon. Kijken meten afwegen en weten wat ik 's nachts verwerken zou, dacht weer aan mezelf, kocht een zwarte penispels. Ik dacht aan hem toen ik ze zag. Capoten in een glitterdoosje met de smaak van aambeien.   Content met mijn nieuwe fallushoes keerde ik huiswaarts en daar aangekomen zag ik Doesjka in het achterhuis. Schaars gekleed, haar smarttelefoon in de hand. Dat "jawel, het internet, de wifi werkten en de thermostaat kapot moest zijn".   Doesjka had de meute ook gezien en Pietje van Pittem, de groenselkweker was er bij geweest. Ze had hem herkend de klootzak, hij die haar Moldavische ouders koude winters lang spruiten, miljoenen van die groene schetebollen had doen trekken tegen een paar schamele centen.   Ze zei dat haar lijf brandde, ze furieus was, jarig ook, vandaag zestien, dat haar vliesje spande. Ik moest glimlachen. Zo lichtgelovig ben ik niet en zette vastberaden de pan op het vuur, "om die reetkevers te braden, vers van de markt!"   "Morgen komt ie," stelde ik haar gerust, "in een ommedraai ben je er van verlost. Echt!"   "Je redt je wel, morgenvroeg vertrek ik," ging ik verder, "a holiday in Cambodia, met bobonne en Coco", want ik had het aan bobonnetje beloofd, op haar sterfbed, om haar as samen met die van Coco te verstrooien in Kampot, in een koele branding, of had ze Kampenhout willen zeggen en was haar laatste adem net iets te kort geweest?   Kampot! Het ware dan maar zo. Het ochtendgloren van dag zeven brak aan en het kwaad van dag zes was intussen al geschied. In de verte zag ik geen zee, wel het dartelste rood, op de vensterbank in het achterhuis, groeiend aan dat ene plantje.   Aardbeien; ik strompelde naar de pick-up, viel over de lege flessen lambiek en redde de naald uit de benepen cirkel waarin ze de ganse nacht was blijven draaien: Fresh Food for Rotting Vegetables, released by Cherry Red Records en mijn katerpoten schoven het vinyl voorzichtig in de hoes.       uit de reeks  'Reizen met Robby'

Bernd Vanderbilt
0 0

The Belgarian Connection

Bulgarije, terra incognita binnen de Europese Unie. En onbekend is onbemind. Dus tijd om te ontginnen, moet ik een onbewolkt moment gedacht hebben. En zie, naast de befaamde Lactobacillus Bulgaricus (yoghurt!) valt er heel wat te ontdekken in Bulgarije. Zo huisvest Sofia Stalinistische draken, is het museumdorp Melnik omringd door piramiden en kleurt de Zwarte Zee hemelsblauw. Spartacus was een opstandige Bulgaar, Christo is een kunstzinnige Bulgaar, en voetbalheld Stoichkov vooral een behaarde Bulgaar. Wat ons meteen naadloos brengt bij de meest gespotte damestrend: het fenomeen van de epilatie. Wicked Weasel (www.wickedweasel.com) scheert duidelijk hoge toppen aan de Bulgaarse Rivièra (en dat 378 km lang). Verder knikken deze Zuid-Oost-Europese Slaven neen, maar schudden ze ja. Wat soms verwarrend is. In het bijzonder wanneer een monnik in het klooster van Rila je vraagt of je getrouwd bent. “Njed? – Da. – Njed!” Dan maar gescheiden in de kribbe. Bulgaren drinken ook graag op je gezondheid. En vooral vaak. Een hittegolf valt daar best te blussen met kuipen Stella, soms aan een halve euro. Surrealistisch. Net als de paradijselijke onschuld van Sinemorets, een apollinisch mekka aan de Turkse grens. Puur. Natuur. Exclusief (Engelsen). Hier zou je ongetwijfeld 100 jaar kunnen worden. But then again, wat is er nu leuk aan je eigen gat niet meer kunnen afvegen? Waarbij ik het toiletmanagement graag op de hoogte breng van het feit dat een fax naar Darmstadt soms meer dan één vel kan beslaan. Maar gelukkig vallen deze ongemakken in het niet bij het zien van de verborgen schat van Europa (Sofia, 35 Dospat, 4e verdieping, 2 keer bellen). Tot slot, vragen jullie zich ongetwijfeld af of ook reclame er het mooie weer maakt? Hangt af van hoe je het bekijkt. Billboards zoals deze voor anijsspiritus Mastika Peshtera vullen het straatbeeld. Is het plat? Goedkoop? Burlesk? Of deden de reclamejongens gewoon inspiratie op bij het weerpraatje van Sabine, ons favoriete balkon voor de Balkan?

The Knight Writer
0 0

Reisgenoot in eigen stad

Verbazing vermengd met gêne zijn op Brams gezicht te lezen. “Dit pleintje heb ik nog nooit gezien,” roept hij uit. “En ik woon al heel mijn leven in Brussel!” Hij laat de letter r in Brussel gretig rollen, op z'n Frans, zoals zoveel rasechte Brusselaars dat doen.   “Toch ben ik daar al enkele keren naar een receptie geweest,” zegt hij verbouwereerd terwijl hij wijst naar het terras van het Hilton Hotel dat uitkijkt over het Spanje-plein.   Don Quijote en zijn sidekick Sancho Panza staan trots op hun sokkel en lijken enig misprijzen te hebben voor Brams onwetendheid. Het duurt even voor hij de hoofdrolspelers uit de wereldberoemde roman van Miguel de Cervantes herkent.   Hij haalt verontschuldigend de schouders op. “Ik kan je helaas niet vertellen hoe deze boekenpersonages in mijn stad verzeild zijn geraakt.” Hij glimlacht een beetje onzeker, maar hij blijft strijdvaardig. “Ik zoek het straks wel even voor je op!”   De sculpturen blijken een cadeau te zijn geweest van de Spaanse overheid in 1989, toen hun EU-voorzitterschap afliep.   Aan zijn schuchtere blik merk ik dat Bram ontgoocheld is in zichzelf, maar ik bespeur ook een glimp van opwinding die hoort bij een nieuwe ontdekking.   “Zo zie je maar,” zegt hij, alsof hij mijn gedachten kan lezen, “dat je in Brussel elke dag iets nieuws kan bijleren.” Er weerklinkt zelfs enige fierheid in zijn stem.   We maken rechtsomkeer om verder door Brussel te trekken en stuiten op het standbeeld van de Hongaarse componist Béla Bartók. “Euh...,” Bram kijkt beteuterd in mijn richting en wrijft zenuwachtig door z'n haar. “Ook hem had ik nog nooit gezien en veel weet ik er echt niet over te vertellen.”   “Dat geeft niet,” lach ik hem toe, “Brussel zit duidelijk vol verrassingen, ook voor rasechte Brusselaars!”   Opdracht Creatief Schrijven-cursus 'Reisverhalen schrijven'  

Larissa Wickx
0 0

DE BERG VAN BABEL

Een paar kilometer van de kust verwijderd, begint in Tenerife het lavaberglandschap. Steile rotsen, ingesneden door barranca’s (kloven) en afgewisseld met hoogplateaus reiken helemaal tot aan de krater. Alle wegen lopen hier niet naar Rome maar naar de hoogste berg van Spanje, de Teide. In de loop der jaren zijn de Canaries er zich bewust van geworden dat er ook toeristen zijn die meer verlangen dan alleen maar aan het strand of naast het zwembad te liggen zonnen. Sinds kort markeren ze wandelpaden met gekleurde streepjes of cijfers. Soms lukken ze erin om een volledige wandeling foutloos te bewegwijzeren, maar uit ondervinding weten wij, dat de gekleurde aanwijzigen of cijfers ergens op het traject op een mysterieuze wijze verdwijnen. Een paar keer zijn wij, bij vroegere wandelingen, hopeloos verloren gelopen. Zo hebben ook wij meer dan eens dubbele, niet geplande, afstanden gewandeld.  We laten ons echter niet meer beetnemen en hebben sinds enkele jaren een wandelkaart gekocht. De zon schijnt warm over onze hoofden en we puffen tussen de lavarotsen de berg omhoog. Klimmend als berggeiten steken wij onze wandelstokken tussen het lavagrind. Naargelang wanneer de vulkaan uitgebarsten is, variëren de kleuren van de lavastenen. Grote zwarte piekerige rotsblokken tot kleine ei- grote witte, roze/roodbruine naar azulejos blauw/groene lavabrokken. Naargelang het stijgende pad steiler en steiler en de lucht op deze grote hoogte van ca. 2500 meter ijler en ijler wordt, vertraagt het wandelritme en dreunt ons hart sneller in onze oren. Op elk plat plateautje houden we eventjes halt om te drinken en om ons hartritme terug op mensenniveau te krijgen. Rond het middaguur komen we aan een wandelkruispunt waar de gekleurde streepjes en cijfertjes weer onvindbaar zijn. Wij zoeken hier een min of meer platte lavasteen uit en laten ons vallen  om te picknicken. We zullen daarna onze wandelkaart raadplegen. Achter ons komen een paar echtparen de berg opgeklommen. In de stilte van de ijle berglucht zweven Duitse, Scandinavische en Franse woorden onze richting uit. De Duitsers struikelen bijna over onze voeten .Ondanks hun omvangrijke buikenomtrek denderen zij ons op een marsritme als blinde moffen (heu sorry) mollen voorbij. Zij kregen met de moedermelk vermoedelijk de basisbeginsels van het wandelaarjargon niet mee. Nu moet men niet zoals de Oostenrijkers overdrijven en alle tien stappen god met hun Grüss Gott aanroepen, maar met een Spaans ola, een halo of een universeel vriendelijk knikje kom je als kruisende wandelaar toch ineens een stuk sympathieker over. De Franse man hijgt calorieverbrandend  het bergpad op. Hij ziet knalrood van inspanning. Het zweet gutst van zijn onbeschermde glanzende kale hoofd.  Ik hoop alleen maar dat hij op onze hoogte geen hartinfarct krijgt. Van de tegenovergestelde richting naderen twee jongelui. Een prachtig gebruinde jonge man en een jonge vrouw met benen tot aan de hemel. Haar short bedekt amper de ronding van haar achterste. Haar borstjes wippen als puddingen op en neer.  De zon weerkaatst blauw op haar lange pikzwarte haar dat ze telkens heel sexy naar achter zwiept. Geen druppel zweet is op haar mokkakleurige lichaam te bespeuren. Zij heeft twee koolzwarte oogjes, een redelijk grote neus en parelwitte tanden in een glimlachende mond.  Manlief staart haar vol bewondering aan. Als ik vraag of zijn pornografische voorstellingen voer voor publicatie zijn, lacht hij: “Het is wel duidelijk dat als je mooie vrouwen wil zien, je niet gedurende deze senioren- overwinterperiode op het strand moet rondkijken. Het is niet omdat ik wat ouder word, dat ik niet kan genieten van een Miss Spanje die hoog op de berg mijn pad kruist. En, daarbij, je weet dat ik van grote neuzen hou.” Dat is voor mij, die met Pinokkio een spelletje ‘om ter langste’ zou kunnen spelen, weeral een geruststelling.  De zes wandelaars houden halt op ons vier- armenkruispunt en zoeken allemaal een stukje in allerlei richtingen naar de ontbrekende kleurige aanwijzingen. Er ontstaat een Babylonische spraakverwarring als ze elkaar om raad vragen. De jongelui zijn Spanjaarden, die enkel een woordje Engels lispelen. Het ene koppel blijken Noren te zijn, die een mondje Duits spreken. Het andere koppel zijn twee Fransen, die alleen…Frans praten. Alle zes proberen ze elkaar te begrijpen. Ze wijzen naar alle mogelijke richtingen maar slagen er niet in, aan elkaar een zinnige uitleg te geven. Het enige woord waar ze het over eens zijn is ‘senderos’, wandelweg. We zien de vraagtekens in de blauwe hemel opstijgen. In welke taal zij ook praten, wij begrijpen elke zin die de berglucht in zweeft. Wij zitten een beetje te grinniken om de pantomime op de berg van Babel!  Eerst negeren ze de twee op de lavastenen zittende sandwichknabbelende wandelaars maar als ze de wandelkaart op onze knieën zien liggen beginnen ze taalbarrièrebrekend  naar ons te glimlachen. Manlief kan het niet laten en roept in het Frans, Duits, Engels en in ‘t Spaans dat hij eventjes met de wandelkaart zal komen. De wandelaars kijken hem vol ongeloof aan. Als ik manlief dan nog iets in het Vlaams naroep, kunnen ze helemaal niet meer plaatsen waar wij vandaan komen.  Meertalig wordt de wandelkaart bestudeerd. Wij fungeren als vertalers tussen dit bonte allegaartje. Onze borst zwelt als ze vragen hoe het toch mogelijk is, dat wij Vlamingen al die talen kennen?  Met een zekere trots verklaren wij dat wij ons zelfs met een beetje Italiaans ook verstaanbaar kunnen maken. De Noor lacht en zegt in het Duits: “Prachtig, zes talen maar Noors kennen jullie niet hé?”. Ik glimlach en zeg stralend een van de zinnen die nog uit een ver verleden in mijn hoofd zijn blijven hangen: “Jeg forstår og snakke litt norsk .“* De mond van het Scandinavische koppel valt open. Ik ga onmiddellijk verder met de tweede zin die ik nog ken: “Min ex mans mor e fra Trondheim.”*.  Nog voor de Noren de kans krijgen om van blijdschap in zwijm te vallen en hun levensverhaal op mij af te vuren, spoort manlief ons aan om de wandeling verder te zetten. Hij weet ondertussen wel dat mijn Noorse talenkennis maar uit drie zinnen bestaat. We stappen verder het lavapad af.   Ik kan het niet laten en draai me om, wuif naar de Scandinaven en roep mijn laatste zin: “Beholde deg godt!”* Het Franse echtpaar besluit, gezien het warmlopen van monsieur en zijn niet hittebestendige en overkokende  hersenpan, rechtsomkeer te maken. De Spaanse jongelui huppelen hand in hand verder heupwiegend de berg af. De Noren twijfelen nog of ze de grote of de verkorte versie van het wandelpad zullen afmaken en roepen nog “Takk”* naar ons. Nog één Noors zinnetje borrelt nog in mijn spraakcentrum omhoog: “Vaer sa god!* Al deze talen op een vierkante meter, hoe is het toch mogelijk? Ja, weten jullie nog dat verhaaltje van de Toren van Babel?  Verschillende volkeren bouwden in volledige samenhorigheid  in Babylon een hele hoge toren die tot aan het hemels paradijs zou moeten reiken. God hield de bouwwerkzaamheden angstvallig in het oog. Nooit zou hij toestaan dat de toren tot aan zijn voordeur zou komen en er allerlei bouwvakkers in zijn voortuin zouden bivakkeren. Een van zijn slechte karaktertrekjes kwam boven en vanaf zijn wolk in de hemel bliksemde hij zijn toorn over deze metselende volkeren. Vanaf dat moment zouden zij allemaal een andere taal spreken. Plots verstonden de architecten, de aannemers en de metselaars elkaar niet meer.  Het werd een Babylonische spraakverwarring en na een daverende ruzie werd de bouwwerf  stilgelegd! Vanaf dan spraken alle mensen op aarde verschillende talen en verspreidden ze zich over de ganse aarde. Leuke vent hé? Nu ging het eens de juiste richting uit! Ja, van een slecht karakter gesproken. Dat verhaaltje van Adam en Eva en die appel is nog zo iets. Eva dacht:  “A apple a day, keeps the doctor away!” Zij plukte die appel dan nog niet voor zichzelf, maar voor Adam. Maar dat was buiten de wil van God gerekend hoor. De twee geliefden werden uit het paradijs gegooid en om Eva extra te straffen zouden vanaf dan alle vrouwen in geweldige pijnen kinderen baren. Sadistisch machotrekje? Vindt de helft van de bevolking dit nu nog zo’n leuke man? En dan dat spelletje met Maria en Jozef. Maria zwanger maken en negen maanden met een dikke buik, als overspelige maagd laten rondlopen terwijl hij wist dat Jozef zijn vruchtbaarheiddatum al lang verstreken was. Drieëndertig jaar later liet hij zijn enige zoon aan het kruis nagelen. Het moet je vader maar zijn! Je zou bijna schrik krijgen, als hij op zondagochtend na het klokkengelui, juist jouw gebedje er uit de miljoenen andere zou uitkiezen om er zich een beetje mee te amuseren. Hopelijk verstaat hij zelf al die mensentalen nog een beetje, een verkeerde vertaling en je hebt de poppen aan het dansen.  Babel, Babel, babbel, babbel!   *Jeg forstår og snakke litt norsk. Ik versta en spreek een beetje Noors *Min ex mans mor e fra Trondheim. Mijn ex-man’s moeder is van Trondheim *beholde deg godt. Houdt jullie goed *Takk  bedankt *Vaers sa god  aub   Sim,  Tenerife 3 maart 2015

Sim
6 0

IL FAUT DE TOUT POUR FAIRE UN MONDE

Elk jaar opnieuw eindigt het toeristenseizoen in Grau du Roi met plaatselijke feestelijkheden.  De Camargue- cowboys laten de laatste weken van september hun stiertjes weer in formatie door de straten van het stadje richting de arena lopen. Op elke hoek van de straat speelt er een opzwepend Camargue orkestje vrolijke Gipsy King melodietjes. De feestvreugde zit er goed in. We zoeken ons een zitplaatsje langs het parcours waar we de stierenloop en de passanten goed kunnen bekijken. Buiten de nog min of meer normaal uitziende bruine septembertoeristen en de mensen, die hier hun weekendhuisjes hebben, worden de straten overspoeld door allerlei soorten malloten. Het lijkt wel dat alle instellingen, inrichtingen, gevangenissen en verbeteringsgestichten, van Grau en omstreken, al hun patiënten en gedetineerden gezamenlijk een weekendje vrijaf gegeven hebben. Langs het parcours staan overal dranghekken zodat niemand gevaar zou mogen lopen om door een losgebroken stier verpletterd te worden. Alhoewel er in vijf talen verwittigd wordt dat je tijdens de doortocht van de stieren achter de dranghekken moet plaatsnemen, houden alleen de meeste toeristen zich aan de opgelegde regels. De meeste habitués blijven onverstoord in het midden van het stratenparcours rond kuieren. Tussen de menigte feestgangers schuifelen zigeuners die iets minder in de stierenloop geïnteresseerd zijn. Wij kijken onze ogen uit. Je houdt het niet voor mogelijk wat je allemaal aan menselijke mafkezen ziet voorbij slenteren. Dikbuikige borstenmannen in slank makende zwarte T-shirts waarop in fluo letters Quick Silver staat, deinen voorbij. Aan hun waggelende eendenstap is echter niets kwieks meer te bespeuren. Het eerste kanonschot klinkt om iedereen te verwittigen dat de abrivados (stierenlopen) van start  gaan. De eerste Camargue- paarden met stiertjes hollen door de straten. Ze moeten echter om de haverklap vertragen omdat de menigte maar heel traag uit elkaar splijt om daarna als magneetdeeltjes terug in het midden van de straat bij elkaar te klonteren. Manlief tikt me met zijn knie aan en knikt met zijn hoofd naar de richting die ik moet kijken. Een jonge vrouw draagt een half doorzichtige lichtroze jurk waarbij je door de wiebelende vetlagen haar voorkant niet meer van haar achterkant kan onderscheiden. Haar hoofd is zonder hals of nekpartij op haar lichaam geperst. Onder haar veel te strakke jurk kan je soms haar sinaasappelnetjes zien schommelen, met juist boven de knieën de enige overgebleven pompelmoezen. Haar met glitterspeldjes opgestoken haar lijkt op een gigantische witte suikerspin. Aan elke hand, van haar zwaaiende lillende armen, bengelen en jengelen twee toekomstig obesitasjes . Haar treuzelman schuifelt achter hen aan terwijl hij in een broodje hamburger bijt. Hij draagt een T-shirt vol ketchupvlekken met de opprint “I am the most wanted man”. Het zal wel! Manlief kan zijn lachen niet inhouden. Ze lopen met zijn vieren in het midden van de straat, blokkeren met hun uitgezakte lichamen de volledige doorgang en waggelen op het laatste moment uit elkaar als de paarden- en stierenformatie op enkele meter van hen verwijderd is. Een paar Oostblokkers staart met half gesloten ogen, al een beetje onder invloed, naar de langs drummende mensen. Zij drukken grote blikken bier tegen hun getatoeëerde blote torsos. Hun twee tronies doen vermoeden dat ze in alle landen van de Europese Unie gezocht worden. De kale zwaait met zijn knalrode T-shirt als een toreador over en weer.  Eens de cowboy- stierencombinatie bijna op zijn hoogte is, stopt hij uit schrik dat de stieren daadwerkelijk op de rode lap zouden reageren, vlug zijn shirt achter zijn rug.  De tweede heeft in beide oren oorringen die nog groter zijn dan champagne kroonkurken. Langs elke kant van zijn mond heeft hij grote schroeven door zijn lippen.  Hij draagt zijn pet achterstevoren op zijn weggeschoren haar. De stupiditeit druipt van hun gezichten, maar ze vallen totaal niet op tussen de andere wachtende simpele carnavalsgekken. In de verte komen er twee overjarige tweelingbroers aangeslenterd. De eerste grijze broer heeft in zwart Afrika een jong, maar heel lelijk groen blaadje op de kop kunnen tikken. Ze lijkt op een overrijp vruchtbaarheidsbeeldje. De papa/opa draagt een joelende, op en neer wippende, halfbloedpeuter op de schouders, die te pas en te onpas krijst, dat de stiertjes op komst zijn. Papa kijkt trots, mama strijkt over haar dikke buik en kijkt verveeld. De tweede broer draagt een bruine cowboyhoed en een shirt met het logo van het whiskymerk JB. Over zijn buik staat de Franse vertaling van die twee letters J B: Jeune et Beau, jong en mooi. ‘Wishful thinking!’ Het is duidelijk dat deze man thuis geen spiegels heeft hangen. Ook hij, heeft zich ergens in Azië een bruidje aangeschaft. Dit kleine tengere kindvrouwtje stond vermoedelijk ook niet op de voorste rij toen de schoonheidsidealen uitgedeeld werden. Beide geïmporteerde vrouwtjes doen niet onmiddellijk aan seksuele uitwisseling denken.  Manlief klopt me op de arm: “schoon volk op kwart voor twaalf!”. Ik draai mijn hoofd om en zie een paar prachtige jonge vrouwen onze richting uitkomen. Korte shorts tot net op de bilronding, lange benen, hoge plateauschoenen, rondzwiepende haren, oorringen die glinsteren in de zon en behoorlijke toeters. Ze vallen zo totaal uit de toon tussen al die dorpsgekken dat ze door de mannen bijna als een bezienswaardigheid nagekeken worden. Ik wijs manlief erop dat de meiden echter hand in hand lopen en met een sprankelende verliefde puberblik naar elkaar lachen. Zo zie je maar..! Achter de meisjes, wankelt een anorexia dame voorbij op meer dan 10 cm hoge hakken. Zij draagt een heftig flitsend knaloranje fluo- bloesje en een heel spannende latexbroek met tijgerprint, die haar knokige billen alleen maar benadrukt. In haar luciferstokjes- arm houdt zij een bibberend Chiwawa hondje. Met haar vrije hand houdt ze haar naar voren waaiende, uitgeplozen blonde paardenstaart uit haar strakgetrokken aangezicht. Eventjes vraag ik mij af of er ook een meneer anorexia is, of heeft die misschien het hazenpad gekozen, op zoek naar zachtere en malsere oorden. Recht over ons staat er een man met een gigantische zwarte punkerhanenkam. Het blijft voor mij nog steeds een raadsel hoe hij zijn haar, met de hier vrij hevige mistralwinden zo recht kan laten staan. Hij staat al geruime tijd ongeïnteresseerd en verveeld naar zijn schoenen te staren, alsof hij verwacht dat de stieren tussen zijn tenen uit gaan springen. Zijn vriendin, waarmee hij hand in hand staat,  heeft lang roombotergeel engelenhaar dat tot over haar billen golft. Zij draagt een lange witte jurk met vaalgele plekken, alsof iemand haar onder gepiest heeft. Haar armen zijn spierwit en steken behoorlijk af tegen de andere diepbruine vakantiearmen. Regelmatig stapt ze naar het midden van de straat om te kijken of de volgende stieren nog niet in aantocht zijn en dweilt hierbij met haar jurk over de paardenstronten. We zien alleen haar achterkant die ons aan een perfect madonna beeld doet denken. Als de paardenformatie voorbij galoppeert, draait ze zich eindelijk om. Het is alsof ze als figurant weggelopen is uit de vroegere spokenserie, de Adams Family. Zij heeft een doorschijnende witte huid en in haar grote decolleté bollen twee halfblote gelatineborsten, waarop een schorpioen getatoeëerd is.  Haar ogen heeft ze met zoveel eyeliner en mascara bewerkt dat ze op een ziekelijke panda gelijkt.  Een van hun vrienden heeft al zijn hoofdhaar laten wegscheren op een pluk na. Die kleeft van op zijn voorhoofd als een vettige pladijs over zijn hoofd en eindigt achteraan in een knoetje zo groot als een druif waar een roze elastiekje omheen zit . Waar zijn short eindigt, beginnen de blauwe inkttekeningen, helemaal tot in zijn zwartgelakte schoenen. Als de stiertjes voorbijlopen, gaan de haantjes van Grau erachteraan. Met veel jong machovertoon trekken de jongens aan de staarten van de dieren. Het tonen van deze bravoure zal hun tijdens de rest van het schooljaar vermoedelijk een zeker heldendomprestige opleveren. Iets verder, naast ons, staat een tandeloze Graulien te roepen. Zijn feestenthousiasme is al behoorlijk opgeklopt met de nodige pastisdrankjes. Hij is blijkbaar ook één van de dorpsidioten die hun medicijnen vergaten in te nemen. Met zijn één nog resterende tand, zo groot als een grafsteen, grijnst hij naar de wachtende feestvierders en roept hij allerlei wartaal. Hij draagt een scheefgezakte kapiteinspet op zijn woeste grijze haardos. Zijn blauw en wit gestreepte zeemanstrui steekt in een bermudabroek met levensgrote ananas printen. Juist voor de volgende stierenloop door de straten raast, komt er een bejaard echtpaar uit een huisje dat zich langs het parcours bevindt. Ze waren beiden ergens in het Elvis tijdperk blijven steken. Het lijkt wel of ze juist van een verkleedpartijtje komen. Hij heeft gigantische zwartgeverfde bakkebaarden die elkaar bijna onderaan zijn kin terug tegenkomen en een royale zwarte vetkuif. Zij was waarschijnlijk vroeger een aandachttrekkende moordgriet met lange rode haren. De jaren hebben echter hun werk gedaan en de neplederen franje overgooier past totaal niet over haar rode bloempjesjurk. Haar rossige haar is op de zijkanten bijna helemaal weggeschoren en de resterende bos krullen boven op haar hoofd is knalrood geverfd. Manlief heeft het eventjes niet meer en allebei schateren we het uit. Een tweede kanonsknal weerklinkt en dat betekent dat de abrivados eindigen. Ik kan best begrijpen dat jullie denken dat ik lichtjes overdrijf.  Om de waarheid van dit verhaal te kunnen geloven, moet je deze freakshow echter wel met je eigen ogen gezien hebben. Ik kan niet van elke randdebiel een foto maken want dan zou er ondertussen al lang een prijs op mijn hoofd staan. Het is bijna onbeschrijfelijk hoe de plaatselijke inteelt hier jaren zijn sporen achtergelaten heeft. Het zou geen slecht idee zijn als de Franse overheid alle asielzoekers, die zich in Frankrijk willen vestigen, zouden verplichten om dit weekeindje tijdens het Zuid Franse “la fête du Grau du Roi!” een kijkje te komen nemen. Elke vluchteling met een gezonde dosis intelligentie zal volgens mij hierna tweemaal nadenken. Wil hij wel integreren tussen zo’n zootje schlemielen? Ik zou het volledig begrijpen als de asielzoeker, na het bekijken van al deze psychisch gestoorden, zich zo snel mogelijk uit de voeten zou willen maken. In plaats van zijn vingerafdrukken te laten nemen en zich te laten registreren zal hij plots, luid jammerend en huilend terug de Middellandse Zee induiken en onverwijld terug naar het oorlogsgebied zwemmen.   Sim,                                 Grau du Roi 18 september 2015  

Sim
5 0

Si vis passum, para bellum

  Toen ik mijn ogen open kreeg, begon ik met een nieuwsgierige blik rond te kijken. Ik lag midden in de woestijn, omringd door kleine stukjes gras die het overleefd hadden tussen de overheersende droogte. Aan de verre horizon lag er een immens gebergte dat de rechterkant van de horizon volledig inpalmde, met hier en daar een rotsformatie die zo onnatuurlijk leek dat het te vergelijken was met een handgemaakt kunstwerk. Na een moment genoten te hebben van het prachtige uitzicht probeerde ik mijzelf weer overeind te krabbelen, wat mijn lichaam duidelijk niet wilde.Een paar hopeloze pogingen later stond ik weer iets of wat onstabiel maar recht. Ik had een enorme dorst en honger maar hier iets vinden zou een bijna onmogelijke prestatie zijn, mijn beste hoop was om de wegen te volgen die rond en naar de bergen liepen. De zonnen gloeiden ferm heet en ik voelde mijn lichaamstemperatuur met de minuut verhogen, gelukkig was er een van de zonnen bijna verdwenen achter de bergen. Ik besloot dus om te schuilen onder een half verwelkte boom tot dat de zon onder ging. Het zou veel gemakkelijker zijn om zo de weg op te gaan. De weg leek eindeloos kilometers, die zo te zien nergens naartoe leidden.Waar ik zou belanden was voor mij een raadsel maar het was mijn enige hoop. Toen de eerste zon onder ging en de temperatuur daalde, begon ik zo snel mogelijk te stappen richting de bergen. Ik had al snel door dat ik de nacht buiten zou doorbrengen zonder beschut of beschermd te zijn van de wilde dieren die dit dorre gebergte hun thuis noemden.Toen uiteindelijk de nacht viel leek deze plaats tot leven te komen langs alle kanten begon ik beweging te horen, wat niet alleen de wind was die het dorre gewas streelde maar een stampend geluid. Toen ik besefte dat ik niet alleen was besloot ik om op de dichtstbijzijnde rotsformatie te kruipen en proberen om wat slaap te vatten, ik zou de energie wel kunnen gebruiken en ik dacht dat ik wel hoog genoeg lag om eventuele roofdieren te kunnen ontwijken. De volgende dag ging ik weer op pad met een ferm verzwakt en uitgedroogd lichaam, mijn handen begonnen te trillen en mijn lippen begonnen te zweren. Deze keer had ik de kans niet om te wachten dat de eerste zon onderging dus bij het allereerste daglicht ben ik vertrokken. Ik moest kost wat het kost doen om door te gaan, opgeven was geen optie. Na een hete en verwoestende ochtend stappen zag ik in de verte wat leek op een mens en een paard. Ik vergat alle negatieve gedachten en begon te lopen en te schreeuwen zodat deze persoon me zou opmerken. Het baatte niet de schaduw verdween weer even snel als hij tevoorschijn gekomen was.Er was een enorme doorgang tussenin de bergen door, die uitmondde op een heuse marmeren poort. Op het eerste zicht kon ik er een wolven, vossen en leeuwen hoofd op zien die waren opgevuld met prachtige ornamenten en daaronder de tekst “SI vis passum, para bellum”Duidelijk met de hand gemaakt was dit nog eens het bewijs dat er leven was rondom mij, maar waar moest ik gaan zoeken?Ik probeerde rondom de poort de berg op te klimmen maar het had geen nut, de wanden waren te stijl en de ornamenten in de poort waren niet diep genoeg om de poort zelf te beklauteren. Teleurgesteld en met verminderde capaciteiten besloot ik om hier te wachten op iemand die door de poort moest gaan. Ik maakte een deftig plekje vrij tussen de rotsen en staarde naar de felblauwe hemel met af en toe een paar overheersende wolken die mij stilletjes in slaap wiegden.Na wat een goede droom was kwam ik weer bij in een niet al te aangenaam strooien bed dat bedekt was met een dun laken. De muren waren van steen en er was bijna geen decoratie, behalve dan het ene rek dat vol stond met boeken juist naast de deur. Naast het bed lag er een plateau met fruit op en ernaast een kom water met een glas.Waar was ik in godsnaam beland? Niet lang later kwam er een beeldschone vrouw in de kamer, ze was blond had een slanke vorm en prachtige bruine ogen met gele stippen erin. ”Ah je bent wakker” zij ze. “Je lag al een paar dagen te slapen, ik had bijna de hoop opgegeven dat je nog wakker werd, mijn broer heeft je gevonden naast de eeuwige poort en probeerde je wakker te maken.Toen dit niet lukte heeft hij je ingeladen in zijn kar en heeft je naar hier gebracht”. Ik bedankte de vrouw om mij te verzorgen nam mijn spullen bij de hand, maar op het moment dat ik wilde vertrekken vroeg ze mij aan tafel. ”kom” zei ze “ik heb juist het avondeten klaargemaakt ik zal er een bord bij zetten zodat je wat kan eten”. De heerlijke geur trok mij zo naar de keuken ze zette de borden op tafel en schonk mij een groot glas wijn in. Ik begon te eten alsof mijn leven ervan af hing, het eten was heerlijk.Na deze prachtige maaltijd stelde ze haar voor. “Ik ben Linwé wat is jouw naam?”, “surion” antwoordde ik volgend met “waar ben ik eigenlijk? Toen ik buiten liep was er geen kat te bespeuren en toch ben ik op een of andere manier hier geland?”. ”je bent hier in Highmere gelegen in Aelholt, we zijn een van de enige dorpen die de grote droogte overleefd hebben dat is ook de reden dat we je gevonden hebben. Mijn broer gaat altijd jagen in de woestijn sinds mijn vader zijn gezondheid zwakker aan het worden is. Tijdens de nacht komen de meeste dieren uit hun verstopplaats sinds het overdag veel te warm is. Tijdens zijn vorige jachtpartij was hij een wild hert naar de poort aan het leiden zo is hij jou tegengekomen en heeft hij je gered". Toen verlangde ze om te weten, “van waar ben je eigenlijk?". ”ik ben van Buschwyk in Aelwinn ik moest van de dorps oudste naar Sinai gaan, maar ik herinner mij dat ik uit het dorp vertrok en dan plots weer bewust werd in het midden van de woestijn”. “We zullen morgen eens naar Falco gaan mijn vader hij is onze dorps oudste die zal je misschien de juiste kant kunnen aanwijzen om in Sinai te raken”. "Ik heb wel een lange dag achter de rug dus ik ga nu lekker in mijn bedje gaan liggen.Ik zou je zeker aanraden om eens het dorp te gaan verkennen".Linwé haar huis lag volledig op de buiten omringd door prachtig vruchtbaar land, waarschijnlijk dat deze van haar familie waren. Ik kon een beetje verder licht zien dus ging op stap.In het dorp zelf was het prachtig overal was er groen en water. Met enorme irrigatiesystemen hadden ze het water van de weinige waterbronnen over het hele dorp verspreid. Je kon perfect zien waar het dorp eindigde, een paar meters verder was het land compleet uitgestorven. Er waren niet veel huizen maar elk huis was prachtig gebouwd met volle stenen die leken uit een rivier genomen te zijn, de ramen waren overdekt met witte houten panelen en de daken waren opvallend plat met speciale systemen ingebouwd voor de zo bijzondere regenbuien op te kunnen vangen. Na een deftige wandeling besloot ik om terug te gaan naar Linwé haar huis, nam een boek en begon te lezen tot ik weer in slaap viel. De volgende dag was ze al druk bezig in de weide om samen met haar broer het land te bewerken, ze had ontbijt klaargelegd met een klein briefje ernaast. “Neem wat krachten op en kom u dan bij mij vervoegen, ik heb nog iets wat ik je zou willen tonen.”Ik had geen tijd om alles deftig op te eten of Linwé kwam al binnen. “Kom ik zou je aan een speciaal familielid van mij willen voorstellen, pas wel op het is een speciaal geval.”Ik verliet het huis na Linwé en we gingen via de zijkant naar de achterkant van de woning. “Ik wil je aan Pegasus voorstellen.”Ze trok de deur van de stal open en daar was hij, een trots gevleugeld paard, met een perfect zwarte vacht en bloedrooie ogen. Het keek me aan met veel onrust, toen we dichter kwamen kon Linwé het paard op zijn gemak stellen.“Ik heb hem ooit gevonden niet ver buiten het dorp en sindsdien hebben we al heel wat meegemaakt samen. Hij heeft het niet zo voor vreemde personen”, zij ze tegen me. Ik keek het aan met deels bewondering en deels ongeloof, het hield elke beweging dat ik deed in de gaten. Pas toen linwé naar mij kwam om mijn hand te nemen begon hij zich op zijn gemak te voelen. Ik kwam voorzichtig dichter en dichter tot ik op armlengte was van het beest, en begon hem langzaam te strelen. Je zag dat hij ervan aan het genieten was, we klommen op zijn rug en waren klaar om de lucht in te gaan. Het was gelukkig een prachtige droge dag en de koele wind die om ons heen vlamde gaf een heerlijk gevoel. Beneden stond haar broer te wuiven naar ons met een brede glimlach tot we zo hoog kwamen dat we met moeite nog de grond zagen, we zaten in en boven de wolken het was ongelooflijk de snelheid en de hoogte gaven een perfect gevoel van vrijheid. Tot we ineens naar beneden tolden, ik werd van het paard gesmeten en dit gevoel van onsterfelijkheid werd heel snel vervangen door pure angst en adrenaline.Een opgekropte keel zorgden ervoor dat ik niets kon roepen. Na een paar honderden meters al slingerend door de lucht, zag ik ineens Linwé en pegasus in een duikvlucht langs mij om komen, je kon van Linwé haar gezicht aflezen dat ze aan het genieten was. Waarschijnlijk was ik niet de eerste persoon die dit meegemaakt had. Toen Pegasus een draaibeweging maakte en onder mij kwam te vliegen en Ik landde mooi op dezelfde plaats waar ik van gevallen was, de adrenaline begon stilaan weer weg te vloeien uit mijn verkrampte lichaam.Zo kon ik weer beginnen te genieten van deze unieke vlucht. We kwamen boven een dal terecht dat nog vulkanische activiteit bevatte, je kon de gassen uit de grond zien komen. In het midden van dit dal stond een klein huisje we begonnen te dalen en landden voor de deur. Redelijk opgelucht dat ik weer met beide voeten op de grond stond nam ik een diepe adem en het laatste beetje adrenaline verdween volledig uit mijn lichaam.“Dit is het huis van mijn vader, Falco, onze dorp's oudste."Zonder te wachten ging linwé naar binnen, we kwamen in een klein maar eigenaardig ingericht huisje terecht. Overal waren de rode muren gedecoreerd met schedels die met goud afgewerkt waren, in het midden was er een perfecte cirkel gemaakt uit kussens met daartussen een verwarmingsketel die eruitzag als een eeuwenoud roestende toestel dat al jaren buiten in de regen stond. Daar stond hij dan Falco op een kussen met zijn eigen te praten of het leek er sterk op, Linwé gebaarde mij direct om stil te blijven en te wachten tot hij uit zijn trance zou komen. Na een paar momenten kwam hij weer bij. “Dag Linwé eindelijk kom je eens langs, wie is deze jongeman?” Zei hij met een argwanende blik. ”Dit is Surion, we hebben hem gevonden in het midden van de woestijn, hij was op doortocht naar Sinai maar is onderweg volledig verloren geraakt." “ Sinai” mompelde hij en keek me aan alsof ik volledig zot was.“Wat zou je daar willen zoeken Surion?”, “ Ik ben gezonden door de dorps oudste van bushwyk hij zei dat ik dringend een bericht moest afleveren aan de koning, Maar toen ik het dorp verliet, raakte ik op een of andere manier bewusteloos en werd wakker in het midden van de woestijn op een plek die ik niet herkende”. Waarop linwé toevoegde “dat is de reden dat ik hem naar hier gebracht heb, in de hoop dat je ons wat verder zou kunnen helpen”. Falco; keek ons denkend aan tot hij ons aanwees om te gaan zitten op de kussens. We kregen elk wat te drinken en dan begon hij de conversatie weer “De oude stad van sinai is niet zo makkelijk bereikbaar, wat ik wel weet is dat er bepaalde ingangen zijn. De ene ingang is beter bereikbaar dan de andere maar ik heb geen idee hoe of waar deze te vinden zijn. Ik zal de geesten om hulp vragen." “De geesten?” vroeg ik.“Ja” zei falco, “ik zal jullie wel vragen om complete stilte en wat er ook gebeurt om niet tussenbeide te komen. Na dit gezegd te hebben nam Falco de kleermakerszit aan, spreidde zijn vingers en plaatste deze voor zijn lichaam ter hoogte van zijn schouders. Hij begon stil te neuriën en onverstaanbare woorden uit te brabbellen tot zijn ogen volledig wit werden. Hij begon met iemand te praten, Tot er ineens een druk kwam op zijn nek alsof iemand hem aan het wurgen was, je kon letterlijk de druk rond zijn keel zien. Hij begon te roepen en te schreeuwen, rollend over de vloer stampend tegen de kasten en hysterisch hijgend naar adem begon hij stilletjes de overhand te krijgen.Toen hij weer bij bewustzijn was keek hij me aan en zij met een angstige stem, “de geesten willen persoonlijk met jou in contact komen.” Hij begon een drank te brouwen, die mij zou helpen om de grens tussen de twee werelden te overschrijden.Ik hoopte gewoon dat de smaak beter zou zijn dan de walmende geur die het volledige huis aan het overnemen was, het leek of er vissen opgelegd waren in de zon en dat ze daar weken hadden gelegen, de geur was ongelooflijk degoutant. Toen het drankje af was kwam Falco naar mij “eerst en vooral leg je op je zij met een kussen onder je hoofd, moest je overgeven zou je anders stikken, en eens je tussen de werelden hangt kan elke aanraking een heus onbalans maken dat ervoor zou zorgen dat je niet terug zou kunnen komen, ben je zeker van je keuze?”, “we gaan ervoor” zij ik en ik dronk het drankje op. In eerste instantie voelde ik niks behalve die rotte smaak die door mijn keel liep, ik voelde hoe het zijn baan maakte naar mijn maag en daar ineens een stekend gevoel gaf als een zwaard recht in mijn maag, dit gevoel kwam stilletjes naar mijn hoofd en ik begon lichtjes te hallucineren. Na een paar minuten gingen alle lichten uit, ik was nog bewust maar kon niks meer bewegen of zien, ik was bijna volledig verlamd en schijnend blind. Toen ik het gevoel kreeg dat mijn voeten nat aan het worden waren begon ik weer stilletjes aan mijn zicht terug te krijgen. Ik zat midden in een moeras en was tot aan mijn enkels in het water, het was ijskoud je kon de dood zo horen langskomen toen de windvlagen opkwamen.Ik ging rechtdoor op iets wat leek als een pad, de volle maan verlichtte alles zo goed dat het nog angstaanjagender was, de verwelkte bomen en de kapotte struiken die met de wind mee een akelig geluid maakten.Ik voelde mij als een prooi in de gaten gehouden en elke stap die ik nam was dan ook harder en harder, mijn benen begonnen te trillen. Ik voelde mijn hart zo hard tekeer gaan dat ik dacht dat het gewoon uit mijn lichaam zou springen en weglopen. De weg die ik nam, kwam uit op een rechthoekig plein volgestrooid met oude beenderen die leken alsof ze afkomstig waren van dier als mens, de beenderen waren zo verspreid dat het natuurlijke aspect ervan bijna niet meer bestond. Ik was in het hol beland van een of ander beest dat kon niet anders.Ik had nog geen tijd om rechtsomkeer te maken dat er een zwarte schaduw rond mij begon te cirkelen sneller en sneller wat wel leek op een orkaan beweging plots wijkte het af nam een beetje hoogte en stortte zich in de grond juist voor mijn ogen. Verstijfd van de angst zag ik een gedaante groeien, een groene schijn omhulde een prachtig maar angstaanjagende vrouwenlichaam, de rode ogen keken me aan en hielden me in de gaten, haar lange haren vielen bijna tot aan de grond met haar rechterknie opgetrokken in een soort van vechtpositie hoorde ik haar fluisteren. “Eindelijk ontmoet ik de schepper van het equilibrium mijn naam is Ares”, in shock keek ik haar aan, de wind begon op te komen, ik kon het niet meer houden en werd omvergestoten, kwam oog in oog met een gouden schedel, zijn ogen begonnen te gloeien en de lichtstraal die uitkwam ging via mijn mond recht mijn lichaam in. Ik voelde een enorme energiestoot mijn lichaam overnemen en begon te zweven, volledig in paniek keek ik Ares aan en ze reikte haar hand uit naar mij. Toen ik haar hand vastnam begonnen al mijn aders op te zwellen, wat begon bij mijn hand kwam snel over mijn hele lichaam terecht, ik was volledig bedekt met donkerblauwe strepen waar mijn aders waren. Ineens spatte Ares uiteen in honderden kleinere schaduwen toen ik een hysterisch geschreeuw hoorde, “volg het licht, en je zal je duistere kant vervolledigen, het equilibrium moet hersteld worden voor het te laat is”. De schaduwen begonnen weer rondom mij te draaien als een wervelwind.Smeten mij in de lucht en …   "Hij is weer wakker” hoorde ik Linwé roepen, “wat heb je gezien heeft het je geholpen?” tot Falco tussenbeide kwam en verklaarde dat ik deze informatie beter voor mij hield, sommige dingen moeten niet geweten zijn.“Maar...” opperde Linwé, Falco keek haar aan en knikte afkeurend. “dan we gaan naar huis het begint laat te worden en pegasus zal ongeduldig worden als hij te lang vastgebonden blijft aan die boom”.Zo gingen we door maar ik kon niet genieten van de terugvlucht, wat bedoelde Ares met het licht volgen? En mijn duistere kant ontmoeten? Voor zover ik weet had ik nog nooit iemand bewust pijn doen leiden, na een deftig avondmaal konden we beide niet slapen. Toen Linwé vroeg of ik geen wandeling met haar wou maken, er was namens een plek dat ze absoluut wou dat ik bezocht.Het was de plek waar ze pegasus gevonden had. Onderweg begonnen we over alles en niks te praten, tot de conversatie een droevige draai aannam toen ze over haar ouders begon te praten. “Mijn ouders zijn omgekomen aan de eeuwig durende familie vloek, sinds meerdere generaties word mijn familie geteisterd door bizarre verdwijningen. Ze zijn op mijn tiende verjaardag gaan jagen en zijn nooit teruggekeerd. Ze zijn nooit teruggevonden en niemand weet waar ze naartoe zijn gegaan, en sinds dat deze vloek op de hele familie rust verwacht ik dat er ooit iets met mij zal gebeuren en ik zal verdwijnen. De meeste mensen in het dorp geven het niet toe maar zijn bang van mij, bang dat als ze te dicht bij mij komen dat ze ook zullen verdwijnen. Daarom zijn mijn broer en ik zo hecht omdat we hetzelfde lot moeten ondergaan, een eenzaam lot”. Nadat ik haar wat geruststelde kwamen we aan de rand van het dorp. Na haar gedachten weer in het positieve getrokken te hebben begonnen we weer rustig door te stappen, en gewoon te genieten van de wandeltocht tot ik ineens een zacht geluid van vallend water hoorde in de verte. “Dit is het” zei ze, met elke stap nam het geluid aan. Het begon alsmaar meer op een waterval te lijken. Toen we dicht genoeg waren kon ik zien dat ze me naar een kleine oase gebracht had midden in de woestijn er was een kleine vijver met stromend water dat van uit de rotsen kwam, met een paar bomen en omringd door wild begroei. “Hier heb ik pegasus gevonden, kort nadat mijn ouders verdwenen waren ben ik weggelopen uit het dorp, ik ben toen per ongeluk hier geland en zag hem gewond en uitgedroogd in het zand liggen net buiten bereik van de oase. Ik heb hem toen geholpen en meegenomen naar huis om te verzorgen.Nadat ik hem opgelapt had wou ik hem vrijlaten maar hij wilde niet meer weg. Pegasus heeft mij grotendeels geholpen in het verwerken wat er met mijn ouders gebeurd is, en is nu een van mijn belangrijkste vrienden na mijn broer. Zet je op je gemak ik heb in de loop van de jaren een paar stoelen gemaakt van de rotsen die hier lagen, een hoopje blaren en een steen is comfortabeler dan een stoel in mijn eigen huis.” Met een achtergrondgeluid naar de sterren kijken zonder enige haast of problemen was een ongelooflijke ervaring die ik nog nooit had meegemaakt.Op dat moment verdween alles het enige dat nog bestond was de oase en de inzittenden. We maakten er het beste van en het voelde alsof we elkaar al jaren kenden, ineens kwam er vanuit de bergen een lichtflits, maar even snel als hij tevoorschijn kwam, was hij dan ook weer verdwenen. ”Ik zie deze flits regelmatig” zei linwé, ik heb er in de tijd nog over gesproken met Mijn vader en hij heeft mij gezegd dat hij dit al eens onderzocht had maar er nooit een antwoord op heeft gevonden. Hij voegde er wel bij om nooit zelf te gaan kijken dat het een heel gevaarlijke plek was en toen bijna om het leven kwam. Toen we bijna in slaap vielen besloot ik dat het misschien beter was om weer naar huis te gaan, het was hier tenslotte onmogelijk om de hele nacht te blijven in de vriezende kou. Thuis wensten we elkaar een goede nacht en gingen gaan slapen. De volgende dag zat Linwé's broer ook aan tafel, hij reikte direct de hand uit en stelde zich voor als Amras, “Ik Hoop dat je je al beter voelt, toen ik je gevonden had, zag je er echt belabberd uit. Gelukkig heeft Linwé magische handen als het om verzorging gaat, zet je aan tafel het ontbijt staat al klaar. Ik heb een kaart meegenomen om je te helpen in je opdracht, Linwé heeft er mij daarnet alles over verteld”. En We komen mee, hoe meer zielen hoe meer vreugde en wie weet kan het nog interessant worden. Na een tijdje te twijfelen dacht ik wel dat dit nog een gouden kans was alleen zou het een heel lange tocht worden. Die avond begonnen de voorbereidingen er heerste een overheersende vreugde, het verlangen naar het onbekende maakte ons iets angstig, Maar de angst werd dan snel bedaard door nieuwsgierigheid. Nadat al onze spullen klaar stonden gingen we slapen, ik heb de hele nacht liggen woekeren in mijn bed misschien was het anticipatie of gewoon de slapeloosheid maar ik lag de hele nacht te piekeren over alles en niets. Al denkend viel ik in slaap en toen ik mijn ogen open deed was iedereen al druk in de weer. Amras liep rond als een kip zonder kop terwijl linwé alles aan het voorbereiden was op deze korte reis. Toen we vertrokken waren de zonnen op zijn hoogst. “Volgens deze kaart” sprak Amras “zouden we richting de grote poort moeten lopen, nu om deze open te krijgen zullen we op die plek moeten wachten tot een van de wachters er is en hopelijk zal deze ons door laten”. Met een rugzak die groter was dan hem had Amras moeite om ons te volgen. Het duurde niet lang of het zweet begon uit te breken, zijn gezicht werd zo rood als een tomaat en zijn enkels leken het te kunnen begeven op elk moment. Te trots om iets te zeggen besloten linwé en ik om een pauze te nemen om zo stiekem hem het leven wat lichter te maken. We vonden een kleine boom met wat schaduw om te kunnen rusten. Linwé begon direct weer over de droom die ik had. “Zeg nu wat heb je nu eindelijk gezien? Je zag er verslagen uit toen je terugkwam”. “Wel” vertelde ik, en vertelde toen de volledige droom in detail Amras en Linwé staarden naar mij met weide ogen, hangend aan elk woord dat uit mijn mond kwam. Na wat genoten te hebben van de rust moesten we stilaan weer op pad gaan, zo gezegd zo gedaan we namen onze spullen op en vertrokken weer. Amras was ongelooflijk opgelucht dat zijn zak wat lichter was en begon weer zijn enthousiasme terug te krijgen. Na nog een goede halve dag stappen, kwamen we aan aan de eeuwige poort. Daar zetten we kamp en hoopten dat we snel een manier zouden vinden om binnen te raken. Het weer draaide al snel om en de lucht begon overheersend grijs te worden. De wind begon op te komen en was stilletjes sterker en sterker aan het worden, er leek wel een oorlog aan de gang. De wind, de regen en de bliksem vochten om de lucht te kunnen overheersen. Met elke bliksemschicht die neerviel en elke windvlaag die ons aanviel voelden we ons minder en minder op ons gemak. Tot we besloten om in een grot te gaan schuilen niet zo ver van waar we zaten, de donder begon te galmen tussen de flitsende bliksem. Het regende zo hard dat het leek of we aangevallen werden door minuscule vallende stenen, we liepen zo snel mogelijk de grot in. Ik offerde mijzelf om wat dichtstbijzijnd hout bij te sprokkelen in de hoop dat het niet te nat was geworden om ons zo snel mogelijk op te warmen bij een heerlijk kampvuur. De donder kwam zo luid en hard aan dat het elke keer een kleine aardbeving veroorzaakte. Het meeste hout was al doordrenkt maar gelukkig lag er aan de binnenrand van de grot een groot gewas, volledig uitgedroogd hoopte ik er het vuur mee op te starten om zo het natte hout te drogen en op zijn toer aan te steken. De immense grot was prachtig in het vurige licht van het kampvuur, de wanden leken wel beschilderd met natuurlijke formaties die bijna een menselijke vorm aannamen. Een natuurlijke Picasso die ons bijna de hevige storm deden vergeten die buiten woedde. Amras was kapot en wou liever gewoon wat uitrusten, dus gingen Linwé en ik op onderzoek. We maakten een toorts elk en gingen dieper de grot in. De gang veranderde van vorm, van een kleine doorgang waar met moeite een mens doorkon, tot een immense poort waar een hele familie zonder probleem naast elkaar kon lopen. De hoogte veranderde nooit wat opmerkelijk was, het leek haast onnatuurlijk. Het leek of de grot diep in de berg ging, het onweer leek verder en verder te komen en “verdween” bijna volledig. Tot we opeens een harde klap hoorden, gevolgd door een hevige schreeuw van Amras, Linwé en ik keken elkaar aan en begonnen zo snel mogelijk terug naar de ingang van de grot te komen. De gang leek wel oneindig elke stap die ik zette, deed mijn hart sneller bonzen, de adrenaline helpte me om sneller te lopen dan ik ooit al had gelopen. Toen we aankwamen zagen we dat de ingang van de grot ingestort was. “De bliksem heeft mij bijna geraakt” Zij Amras hijgend, zijn been zat vast onder een enorme rots die door de inslag neergehaald werd uit het plafond.We renden naar hem toe en probeerden de steen te verplaatsen. Het plafond werd met de minuut instabieler en zou elk moment naar beneden kunnen vallen. Ik begon de wanhoop in Linwé haar ogen te zien, irrationeel,  deed ze wat ze kon om haar broer te redden toen het plafond naar beneden viel. Ik kon nog net op tijd springen en haar wegduwen. maar nu was Amras tot aan zijn hoofd bedolven onder de stenen, weer begonnen we steen per steen weg te halen maar het had geen nut. Amras was onherstelbaar verwond dus nam ik de beslissing om Linwé bij haar arm te nemen en tegen haar wil weg van haar broer te trekken. Ze klopte op mijn arm, begon te huilen, te roepen en te schoppen. Toen Amras uiteindelijk het leven gaf, werden zijn ogen volledig wit. Linwé stortte in en keek machteloos naar het levenloos lichaam van haar broer. Ze snakte naar adem tussen elke traan door. Haar laatste familielid was verloren gegaan. Ik wist niet wat te doen, ze moest daar weg voor haar eigen veiligheid! Ik nam haar weer vast gaf een harde ruk aan haar arm en stapte naar achter. Nam haar in mijn armen en liet haar uithuilen op mijn schouder. “We moeten hier weg” zij ik, “als we hier blijven volgt ons hetzelfde lot dat mag niet gebeuren. We zullen terugkeren en hem een deftige begrafenis geven”. “Maar nu moeten we weg!”. Ik raapte het beetje dat nog overgebleven was van onze spullen nam Linwé onder mijn schouder en we gingen dieper de berg in. Linwé was zo overstuur dat ze niet eens meer wist wie of waar ze was. Ik voelde mijn hart breken toen ik haar aankeek dit was niet de bedoeling, moest ik alleen gekomen zijn was dit niet gebeurd. Toen ik vond dat we veilig waren maakte ik een zo comfortabel bed mogelijk voor Linwé, legde haar neer en bleef naast haar zitten tot de tranen haar in slaap wiegde. Het hele voorval bleef maar terugkomen, wat was er nu gebeurd? Piekerend en als een film elk detail aan het bestuderen kon ik geen slaap vatten. Toen Linwé eindelijk wakker werd, stak ik de enige overgebleven toorts aan. We keken elkaar aan met een lege blik, de stilte was alleszeggend. Ze klauterde in mijn armen en bleef daar levenloos in liggen, tot het haar begon door te dringen dat we hier weg moesten. We zouden een uitweg vinden wat het ons ook zou kosten. We raapten ons op en liepen verder, maar het duurde niet lang of de toorts was opgebrand en we waren weer in de volledige donker. We konden geen haar meer zien en moesten op de tast afgaan, op een traag maar stabiel tempo kwamen we stap voor stap vooruit. We liepen hand in hand om elkaar zeker niet te verliezen. Ineens voelde ik Linwé stoppen, en dan zag ik het ook. Een dunne lichtstraal kaatste terug op de wand niet ver voor ons. We hadden de uitgang gevonden.We begonnen zo snel mogelijk naar het licht te lopen maar wat een lichtstraal bleek te zijn was een mineraal dat licht weerkaatste, er was een hevige draai en daar was het. In de verte een groot wit gat, het zicht waar ik op gehoopt had. We begonnen stilletje weer deftig te zien, het leek of we recht naar de zon liepen, het licht was zo fel dat we het niet direct aan konden kijken. We begonnen de warmte te voelen op onze huid, een lichte bries streelde onze haren het voelde heerlijk aan. Eens buiten kwam het besef dat we nog niet volledig buiten schot waren, we stonden op een richel een aantal meters boven de grond, er strekte een bos uit zo ver als we konden zien, maar we zaten nog altijd in de berg...Aan de rechterkant kon ik een heuse stad zien, met een toren die bijna tot aan het plafond van de grot kwam. Hetzelfde plafond dat door de jaren heen door de corrosie op een gatenkaas leek, de gaten waren groot genoeg om licht door te laten. En zo te zien genoeg licht om een volledig bos te laten groeien, het was prachtig. Na een kortstondig onderzoek zag ik dat er een kleine stenen trap was aan onze rechterkant. De trap kwam in een lage gang, die omgeven was door bomen. De vloer was aangelegd met grote kasseien, het was de perfecte mix tussen menselijke creatie en puur natuur. Linwé had het echt moeilijk en vroeg mij om door te gaan zonder haar, zodat ze wat kon uitrusten en eventueel wat later afkomen.Toen ik aan de uitgang kwam stond ik voor een immense poort omringd door een hoge muur. De wachters die de poort bewaakten merkten mij ineens op en kwamen mij tegemoet. Na een heerlijk glas water en een lang gesprek stelde een van de wachters voor om mee terug te komen en Linwé op te gaan halen.Na het hevige heen en weer stappen kregen we elk een kamer, ik zorgde ervoor dat Linwé goed geïnstalleerd was en bereidde mij voor om naar de koning te gaan om de brief af te geven.De koning zat op zijn hoge troon in een zaal waar Linwé haar volledige huis een paar keer in zou kunnen, en dit met het dak erbij. Het het dak was een volledig grit van driehoeken die steunden op pilaren aan de uiteindes, het gaf een gevoel van openheid en macht. Eens ik midden in de ruimte was begon ik al de wachters te zien rondom de koning. Ik begon een gevoel van ongemak te krijgen, ik voelde mij niet op mijn plaats, maar was wel blij dat de brief eindelijk aan zijn rechtvaardige eigenaar gegeven zou worden.Ik knielde een paar meters voor de troon en de koning deed teken dat ik de trap op mocht komen naar de troon toe.Maar toen ik de brief nam, kon ik mijn ogen niet geloven, het zegel was gebroken, de brief was geopend. Ik kon deze brief niet afgeven, maar de koning was al aan het wachten.“Is er een probleem?” vroeg hij me met een forse stem. Toen hij mij aankeek en weer naar de brief keek, kon je merken dat hij het door had. Ik begon te trillen op mijn benen, wat zich uitte op een hevige vecht of vlucht reactie. Maar ik besefte al even snel dat moest ik weg proberen lopen ik snel gestopt zou worden door het grote aantal wachters in de zaal. De enige oplossing die ik voor mogelijk hield was om de brief af te geven en hopen dat alles goed uitliep. Ik gaf de envelop aan de koning, je zag zijn hele gelaat rood worden van woede.Furieus gaf hij me een tweede kans om de brief af te geven en hij beloofde dat mijn straf dan veel lichter zou zijn. Maar ik had geen idee waar de brief lag, wie hem geopend had en waarom. Ik knikte nee en legde uit dat ik hem de hele tijd bij mij gedragen had dus dat het onmogelijk was dat de brief verdwenen was. Ik had hem effectief nooit uit het oog verloren en het enige moment dat ik hem niet bij mij had was toen ik mijn zak achtergelaten had bij Linwé om de wachters op te zoeken. Toen bedacht ik dat misschien Linwé hem voor een of andere reden gelezen had en vroeg de koning de toestemming om naar haar kamer te gaan.Hij deed teken naar twee wachters en ze vergezelden mij naar haar kamer waar Linwé voor de open haard stond. Toen ze me de kamer zag binnenlopen kreeg ze weer een glimlach op haar gezicht, diezelfde prachtige glimlach die ze had toen ik haar voor het eerst zag. Niet wetende dat het deze keer een heel prijzige glimlach was. “De brief ligt in de open haard, je bent net te laat” waren de enige woorden die ze uitsprak, ze kwam dichterbij en gaf me een kus op het voorhoofd.Toen ik begreep wat er effectief aan de hand was draaide ik mij om, ging naar de wachters en vroeg hen om mij weer naar de koning te brengen. Ik legde toen uit dat de brief verloren moest geraakt zijn in de grot, maar het eindvonnis zou met elke mogelijke verklaring hetzelfde geweest zijn.Hij smeet me zonder al te veel woorden in de cel.De vochtigheid was niet te houden zonder te beginnen over de geur...Na een tijdje begon ik de hoop op te geven, ik had zitten kloppen op de tralies, ik schreeuwde mijn longen uit, maakte zoveel geluid mogelijk maar niks had er baat bij. Niemand kwam naar beneden.Stilletjes aan begon ik mijn tijdsbesef te verliezen, elke minuut leek een eeuwigheid en elke seconde werd moeilijker en moeilijker om niet door te draaien. Tot ik uiteindelijk gewoon op de grond lag al rillend en wachten op wat dan ook voor mij gepland was. Het ergste was niet de cel of de vochtigheid noch de koele ruimte, maar niet weten wat er zou gebeuren, ik had geen controle meer en moest mij op alle mogelijke scenario's voorbereiden. De wachters kwamen uiteindelijk uit de kelder halen, ik werd naar boven gebracht en zo via het terras naar het grote buiten plein, het was volledig omringd door een hevige meute die al roepend en schreeuwend duidelijk maakten dat ik hier niet gewenst was. In het midden van het plein stond de gekapte man met zijn bijl, volledig voorbereid en klaar om gebruikt te worden. Al mijn spieren lieten los en ik stuikte in elkaar, de wachters raapten me op en droegen me naar de galg om mij zo op de bank te leggen. Toen ik nog snel links keek, merkte ik Linwé op die stond te kijken, ze had haar broer zijn pull in de hand en keek vol afschuw naar het ritueel dat voor haar ogen uitgevoerd werd. Toen de bijl uiteindelijk neerviel, rolde mijn hoofd tot aan haar voeten, ze raapte me, we keken elkaar oog in oog. Ik kon opmerken hoe haar prachtige ogen vol zwart opgevuld waren waren, het leek wel alsof haar ziel haar lichaam verlaten had. Na een paar seconden naar mij gekeken te hebben smeet ze mijn hoofd met haar volle macht in het kampvuur dat wat verder brandde en toen ging het licht uit.To be continued

Antek
64 0

Kruiptocht in een roze onderbroek

    vandaag dan richting het verlaten Doel de brug over het Troebelwater   voorbij een boel krap gewordenleeggevlogen nesten   er was geen herberg onderweg ook geen puree met braadworst rode kool het dagmenu voor laatkomers de fijnigheden alle uitverkocht   muziek meneer die jukebox wil niet meer de aftandse idolen hangen roerloos aan de muur   ik dank ze nog het meisje voor het stroef genaai de stof die roze restjes zitten lekker en ik   strompel lees ze de affiche aan de schandpaal dat het circus   wilde dieren heeft mensen lokken zal de tent wil vol   ik kruip onder tribunes olifantenvoeten door de modder zie de   de eeuwenoude Grote Goochelaarmijn god wat kent hij vele trucjes laat de mensen in het ongewisse groentjes lachen ook   hij buigt hij groet de clown met grijze grappen doch zijn brede grijns vertrouw ik niet ontvoert het kind in mij misschien   ik lonk nog even naar haar ferme buste en de pluimendiva schenkt mij nog een vlagje met vaarwel   slenter verder door het bos voor losgelatenheden richting bron de kleine beer stil in de rug   hij hangt de jaren aan mijn schouders prevelt wat hij wil dat alles vredig overleeft   de blinde moeite hebben mieren opgespaardik ben te moe leg ik ze uit   bij nacht dan zingt de krekel nog een laatste wiegeliedje en ik voel het aan de sterren   dat de brug berust het klare water vangen wil de bedding zich straks naar me plooit       uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 1

Nowa Huta East Side

In een historisch pand aan de Melkmarkt wordt druk getimmerd. Als ik naar binnen kijk zie ik dat enkel de gevels nog rechtop staan. Enig facadisme is Antwerpen nooit vreemd geweest denk ik bij mezelf en glimlach heimelijk. In het gestripte portiek houdt een drietal mannen, gezeten op omgekeerde mortelemmers, schafttijd. Het witte stof van slijpende collega’s is nauwelijks gaan liggen, maar dat schijnt hen niet te deren. De struiste onder hen weet in 1,5 hap een banaan weg te werken, z’n zwarte box t-shirt spant om z’n borst. Nowa Huta East Side staat erop geschreven in een trots lettertype als was het een deel van de Bronx.   Tram der arbeid In de zomer van 2006 reis ik per trein van Warschau naar Krakau. De rit is lang, het landschap lieflijk, de hemel blauwer dan blauw. We beleven prachtige dagen ik en het Kriskras reisgezelschap. De oude stad Krakau is sprookjesachtig, de mensen vriendelijk en de geschiedenis bloedstollend. Na een bezoek aan de zoveelste locatie uit Schindler’s List heb ik het echter wel gehad met de oorlogsdramatiek. Ik ben benieuwd naar sporen van een recenter verleden, naar hamers en sikkels, naar solidarnosc. Thuis in de bibliotheek had ik me reeds ingelezen. Een quasi door de tand des tijds verorberde reisgids prees een arbeidersstad pal naast Krakau aan. Wie gaat er mee naar Nowa Huta? Ik houd een wervend pleidooi over de droom van Lenin, arbeiderspaleizen en wellicht vergane glorie. Maar de groep zeurt over zere voeten en verkiest een pils op het terras. In mijn jeugdige koppigheid besluit ik het er alleen op te wagen. Ik haal m’n moedigste Duits boven en koop een kaartje voor de tram. Nach Nowa Huta? De jongen van het kleine kiosk steekt vier vingers in de lucht en wijst voor zich uit. Zodoende neem ik tram vier richting het oosten.   Droom van staal Als er een ultiem vervoersmiddel is om je naar Nowa Huta te brengen dan is het de tram. Geheel in de lijn van de sovjetideologie is het stadsdeel prima te bereiken met openbaar vervoer. Langzaam rijden we het oude centrum van Krakau uit en wordt het aantal toeristen op de tram drastisch uitgedund. Na de groene rand te doorkruisen belanden we in een zwaar geritmeerd stratenpatroon. Woontorens uit de jaren ’80 verschijnen als eerste aan de horizon om daarna over te gaan in oudere laagbouw. Deze laagbouw in opvallend slechte staat, maar wordt nog steeds bewoond. Een dikke roetlaag heeft zich aan de gevels gehecht, pleisterwerk brokkelt af. De zorgvuldig ingeplande groenperken zijn in geen jaren onderhouden en naast de megalomane hoofdlaan staan aftandse Lada’s en Volkswagens geparkeerd.   Met Nowa Huta (Nieuwe Staalfabriek) wilde het communistisch regime aan het einde van de jaren ’40 een nieuw gebied voor zware industrie creëren, oftewel een industriële pied à terre in het juist veroverde Polen. Het idee was de ideale sovjetstad te stichten inclusief moderne woonaccommodatie voor de arbeiders, als tegenwicht voor het meer bourgeois karakter van Krakau. Helemaal de stijl van het sociaal realisme werd het een planmatige aangelegenheid, met plantsoenen, winkels, cinema, theater en een oversized standbeeld van Lenin als middelpunt.   De tram zet zijn traject verder. Op het centrale plein kijk ik gek genoeg recht op een kerk. Die werd na de val van het communisme bij wijze van vrijheidsbeeld als eerste gebouwd. Even later passeren we het Theater Ludowy (het Volkstheater) waar Tadeusz Kantor ooit de decors ontwierp en zijn visie over de podiumkunsten bij elkaar schreef in z’n bekende manifesten. Aanvankelijk werd het theater geleid door een overlevende van de holocaust die zijn publiek bij wijze van catharsis de meest verschrikkelijke stukken voorschotelde. Tijdens de communistische dictatuur was het een plaats waar onder het mom van artistieke metaforen enige denkvrijheid mogelijk was.   Dan stopt de bebouwing en duikt de tramlijn het bos in. Boven berkenkruinen triomferen torens van fabrieken waar het Ruhrgebied jaloers op zou zijn. Ik voel me nietig tegenover de kathedralen van de industrie. Aan de laatste halte van de tramlijn stapt een leger arbeiders op. Ze zijn opvallend mager. Zwart stof hangt van in hun gezicht tot onder hun nagels. De sfeer zit er echter goed in, er wordt volop gelachen en gezwansd. Alweer een werkdag die erop zit.   Terug in het hostel staan mijn frisgedouchte medereizigers me al op te wachten. “En?” Ik kan slechts één adjectief verzinnen, orwelliaans.   Ostalgie à gogo Surfend op het internet tracht ik uit te vissen hoe het Nowa Huta de afgelopen 10 jaar is vergaan. Een ware metamorfose. De straten zijn onderhouden, de bloemperkjes ogen vrolijk en sommige gevels zijn opgefrist. Ook aan herbestemming is gedacht. Wat ooit de cinema was, is vandaag een supermarkt.   En er komen toeristen. In ludiek uitgedoste Trabi’s komen ze een ommetje maken. Nowa Huta is hip, op het internet zijn t-shirts te koop. Die vinden gretig aftrek onder een nieuwe generatie. Toch denk ik dat je hier nog steeds niet voor je plezier komt wonen. In Nowa Huta blijft het leven Spartaans en is arbeid het hoogste goed… of toch zolang de fabrieken draaien. Voor zij die dat niet zien zitten is er hoop in het Westen en een t-shirt van de internetshop.   Van droom tot stof Terwijl ik het historisch pand aan de Melkmarkt voorbijloop denk ik aan Antwerps stof op Poolse schouders. Denk ik aan het witte contrast met het zwarte roet tegen de gevels van hun ouderlijk huis in Nowa Huta. En denk ik aan vadertje Lenin die zich in Moskou aan een vernieuwd Rode Plein wellicht omdraait in z’n graf.

sofievand
3 0

In de huurauto dragen wij pruiken

    Ik herkende je haast niet. Toen je uit de wagen klauterde, zag ik eerst je lange haar Clear Green A80. Je sloeg het naar achteren om nog iets uit het handschoenenkastje te nemen. Een kastje voor droge documenten en vochtige doekjes, behalve schoenen van allerlei soort.. De gps hadden we er nog als een prop bijgestoken.   Ik schaterde om de pruik die jou niet misstond. Maar waarom je die had gehuurd was me een raadsel. Ik kon me niet voorstellen dat men die als gratis extraatje op jouw hoofd had geplaatst. Het eerste wat je uitriep toen je het raampje open draaide, was dit: ‘De auto past me. Shady Green A80.’   Nu konden we de kofferruimte volstouwen met twee moderne valiezen; hard en op wieltjes. In de valiezen het belangrijkste: de kledij voor onze vrije tijd, de toiletzak (vreemd, dat ‘toilet’ maken van je gelaat en gebit) en het zwemgoed. De boeken, de wekker (we willen altijd en overal gewekt worden) de zakdoeken en de enige trui voor een kille avond op een terras. ‘Heb je gedacht aan een fietsband, schat?’ Je kijkt op als ik dat roep, en roept terug: goed idee! Een fiets, een huurfiets, een fietsband in reserve! Wat een stel hersens heeft die vrouw!   ‘Dit is belachelijk’, zei je met klem. Ik keek op. Ik zag dat de gele schuivertjes die het nephaar bij mekaar hielden, los gekomen waren. De krullen bedekten al één oog. Je vocht het uit met Clear Green A80 en ik vond het verstandig om niet tussenbeide te komen.   Ik was er bijna van overtuigd dat de buren als Shady Grey A70 achter de gordijnen toekeken toen wij de huurauto startten. De kanjer van een motor maakte geen agressief lawaai, maar hij maakte toch auditieve indruk met het herhaalde VROE VROE VROEMVROEM VROEOEMMM!! Ze hadden allen hun haar gewassen om ons uit te wuiven, dat kon ik zo al raden. Maar geen mens trok het glasgordijn opzij.   Ik reed zolang ik veilig rijden kon, zo’n slordige vier uren. Dan nam jij van me over, het stuur speelde daar de hoofdrol. Ik profiteerde van de situatie en werd DJ van de rit. Eerst een gevoelig lied, dan nog een gevoelig lied (maar ouder) en dan nam ik een grote sprong naar Nina Hagen. Punk! Jaren die versleten in de container van mijn levensweg werden gesmeten, maar nu terug opgediept. Ik ging absoluut niet meer akkoord met de overtuigingen van Nina. Ze moest dus wijken voor Ozark Henry, de man die zijn artiestennaam had gevonden in de bergen. Die naam teruggaf aan de wereld van miljoenen fans. Vervolgens deed ik het land van bestemming alle eer aan, hoewel de muzikant een Belg was. Ik liet Brel zingen, omwille van de taal. Het Franse brood in de oven dachten we er bij.   En de rit op de snelweg verliep sneller dan verwacht, trager dan gehoopt. Ik keek naar buiten en zag de borden, de afstanden, de snellere mensen in hun zetels van leder die een zuurzoete blik wierpen naar onze wagen in Clear Green A80. Ik was misschien de enige getuige van een konijn dat uit het wild recht in zijn ongeluk liep. De banden pletten het arme dier. Dark Brown A77. Een andere waarneming was deze: de zon die met behulp van haar sterke stralen op de achterbank van de huurauto plaats nam. Onverwacht en zeer welkom. Ze straalde van achteren naar voren, op onze wangen waar ze een blos zette, en in onze handen waar ze zweetdruppels achter liet. Mijn pruik haalde het van andere humor. Andere bestuurders keken me aan en schokten dan van het lachen omwille van mijn Bobje in Clear Orange A80. Vanzelfsprekend droeg ik een topje van dezelfde kleur. In het zonlicht werd jij vrolijk van me. Zo zei je dat.   ‘Deze vakantie is de mooiste ooit’, beweerde ik. Je fronste de wenkbrauwen. ‘Echt? Waarom zeg je dat?’   Omdat de pruik, omdat jouw hoofd, omdat jouw gedachten als het ware binnen dringen in mijn zwijgend bestaan, mijn stille wereld vol zon en schaduw en zure beertjes van de snelweg. De konijntjes van het vertrek. Ze laten hun tranen drogen op het asfalt.   Je keek me nog eens vragend aan. Schudde het hoofd, gaf me een kus in Clear Red, ongenummerd.      

Ingrid Strobbe
3 0

Fenix boven Borneo

  achter de vuurzee tierde kleefkruid weelderig zag ik je zonnen op je buik tekenden kaboutertjes de weg   in het roeste bed met luchtpedalen lagen longen bang om uit te hijgen ook een hart moest nog bekomen van de rare vondst   er kwamen donkerloze nachten ruis en wind werden geruild voor stilte die niet slapen kon   geen redding en u kent hem vast dien typ uit Panama van hem heb ik een zweefmachien gekregen waarmee ik wegvloog door de barsten in de hemel   over kindertijden ongeploegde aarde jeugd komkommervelden de gezwollen zeeën en ik zag die Scoone op een zeepaardje Neptunus in een visbokaal   ik zag des mensen lust leed en gesel vergeten troost een school met zwaardvissen ik dacht het scherpe beeld heb ik na maanden weer gevonden echter niet waar ze sliep die meest ondraaglijke tederheid   als een slaapwandelaar viel ik voor de maan nog voor die volop schijnen ging voelde ik het smeulen van de waan de zomer Borealis kwam hij voerde me voorbij verdwaalde streken   ik doolde lang tot bij koelbloedige demonen handelaars in schijn labiele witte steunpilaren bij geluk heb ik de klippen van Kaap Grijsneus op een haartje na gemist   gebroken schepen ver in Borneo daar werd ik door de laatste dodo aangesproken weet nu hoe dat voelt het dode spoor de Grote Oceaan hij zweeg gesmoord die oren van het droomgezicht de lelletjes die ik zo graag toch met het puntje van mijn tong zou kietelen ik heb niet meer gezocht laat staan gebeden van ‘oh gij die van mij houden kunt ik ben niet waardig meer dat gij tot mij komt’   maar schrijf hem tenminste zeven waterletters of zijn voornaam in de neergeslagen damp ja zelfs de postduif bleef in leven   schrijf de ongeschoren gek ‘leid hem in bekoring en hij zal gauw beter worden wederkeren verderzweven op de warmte van je ongeziene lach’       uit de reeks  'Reizen met Robby'

Bernd Vanderbilt
3 0

Waar leggen we het nu

Afronden. We moeten het afronden. “Als het moet, dan moet het”. Wacht even. Ik vraag me af waarom het moet? Want ze zeggen toch evengoed “Alles mag, niets moet?” Wat klinkt het luidst? Wat echoot, wie fluistert, wie voegt werkelijk iets toe aan de stilte, wie zwijgt? Bon, mijn vragen spartelen tegen en tegenspartelen gaat steeds slechts voor even. Uiteindelijk is het altijd voor ieder een kwestie van accepteren. We moeten dus stillekes afronden.   Nog een vraag. Het komt niet voort uit uitstelgedrag, ik wil het echt graag weten: wat is dat dan, afronden? En hoe doe je dat met iets piekerig, iets dat zich niet laat vangen, dat gloeit, dat waait in de wind en danst op muziek. Kneed ik het het best samen? Het prikt een beetje. En prop ik het zo binnen de lijnen van een cirkel? Ik probeer het eens.   Ik geraak stilaan buiten het afgeronde geheel. Als voorbij een hek waaraan ik mijn kleren scheurde. En ik hoor het nog woelen achter mij. Ik wil dat het stilt. Ik wil dat alles zou kunnen stillen. En dan weer na een tijdje zijn eigen geluid aanneemt. Maar vanaf dan ook steeds weer kan stillen. Als iemand wil dat het stilt.   Zo, het zit er in, in de cirkel. Het is er in gepropt en opgeborgen. Zou het daar nu veilig zitten? Daarbinnen blijft het nog bestaan. En woekeren. Dat kan niet de bedoeling zijn. Tenzij het na een tijdje stilt, want iemand wil dat het stilt. Bovendien, waar leggen we het nu. Deze cirkel is slechts schijnbaar rond, er zullen nog vragen komen.   Het zou moeten kunnen doven als een smeulend vuurtje – want het is waar dat het warmte gaf. Neen, want dat het als as uiteen valt, dat wil ik niet. Dat het vervliegt en verdampt, evenmin. Weg is zo... weg. Het zijn geen stappen waarop je kan terugkomen. De theepot 'Himalaya' die we leegdronken, kunnen we er toch ook niet terug uitgieten.   Weet je wat het mag van mij? Het mag zoals een zonsondergang gaan. Mee met de zon onder gaan. En wanneer de zon terug opkomt, zal het er deel van geworden zijn. Want het is waar dat het straalde. En het werpt vanaf nu mee een nieuw licht op de te komen nieuwe dagen.

Jill Marchant
0 0

Lilliputternamaakgrasmatjes

“How do you like your eggs prepared?” vroeg Bill, de uitbater van B & B The White House in Lahinch aan de Atlantische kust van Ierland. Jaja, er wachtte ons een flink ontbijt. Miel nam de full option, op zijn Iers dus: spiegelei met worst en ham. Jan en ik kozen voor een gewone sunny side up. Hadden we gezondigd zoals onze reisgenoot, dan zou het een te grote aanval geweest zijn op ons al te hoge cholesterolgehalte. Miel had daar lak aan. Maar Jan blijkbaar even later ook, toen ik zag hoe hij de smeuïge Ierse boter driedubbeldik op zijn toast smeerde, tussendoor al slurpend aan zijn hot chocolate milk. Miel en ik namen een ganse koffiepot voor onze rekening.  De voorkamer waar we ons ontbijt naar binnen smikkelden was een toonvoorbeeld van kitscherige decoratie. Elke kast, bijzettafel of schouw puilde uit van kleurige, porseleinen beeldjes en golftrofeeën. Gedurende de rest van de week zouden we inderdaad merken dat Ierland heel wat greens telde en dat deze sport het elitaire al lang overstegen was. Onze ouwe getrouwe Bill kon er blijkbaar wel wat van; vandaar de menigvuldige ornamenten met minigolfballen, dito clubs en lilliputternamaakgrasmatjes. Ziezo, onze magen waren méér dan gevuld en onze valiezen opnieuw ingeladen. We waren klaar voor een nieuwe ontdekking. Het was mooi weer geworden. Het voelde een beetje frisjes aan, maar het was nog vroeg en het zeebriesje deed zijn best om eventuele houtenkoprestanten weg te blazen. Kom Ierland, verbaas ons!

Marc M. Aerts
0 0

Veertig tinten groen

“Schuun hè” zei een Oostvlaming die achter mij in het vliegtuig zat. We keken door hetzelfde venstertje naar buiten. Het was inderdaad prachtig. Een enorm lappendeken strekte zich onder ons uit. Als ik vroeger in één of andere toeristische brochure een beschrijving las van dit groene eiland of ik hoorde een reiziger zijn relaas doen over zoveel verschillende tinten groen die Ierland tentoonspreidde, dan dacht ik, als een ongelovige Thomas, dit moet ik eerst zelf zien, met mijn eigen ogen. Men had echter niet overdreven. Het Keltenland, dat zijn natuurschoon diep onder ons prijsgaf, was immens mooi. Of die ongelovige Thomas later heilig werd verklaard weet ik niet meer, maar hij moest maar eens in de leer gaan bij zijn kompaan Saint Patrick, de patroonheilige van dit gezegende land. Hij zou vlug geloven. Ik neuriede "I’m a believer", een vrolijk melodietje, gecomponeerd door een toen nog jonge Neil Diamond, en naar de top van de Amerikaanse charts gezongen door de Monkees, een miezerig Amerikaans afkooksel van de Beatles.   Eerder die dag checkte ik in op Zaventem en spendeerde een uurtje in de vertrekhal waar een Vlaamse schone met lange blonde vlecht flaneerde. Zij stal de show en menig mannenhart. Toch zeker het mijne. Vreemd dat op dit soort vergrijp nog geen langdurige gevangenisstraf staat. Als dit kwaliteitsvolle lichaamsgehalte zich ook zou etaleren in mijn land van bestemming, dan zat het goed. Prinses Rapunzel - je weet wel: het sprookje van het prinsesje met haar lange vlecht, opgesloten in de hoge slottoren - zag ik niet meer terug. Zij vertrok met haar - wat dacht je - belachelijke vriendje en met de noorderzon naar het zuiden. Neen, voor mij geen idiote strandvakantie. Ik ging mijn cultuur verrijken in Ierland. Het land met wel veertig tinten groen.

Marc M. Aerts
0 0

Snot, aap en nootjes

Dit is een wç voor piraten met één hand of minder. Overmorgen is er die babyborrel en over die zelfmoordplannen van een cirkel zal ik zwijgen. Zwaartekracht kan dodelijk zijn. Bij miereneters is het omgekeerd.   Geen melk vandaag. Ik ben op reis in een verwarrend land, lelijk en mooi, zijn tien parkieten in een kooi. Een man doodt soms de ganse dag. We kunnen een tentje opzetten, erin vertellen over vroeger. Kapitein Iglo woont in een kajuit. Ik had een fiets met een zelfgelast karretje. Hij was best abnormaal maar we wisten het niet.   1989, een helrode Ford Escort, paar dia's, een gewonnen hangertje, toch dat zakje apennootjes, symbolisch. Ver weg, Baltimore, de Baltische Zee, een strand met duizend vliegers, lachende gezichten in de branding. Kruimels waaien uit het bord. Het meesje is verduiveld snel, vangt de onraad met zijn bek want ik lieg. Over het aantal. De kinderen die ik heb verwekt.   De man telt ze niet meer. Runderblik, paté in potjes. Bij de croissant ligt er wat confituur, weet ik weer hoe je mijn grappen zelfs verdroeg. De waardebon voor een voldragen zwangerschap had ik naar een god gestuurd. Hij lachte, had een uurwerk. Toen ik hem later zag, sprak ie smalend dat het zo moest zijn, gij snotaap, die man, die ouwe zot in veelvoud, de haperingen, die krekelsprongen in mijn hoofd, zij weg, hun dood.    Beertje Colargol, met zijn koffertje, vond altijd een oplossing. Vruchteloos, adertjes, elektrische garagepoort, een boom met noten. Dakloze gedachten zijn ontzettend vrij. Het biggetje, het is van roze marsepein. Het kindje heeft dezelfde kleur en geurt naar toekomst. Ik herinner me de vorm van je mond.   Het kalf met dolle vlekken rust, op een lappendekentje. Hij staart naar de natte snuit. Je mag mijn snorkel gebruiken, geen wolkje, Petit Bateau. Moe. Ik wil straks in je schootje liggen, terwijl je de littekens streelt. Had gekund.   Toen ze plots kwamen, legde men ze achter het glas te stikken. Meer niet. Het brugje over de ravijn is roest, twaalf stappen lang. Er wachten geitjes aan de overkant. De herder heeft maar beter sterke armen en een stok.       uit de reeks  'Over eelt en zurkelteelt'   

Bernd Vanderbilt
0 0

Potentie

Een meisje met een hoofddoek stapte op en balanceerde met haar rugzak in het gangpad. ‘Mag ik hem onder de zetels schuiven?’ vroeg ze. Ik tilde mijn voeten op, zij schoof. Toen ze ging zitten mengde haar frisse buitengeur zich met het stof uit de zetels. Ze haalde een rolletje muntjes uit haar zak en bood het mij aan, ‘Ik ben Sara.’   Stef had mij naar het busstation gebracht. Hij vroeg hij of ik echt naar dat congres moest. Ik zei van wel. ‘Ik ga je missen,’ zei hij, ‘ En van de knappe mannen op de bus afblijven.’ Als Stef op zakenreis is, slaap ik in een T-shirt dat nog ruikt naar zijn parfum. Ik vraag mij af wat hij vanavond doet. ‘Maak je geen zorgen,’ glimlachte ik, ‘het zijn gewoonlijk reptielen met een tatoeage en een moeraslucht.’   Omdat ik nooit helemaal zeker ben van mijn adem, pakte ik een muntje aan. Ik vermoed dat Sara onze vriendschap daarmee als geopend beschouwde want binnen de kortste keren wist ik dat ze net zoals ik nog geen maand geleden getrouwd was en dat ze haar man achterna reisde naar Montpellier.   Ik vertelde niet dat ik ben op weg was naar mijn achilleshiel. Sinds ons Erasmusjaar in Madrid stuurden we elkaar plagerige mailtjes. Heel af en toe lukte het om hem te bezoeken. Dan was het vuurwerk in pasteltinten. We aten aan wiebelende tafeltjes op een binnenplaast waar kleurrijke lampionnen in een plataan hingen. Instagram met een retro filter.   Ik pleit onweerstaanbare drang. Als ik bij hem ben, ben ik een andere versie van mezelf. Maar achilleshiel of niet, ik had hem niet op ons trouwfeest moeten vragen. Hij gaf ons een eikenhouten miniatuur van een eik en ging heel vroeg weg. Sindsdien was het anders. Ik wou hem zien.   Tijdens een nachtelijke stop dronken we thee en aten croissants. Wie af en toe knikt lijkt empathisch, dus ik zat het hele verhaal van Sara’s huwelijksfeest uit. Ze proefde het woord ‘echtgenoot’ en gebruikte het in elke zin, alsof ze het wilde testen. Hoewel het triest wegrestaurant was, merkten we aan de de croissants dat we vlakbij Parijs waren. In België bakken ze iets dat er nog vaag op lijkt, in Nederland is het een kwestie van volksgezondheid om op afstand te blijven. Nadat we de laatste schilfers hadden opgepikt met een vochtige wijsvinger, wachtten we op elkaar bij de stinkende toiletten.   ‘We willen binnenkort aan kindjes beginnen,' glunderde Sara terwijl ze haar handen droogde, 'Ik heb een zwangerschapstest gekocht om hem cadeau te doen.’ Ze fatsoeneerde haar lippen met een bordeaux lippenstift en haalde een flesje parfum uit haar handtas. De geur van chloor en urine waren al tastbaar in de bunker waarin de toiletten zatern, maar toen Sara haar parfum verstoof, kreeg ik het benauwd. In twee grote gulpen kwamen mijn thee en croissant er weer uit, over mijn voeten en op de vloer. ‘Shit,’ riep Sara, ‘Mijn god.’ Ik was zelf verbaasd en stapte langs de plas naar de wasbak. Sara deinsde zachtjes achteruit. Ik spoelde mijn mond, droogde hem en depte mijn schoenen zo goed mogelijk droog met papieren handdoekjes. Als een ballonnetje dat ontplofte in mijn hoofd, daagde het mij terwijl ik het zei, ‘Ik denk dat ik zwanger ben.’ ‘O,’ zei Sara, ‘Proficiat. Heb je al getest?’ Ik schudde van niet. Alsof we beste vriendinnen waren, zocht ze in haar handtas en gaf mij haar zwangerschapstest. Er zaten smalle roze en blauwe lintjes rond. Ze wees naar een hokje, ‘Hup, testen!’   Op ons trouwfeest kregen we een kleine eik uit eik. Ik vond dat triest toen. Eik kan bijna alles worden, waarom moet hij dan weer eik worden? Een klein eikje dan nog. Ik nam mijn telefoon, zocht zijn naam en schreef: ‘Kom ons halen, we zijn in Parijs.’

Tine Tytgat
0 0

Ver

Lourmarin: het bleef een lieflijk gezicht. Ik parkeerde dicht bij het kasteel en begaf mij eerst naar café Gaby. Het terras nodigde mij aanlokkelijk uit. Veel plaats was er niet meer. Het kleine dorp trok vele toeristen aan en er waren maar een beperkt aantal zitplaatsen te begeven. Ik behoorde tot de happy few en was niet van plan het eerstvolgende uur mijn zuurverdiende zitje af te staan. Het was altijd amusant het komen en gaan van de wandelaars te bekijken. Meestal was het ook grappig, zoals met die sjieke Amerikaanse dame die geen weg wist met haar dure huur-Mercedes-Benz (ik dacht aan het gelijknamige liedje van Chuck Berry). Mevrouwtje was blijkbaar gewend te parkeren zoals in haar thuishaven met zijn oversized parkings bestemd voor oversized limousines en dat lukte hier natuurlijk niet in dit piepkleine dorpje. Ik bestelde aan de garçon, die er eerder uitzag als een overjaarse gigolo, een frisse pint en une tarte aux poireau. Het heerlijk blonde gerstenat deed deugd, nadat ik de zon zolang gekoesterd had, en was op een wip opgedronken. Toen kwam het eenvoudige, maar lekkere preitaartje en dus vroeg ik ook maar een begeleidend glaasje witte wijn. Ik kreeg het terstond. Het was boordevol, zodat ik er eerst een slokje uit moest puren zonder het vast te nemen. Zonde om er maar een ietsje van te verspillen, dacht ik. Na mijn kleine lunch en een volgende blanc de blanc, strekte ik weer de benen om een bezoekje te brengen aan een mooie geschenkenwinkel. Het was nog steeds dezelfde oudere, deftige Franse dame die haar boetiek uitbaatte. Ik snuisterde wat rond, toen een grote, slanke jongedame met kort zwart haar, gekleed in een lange zwarte zomerjurk, kwam binnengestapt. De dames kenden elkaar en spraken over koetjes en kalfjes. Wel viel mij op dat de mademoiselle een opvallend, buitenlands accent had, dat ik niet direct kon thuiswijzen. Ze verdween opnieuw en een opgetutte en platinablonde Amerikaanse kwam binnen, vroeg wat uitleg omtrent een zilveren theeservies en verdween weer. Ik naderde de kassa en zei tegen de bazin dat ik hier vorig jaar nog geweest was en een fotokader had gekocht. We hadden toen nog een levendig gesprek gevoerd. “Ik dacht, toen u binnenkwam, dat ik u al eens ontmoet had,” zei ze. Ze verwees naar de vorige bezoekster: “Het krioelt hier van de Amerikanen,” merkte ze op, “en ze drijven de prijs van het onroerend goed naar onwerkelijke hoogtes.” Dat had ik inderdaad gemerkt als je in de vitrines keek van de vastgoedmakelaars. Een miljoen euro’s waren niet moeilijk kwijt te geraken. Ik nam afscheid van de vriendelijke dame en begaf mij naar de kunstgalerij die er tegenover gelegen was. Ik staarde onmiddellijk in de donkerbruine kijkers van la jeune femme en noir. Zij was het dus die de galerij uitbaatte. Twee kunstenaars stelden tentoon: een beeldhouwer en een schilder. Le sculpteur maakte enig mooie, menselijke figuren in brons. Ware het niet dat ze zeer prijzig waren, dan had ik graag zo eentje een plaatsje in mijn living willen bezorgen. Le peinteur was Daniel Brousse en zijn werken waren echte parels van de aquarelkunst. Dat heeft natuurlijk zijn prijs. De originelen waren voor mijn beurs onbetaalbaar, maar je kon er ook reproducties, met beperkte oplage, van kopen. En vermits ik nog een open plek op mijn livingmuur op te vullen had, was ik vlug bereid een relatief kleine som neer te tellen. De mooie dame pakte het ‘zicht over Lourmarin’ mooi in, en ze vroeg me waar ik vandaan kwam. “België,” antwoordde ik. “Dat was één van de mogelijkheden waar ik rekening mee hield,” lachte ze me gul toe. Er ontstond een klein brandje binnen in mezelf en ik dacht: pour un flirt avec toi, je ferais n’importe quoi, pour un flirt avec toi. Zij was, je gelooft het of niet, van Alaska. Na een vakantie in de Provence had ze besloten zich hier te vestigen en een galerie d’art te openen. Van het noordelijke Alaska (véél noordelijker kan bijna niet) naar dit zuiderse land moest toch een hele stap betekend hebben. “Maar daar heb ik totaal geen moeite mee gehad,” lachte ze breed uit.Met zo’n smile kom je natuurlijk ver. En ze kwam van ver.Ik was tijdens deze vakantie vele Amerikanen tegen gekomen. Zij was veruit de aantrekkelijkste. By far.

Marc M. Aerts
0 0

Vertrokken en vertrekken

Mijn auto betrad voorzichtig de kiezels van de oprijlaan, en we naderden Château La Canorgue. Ik parkeerde links onder de oude platanen en merkte op dat ik niet alleen was. Er stonden nog twee auto’s, één met Zwitserse en één met Franse nummerplaat. Ik ging de poort binnen en stond op een kleine binnenplaats. Rechts was er een deur die toegang verschafte tot la chambre de dégustation. Ik duwde het houten ding open en betrad het heiligdom. Dadelijk kwam ik oog in oog te staan met een jong Amerikaans koppel. Zij waren het met die huurauto met Frans kentekenbewijs. Het andere, wat oudere paar moest dan wel uit Zwitserland komen. Een mooie, voorname Franse dame trachtte de Amerikaanse jeugd op weg te helpen. De vrouwelijke kant van the American couple was de polyglotte, want zij deed al het vertaalwerk. Het waren hooguit mid-twintigers en ze zagen er uit als zijnde van (be-)goede huize. Hij vroeg telkens aan de kasteelvrouwe een bepaalde wijn te mogen proeven. De gastvrouw gaf tekst en uitleg in het Frans en de Amerikaanse vertaalde het voor haar boyfriend. Neen, getrouwd waren ze vast niet. Ik had de indruk dat hij het ganse wijnarsenaal wilde leegdrinken om daarna – zonder iets te kopen – goed beschonken verder te reizen met zijn vriendinnetje/tolk als chauffeur natuurlijk. Vrouwen kunnen nu eenmaal multitasken. Bij de pientere gastvrouw begon het te dagen en ze wendde zich tot mij. Ik vroeg de Viognier - mijn ontdekking van de avond ervoor - te mogen proeven. Geen probleem uiteraard. Hij was exquis. Tevens zag ik dat ze ook hun Chardonnay en hun rode wijn aanboden, dus vroeg ik ook die andere witte eens te mogen degusteren. Ook deze was voortreffelijk en had hetzelfde prijskaartje. Ik vertelde de châtelaine dat ik haar superbe wijn in een naburig hotelletje had gedronken en dit leek haar wel te bevallen. Ondertussen keek ik even rond in het wat wanordelijke maar gezellige kamertje. Ook de Zwitsers waren met hun proeverij gestart. Ze zagen er niet direct erg happy uit, maar ja die Zwitsers zijn meestal ook zo gereserveerd en ook niet echt vriendelijk te noemen. Anders was het gesteld met de Engelsman die kwam binnenwaaien. Hij hoefde helemaal niet te proeven. Hij wilde enkel zijn voorraad aanvullen. “Ik kom hier meermaals per jaar sinds ik mij hier in de buurt een mas heb gekocht. Hun wijn is uitstekend” verduidelijkte hij aan the American rookie en gaf hem een knipoogje. L’Americano bleef maar uitleg vragen en evenveel drinken. Ik wist genoeg en bestelde vier kartons Viognier. In een wip had de kasteelvrouw mijn bestelling klaar en ze deed er comme cadeau een fles Chardonnay bovenop. Een vrouw die haar wereld kent, dacht ik bij mezelf. Ik betaalde en laadde het bacchusvocht in mijn auto. De koffer, die ik vergroot had door de achterbank weg te kantelen, zat goed vol: een gedemonteerde mountainbike, een bijpassende valhelm, een voetpomp, een schilderij uit een galerie in Gordes, een pas gekochte windgong uit Maussanne, nog wat snuisterijen en dan de Viognier. De vlotte Engelsman kocht zes kartons rode wijn en weer was hij naar zijn Provençaalse woonstee vertrokken. De Zwitsers verlieten het kasteel. De man droeg een karton. Ze stapten in hun auto en vertrokken. Nog voor ik alles had ingeladen was het jonge koppeltje ook buitengekomen. “Het kost te veel om de wijn in Amerika te krijgen” zei het broekventje verontschuldigend tegen de vriendelijke kasteelvrouw. Ze trachtte geen spier te vertrekken.   Ik belandde, via een smalle zandweg, aan de achterzijde van het landgoed waar een vriendelijke man me begroette. Hij leek me wel de kasteelheer, weliswaar niet gekleed in fluweel en brokaat maar in een eenvoudige overall. Enkel op die manier kan je deze delicate wijn maken. Nog een nacht verbleef ik in deze heerlijke landstreek om dan naar huis te vertrekken.

Marc M. Aerts
0 0

Twee Amerikanen in Bonnieux

Mei 2000. Ik stuurde mijn autootje naar Bonnieux, een bergdorpje in de Provence dat geroemd wordt als één van de mooiste in Frankrijk. Het jaar voordien was het slechts een tijdelijke stopplaats geweest en nu wilde ik de kennismaking eens overdoen. Het stratenplan stond nog in mijn geheugen gegrift dus moest het de vorige keer toch indruk gemaakt hebben. Ik had nog enkele ansichtkaartjes van mijn vorig vakantieadres in een postbus te stoppen en toen ik deze had gevonden lachte een terrasje me toe. “Cela fait trois euros cinquante” zei het dienstertje tegen het Amerikaanse koppel tegenover me. De man betaalde met een briefje van twintig. “Hoeveel was het?” vroeg de vrouw aan haar echtgenoot. Hij zei niks en haalde zijn schouders op. “The waitress said it was three euros and fifty. Trois euros cinquante” vertrouwde ik, enigszins stout, de Amerikaanse toe. “Oh, thank you,” zei ze vriendelijk maar wat verbouwereerd. Ik bleef vrijpostig: ”That’s the advantage of being Belgian, we speak any language”. Ik geef toe, ik overdreef een beetje, maar ja ik was ver van thuis en niemand, buiten het Amerikaanse koppel, hoorde mij dat zeggen. “Is that so?” vroeg ze zich wel degelijk af.Ik kon er niet aan weerstaan om ééntalige Amerikanen eventjes te wijzen op onze polyglotte opvoeding in het kleine België. “Have you ever been to America?” had ze graag geweten. Ik knikte. “Wij wonen in Washington,” zei ze, “it’s a beautiful city”. Dat wilde ik graag geloven. “Nu gaan we naar Ménerbes waar deze schrijver heeft gewoond” en ze wees naar het boek op tafel ‘A year in Provence’. “Is Peter Mayle dan verhuisd?” vroeg ik. “Jaja,” zei ze.“Waarschijnlijk kreeg hij teveel bezoek van uw landgenoten” repliceerde ik op een alweer stoute manier. Maar mijn boude uitspraak viel in goede aarde en het koppel kon erom lachen alhoewel ik ze ervan verdacht mij in hun hoofd als brutale vlegel te verwensen. Wijselijk verborg ik mijn verlegenheid dat ook ik, zoals zovele Amerikanen, Engelsen, Hollanders en ga zo maar door, deze streek pas echt had leren kennen door de boeken van deze gewezen Engelse reclameman. Maand na maand beschreef hij in zijn befaamde roman de lotgevallen van hem en zijn vrouw tijdens de eeuwigdurende opknapbeurt van hun lieflijke Provençaalse woonstee. Tijdens het lezen van het boek kreeg je algauw zin om je wagen, de trein of een vliegtuig te nemen hier naartoe. Ik toch. “Enjoy your stay here,” zei haar echtgenoot en rechtte zijn rug. De dame uit Washington stond ook op en knikte instemmend. Ik bedankte ze en wenste hen hetzelfde toe. Ze begonnen aan hun volgende kleine trip. Dat hadden ze dan van de Europeanen geleerd. Zij maakten niet dezelfde fout als de meeste van hun landgenoten met hun: ‘if it’s Tuesday, this must be Belgium; if it’s Thursday this must be Rome …’

Marc M. Aerts
0 0