Zoeken

Fenix boven Borneo

  achter de vuurzee tierde kleefkruid weelderig zag ik je zonnen op je buik tekenden kaboutertjes de weg   in het roeste bed met luchtpedalen lagen longen bang om uit te hijgen ook een hart moest nog bekomen van de rare vondst   er kwamen donkerloze nachten ruis en wind werden geruild voor stilte die niet slapen kon   geen redding en u kent hem vast dien typ uit Panama van hem heb ik een zweefmachien gekregen waarmee ik wegvloog door de barsten in de hemel   over kindertijden ongeploegde aarde jeugd komkommervelden de gezwollen zeeën en ik zag die Scoone op een zeepaardje Neptunus in een visbokaal   ik zag des mensen lust leed en gesel vergeten troost een school met zwaardvissen ik dacht het scherpe beeld heb ik na maanden weer gevonden echter niet waar ze sliep die meest ondraaglijke tederheid   als een slaapwandelaar viel ik voor de maan nog voor die volop schijnen ging voelde ik het smeulen van de waan de zomer Borealis kwam hij voerde me voorbij verdwaalde streken   ik doolde lang tot bij koelbloedige demonen handelaars in schijn labiele witte steunpilaren bij geluk heb ik de klippen van Kaap Grijsneus op een haartje na gemist   gebroken schepen ver in Borneo daar werd ik door de laatste dodo aangesproken weet nu hoe dat voelt het dode spoor de Grote Oceaan hij zweeg gesmoord die oren van het droomgezicht de lelletjes die ik zo graag toch met het puntje van mijn tong zou kietelen ik heb niet meer gezocht laat staan gebeden van ‘oh gij die van mij houden kunt ik ben niet waardig meer dat gij tot mij komt’   maar schrijf hem tenminste zeven waterletters of zijn voornaam in de neergeslagen damp ja zelfs de postduif bleef in leven   schrijf de ongeschoren gek ‘leid hem in bekoring en hij zal gauw beter worden wederkeren verderzweven op de warmte van je ongeziene lach’       uit de reeks  'Reizen met Robby'

Bernd Vanderbilt
3 0

Waar leggen we het nu

Afronden. We moeten het afronden. “Als het moet, dan moet het”. Wacht even. Ik vraag me af waarom het moet? Want ze zeggen toch evengoed “Alles mag, niets moet?” Wat klinkt het luidst? Wat echoot, wie fluistert, wie voegt werkelijk iets toe aan de stilte, wie zwijgt? Bon, mijn vragen spartelen tegen en tegenspartelen gaat steeds slechts voor even. Uiteindelijk is het altijd voor ieder een kwestie van accepteren. We moeten dus stillekes afronden.   Nog een vraag. Het komt niet voort uit uitstelgedrag, ik wil het echt graag weten: wat is dat dan, afronden? En hoe doe je dat met iets piekerig, iets dat zich niet laat vangen, dat gloeit, dat waait in de wind en danst op muziek. Kneed ik het het best samen? Het prikt een beetje. En prop ik het zo binnen de lijnen van een cirkel? Ik probeer het eens.   Ik geraak stilaan buiten het afgeronde geheel. Als voorbij een hek waaraan ik mijn kleren scheurde. En ik hoor het nog woelen achter mij. Ik wil dat het stilt. Ik wil dat alles zou kunnen stillen. En dan weer na een tijdje zijn eigen geluid aanneemt. Maar vanaf dan ook steeds weer kan stillen. Als iemand wil dat het stilt.   Zo, het zit er in, in de cirkel. Het is er in gepropt en opgeborgen. Zou het daar nu veilig zitten? Daarbinnen blijft het nog bestaan. En woekeren. Dat kan niet de bedoeling zijn. Tenzij het na een tijdje stilt, want iemand wil dat het stilt. Bovendien, waar leggen we het nu. Deze cirkel is slechts schijnbaar rond, er zullen nog vragen komen.   Het zou moeten kunnen doven als een smeulend vuurtje – want het is waar dat het warmte gaf. Neen, want dat het als as uiteen valt, dat wil ik niet. Dat het vervliegt en verdampt, evenmin. Weg is zo... weg. Het zijn geen stappen waarop je kan terugkomen. De theepot 'Himalaya' die we leegdronken, kunnen we er toch ook niet terug uitgieten.   Weet je wat het mag van mij? Het mag zoals een zonsondergang gaan. Mee met de zon onder gaan. En wanneer de zon terug opkomt, zal het er deel van geworden zijn. Want het is waar dat het straalde. En het werpt vanaf nu mee een nieuw licht op de te komen nieuwe dagen.

Jill Marchant
0 0

Lilliputternamaakgrasmatjes

“How do you like your eggs prepared?” vroeg Bill, de uitbater van B & B The White House in Lahinch aan de Atlantische kust van Ierland. Jaja, er wachtte ons een flink ontbijt. Miel nam de full option, op zijn Iers dus: spiegelei met worst en ham. Jan en ik kozen voor een gewone sunny side up. Hadden we gezondigd zoals onze reisgenoot, dan zou het een te grote aanval geweest zijn op ons al te hoge cholesterolgehalte. Miel had daar lak aan. Maar Jan blijkbaar even later ook, toen ik zag hoe hij de smeuïge Ierse boter driedubbeldik op zijn toast smeerde, tussendoor al slurpend aan zijn hot chocolate milk. Miel en ik namen een ganse koffiepot voor onze rekening.  De voorkamer waar we ons ontbijt naar binnen smikkelden was een toonvoorbeeld van kitscherige decoratie. Elke kast, bijzettafel of schouw puilde uit van kleurige, porseleinen beeldjes en golftrofeeën. Gedurende de rest van de week zouden we inderdaad merken dat Ierland heel wat greens telde en dat deze sport het elitaire al lang overstegen was. Onze ouwe getrouwe Bill kon er blijkbaar wel wat van; vandaar de menigvuldige ornamenten met minigolfballen, dito clubs en lilliputternamaakgrasmatjes. Ziezo, onze magen waren méér dan gevuld en onze valiezen opnieuw ingeladen. We waren klaar voor een nieuwe ontdekking. Het was mooi weer geworden. Het voelde een beetje frisjes aan, maar het was nog vroeg en het zeebriesje deed zijn best om eventuele houtenkoprestanten weg te blazen. Kom Ierland, verbaas ons!

Marc M. Aerts
0 0

Veertig tinten groen

“Schuun hè” zei een Oostvlaming die achter mij in het vliegtuig zat. We keken door hetzelfde venstertje naar buiten. Het was inderdaad prachtig. Een enorm lappendeken strekte zich onder ons uit. Als ik vroeger in één of andere toeristische brochure een beschrijving las van dit groene eiland of ik hoorde een reiziger zijn relaas doen over zoveel verschillende tinten groen die Ierland tentoonspreidde, dan dacht ik, als een ongelovige Thomas, dit moet ik eerst zelf zien, met mijn eigen ogen. Men had echter niet overdreven. Het Keltenland, dat zijn natuurschoon diep onder ons prijsgaf, was immens mooi. Of die ongelovige Thomas later heilig werd verklaard weet ik niet meer, maar hij moest maar eens in de leer gaan bij zijn kompaan Saint Patrick, de patroonheilige van dit gezegende land. Hij zou vlug geloven. Ik neuriede "I’m a believer", een vrolijk melodietje, gecomponeerd door een toen nog jonge Neil Diamond, en naar de top van de Amerikaanse charts gezongen door de Monkees, een miezerig Amerikaans afkooksel van de Beatles.   Eerder die dag checkte ik in op Zaventem en spendeerde een uurtje in de vertrekhal waar een Vlaamse schone met lange blonde vlecht flaneerde. Zij stal de show en menig mannenhart. Toch zeker het mijne. Vreemd dat op dit soort vergrijp nog geen langdurige gevangenisstraf staat. Als dit kwaliteitsvolle lichaamsgehalte zich ook zou etaleren in mijn land van bestemming, dan zat het goed. Prinses Rapunzel - je weet wel: het sprookje van het prinsesje met haar lange vlecht, opgesloten in de hoge slottoren - zag ik niet meer terug. Zij vertrok met haar - wat dacht je - belachelijke vriendje en met de noorderzon naar het zuiden. Neen, voor mij geen idiote strandvakantie. Ik ging mijn cultuur verrijken in Ierland. Het land met wel veertig tinten groen.

Marc M. Aerts
0 0

Snot, aap en nootjes

Dit is een wç voor piraten met één hand of minder. Overmorgen is er die babyborrel en over die zelfmoordplannen van een cirkel zal ik zwijgen. Zwaartekracht kan dodelijk zijn. Bij miereneters is het omgekeerd.   Geen melk vandaag. Ik ben op reis in een verwarrend land, lelijk en mooi, zijn tien parkieten in een kooi. Een man doodt soms de ganse dag. We kunnen een tentje opzetten, erin vertellen over vroeger. Kapitein Iglo woont in een kajuit. Ik had een fiets met een zelfgelast karretje. Hij was best abnormaal maar we wisten het niet.   1989, een helrode Ford Escort, paar dia's, een gewonnen hangertje, toch dat zakje apennootjes, symbolisch. Ver weg, Baltimore, de Baltische Zee, een strand met duizend vliegers, lachende gezichten in de branding. Kruimels waaien uit het bord. Het meesje is verduiveld snel, vangt de onraad met zijn bek want ik lieg. Over het aantal. De kinderen die ik heb verwekt.   De man telt ze niet meer. Runderblik, paté in potjes. Bij de croissant ligt er wat confituur, weet ik weer hoe je mijn grappen zelfs verdroeg. De waardebon voor een voldragen zwangerschap had ik naar een god gestuurd. Hij lachte, had een uurwerk. Toen ik hem later zag, sprak ie smalend dat het zo moest zijn, gij snotaap, die man, die ouwe zot in veelvoud, de haperingen, die krekelsprongen in mijn hoofd, zij weg, hun dood.    Beertje Colargol, met zijn koffertje, vond altijd een oplossing. Vruchteloos, adertjes, elektrische garagepoort, een boom met noten. Dakloze gedachten zijn ontzettend vrij. Het biggetje, het is van roze marsepein. Het kindje heeft dezelfde kleur en geurt naar toekomst. Ik herinner me de vorm van je mond.   Het kalf met dolle vlekken rust, op een lappendekentje. Hij staart naar de natte snuit. Je mag mijn snorkel gebruiken, geen wolkje, Petit Bateau. Moe. Ik wil straks in je schootje liggen, terwijl je de littekens streelt. Had gekund.   Toen ze plots kwamen, legde men ze achter het glas te stikken. Meer niet. Het brugje over de ravijn is roest, twaalf stappen lang. Er wachten geitjes aan de overkant. De herder heeft maar beter sterke armen en een stok.       uit de reeks  'Over eelt en zurkelteelt'   

Bernd Vanderbilt
0 0

Potentie

Een meisje met een hoofddoek stapte op en balanceerde met haar rugzak in het gangpad. ‘Mag ik hem onder de zetels schuiven?’ vroeg ze. Ik tilde mijn voeten op, zij schoof. Toen ze ging zitten mengde haar frisse buitengeur zich met het stof uit de zetels. Ze haalde een rolletje muntjes uit haar zak en bood het mij aan, ‘Ik ben Sara.’   Stef had mij naar het busstation gebracht. Hij vroeg hij of ik echt naar dat congres moest. Ik zei van wel. ‘Ik ga je missen,’ zei hij, ‘ En van de knappe mannen op de bus afblijven.’ Als Stef op zakenreis is, slaap ik in een T-shirt dat nog ruikt naar zijn parfum. Ik vraag mij af wat hij vanavond doet. ‘Maak je geen zorgen,’ glimlachte ik, ‘het zijn gewoonlijk reptielen met een tatoeage en een moeraslucht.’   Omdat ik nooit helemaal zeker ben van mijn adem, pakte ik een muntje aan. Ik vermoed dat Sara onze vriendschap daarmee als geopend beschouwde want binnen de kortste keren wist ik dat ze net zoals ik nog geen maand geleden getrouwd was en dat ze haar man achterna reisde naar Montpellier.   Ik vertelde niet dat ik ben op weg was naar mijn achilleshiel. Sinds ons Erasmusjaar in Madrid stuurden we elkaar plagerige mailtjes. Heel af en toe lukte het om hem te bezoeken. Dan was het vuurwerk in pasteltinten. We aten aan wiebelende tafeltjes op een binnenplaast waar kleurrijke lampionnen in een plataan hingen. Instagram met een retro filter.   Ik pleit onweerstaanbare drang. Als ik bij hem ben, ben ik een andere versie van mezelf. Maar achilleshiel of niet, ik had hem niet op ons trouwfeest moeten vragen. Hij gaf ons een eikenhouten miniatuur van een eik en ging heel vroeg weg. Sindsdien was het anders. Ik wou hem zien.   Tijdens een nachtelijke stop dronken we thee en aten croissants. Wie af en toe knikt lijkt empathisch, dus ik zat het hele verhaal van Sara’s huwelijksfeest uit. Ze proefde het woord ‘echtgenoot’ en gebruikte het in elke zin, alsof ze het wilde testen. Hoewel het triest wegrestaurant was, merkten we aan de de croissants dat we vlakbij Parijs waren. In België bakken ze iets dat er nog vaag op lijkt, in Nederland is het een kwestie van volksgezondheid om op afstand te blijven. Nadat we de laatste schilfers hadden opgepikt met een vochtige wijsvinger, wachtten we op elkaar bij de stinkende toiletten.   ‘We willen binnenkort aan kindjes beginnen,' glunderde Sara terwijl ze haar handen droogde, 'Ik heb een zwangerschapstest gekocht om hem cadeau te doen.’ Ze fatsoeneerde haar lippen met een bordeaux lippenstift en haalde een flesje parfum uit haar handtas. De geur van chloor en urine waren al tastbaar in de bunker waarin de toiletten zatern, maar toen Sara haar parfum verstoof, kreeg ik het benauwd. In twee grote gulpen kwamen mijn thee en croissant er weer uit, over mijn voeten en op de vloer. ‘Shit,’ riep Sara, ‘Mijn god.’ Ik was zelf verbaasd en stapte langs de plas naar de wasbak. Sara deinsde zachtjes achteruit. Ik spoelde mijn mond, droogde hem en depte mijn schoenen zo goed mogelijk droog met papieren handdoekjes. Als een ballonnetje dat ontplofte in mijn hoofd, daagde het mij terwijl ik het zei, ‘Ik denk dat ik zwanger ben.’ ‘O,’ zei Sara, ‘Proficiat. Heb je al getest?’ Ik schudde van niet. Alsof we beste vriendinnen waren, zocht ze in haar handtas en gaf mij haar zwangerschapstest. Er zaten smalle roze en blauwe lintjes rond. Ze wees naar een hokje, ‘Hup, testen!’   Op ons trouwfeest kregen we een kleine eik uit eik. Ik vond dat triest toen. Eik kan bijna alles worden, waarom moet hij dan weer eik worden? Een klein eikje dan nog. Ik nam mijn telefoon, zocht zijn naam en schreef: ‘Kom ons halen, we zijn in Parijs.’

Tine Tytgat
0 0

Ver

Lourmarin: het bleef een lieflijk gezicht. Ik parkeerde dicht bij het kasteel en begaf mij eerst naar café Gaby. Het terras nodigde mij aanlokkelijk uit. Veel plaats was er niet meer. Het kleine dorp trok vele toeristen aan en er waren maar een beperkt aantal zitplaatsen te begeven. Ik behoorde tot de happy few en was niet van plan het eerstvolgende uur mijn zuurverdiende zitje af te staan. Het was altijd amusant het komen en gaan van de wandelaars te bekijken. Meestal was het ook grappig, zoals met die sjieke Amerikaanse dame die geen weg wist met haar dure huur-Mercedes-Benz (ik dacht aan het gelijknamige liedje van Chuck Berry). Mevrouwtje was blijkbaar gewend te parkeren zoals in haar thuishaven met zijn oversized parkings bestemd voor oversized limousines en dat lukte hier natuurlijk niet in dit piepkleine dorpje. Ik bestelde aan de garçon, die er eerder uitzag als een overjaarse gigolo, een frisse pint en une tarte aux poireau. Het heerlijk blonde gerstenat deed deugd, nadat ik de zon zolang gekoesterd had, en was op een wip opgedronken. Toen kwam het eenvoudige, maar lekkere preitaartje en dus vroeg ik ook maar een begeleidend glaasje witte wijn. Ik kreeg het terstond. Het was boordevol, zodat ik er eerst een slokje uit moest puren zonder het vast te nemen. Zonde om er maar een ietsje van te verspillen, dacht ik. Na mijn kleine lunch en een volgende blanc de blanc, strekte ik weer de benen om een bezoekje te brengen aan een mooie geschenkenwinkel. Het was nog steeds dezelfde oudere, deftige Franse dame die haar boetiek uitbaatte. Ik snuisterde wat rond, toen een grote, slanke jongedame met kort zwart haar, gekleed in een lange zwarte zomerjurk, kwam binnengestapt. De dames kenden elkaar en spraken over koetjes en kalfjes. Wel viel mij op dat de mademoiselle een opvallend, buitenlands accent had, dat ik niet direct kon thuiswijzen. Ze verdween opnieuw en een opgetutte en platinablonde Amerikaanse kwam binnen, vroeg wat uitleg omtrent een zilveren theeservies en verdween weer. Ik naderde de kassa en zei tegen de bazin dat ik hier vorig jaar nog geweest was en een fotokader had gekocht. We hadden toen nog een levendig gesprek gevoerd. “Ik dacht, toen u binnenkwam, dat ik u al eens ontmoet had,” zei ze. Ze verwees naar de vorige bezoekster: “Het krioelt hier van de Amerikanen,” merkte ze op, “en ze drijven de prijs van het onroerend goed naar onwerkelijke hoogtes.” Dat had ik inderdaad gemerkt als je in de vitrines keek van de vastgoedmakelaars. Een miljoen euro’s waren niet moeilijk kwijt te geraken. Ik nam afscheid van de vriendelijke dame en begaf mij naar de kunstgalerij die er tegenover gelegen was. Ik staarde onmiddellijk in de donkerbruine kijkers van la jeune femme en noir. Zij was het dus die de galerij uitbaatte. Twee kunstenaars stelden tentoon: een beeldhouwer en een schilder. Le sculpteur maakte enig mooie, menselijke figuren in brons. Ware het niet dat ze zeer prijzig waren, dan had ik graag zo eentje een plaatsje in mijn living willen bezorgen. Le peinteur was Daniel Brousse en zijn werken waren echte parels van de aquarelkunst. Dat heeft natuurlijk zijn prijs. De originelen waren voor mijn beurs onbetaalbaar, maar je kon er ook reproducties, met beperkte oplage, van kopen. En vermits ik nog een open plek op mijn livingmuur op te vullen had, was ik vlug bereid een relatief kleine som neer te tellen. De mooie dame pakte het ‘zicht over Lourmarin’ mooi in, en ze vroeg me waar ik vandaan kwam. “België,” antwoordde ik. “Dat was één van de mogelijkheden waar ik rekening mee hield,” lachte ze me gul toe. Er ontstond een klein brandje binnen in mezelf en ik dacht: pour un flirt avec toi, je ferais n’importe quoi, pour un flirt avec toi. Zij was, je gelooft het of niet, van Alaska. Na een vakantie in de Provence had ze besloten zich hier te vestigen en een galerie d’art te openen. Van het noordelijke Alaska (véél noordelijker kan bijna niet) naar dit zuiderse land moest toch een hele stap betekend hebben. “Maar daar heb ik totaal geen moeite mee gehad,” lachte ze breed uit.Met zo’n smile kom je natuurlijk ver. En ze kwam van ver.Ik was tijdens deze vakantie vele Amerikanen tegen gekomen. Zij was veruit de aantrekkelijkste. By far.

Marc M. Aerts
0 0

Vertrokken en vertrekken

Mijn auto betrad voorzichtig de kiezels van de oprijlaan, en we naderden Château La Canorgue. Ik parkeerde links onder de oude platanen en merkte op dat ik niet alleen was. Er stonden nog twee auto’s, één met Zwitserse en één met Franse nummerplaat. Ik ging de poort binnen en stond op een kleine binnenplaats. Rechts was er een deur die toegang verschafte tot la chambre de dégustation. Ik duwde het houten ding open en betrad het heiligdom. Dadelijk kwam ik oog in oog te staan met een jong Amerikaans koppel. Zij waren het met die huurauto met Frans kentekenbewijs. Het andere, wat oudere paar moest dan wel uit Zwitserland komen. Een mooie, voorname Franse dame trachtte de Amerikaanse jeugd op weg te helpen. De vrouwelijke kant van the American couple was de polyglotte, want zij deed al het vertaalwerk. Het waren hooguit mid-twintigers en ze zagen er uit als zijnde van (be-)goede huize. Hij vroeg telkens aan de kasteelvrouwe een bepaalde wijn te mogen proeven. De gastvrouw gaf tekst en uitleg in het Frans en de Amerikaanse vertaalde het voor haar boyfriend. Neen, getrouwd waren ze vast niet. Ik had de indruk dat hij het ganse wijnarsenaal wilde leegdrinken om daarna – zonder iets te kopen – goed beschonken verder te reizen met zijn vriendinnetje/tolk als chauffeur natuurlijk. Vrouwen kunnen nu eenmaal multitasken. Bij de pientere gastvrouw begon het te dagen en ze wendde zich tot mij. Ik vroeg de Viognier - mijn ontdekking van de avond ervoor - te mogen proeven. Geen probleem uiteraard. Hij was exquis. Tevens zag ik dat ze ook hun Chardonnay en hun rode wijn aanboden, dus vroeg ik ook die andere witte eens te mogen degusteren. Ook deze was voortreffelijk en had hetzelfde prijskaartje. Ik vertelde de châtelaine dat ik haar superbe wijn in een naburig hotelletje had gedronken en dit leek haar wel te bevallen. Ondertussen keek ik even rond in het wat wanordelijke maar gezellige kamertje. Ook de Zwitsers waren met hun proeverij gestart. Ze zagen er niet direct erg happy uit, maar ja die Zwitsers zijn meestal ook zo gereserveerd en ook niet echt vriendelijk te noemen. Anders was het gesteld met de Engelsman die kwam binnenwaaien. Hij hoefde helemaal niet te proeven. Hij wilde enkel zijn voorraad aanvullen. “Ik kom hier meermaals per jaar sinds ik mij hier in de buurt een mas heb gekocht. Hun wijn is uitstekend” verduidelijkte hij aan the American rookie en gaf hem een knipoogje. L’Americano bleef maar uitleg vragen en evenveel drinken. Ik wist genoeg en bestelde vier kartons Viognier. In een wip had de kasteelvrouw mijn bestelling klaar en ze deed er comme cadeau een fles Chardonnay bovenop. Een vrouw die haar wereld kent, dacht ik bij mezelf. Ik betaalde en laadde het bacchusvocht in mijn auto. De koffer, die ik vergroot had door de achterbank weg te kantelen, zat goed vol: een gedemonteerde mountainbike, een bijpassende valhelm, een voetpomp, een schilderij uit een galerie in Gordes, een pas gekochte windgong uit Maussanne, nog wat snuisterijen en dan de Viognier. De vlotte Engelsman kocht zes kartons rode wijn en weer was hij naar zijn Provençaalse woonstee vertrokken. De Zwitsers verlieten het kasteel. De man droeg een karton. Ze stapten in hun auto en vertrokken. Nog voor ik alles had ingeladen was het jonge koppeltje ook buitengekomen. “Het kost te veel om de wijn in Amerika te krijgen” zei het broekventje verontschuldigend tegen de vriendelijke kasteelvrouw. Ze trachtte geen spier te vertrekken.   Ik belandde, via een smalle zandweg, aan de achterzijde van het landgoed waar een vriendelijke man me begroette. Hij leek me wel de kasteelheer, weliswaar niet gekleed in fluweel en brokaat maar in een eenvoudige overall. Enkel op die manier kan je deze delicate wijn maken. Nog een nacht verbleef ik in deze heerlijke landstreek om dan naar huis te vertrekken.

Marc M. Aerts
0 0

Twee Amerikanen in Bonnieux

Mei 2000. Ik stuurde mijn autootje naar Bonnieux, een bergdorpje in de Provence dat geroemd wordt als één van de mooiste in Frankrijk. Het jaar voordien was het slechts een tijdelijke stopplaats geweest en nu wilde ik de kennismaking eens overdoen. Het stratenplan stond nog in mijn geheugen gegrift dus moest het de vorige keer toch indruk gemaakt hebben. Ik had nog enkele ansichtkaartjes van mijn vorig vakantieadres in een postbus te stoppen en toen ik deze had gevonden lachte een terrasje me toe. “Cela fait trois euros cinquante” zei het dienstertje tegen het Amerikaanse koppel tegenover me. De man betaalde met een briefje van twintig. “Hoeveel was het?” vroeg de vrouw aan haar echtgenoot. Hij zei niks en haalde zijn schouders op. “The waitress said it was three euros and fifty. Trois euros cinquante” vertrouwde ik, enigszins stout, de Amerikaanse toe. “Oh, thank you,” zei ze vriendelijk maar wat verbouwereerd. Ik bleef vrijpostig: ”That’s the advantage of being Belgian, we speak any language”. Ik geef toe, ik overdreef een beetje, maar ja ik was ver van thuis en niemand, buiten het Amerikaanse koppel, hoorde mij dat zeggen. “Is that so?” vroeg ze zich wel degelijk af.Ik kon er niet aan weerstaan om ééntalige Amerikanen eventjes te wijzen op onze polyglotte opvoeding in het kleine België. “Have you ever been to America?” had ze graag geweten. Ik knikte. “Wij wonen in Washington,” zei ze, “it’s a beautiful city”. Dat wilde ik graag geloven. “Nu gaan we naar Ménerbes waar deze schrijver heeft gewoond” en ze wees naar het boek op tafel ‘A year in Provence’. “Is Peter Mayle dan verhuisd?” vroeg ik. “Jaja,” zei ze.“Waarschijnlijk kreeg hij teveel bezoek van uw landgenoten” repliceerde ik op een alweer stoute manier. Maar mijn boude uitspraak viel in goede aarde en het koppel kon erom lachen alhoewel ik ze ervan verdacht mij in hun hoofd als brutale vlegel te verwensen. Wijselijk verborg ik mijn verlegenheid dat ook ik, zoals zovele Amerikanen, Engelsen, Hollanders en ga zo maar door, deze streek pas echt had leren kennen door de boeken van deze gewezen Engelse reclameman. Maand na maand beschreef hij in zijn befaamde roman de lotgevallen van hem en zijn vrouw tijdens de eeuwigdurende opknapbeurt van hun lieflijke Provençaalse woonstee. Tijdens het lezen van het boek kreeg je algauw zin om je wagen, de trein of een vliegtuig te nemen hier naartoe. Ik toch. “Enjoy your stay here,” zei haar echtgenoot en rechtte zijn rug. De dame uit Washington stond ook op en knikte instemmend. Ik bedankte ze en wenste hen hetzelfde toe. Ze begonnen aan hun volgende kleine trip. Dat hadden ze dan van de Europeanen geleerd. Zij maakten niet dezelfde fout als de meeste van hun landgenoten met hun: ‘if it’s Tuesday, this must be Belgium; if it’s Thursday this must be Rome …’

Marc M. Aerts
0 0

Positief reisadvies voor India

Positief reisadvies voor India:  DE TIEN GEBODEN 1. Gij zult niet opvallen   Neem (liefst onbewust) een aantal van de plaatselijke gewoonten over, kwestie van te integreren, dus camoufleren, dus minder op te vallen. In India betekent dat ondermeer:  - met je hoofd bijna nee schudden (alsof je zou tonen "allez dan, tis goe voor ene keer") wanneer je eigenlijk gewoon 'ja' bedoelt. - bij het drinken van een fles water giet je het water in je mond zonder de opening van de fles met je lippen aan te raken. - je voedsel zo vaak mogelijk met je handen opeten (NVDR: Joachim bedoelt eigenlijk één hand en alsjeblieft je rechter) 2. Loof de Heer (maakt niet uit welke) Vraagt iemand naar je religie? Kies er gewoon 1 uit: Christen, Moslim of desnoods Jehova, maar begin niet te lullen over atheïsme. Het is alsof je het Belgisch federaal systeem zou proberen uitleggen aan een Chinees in het Duits.  3. Vermijd overbodige ongemakken Ga je voor een lange busrit? Laat dan op je GSM een herinnering, genaamd 'rugzak', 15 minuten voor de geplande aankomsttijd afgaan om het bewuste voorwerp zeker niet te vergeten. Gaat de man in de zetel voor je even weg voor een plaspauze, draai dan ongemerkt zijn zetel wat naar voren, kwestie van wat meer beenruimte te scheppen voor jezelf. 4. Verwacht steeds het onverwachte Zelfs als je denkt in alle rust op het strand te liggen kan je wakker worden met een aap op je gezicht, een schijtende (doch nog steeds heilige) koe naast je, en mogelijk passeren er een paar zatte locals die lachend (!) een zeil versleuren met daarop open en bloot de lijken van 2 pas verdronken Indiërs. Dat er 5 minuten later een andere zatlap trots een 2de duim aan zijn rechterhand komt tonen, maakt de onvoorspelbaarheid alleen maar groter. 5. Gij zult nooit onder je bed kijken   Zoek nooit naar ongewenste levensvormen in je kamer. Wat niet weet, niet deert. 6. Wees nooit bevreesd   Voel je niet te snel bedreigd! Zelfs niet als je alleen in een afgelegen automaat geld afhaalt en er 15 Indiers binnenglippen om je hand te schudden, mee te kijken naar het computerscherm en vooral te profiteren van de gratis airco.   7. Wees geeeeeeeeedddddddddduuuuuuuuullllllllllllllllllllllllllddddddddddddiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiggggggggg en adem door je mond   Met een beetje pech sta je met je zweetsleffers en bagage 4 uur aan een stuk recht in een belachelijk volle trein. Met een beetje extra pech word je verdrukt richting een 170cm lage doorgang en sta je het langste uur van je leven in de deuropening van de wereldwijd gerenommeerde, door Unesco beschermde Indische treintoiletten. Nadat je beseft dat een uur je adem inhouden net iets te lang is, word je spontaan jaloers op de 2 zwarte, geurwerende tenten naast je en de moslima's die zich eronder verschuilen. Allah Akbar! Hun man gunde hen zelfs geen oogluikje! Ik kook vanbinnen, maar zie het oogluikend aan (komaan, deze woordspeling schreef zichzelf).    8. Wees mild ten opzichte van schrijffouten De lieve Indiers bedoelen het immers beter dan het klinkt: - French Fried (nee, ze willen echt geen Fransman frituren) - Chess omelet ( de Gary Kasparov onder de eieren) - T-shirt van Iran Maiden (de bekende Perzische Heavy Metalband) - Jackem Stood (rechtstreeks overgeschreven van mijn paspoort en geef toe: het klinkt beter dan het origineel) 9. Gij zult ten allen tijden flexibel zijn   Het moet gezegd: India is hemel en hel, slow motion en fast forward EN dit volgens mij meest diverse land ter wereld (qua cultuur, religie, hiërarchie en natuur) is tevens zowel middeleeuws als hypermodern                               kreupele naast straatkind naast mangoboer naast IT-specialist                     krot naast shopping center                                                                                                                                                                        Gladiator naast The Matrix                                                                                                  en ik ertussen als kameleon. Als je denkt tegen meer dan de helft van bovenstaande geboden te zullen zondigen... 10. Blijf hier weg en geniet ten volle van Belgie

Joachim Stoop
0 0

Kreupelvaart

daar in Zoutleeuwkocht ik een echte suikerspin,twee wonderschoenen en een hoed ik kuste het vaarwelmijn kalf dat niet verdrinken zouging op weg doorheen hetgeen waarvan ik heb gehoorddat het met veel gemak geschapen werd ik trok allangs de Dender en de Kreupelvaartover de kleine ring, zo naar de stadwaar ik het zag het groot geluklangdurig opgebaard in bleke kistenkoten, magazijnen vol een hagelbui, een kruis voorbijwat verder stond ik voor een deurmaar tijdelijk gesloten was het parlement der eeuwigheid   wat viel hier nog te zienhet neusgepeuter van een kleutereen pijnballet, de dronken dansvan een pineut misschien   die pitten van een papegaaiheb ik geweigerdeerst die spin die soms een beetjeaan mijn kin bleef kleven ik wou en vond er nietsgeen lentelanen, enkel zieke oordenstervende platanen, ook een ballondie niet meer vliegen kon   gezochtde bergen op, de stappen afgeteldmaar vond hem nietde route voor de smokkelaars van schaarse tederheid   wel een strandvol blote woordenkorrelzand en kleffe kraampjesmet gebak, wat leeg beton   wat nu? dan maar doorheen het niemandslandpeisvol vredig uitgestrektheel even rustzolang het magde grens is snel bereiktal gauw ook Betlehem een leegstaande barak kadaver van een vredesduif   ik wil niet naar de dode zeevoor zout met frietgeloof, mijn kindde afgeblazen stoomboot vaart niet meer   geef mij ook geen woestijnof dit doorboorde landmen ziet er nergens nogeen groene specht of bende spreeuwenenkel nog een olievogel kogeltjes van nu en van weleer wat rest is nog een spoor van donker bloedik ga voorbij het schuiloord van een bange godmaar langs de rovers van de laatste lachmoet ik niet meer de Eufraat roepteen zijarm lonktis daar het kleine pontwaar ik hem trefde gids voor mijen deze liedvergeten straatzangerwiens blik het al verraadtmaar dan in spiegelbeeld ik wil en ik besef het evenzeerdat dit het einde is       uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 0

Svetlana

De Rode Zee is van een extreem blauw. Er ligt een spaarzaam strandje langs. Het randje van een land in ontwikkeling. Strooien parasols. Half afgewerkte (of half afgebroken) toeristische infrastructuur. Ernaast een tent van UNHCR waar mensen in wonen – dit land is werkelijk tot de rand gevuld met vluchtelingen. Aan de overkant de Sinaï. Daar besmuikte gisteren een rookpluim van een bomaanslag dit intense tafereel. Nu omkadert vurig fuchsia van een bougainvillea mijn vista, oleanders gniffelen in de wind. Een rafelig strandje Voor dit multireële tableau, zit ik. Ik tuur de horizon af. Ik wacht op mijn man. Al weet ik hem gewoon onder dat strakblauwe wateroppervlak, voorzien van zuurstofflessen en een goede gids, ik stel me voor dat zijn wereld nu vol sirenen, heremietkreeften en regenboogvissen is. Maar zeker ben ik dat hij straks als een goedgeluimde Neptunus uit de branding zal verrijzen. In afwachting zit ik met Lana opgescheept. Op het half afgewerkte terras van de half afgebroken duikclub is ze niet met de lichtste aarzeling op me afgestapt. En tenslotte aan mijn tafeltje komen zitten. Lana moet een eind in de vijftig zijn, misschien zestig, of wie weet wel zestigplus. Aan Lana heeft de tijd nog niet veel aandacht besteed. Haar gezicht is bondig en vrij van fijne lijnen. Haar korte stugge haar kan, naargelang het felle licht, evengoed blond als grijs zijn. Onder haar rode koltruitje zit een slanke lijn in haar zij, waar ze voortdurend haar handen legt en cirkels met haar heupen wiegt. Lana houdt van honden (dat verhaal bespaar ik u) maar heeft met katten gemeen: haar lenige lijf dus, en meerdere levens. Die ze nu gul aan mij vertelt in een Engels met de afgemeten mechaniek van een notenkraker. In een vorig leven was Lana Svetlana. Een man, drie kinderen en een koude oorlog later is ze in de Golf van Aqaba verzeild. Haar nieuwe man is Jordaans, rookt en drinkt, heeft een hartprobleem. En liegt niet meer tegen haar. Hoe dat laatste zo is gekomen, dat krijg ik willensnillens te horen. Aan ‘in goede en kwade dagen’ had Lana haar Mohammed laten toevoegen dat hij zou stoppen met roken en drinken. Die extra trouwgelofte was de uitkomst van een voor haar zeer logische gedachtengang geweest: zijn hartinfarcten waren volgens de dokter het directe gevolg van zijn slechte gewoonten. Dus moesten die gewoonten Siberischkoud afgeschaft worden. Zo beloofde haar Mohammed. En zo geloofde zij haar Arabier. Tot ze hem op een dag betrapte. Rokend met zijn broer. Dat liet Lana niet over haar kant gaan. De poten van het ijzeren stoeltje gieren over de terrastegels als ze recht gaat staan en mij met een zwier van haar armen toont hoe ze de riem uit de broek van haar man sleurde en hem hiermee slaat. Mijn oren doen er pijn van. Voor mijn ogen lijkt het opnieuw te gebeuren: de ranke Russische slaat haar man voor het oog van zijn broer en wie weet de hele clan die er net op bezoek was. En haar Arabier, die gaat bij zijn moeder uithuilen. Maar het mag niet baten: de stamouders geven Lana gelijk. Trouw is een weids woord. En nooit gratuit. Dit moet even bezinken. Samen turen we naar de kruimelige bodem van het lege zwembad, Lana en ik. Over de manvrouwverhouding in deze maatschappij raak ik elke dag meer in de war. Over de liefde geen woord. Ik wil het niet weten, maar het lijkt me dat op het droge geen prijs voor Lana te hoog was voor de vrijheid om hier elke dag, wars van Rusland, naar het koraalrif te duiken. Volgt nog het verhaal van de straathond. Met de puppies. Maar dat bespaar ik u, zoals beloofd. Waar blijft Neptunus nu toch? Ik kan al niet wachten om straks het zeewier van tussen zijn baard te oogsten en gepekelde kussen van zijn mond te plukken.

Marjanne Sevenant
0 0

Ramadan Kareem!

Op de eerste dag van de Ramadan komt onze dochter uit school gefladderd met een papieren lampion aan haar hand waarop haar dartelheid zich in blauwe stippen en geel-met-roze wolken aftekent. ‘Dit, mama,’ zegt ze, ‘is een ramadan kareem!’ De r-en lopen sterk als Arabische koffie uit haar mondje. Dat de Ramadan zo tastbaar een luchtige lampion kon zijn, dat had ik op voorhand niet kunnen denken. ‘Maak dat je wegkomt voor de vasten begint!’, luidde het eenvoudigweg bij de andere vreemdelingen hier. Stoffige dagen, hongerige chauffeurs, dode winkels, eten noch drinken. Of bedreigingen als je het toch doet. Nu komt, zo leerden we al, het verblijf in een gastland met lusten en lasten. De Ramadan kreeg het voordeel van de twijfel. Bovendien schijnt hier nu elke dag de zon en vraag ik onze dochter soms om mij een wolk te tekenen zodat ik het bestaan ervan niet vergeet. Zo slecht kon het toch niet worden. En het beste was nog dat ik zelf niet zou vasten. En tastbaar werd de Ramadan. Op vele momenten, maar nog het meest van al in dat onbestemde land tussen de dag en de nacht. Net voor de zon de kim gaat kussen. Niet zoals anders slokt het donker de geluiden op. De muezzin klimt de minaret op en schraapt al zijn keel. Want deze keer gaat iedereen luisteren. Schotels worden dampend op tafel gezet. Water, dadels, vruchtensap. Sigaren en aansteker grijpklaar gelegd. Hoort!, hoe de mensen zich naar hun huizen haasten. Geroezemoes en gekonkelfoes. Tot dan, de muezzin zo verlossend de nacht inzingt. Komen eten! Daar tinkelt overal het bestek. De iftar begint. En later, terwijl de volle maan over de stad zeilt, waaien vanaf de minaret eindeloos woorden aan tot bij de sterren en wie het horen wil. Alles komt goed, zo klinkt het. Als sprookjes van duizend en één nacht. Op ons terras zijn onze avonden gevuld. Van een wereld rondom waar wij maar schaars deel aan hebben. Af en toe breekt de klap van een vuurpijl buiten of het sissen van een voetzoeker. Wij denken na over de dagen. Over de tijd die nu met twee tempo’s lijkt te gaan: loom en trager, nerveuzer en koortsachtig rijk en vol. Tot op een nacht percussie en een lallende stem tegen mijn slapen komen gebotst. Bijna roep ik om mijn moeder. Tot ik weer weet dat ik zelf mama ben – hopelijk sliepen de dochters er doorheen. Dwars door ons huis lalt de man, zo lijkt het wel. Zijn stem verwijdert zich, maar het bonzen stopt niet. Of neen, dat is mijn hart. Op de klok is het twee uur dertig, 2.30u in de ochtend! ‘Het is niet omdat jullie Moslims het nachtje doordoen, dat je ons erbij moet betrekken!,’ denk ik het hele ontbijt lang. De volgende nacht is de lallende man er weer. Heeft nu nog geen enkele buur hem een schoen toegeslingerd? En de nacht daarop opnieuw. Wat een tolerantie! Of er moet een verband zijn. En zoals met alle raadsels in dit samenleven hier, leg ik het voor aan mijn Mevrouw de Uil. Mevrouw de Uil, dat is Miss Hanan. Zij is de directrice van het schooltje. Miss Hanan, voor wie ik een groeiend respect koester. Niet in het minst omdat zij de mooie combinatie bezit van gulle wijsheid en kinderlijke blijheid. Wanneer ik voor haar de nachtelijke onderbrekingen van percussie en dronkemansgebras op mijn vingers tel, beginnen haar ogen te glinsteren. ‘Bestaat dat nog?,’ roept ze uit, ‘Waar woon jij wel?’ Zij spreekt de woorden alsof zij daar ook wil wonen. Want in onze wijk, zo blijkt, flakkert een oud gebruik weer op. De trommelaar. In ruil voor wat eten haalt hij de mensen uit hun bed. Zo hebben ze tijd genoeg voor de maaltijd tot de muezzin weer tot de orde van het vasten oproept. In de zomer wordt het vroeg licht. De nacht daarop gaat de folklore aan mij voorbij. Ik word niet meer wakker. Ramadan kareem!

Marjanne Sevenant
0 0

To be

Lieve landmeter, Slechts rakelings zijn onze levens langs elkaar gescheerd. En toch, niet omwille van de alliteratie hierboven, noem ik jou ‘lief’. Je was, na al die maanden in dit land, de eerste die mij vroeg of jouw roken in mijn buurt mij niet stoorde. Alleen al daarom. Veel weet ik niet over jou. Je afkomst en je beroep. Vanwaarbenje en watdoeje. Dat was genoeg voor mij. Het riep een wereld voor me op. Landmeter, uit Syrië. In het lauwwarme uur aan het eind van de dag legden onze schaduwen zich samen op de stenen zitjes van het Romeinse theater in het hart van Amman. De kleine vedetten van de avond lieten op zich wachten. Niets in in dit land begint op tijd. Jij en ik geraakten aan de praat. Of ik het niet erg vond dat het theaterstuk Arabisch gesproken zou zijn, wou je weten. Ik weet niet of ik jou heb kunnen uitleggen hoe ik daar hoegenaamd niet aan tilde. Dat het voor mij genoeg zou zijn om te zien en te horen. Shakespeare door een groep kinderen uit het grootste Syrische vluchtelingenkamp in Jordanië: Zaatari. Shakespeare en Zaatari in één zin, dat volstond. Van België wist je dat het er goed leven is. En je kende één stad: Brugge! (Van de film “In Bruges”.) A small town, zei je, almost a village. Tjaa. En je had gehoord dat in België homo’s homo’s mogen zijn. Ik stond bij die kennis van jou niet lang stil. Maar achteraf beschouwd, je witte T-shirt met een V-hals tot net boven je gitzwarte borsthaar, wie zal het zeggen en wat doet het er toe. In Damascus heb je nog familie wonen, vertelde je. Ze willen er niet weg. Het is er relatief rustig. Zou dat op den duur wennen, dat geroffel in de verte en mensen die daarvan sterven? Ik heb het jou niet gevraagd. In Saudi Arabia had je een goeie job. Maar tegenwoordig is de verblijfsvergunning voor een Syriër jou te duur. Dus leef je in Amman. Illegale ober (maar zo ga ik jou dus niet aanspreken). Je hebt vele vrienden hier. Allemaal Syriër. Verbeeldde ik het mij of ging er een rilling door de lauwe tribunes, toen over het orchestra daar beneden plots een kleine jongen zonder benen werd gerold? Een andere jongeman, ook in een rolstoel, tilde de jongen op tot ver boven zijn hoofd, tot dichtbij het heldendom. En schaterlachen dat die twee deden. Zoveel andere dingen om naar te kijken in dat Romeinse theater, maar volgens mij had iedereen net dat gezien. Kreeg jij, lieve landmeter, daar ook kippenvel van? En toen begon het. Een roedel zwarte kopkes stoof het theater binnen. Samengebracht door de echte tragedie en de tragedie van Hamlet. Glitterpailletjes, sluiers, speelgoedzwaarden, krullepruiken, koning en prinsessen. Ze speelden het woestijnstof van de stenen. Boven het theater werd de avond van terracotta. Tegen de moskeeën knipte het groene neonlicht aan. Hoog aan de hemel dansten twee vliegers muisstil. Toen begon de stad de zonsondergang in te zingen. In het theater stroomden alle grote mannen tussen de tribunes naar buiten en haastten zich naar het gebed. Maar niets bracht de jonge acteurs uit het lood. Niet alleen door een taalverschil had ik het eind van het stuk niet zien aankomen. Toen de nieuwbakken acteurtjes zich in lange rijen opstelden, en met hun kartonnen wapentjes fiks in de hand de steile trappen tussen het publiek omhoogklommen. Toen het plots zo luid en overtuigd uit hun borstkasjes klonk: “To be or not to be!”. Tot ver boven de vliegers ging het. “To be or not to be!”. Ik hoor het nog in mijn hoofd! Het was geen stofje in mijn oog wat mij parten speelde. Na het eindeloze applaus voor het stuk, en voor veel meer, gingen jij en ik elk weer naar ons eigen leven. Ik kwam thuis en sloeg stomweg de krant open. Een fotoreportage. Een meute zwarte kopkes in het rosse gras. Met zelfgemaakte speelgoedwapens in de weer. Het konden mijn steracteurtjes zijn. In de velden rond hun vluchtelingenkamp in Jordanië waren ze aan het oefenen voor Shakespeare’s tragedie. Dat dit in mijn Belgische krant kwam! Tot ik de titel boven de reportage las: Kindrebellen. En de tekst langs de foto’s. Deze kinderen waren niet in Zaatari. Ze waren nog op het Syrische platteland. Ze hielden generale repetitie voor een echte tragedie. Lieve landmeter uit Syrië, naar de tragedie in je land kijk ik evenzeer met ongeletterdheid. De plot begrijp ik niet en evenmin zie ik het einde aankomen. Maar tegen beter weten in hoop ik heel vurig dat jij binnenkort weer land mag meten ginds. Het ga je goed, hier en nu en ginds en later, Marjanne

Marjanne Sevenant
0 0

Van weg geweest

Er is een knalgeel eendje voor Julie. Het rinkelt en knispert een beetje als je erin knijpt. Ik reik het haar aan. Ze brengt haar beide armpjes omhoog, strekt haar vingertjes uit en plukt het met twee handjes uit mijn handen. Aangereikte dingen met twee handen aannemen, in India heb ik geleerd dat het in Azië een gebaar is van respect. Ik heb het altijd een mooi gebaar gevonden. Alsof je iets ten volle grijpt. Van overal neem je iets mee. Het brengt me bij mijn mijmeringen op de fiets wanneer ik het bochtige pad neem langs de rivier op weg naar mijn werk. De rivier geeft meer stenen bloot dan anders. Het groen is uitbundig nu, het schreeuwt in vele vormen. Mijn mond valt open en er dansen muggen binnen. Ik verslik me in de natuur. Soms ligt een dikke tak op het pad na een donderstorm – zo heet het hier – , waar ik dan mijn fiets overheen moet tillen. Een stuk bos dat praktisch begint aan onze voordeur, en elf kilometer verder praktisch eindigt aan de glazen draaideur van mijn kantoorgebouw langs Pennsylvania Avenue. Een man in uniform met witte handschoenen laat me binnen en wenst me een mooie dag. Stel je dat even voor. Enkele blokken verder ligt het Witte Huis en daarvoor het IMF dat sinds kort een nieuwe baas heeft, ik las het nog in de krant. De dijk ("Boardwalk") in Oceancity Stel je dat even voor. Soms zeg ik dat tegen mezelf. We mogen stilaan beweren dat we een vol jaar hier zijn, een vol jaar niet meer in België geweest. De dingen wennen. Er komen schuurplekjes op het laagje chroom van nieuwigheid. Ik stel dit niet zonder spijt vast. De dingen vallen minder op. Sommige dingen heb je, zonder dat je het wist, volledig aanvaard. Koffie van Starbucks. Bij wijze van voorbeeld. Dat men er koffie uit papieren of plastieken bekers drinkt, als op een Vlaamse kermis of een muziekfestival omdat het daar niet anders kan. Mee-békeren. Dat men je toelaat er allerlei smaken en brouwsels en poeders aan toe te voegen. Alsof koffie pur sang niet lekker zou zijn. Het went. Vorige week bestelde ik een Frappuccino decaf hazelnut flavor no sugar 2% milk no topping, en ik vond het lekker. Had niets meer met café frappé of cappuccino vandoen, maar op zichzelf mocht het er zijn. Of ik neem de metro naar het werk. In het station waar ik opstap, heb ik een gesprek met een Canadese die hier een stage komt doen en zich over de metro in DC verbaast. Onderweg tel ik de Ipads niet meer op één hand – hoe donker ook de metrogangen, er zijn vele vensters op de buitenwereld. In het station waar ik uitstap, heb ik een gesprek met een man die, zo blijkt, voor Obama heeft gewerkt toen die nog senator was. Voor het loket wenst een man van Metro elke reiziger in de stroom een heerlijke dag toe. Zou dit tot zijn welomschreven takenpakket behoren? Ik sluit het niet uit. Boven aan de roltrap hoor ik van een zwarte man dat ik er goed uitzie vandaag. Stel je voor. (Pendelen of op straat komen tout court, is hier goed voor je zelfbeeld of dat van je kind: what a gorgeous baby you have! Nice shoes! Dus: heb je een off-day, ga effe strollen). Ik heb het nooit dagelijks gedaan in België, dit conventionele openbaar-vervoerspendelen. Ik vraag me dus af of een doordeweekse Belgische pendelaarsdag naar hartje Brussel ook zo vrolijk kan starten. Graag traag, spelende mensen in Annapolis Ik vraag me veel af. Of wij, bijvoorbeeld, over enkele weken weer ginds, een laagje chroom van nieuwigheid op de Belgische dingen zullen weten? Nieuwe terrasjes in Gent, bijvoorbeeld. Of oude die er anders dan vroeger uitzien. (Nog gezelliger?). Nieuwe layouts in de wegen, de gebouwen. Een nieuwe regering. Of oude dingen die ons vroeger nooit opgevallen zijn. Onkruid langs de pechstrook. Smalle wegen, tramsporen en kasseistenen. Veel blanke mensen. Hoofddoeken. Authentieke endogene bouwstijlen, die hun plaats kennen. (Toscaanse kerken midden in DC, het wil maar niet wennen). Geen baby change station in elk toilet, en al helemaal niet bij de mannen. Gras in de tuin dat gewoon zichzelf mag zijn, blozend van droogte of gezond groen van regen (liever dat eerste in augustus :-)). Vrouwen van middelbare leeftijd die nog rimpels hebben en ook mooi zijn. In de supermarkt zelf je tassen met boodschappen vullen, niemand die dat voor je doet, je gul een prettige dag wenst, en jou doet wankelen omdat je niet weet of dit allemaal een fooi behoeft. En geen kat op straat die vraagt hoe je het maakt vandaag. Ik vraag me ook af hoeveel Amerika we in België zullen bespeuren. Het nieuwe continent dat het oude verovert. Het is al langer aan de gang. De geschiedenis, maar dan omgekeerd. Ongemerkt gebeurt het. Starbucks komt naar Gent, vind ik geen appetijtelijke krantenkop. Liever heb ik zelf naar Starbucks te gaan dan dat Starbucks naar me toekomt. Een stel nieuwe ogen om naar de dingen te kijken. Het zou reuze zijn. Kristalklare blik. Ze haken zich vast aan de mozaïekjeslamp tegen het plafond. Tot ze moeten lossen omdat ze haar hoofdje geen driehonderzestig graden gedraaid krijgt. Soms kan een hoofd toch ernstig in de weg zitten.

Marjanne Sevenant
0 0

Systeempje

Veel is er niet nodig. Zes blokken, een oud botervlootje, een lege fles, drie ringen, een knoopje aan het truitje. Met korte zuchtjes en kleine handjes dropt ze blokken in potjes, duwt ze ringen tussen de spijlen van haar box, keilt ze de fles naar de dichtste verte, draait ze minutenlang aan het knoopje. Soms doen ook de voetjes mee. Om een potje vast te klampen dat onbedoeld de dieperik in dreigt te gaan. Zuchtjes. Soms wat geneurie. Een mini kortverhaaltje in een klankrijke taal. Er is niemand meer in de kamer. Al ben ik er nog, ik ben van geen tel. Alleen het kleine meisje met haar mini handelingen. Ik kijk en kijk. Of er een systeempje schuilgaat achter de eindeloze verrichtingen van de tien vingertjes. Want met zo’n serieux gebeurt het dat het wel niet anders kan. Misschien zit zij over mij met dezelfde vraag. Of het tokkelen van tien vingers op wat meer knopjes een vernuft systeem verbergt. Soms is er wat meer nodig. Een paar andere handen. Die wuiven naar haar vanop afstand. Ze wuift terug, met één handje. Het andere zit aan haar oor. Dat systeempje ken ik al: een beetje moe. Of een stem vanaf de overkant die zegt: doe maar, je kunt dat wel, je doet het goed. Ik ben er tóch nog. Maar vaak is er niet veel nodig. Zelfs haar tongetje hangt windstil uit haar mond terwijl ze met grote ogen de prompte gevolgen van haar daden observeert. Er hangt een aura van focus en bezieling rond haar box als zij daar is. En stond haar box in Peking, Tokyo of Dakar, het zou niet anders zijn. Zo kijken wij naar haar. En zien onszelf. Onze box staat in Washington. Er is wat materiaal voorhanden. Potten en pannen. Een tournevis. Twee wielen. Of vier. Een weg. Daarmee verrichten wij onze handelingen. We fietsen. Wandelen. We gaan werken. We koken of bestellen. We eten lekker. We verleggen onkruid en grenzen. We duwen doosjes in dozen. We kletsen. We forwarden en deleten. Gooien doosjes weg. We praten. Ontdekken weer nieuwe doosjes die er gisteren nog niet leken te zijn. We slaken grote zuchten. Schudden ons hoofd. Glimlachen. We nodigen uit. We wuiven uit. We onthalen. We smeden banden. Plannen. We ontdekken. We bakken brood. Soms pannenkoeken. We lezen. We kijken. We kijken uit. Maken schoon. We schrijven. Draaien potjes dicht. Zoeken dekseltjes. Niet noodzakelijk in deze volgorde, maar wel vaak in dezelfde volgorde. Of hoe je ook in den vreemde op den duur aan routine gaat doen. Aan systeempjes. We hebben ons gewoontes eigen gemaakt. Of zij ons. We volgen bekende routes. Gaan naar bekende plaatsen. Op dezelfde tijdstippen. Met dezelfde mensen die bekender worden. Ongemerkt is alles vertrouwder geworden. En waren wij in Peking, Tokyo of Dakar, zou het dan anders zijn? Dan is er een man. Temidden van gewoonte. Aan de rand van de luide weg. Wacht hij tot het verlichte mannetje aan de overkant op wandelen gaat staan? Hij wiegt met de heupen. Hij danst bijna. Richt zijn gezicht naar de hemel en lacht bijna. Grote ogen, zo open dat ik in zijn hoofd kan kijken. Hij zou hier wel willen blijven staan. - He’s good, zegt hij dan. Hij knikt naar de andere man die de ziel uit zijn lijf staat te spelen in de grijze metrohal. Tussen de doffe pendelaars is zijn saxofoon van puur goud. - O yè!, zeg ik. Wieg ik nu ook een beetje? - I’ve got all his CD’s. He’s too good for the street. Zijn hand duikt in de zak van zijn mantel. Het mannetje aan de overkant springt op wandelen. De man beent in de andere richting weg. Een dollar in de hoed. De muziek stopt niet. Wel de donderdagochtendroutine. Even. Met een halve danspas op het zebrapad. Veel is er dus niet nodig. Wel net genoeg. En af en toe een stem vanaf de overkant die zegt…

Marjanne Sevenant
0 0
Tip

Avocado

Net voor ze de avocado in tweeën gaat snijden, aarzelt het mes in haar hand bij de schil. Nooit heeft ze hem deze vrucht zien eten. Hoe zou dat zijn? Misschien zoals toen, tijdens de trekking, die avond op de pas. Waar landschappen als decorstukken elkaar verdrongen om een streling van het laatste licht op te vangen. Terwijl ze even uitrustten bij de top van een kleine heuvel, had ze een appel in stukken gesneden en met hem gedeeld. Stil nam hij de stukken van haar over en hoewel hij volledig in zijn schrift opging, at hij ze gretig op. Hij smakte erbij. Toen ze hem daar voorzichtig op wees, zei hij dat hij erover aan het schrijven was. Over de tocht door de bergen, over de appel, over haar. Luidop had hij alles vertaald voor haar. Met dezelfde gretigheid had hij medicijnen gegeven aan de zieke vrouw in het kleine donkere keukentje van de familie bij wie ze die nacht zouden verblijven, had hij geprobeerd zijn gasvuurtje te verkopen op de camping, had hij in het grote krentenbrood gebeten en haar voor het eerst gekust. Het is de eerste avocado die ze eet sinds ze terug is. De vrucht is perfect rijp. Het mes valt bijna door het vlees. Ze ziet het satijngroen al voor zich. Zoals de gerstvelden die oogstklaar lagen als tapijten rond de dorpjes op de hellingen. Temidden die velden had ze lange gesprekken gevoerd met hem. Eerst zonder hem. Toen hij nog op haar aan het wachten was in een stoffig dorp. Vlug genoeg met hem, toen de kleine riviertjes rood werden als slagaders bij zwellende harten. (Waar ze hem moest uitleggen dat het door de pigmenten van de textielverven kwam en niet door het bloed van slachtingen.) Maar misschien had hij haar veel meer bijgebracht. In die korte tijd. Eerst en vooral had hij haar een nieuw scheppingsverhaal gegeven. Daarna werd hij ziek en leerde hij haar om bij hem te zijn. Ze leerde op hem te wachten. Op andere dagen had hij uit haar verhalen gepuurd. Dan luisterde hij met al zijn oren. Wanneer hij terug aan het praten ging, kwam soms een oud verdriet tegen de oevers van zijn ogen gerold. Ook al spraken ze een andere taal en proefden de woorden soms vreemd, ze dacht dat ze elkaar begrepen en samen konden reizen. De laatste helling waren ze rennend en rollend naar beneden gekomen, joelend als kinderen. Geen zinnen meer. Ze scheidt de helften van de avocado en voelt hun weerstand. De militair in het kleine luchthaventje moet het ook gevoeld hebben toen hij hen afscheid zag nemen. Tegen alle regels in liet hij hen samen in de passagiersvertrekken toe. Prachtige woorden vonden ze uit. Afscheid en afwezigheid zouden niet gelijk zijn. Ze neemt het zoutvat. Te veel zout regent neer op het glanzende vruchtvlees. Hoe vaak heeft hij haar er niet voor gewaarschuwd. En ook voor te veel zon. Ze glimlacht. De gepolijste pit glijdt uit haar handen. Ze probeert hem nog op te rapen, ze krijgt er geen vat op. Als in het midden van een verhaal voelt het.

Marjanne Sevenant
29 1

AGUARDIENTE

een beeld van het groezelige Havana aan de hand van twee tekstfragmenten Mijn gelaat gloeit door de rode bol die langzaam in zee zakt. Quasi het gehele jaar gaat de zon hier tussen zes en zeven onder. Een rozig strijklicht streelt hun gelaat dat verschoten is, verschaald als een lauwe pint. De verweerde façades tonen zich ongegeneerd aan de voorbijgangers. De moordende zon, de regenbuien, de bijtende zoutlucht en de cyclonen hebben het gedaan maar bovenal de institutionele verminking. Badend in de alomtegenwoordige diesellucht werden de neoklassieke gevels grondig gepatineerd. De muren vertonen de strepen en de vlekken van een uitgedroogde fontein alsof ze al sinds de eerste dag onder er een niet aflatend regengordijn hebben gestaan. Arduinen portieken, smeedijzeren ankers, marmeren medaillons, corinthische bladmotieven, alle gevelornamenten zitten onder een aangekoekte laag van roet en stof. Slib heeft zich vast gekorst in de verbrokkelde façades die groezelige solares maskeren. Met een bruusk gebaar stelt Miguel zich recht en gaat buiten een luchtje happen bij Arsenio. Het gepalaver van de habitués blijft nazinderen en El Niño lult wat over het colawinkeltje van zijn grootvader in het Matanzas van vóór de revolutie. (...)   Tijd om de blaas te legen. Het zijn geen viooltjes die ik ruik zodra ik tegen de deur van dit 'zwijnenkot' aanduw. 'La patria o la muerte?'[1] Martelaren voor de vrijheid? Is er iets mooiers dan sterven op het slagveld van de platgetreden soortgenoten? Dat dient de niet zo alerte kakkerlak zich af te vragen wanneer zijn rugschild onder mijn zool kraakt. Met zijn groezelig emaille van aangekoekte fluimen mag de latrine van La Esperanza de plee van El Rapido naar de kroon steken voor een nominatie : “meest pittoreske sanitair van Zuid-Amerika”. Op de donkergele pisbouillon danst een brij van verdronken vliegjes, gehaast schudt ik de laatste druppel af voor ik bezwijk. Ik draai om en kijk tegen een bezweet gelaat, met een zenuwtic op  de ogen, aan. Het is de kerel met zijn ‘dreads’ die mij daarnet nog zat aan te gapen. (...) [1] Revolutionaire slogan : "het vaderland of de dood!"

Philippe Marmenout
18 0

Terug naar de kust

Laatst was ik nog eens in België. Ik ben het landje in 2003 ontvlucht maar kom er nog af en toe.  Mijn moeder woont er namelijk. In Knokke dan nog wel. Het mekka van de nieuwe rijken. Waar mannen op zondag in de rij gaan staan bij de bakker en vogue omdat ze gehoord hebben dat daar  de beste pistolets worden gebakken.  Waar Lippens het al jaren voor het zeggen heeft. Waar ik van zijn leven geen voet zou zetten maar door omstandigheden al 48 jaar af en toe verblijf. En mijn  moeder woont er dus.  En ze moest naar het ziekenhuis. Genoeg redenen om dat vermaledijde oord nog eens op te zoeken. Dat ziekenhuis, een angstige moeder, een vochtige kelder, het platte land.  Het mondde uit op een vriendelijke confrontatie met het verleden. Nieuw waren de ooievaars, de uit het niets opduikende kunstwerken en een labrador pup die naar de naam Sean luisterde. En ik heb ook het schoonste strand van Nederland ontdekt, heb er zelfs een wijntje gedronken en ik heb een wereldvredesvlam gevonden in een onooglijk polderdorpje. Misschien heb ik zelfs een vlucht regenwulpen gezien. Het gelijknamige boek heb ik in een vorige leven gelezen. Een vorig leven. Dat is 40 jaar geleden. Het strand aan de Lekkerbek, vlak voor het Zwin natuurreservaat in Knokke-Zoute leek immens. Nee, het WAS immens. Je moest immers wel 20 treden af voor je op het zandstrand stond. En bij laagtij moest je echt wel een eindje stappen alvorens je voeten het zilte nat konden voelen. Hoe dichter je bij de zee kwam, hoe natter en donkerder het zand. Je voeten werden erdoor opgezogen. Het leek wel drijfzand. En je wist dat er een leven bestond net onder dat laagje zand. Dat zag je aan de zandslangetjes die overal verspreid lagen. Slangetjes zand. Afkomstig van een of andere krab. Er waren krabben en massa's schelpen. En amper mensen. Toen waren er ook nog "brislams" (verbastering van het Franse brise-lame) zoals mijn neefjes en ik ze noemden. Golfbrekers zijn dat. Het was er eigenlijk gevaarlijk vertoeven vanwege de stromingen errond. Je gleed er ook ontzettend makkelijk af. Maar het was er zo heerlijk om op avontuur te gaan. En je kon er als het ware de zee opwandelen want als je op het einde van de brislam stond, was de dijk heel ver weg en leek je heel even een deel van de zee te worden. En wat was er veel leven in die plasjes die overbleven nadat het hoogtij was geweest! Mosselen, krabben, scheermessen (je weet wel, die langwerpige schelpen), af en toe een vis. En op het strand zelfs regelmatig haaientanden. Die zouden 40 miljoen jaar oud zijn. Ik herinner me nog erg goed een legendarische storm. Het moet ergens eind jaren zeventig geweest zijn. Mijn oudste neef en ik hadden onze skateboarden boven gehaald. En op de dijk, skateten we, met een plastic zak als windzeil boven onze hoofden. Het ging ontzettend snel! En we lachten als gekken en waren oprecht gelukkig. De zee kwam toen tot aan de dijk, tot aan de bovenste van de 20 treden en nog veel verder ook. In een mum van tijd was de dijk ondergelopen. Die golven tot net achter het huis waren een fantastisch zicht.  Ik keek naar de grijze zee en zag het nog grijzere water kolken. Ik voelde ontzag. En werd bang. Mijn neef maakte het nog erger door me vreselijke verhalen te vertellen over drijfzand, draaikolken en dolgedraaide kwallen. Het regende, woei en kolkte dat het een lieve lust was en het eindigde met een verplichte terugkeer naar ons familiehuis, op de Lekkerbek, aan de Zoutelaan. Want het werd te gortig. Zelfs voor twee tieners met een skateboard.  Ten Putte heette het huis van mijn grootouders. Met op de veranda een emmer water waar we onze voeten in moesten wassen als we van het strand terugkwamen. Dat deed mijn oma natuurlijk om te vermijden dat het hele huis tot zandbak zou verworden. Dat huis met de vele geheime en niet gebruikte kamers staat er al lang niet meer. In de jaren tachtig begon namelijk de waanzinnige immobiliënrace aan de Belgische kust. En oma en opa hebben het nog lang kunnen tegenhouden, tot ook zij overstag gingen en Ten Putte verkochten aan een of andere genadeloze makelaar. De villa, onze villa, een parel uit de jaren dertig, een schoonheid, een familiehuis, een karakterkop moest verdwijnen. Om plaats te ruimen voor zielloze appartementen. Ik ben laatst nog eens gaan kijken naar Ten Putte (ze hebben de naam behouden), naar de Lekkerbek, naar Het Strand. Was het misplaatste nostalgie (ik ben niet echt een nostalg, maar Ten Putte ligt gevoelig, ik geef het toe) dat me dreef, of een denken aan mijn grootouders die al lang gestorven zijn, aan mijn neven en nichten die ik op een enkele uitzondering na nooit meer zie, of was het een gevolg van mijn recente scheiding van een man waar ik meer dan 20 jaar lief en leed mee heb gedeeld, of was het gewoon een opwelling? Ik weet het nog steeds niet. Het huis is weg. Maar onze buren, de ouders van Jacky Ickx, de F1 chauffeur, hebben stand gehouden. Hun huis staat er nog. Dat deed me plezier.  Ik heb jaren een hekel gehad aan Knokke, aan de m'as tu vus, aan de nieuwe rijken, de absoluut niet discrete charme van de bourgoisie, aan de truien op de schouders van mannen met foute schoenen, van de bontjassen en de kakmadammen, van de Avenue Lippens (zoals de Lippenslaan steevast wordt genoemd) die zo leeghoofdig is dat je haast spijt krijgt van die paar neuronen in je hoofd omdat ze je zo verloren laten voelen, aan de volgebouwde dijken enz. En kijk, anno 2014 is dat er allemaal nog steeds. En op de dijk is het nog erger geworden. Hele stranden zijn nu privé domein van de bar-en of restauranthouders. De golfbrekers zijn weg, het strand is opgehoogd; daarvoor zijn miljoen kilo's zand nodig geweest. Dat hebben ze moeten doen om dat de stormen uit de jaren zeventig en tachtig levens hadden geëist. Maar ik heb toch nog het Knokke van mijn kindertijd kunnen terugvinden. Neen, ik ben geen wafel gaan eten bij Marie Siska zelfs al bestaat dit legendarisch eethuis nog, ik heb ook de ijsjes van De Post niet gegeten (die bestaan namelijk niet meer) en zelfs mijn boekhandel Corman is verhuisd en heb ik ook niet bezocht. Maar...en ik geef het node toe...  ik moet toegeven dat Knokke ook wel meer is dan al dat vreselijke dat ik hierboven beschreef.  Ik heb gefietst door het Zoute met de unieke witte huizen met rode daken. En ja, er staan vreselijke Porsches en andere Cayennes voor de deur en waarschijnlijk wil ik 85 % van de eigenaars zelfs niet kénnen, maar de wirwar van straatjes afgebakend door knotwilgen, de prachtige Engels cottage stijl , de eenheid van kleuren en de klank van de meeuwen en de zoute zeelucht...ik geef toe, het is uniek. En dan nog verder naar het Oosten:  het Zwin reservaat. Eigenlijk een oude verzande zeearm dat al sinds de 18de eeuw privé bezit was van de Lippensfamilie maar sinds 2006 een Provinciaal Domein is. Vandaag is het gesloten om weet ik veel wat voor reden, maar het is gelukkig toch deels toegankelijk. Het Zwin is een uniek natuurgebied dat Nederland met België verbindt. Het was 20*c die dag in Knokke. De lucht was knalblauw, de ooievaars van het Zwin in een decadent sociale bui en het strand aan het Zwin was leeg. En als kers op op de taart doemt er totaal onverwacht een gigantische haas op. Het blijkt een kunstwerk van de Britse beeldhouwer Barry Flanagan te zijn.  Eventjes lijkt het alsof kunst de natuurelementen kan verbinden: de Noordzee, de lucht,  het strand en de schorren.  Ik fiets doodgelukkig naar het huis van mijn mama. Overtuigd dat het wel goed met haar komt.En vermijd daarbij zorgvuldig de Avenue Lippens.

Nathalie
14 0