Zoeken

Net (niet) als toen

Terugdenken, mij in gedachten verplaatsen naar iets dat ik vroeger beleefd heb. Het overkomt mij regelmatig en neemt toe naarmate de jaren verglijden. Robbert Welagen schreef op pagina honderdnegentien van zijn tweehonderdtwintig pagina’s tellende ‘Verre Vrienden’: Misschien is het terugdenken aan een tijd belangrijker dan het beleven van die tijd. Daarvoor hebben gebeurtenissen plaats gevonden: om ze te herinneren, te bespiegelen en erover te mijmeren. Je hebt maar een paar gebeurtenissen nodig, een handjevol plaatsen, geuren, tinten, geluiden en indrukken, als brandstof voor de rest van je leven. “Opa wat vertel je nu? Wij zijn amper met vier en hebben drie toiletten en twee douches. Jij beweert dat je maar één toilet had en geen badkamer in een huis waar jouw ouders met acht kinderen samenleefden.”Toch was het zo, ik was amper drie toen wij het huis betrokken waarin enkele maanden later mijn jongste broertje geboren werd. Mijn kleinkinderen vinden dat ik teveel fantaseer wanneer ik hen verhalen uit mijn jeugd vertel.“Het was een nieuwgebouwde woning, maar er waren nog geen verharde straten en geen nutsvoorzieningen dus geen leidingwater, riolering of gas. We hadden twee waterputten, één met drinkbaar en één met regenwater. Die werden bediend met mechanische pompen. Voor ik naar school ging moest ik om mij te wassen eerst een teiltje water pompen aan een stenen wasbak.”“Wat?! Hadden jullie geen stortbad?”“Neen, maar wij waren altijd netjes gewassen en gekleed, hoor. Alle slaapkamers lagen op de eerste verdieping. Wie ’s nachts moest plassen ging daarvoor niet naar beneden. Op de overloop stond een nachtemmer met een deksel, wij noemden het de pispot. Soms werd ik in het midden van de nacht wakker en hoorde het geklater van een van mijn zussen op de gang.”“Stop, opa, nu overdrijf je echt!”

Vic de Bourg
18 2

Van de dag af

In de supermarkt bots ik op Willem. Hij is 10 jaar ouder dan ik, maar ik ken hem omdat hij bij de electrozaak werkte waar mijn ouders wel eens spullen kochten. Je had toen enkel lokale handelaars waar je zowel de koelkast, de nieuwe tv of je eerste microgolfoven kocht. Geen ketens of internet. Herstellingen waren toen nog goedkoper dan een nieuw exemplaar. Ik weet dat zijn moeder enkele weken geleden is overleden. Ze was 93 jaar. “Ze heeft een schoon leven gehad”, zegt hij, waarna hij naar het jaartal vraagt waarin onze pa is overleden. En of ik ook bijna met pensioen mag. Ik lach en zeg dat ik nog een decennium voor de boeg heb. Omdat het aan mijn kassa sneller gaat en hij er al stond, vraag ik of hij eerst wil. “Doe maar”, zegt hij. “Het kan maar van de dag af.” Kijk, nu ben ik een vreedzame mens, maar als je me op de kast wil jagen, is dat een ideale zin. Het is een dooddoener waarmee ze me neermeppen zoals een luipaard dat doet als hij twee dagen niet heeft gegeten en eindelijk zijn prooi te pakken heeft. Het is mijn middagpauze. Ik kom snel de benodigdheden voor het avondeten oppikken, dan vliegensvlug de boodschappen naar huis en vervolgens terug naar het werk. Ik ben ooit zo snel naar huis gefietst dat de prei uit mijn fietstas viel en tussen de spaken van mijn achterwiel kwam. Met als voordeel dat de prei al was gesnipperd en de soep half klaar. Een dag is al zo kort. En dat moet je nog slapen. Ik zou liever wat extra tijd hebben op een dag. De mevrouw aan de kassa drukt gelukkig fors het gaspedaal in zodat de band sneller vooruit gaat. Zo moet dat. Ze moet het van mijn gezicht hebben afgelezen.  

Rudi Lavreysen
5 0

De sardines

We dwalen door Antwerpen. Aan de rand van de wijk Bredero stappen we een eethuis binnen. We zijn op weg naar de Lemméstraat, maar honger en dorst vertragen onze tocht. Op de kaart staan sardines. Ik verheug me op een bord vol gegrilde sardines maar de visjes blijken al in een blik te zitten. Maar het zijn er van de hippe soort. Ze komen uit Portugal zegt het blikje en ze zijn verwerkt met rode pepers. Het smaakt. Zeker met het donker brood dat gelukkig wel op de grill heeft gelegen. “Wij leven vooral van sardines en eieren”, zeg ik. “Het komt uit Tsjip van Willem Elsschot. Dat moet ik dringend herlezen.” Het moet vervelend zijn, besef ik daar ik bij de sardines, iemand die te pas en te onpas vreemde zinnen zegt. Honger gestild, dorst gelest. Op weg naar de vlakbij gelegen Lemméstraat. Daar woonde de door mij bewonderde Willem Elsschot, nom de plume van Alfons De Ridder. Eerst 100 meter door de Van Schoonbekestraat (ook toevallig) en dan links de Lemméstraat in. Op nummer 21 zien we de bronzen gedenkplaat. “Hier woonde en overleed Alfons De Ridder. In de letterkunde Willem Elsschot.” “Hij was net de deur uit”, zeg ik. “Iets verder in de straat zakte hij ineen. Een hartinfarct wellicht. Voorbijgangers hebben hem nog naar binnen gedragen, maar daar is hij onmiddellijk overleden. Het straffe is, de dag daarna is zijn vrouw Fine ook overleden.” “Dan hadden ze Fine ook op die gedenkplaat mogen zetten”, zegt mijn vrouw. Er is iets van. ’s Avonds in het hotel doen we ons voor het eten tegoed aan de fles champagne die voor ons klaarstond. Na twee glazen lijkt het alsof de sardines van het eethuis terug beginnen te zwemmen. “Het zal zijn omdat ze van Portugal komen”, zeg ik.

Rudi Lavreysen
6 0

Joost Vandecasteele verlaat Brussel.

Brussel, dat is het lelijke huis dat Verminnen ooit bewierookte. Brussel dat is vuiligheid, viezigheid, ranzigheid en hoerigheid. Brussel, dat is bestuurloos, genadeloos, abbeloos, soms al eens hopeloos en ook al eens grandioos. Brussel, dat is een attractiepark bezaaid met toeristenvallen, trekpleisters, foodketens en biertenten. Brussel lijkt in niets meer op zichzelf en de mensen die aan het roer van het schip staan, hebben haar in haar ziel vermoord. Brussel is een pretpark voor marginalen geworden. De stad is veranderd maar dat ben ik ook. Ik kijk naar de chaos van Brussel met rode mistroostige ogen, met afgrijzen denkend dat het vroeger allemaal beter was – maar zo verzuurd ben ik niet, het was a slip of the tongue. Brussel heeft allang alle charme verloren. Foute burgemeesters, politiek zonder visie, graaicultuur, millenials, schaamteloze toeristen en nonsens bestuur. Dat is Brussel geworden. Ik ken Brussel in elke minuut, ’s nachts en overdag. Ik woon al zolang in de eeuwige kronkels van haar stinkende en rottende ingewanden. ’s Morgens toont ze haar trieste blik bij het ontvangen van de duizenden pendelaars die haar met vuile sokken en aftandse schoenen betreden en vertrappelen. Zielige Vlamingen en Walen die met zwaarmoedige hangende hoofden haar stenen tapijt overlopen naar kelders, bunkers of glazen torens en waar ik liever nooit kom. Loving you is a dirty job but someone’s got to do it. Ik blijf nog een tijdje maar helaas, Brussel, hoe lief ik je ook heb, ik zal ook jouw herinnering binnenkort laten inslapen zoals ik dat met mijn kat Felix de 2de heb gedaan. Ik zal jou laten kwijlen en betijen. Maar altijd aan je denken, in het groot, en dingen doen in het stoemelings (Fragment uit mijn roman: “Doorheen gebroken vensters”).

Erwin Abbeloos
11 0

Het gaat wat geven

We bevinden ons in een schoonheidswinkel waar men wel eens een bekertje thee aangeboden krijgt. Zeer vriendelijk, maar met meestal enkele winkeltassen in beide handen is het nuttigen van een bloedhete beker thee geen gemakkelijke opdracht. Na onze best gedaan te hebben met het ruiken aan de vele producten en we onze keuze hebben gemaakt, begeven we ons naar de kassa. Een goedlachse verkoopster wacht ons daar op en richt zich tot mijn vrouw. Wat een verstandige zet is. “Bent u al member?”, vraagt ze aan mijn vrouw. Kijk, de vraag werd opnieuw zeer vriendelijk gesteld, maar ik krijg het op mijn heupen als men plotsklaps Engelse woorden gaat gebruiken voor iets waar het totaal geen meerwaarde heeft. Zelfs geen zin. Of mijn vrouw al member is. Echt waar. Wat is er met het gewone lid gebeurd? Is dat woord afgeschaft en werd dat tijdens een journaaluitzending aangekondigd toen ik naar een ander programma keek? Of toen de tv nog niet aanstond. Wat doorgaans een beter idee is, maar dat is weer een andere zaak. Een snelle blik in de online versie van het Groene Boekje stelt me gerust. Lid staat nog altijd netjes in de officiële woordenlijst van de Nederlandse taal. En het ongelukkige member is vooralsnog niet opgenomen. Want stel je voor, als we het woord ‘lid’ afschaffen, dan volgen er nog woorden. Denk aan een lidkaart. Dan vragen ze je plots in de bibliotheek of je al een membership card hebt. Het gaat wat geven. Bovendien is niet iedereen de Engelse taal even machtig. Waarom het zo moeilijk maken? “Bent u al lid?” is prima. En laten we ook niet vergeten dat het woord lid meerdere betekenissen heeft. U weet wel. Wat vangen we daar mee aan? Is dat plots ook een member? Het gaat wat geven.

Rudi Lavreysen
7 0

Gezond paardenverstand

De zwarte ruin keek afgunstig naar de voskleurige Haflinger hengst. Die kon wel nog voor een nageslacht zorgen bij de bloedmooie, elegante, hagelwitte Lippizaner merrie die net op de weide haar intrede deed. Dat was hem niet meer gegund, nu men zijn mannelijkheid had ontnomen. Haar dekken kon hij nog wel, dat is bekend in de paardenwereld. Ruinen die de merries dekken, terwijl de echte hengsten er na twee à drie keer de brui aan geven. Hij liet de Haflinger achter zich en draafde naar de Lippizaneese. In al haar blanke maagdelijkheid was deze wat schuw, maar toch beviel haar het glimmende zwart van haar bewonderaar. Natuurlijk zou ze zich niet door de eerst de beste laten bespringen, dus keek ze uit wat er nog meer te bespeuren viel in de buurt. De Haflinger kwam statig naar haar toe. Enig, deze licht rossige kleur en die prachtige witte manen, dacht ze. Hij had een Zuid-Tirools accent, maar met haar volbloedige Habsburgse afkomst was dit geen probleem. Het werd al snel een uitputtingsslag. Rennen maar, van hot naar haar met de twee Don Juans achter sneeuwwitje aan. Soms werd er gebriest, dan weer met de gehoefde voeten gestampt. Gelukkig voor de witte werden na een tijdje de zwarte en de vos in een aparte afspanning geplaatst. Waarvoor het dienen moest, mag Joost weten, maar iedere dag werden de drie paarden samen gezet. Na enkele dagen werd het wat eentonig. Telkens weer, leidde de rivaliteit tussen de heren het tot een rennen van jewelste. De dame vond het eigenlijk wel prettig om achterna gezeten te worden. Tot op de dag dat er uit het land van Tom Jones een pony toekwam. Halfwild, maar uiterst intelligent en met een uitzonderlijk uithoudingsvermogen. In het rennen versloeg hij meteen zijn concurrenten en wat meer was, de witte merrie was zijn avances zeer genegen. In de mensenwereld werd wel eens neergekeken op mannen als Mick Jagger, Tom Cruise of Nicolas Sarkozy, die stuk voor stuk grotere vriendinnen hadden. Bij de mens kon naar verluid rijkdom en macht van de kleintjes een grote rol spelen. Zou dit in de dierenwereld ook zo zijn?En of, maar hier speelde conditie en geduld de hoofdrol. Binnen de kortste keren haalde de Welshman zijn Habsburgse schone binnen. De knappe ruin en de mogelijk nog knappere Haflinger haalden het niet en moesten de aftocht blazen. Onder het neuriën van het bekende Delilah van zijn streekgenoot, snoof de Welsh pony naar zijn sexgenoten: “Sorry guys, wie niet groot is, moet slim zijn.”

Vic de Bourg
21 1

Zijt ge al terug?

Op liften had ze het niet begrepen. Niet het duimgewijs reizen, maar de toestellen die je van de ene verdieping naar de andere brengen. In het woonzorgcentrum stapte ze er nooit alleen in. Als we vroegen waarom niet, volgde er altijd het verhaal van pa en grootvader die ooit vast hadden gezeten in de lift van het oude ziekenhuis. Als ik me niet vergis was het na een kraambezoek. De tijd dat ze er vastzaten, werd bij elk verhaal langer.   De lift in het woonzorgcentrum zorgde er wel voor dat sommige van haar medebewoners hun beste acteertalenten bovenhaalden. Soms slopen ze mee naar buiten toen ik naar huis ging. Ze glipten mee voorbij de met een cijfercode beveiligde deur. “Ik ga mee naar beneden”, zei een deftig geklede man op leeftijd. Hij zou zomaar bij een familielid of vriend op bezoek kunnen zijn geweest. Beneden aangekomen wilde hij door de achterdeur naar buiten, maar die zat op slot. “Krijgt gij die open?”, vroeg hij. Ik nam hem rustig mee terug naar boven. Een andere keer sloop Maria mee door de als een voorgevel van een huis gemaskeerde deur. Ze keek nog even achterom. Ik dacht om naar haar zuster ofzo te zwaaien, bij wie ze op bezoek was geweest. “Ik ga naar mijn zoon in Achel”, zei in de lift. Er begon een lichtje bij me te branden. “En hoe gaat ge daar naartoe?”, vroeg ik. “Met de taxi hè”, antwoordde ze. “Of anders te voet.” “Oei, is Maria weer weggeglipt”. Helemaal verrast was de verpleegster niet. “Maar ik ging gewoon naar Achel”, sputterde Maria nog tegen. “Och, hier is het ook goed”, zei de verpleegster waarna ze haar arm om de schouders van Maria legde en ze haar stevig tegen zich aandrukte, alsof ze de 'hier' uit haar zin extra wou benadrukken. Ik zag dat ons ma bij haar kamer stond te kijken. “Zijt ge al terug?”, zei ze.

Rudi Lavreysen
23 1
Tip

Paniek

Ik zag paniek in  haar ogen. Het kan ook mijn reflectie geweest zijn, want haar stem klonk rustig en sterk. We hadden het er vaak en veel over gehad. Over hoe ze zich erbij voelde, over hoe het zou zijn, over hoe vaak ze me nog zou zien. Het lag altijd ergens in de toekomst. Vandaag was het dan zo ver. Mama haar koffertje stond klaar. De meubeltjes hadden we al een paar dagen eerder geïnstalleerd. Ik had m’n best gedaan om het zo gezellig mogelijk te maken, met schemerlampjes en haar persoonlijke spulletjes. ‘Zullen we gaan?’ Weer zag ik paniek. Of was het mijn paniek? Mijn leven lang was het woord ‘bejaardentehuis’ taboe geweest. Mijn ouders zouden daar nooit naartoe gaan. Stel je voor. De laatste halte van het leven. Opnieuw voelde ik paniek. Schuldgevoel. Vandaag moest ik haar laten gaan. Mijn belofte gebroken. Het ging niet meer thuis. De afgelopen jaren, tijdens covid, was ik er altijd geweest. Fulltime verzorging. Van rolstoel tot nachtemmer. Drie maaltijden per dag. Vandaag was alles anders. Het leven verandert en de tijd om al haar noden in te vullen was in het gedrang gekomen. ‘Dag huis, wie weet kom ik nog een keer bij je eten.’ De moed zakte in m’n schoenen.‘Maar mama toch, natuurlijk kom je nog bij me eten. We gaan nog leuke tijden tegemoet.’ Huichelaar zei ik stilletjes tegen mezelf. Ik die altijd zo minachtend had gesproken over het bejaardentehuis moest nu alles uit de kast halen om het in een positief daglicht te stellen. Maar het moest. Het kon niet anders meer. Het leven vroeg nu andere dingen van mij. Een dikke knuffel en een onderdrukte traan. Daar zat ze dan in haar nieuwe kamer. Ze keek me geruststellend aan en zei: ‘ik denk dat ik het hier wel naar m’n zin ga hebben.’  Weer zag ik paniek. Of verbeelde ik het me? Toen ik terug thuis kwam en haar vertrouwde stoel zag staan, leeg, was er weer paniek. Het was mijn paniek. Mijn pijn. Mijn loslaten. Een whatsapp oproep van mama... Met een blij gezicht liet ze me zien dat ze op het terras in het lentezonnetje zat. Ze was blij. Ze had eindelijk uitzicht op een groene tuin. Ik zag geen spoor van paniek…

Heidi Schoefs
127 2

Toverbal

Waar het altijd goed is, waar er kip aan het spit is, waar de kerk in ’t midden staat. Ik groeide op in de streek die Raymond van het Groenewoud zo liefdevol bezong. Op het Vlaamse platteland, in een stad die eigenlijk die naam niet waardig is. Heerlijk rustig was het er, zo tussen de varkensboerderijen en maïsvelden. Vlaanderen boven. Zo was het een traditie om elke zondagmiddag op de koffie te gaan bij de grootouders in een naburig dorp. Vaak met de auto maar bij mooi weer ook op de fiets. Dan maakte een bezoek aan Fons het uitstapje compleet. De lieve man baatte destijds een winkel uit in visgerief, op de hoek van het centrale plein. Open op zondag, al was dat niet zo duidelijk. Pas als er een klant binnenkwam, ging één enkele TL-lamp aan en verscheen de brave man in ruitjeshemd en debardeur. Zijn moeder in blauwe werkschort ging achter de toonbank staan.  Naast vislijnen en aas werden er ook conserven en drankjes verkocht. Ik had echter enkel oog voor het rek naast de kassa waar het schepsnoep stond uitgestald. Ik kreeg een plastic bakje en mocht dat opvullen met smoelentrekkers, lange matten, perziken, aardbeien met en zonder suiker, kikkertjes, smurfen en colalollies. Heerlijk, heerlijk. Een zakje vol voor 20 frank.  Het summum was de toverbal, zo’n hele grote witte met spikkeltjes. Je kent hem wel, hij heeft van die gekleurde laagjes en laat een wit laagje achter op je tong. Je likt en likt en likt tot je écht niet meer kan. Dan ligt hij daar op een bordje te wachten tot de volgende dag. Wat ik als tienjarig meisje haast magisch vond, is nu wansmakelijk.  

Melanie Huyghe
42 1