Zoeken

HP is ook een merk van printers

                                                                                             Beeldkunstenaar: Luk Versluys Het is toch niet ‘mijn’ boek? Waarom zou ik mij inspannen voor hen die het willen lezen en in krantenartikelen, boekenprogramma’s en uitgeverijen, ja tot zelfs in hun dagelijkse gesprekken laten doorschemeren dat ze zich zorgen maken over de verkoop ervan? Wat kan het hen schelen dat het wel of niet over de toonbank wordt geschoven? Of willen ze zelf een wit voetje halen bij wie van dit genre houdt? Willen ze erbij horen en niet opzij gezet worden als zij, die nooit van mijn wedervaren gehoord hebben? Sommigen loven de surrealistische stijl, anderen hebben het over magisch realisme. Alsof ik niets in de pap te brokken heb. Ik weet zelf toch wel wie ik ben, ook al denken velen dat ik enkel besta bij de gratie van hem, die zij mijn ‘bedenker’ noemen? Wat kan het mij deren dat die zogenaamde bedenker er materieel beter van wordt? Stel je voor dat hij door mijn succes nog andere personages gaat bedenken die nog meer geld in het laatje brengen. Dat is waar het echt om draait. Hoeveel gaat het opbrengen en hoe graag word ik gelezen opdat nog meer lezers kunnen aanhalen dat ze daadwerkelijk tot die groep behoren die het werk kennen. Zover is het gekomen dat lezers zelf wel bepalen wat een bestseller hoort te zijn. Ze gaan zelfs zover om boeken te kopen die ze nooit lezen, maar wel op televisie en in sociale media besproken worden. Natuurlijk draait dit boek om mij. Ik ben de HP, de hoofdpersoon op wie ze verliefd worden of die ze haten. Door mij worden zij tot wanhoop of wandaden gedreven. Ik red hen of stort hen in de verdoemenis. Hen doen inzien hoe fout ze zijn of hen aanzetten om meer te doen omdat ze van zichzelf vinden dat ze ‘goed bezig zijn’. Daar gaat het om. Nee, mij zullen ze niet kunnen verwijten dat ik geen deel uitmaak van het echte leven. De naakte waarheid in al zijn hevigheid ‘la vérité nue et violente’,  is mijn motto. Ach, waar ben ik nu zelf mee bezig?  Straks is de inkt op of wordt opnieuw het verhaal verteld van die keer dat de tekst gewoon van het papier kon worden geblazen omdat de toner van de printer van slechte kwaliteit was, waardoor hij niet ‘pakte’ op papier …  

Vic de Bourg
14 0

Slagerseenvoud

De slagersvrouw is een taalvirtuoos. Met liefde splitst zij de woorden op de bordjes die me in de koeltoog aankijken. Kip-filet. Boeren-worst. Parma-ham. Met een slagersmes snijdt ze woorden in hapklare lapjes en brokjes. Ze kruidt de taal ook met woorden waarop spellingsregels geen vat krijgen. In haar eindejaarfolder prijst ze ‘tappa’s’ aan, of ‘fijne bouilionsoep’. Verder hoeft taal voor haar niet al teveel om het lijf te hebben. ‘Worst’, ‘ham’. Wat je leest, is wat je krijgt. Voor haar hoeft er geen verfijning bij te zijn. Geen Provençaalse kruiden. Geen Ardeense varkenshaasjes. Eenvoud siert. Dat merk je ook aan de winkelinrichting die minstens al 25 jaar dienst doet en waar een oude vergeelde poster met onderaan enkele scheurtjes nog spreekt over Belgische frank. Ik hoor het haar ’s avonds zeggen tegen haar man. Hoe de tijden vanzelfsprekend waren in de jaren ‘90, hoe hun klanten enkel verlangden naar een kotelet en geen vragen stelden over kip op Thaise wijze of gemarineerd vlees van Duc d’O varkens die op kastanjedieet staan om hun vlees die nootachtige smaak te geven. Geen vragen over pulled pork of slow cooked steak. Nee, kotelet op woensdag, worst op donderdag en vrijdag naar de visboer. Zekerheid zat gebeiteld in het dagelijks avondmaal. Het is mijn beurt. Van achter de koeltoog lacht ze me toe. Haar mondmasker hangt half onder haar neus. Haar ogen schitteren maar ze kan de weemoed niet verbergen die in haar bruine irissen ligt. ‘M’dam, zeg ’n kee’. Ze kapt haar woorden. Ze fileert en houdt enkel nog de essentie vast. Ik bestel en spreek in korte lettergrepen. Meer heeft zij niet nodig. ‘goe’navon’, zegt ze nog vrolijk als ik de slagerij uit wandel. Morgen ben ik er terug. Ieder mens heeft zijn dagelijkse portie eenvoud nodig.

Jolien Van de Velde
32 3

De tweeprocentvrouw

"Doeme, ik ben bijna plat. Nog maar drie procent.” “Ik heb u dat al gezegd. Ge moet die rapper insteken.” Het jonge koppel achter mij in de krantenwinkel spreekt in raadsels. Via de bolle spiegel boven de toonbank zie ik dat de jongeman met zijn smartphone zwaait, alsof hij hem wil weggooien. Later diezelfde zaterdag zijn we in de provinciehoofdstad voor vroege kerstinkopen. In een taverne houden we een stoel bezet met winkeltassen. Aan de tafel naast ons zetten zich drie dames. De jongste haalt haar telefoon boven en de andere twee vissen een papier uit hun handtas. De garçon scant ze meteen, zoals de kaartjesknipper in de trein. “Jullie mogen blijven”, zegt hij met een knipoog. “Meneer, kunt ge mij meteen scannen? Ik heb nog maar twee procent.” Het is de mevrouw van twee tafels verder die het roept. Ze zit er nog maar net, samen met haar dochtertje. “Misschien had Pythagoras ongelijk”, zeg ik tegen mijn vrouw. Ze kijkt op van haar telefoon. “Met zijn stelling. Niet die van de driehoek, maar hij was er als eerste van overtuigd dat de wereld niet plat was, maar een bol. Als alle telefoons plat gaan, gaat de wereld misschien ook terug plat.” Mijn betoog maakt niet veel indruk. “Wat staat er op het dagmenu?”, vraagt de tweeprocentvrouw. “Aardappelen met rode kool en worst mevrouw. Echte boerenkost vandaag”, antwoordt hij. “Dat is maandageten”, zeg ik. “Bij ons thuis vroeger toch.” We gaan ervoor, net als de tweeprocentvrouw. Nadat hij de borden op tafel heeft gezet, zwaait hij met zijn twee wijsvingers naar de beide tafels. Hij lijkt wel een orkestmeester. “Smakelijk allemaal”, zegt hij. Ik roer de rode kool onder de aardappelen en duw het geheel plat. “Zo heb ik dat het liefst”, zeg ik. “Zullen we nog wat mayonaise vragen?”  

Rudi Lavreysen
18 0

Rolmodel

Elke maand kruipt ZIZO-redacteur Erwin Abbeloos voor ons in zijn pen. Hij schrijft over het leven, de LGBTI+-strijd, de actualiteit, ouder worden en af en toe ook over ABBA. Geïnspireerd door de finale van K2 zoekt K3 heeft hij het in zijn nieuwste column over rolmodellen: van K3 tot Erika Vlieghe.   Dat de Nederlandse Julia Boschman de derde K3 wordt, verbaast me niet. Ik zou zeker niet schrijven dat dit een gemiste kans is, de audities van jongens, mensen die zich non-binair voelen en mensen van kleur ten spijt. Studio 100 is een commercieel bedrijf en daarom twijfel ik niet aan het verkooppraatje van Gert Verhulst dat in alle media staat. Zorgwekkender vind ik het wanneer jonge mensen K3 – en co – als rolmodel beschouwen. Want zeg nu zelf, K3 is vervangbaar en inwisselbaar maar waar is de meerwaarde? Wat is de échte identiteit van de meidengroep? Wat is de échte identiteit wanneer Marthe, Hanne en Julia niét K3 zijn? En wat is (‘mijn’) identiteit? Ik heb nooit een rolmodel gehad. Hooguit was ik fan van of was ik zot op maar nooit heb ik iemand beroemd zodanig als voorbeeld in mijn leven toegelaten dat ik mezelf op die persoon zou gemodelleerd hebben. En me zo naar het hebben en zijn, het doen en laten van dat model te conformeren. Alsof ik niet zou bestaan. Ik dus. Kunst daarentegen kan me inspireren, uitdagen of beroeren. Iemand heeft iets te zeggen. Of niet, want soms is kunst puur entertainment en moet je er geen enkele politiek boodschap, correct of niet-correct achter zoeken. Er mag al eens op de dijen geklets worden en met de witte servetten gezwierd worden. Voor mij staat een rolmodel niet op brooddozen. De Franse filosoof Michel Foucault vertelt dikwijls in zijn interviews dat homo's – en bij uitbreiding alle LGBTQ+-mensen - beter moeten waken om zichzelf heruit te vinden en zich niet al te snel conformeren naar de mainstream, de gedachtenpolitie of een algemene waarheid. Daarom is een rolmodel zien in een pure platte commerciële setting en zeuren dat Studio 100 met K3 niet divers is, van een ander allooi. Diversiteit gaat evenzeer verloren in reclame en de diversiteit die op brooddozen staat, brengt geen politieke aardverschuivingen met zich mee. Het   gaat   helemaal   mis   met   onze   diversiteit.   Door   het   leven   te   beleven   enkel   via  de smartphone leven we ééndimensionaal en is er geen ruimte meer voor nuance. We leven te veel in perceptie, we zien te weinig waar we in leven, soms zien we helemaal niet waar we in leven. In de realiteit. In reclamespotjes zie ik mensen van kleur, LGBT+- mensen en de hele bende huppelen en knuffelen. Ik zie hoe gelukkig ze zalig onder elkaar lachen bij het aanprijzen van slechte voeding, alsof in dat eten iets toegevoegd is dat je euforisch zou maken. Onze lichamen worden voortdurend vergiftigd door de voedingsindustrie en toch dansen we mee in het ballet van het neoliberalisme want ons mantra “Ik herken mezelf niet” is belangrijker dan onze universele identiteit die we allemaal hebben. We strijden tegen het klimaat maar we kopen nog steeds wegwerpkleding en we willen dat onze pakjes morgen al aan onze deur staan. We willen onze oude kleren niet meer maar verkopen het liever dan dat we het aan een goed doel schenken. We zijn tegen het uitbuiten van werkkrachten, we zijn verontwaardigd over hoe mensen zonder papieren behandeld worden, en toch bestellen we onzevoeding online en gaan we liever mensen zonder papier filmen dan hen daadwerkelijk aan papieren te helpen. Op straat zijn we kwaad maar op televisie en bij uitbreiding op social media, is zichzelf gerepresenteerd zien belangrijker dan de planeet te redden en lachen we ons een kriek in al die vrolijke schijnsettings. Gretha Thunberg noch Anuna DeWever staan op brooddozen. Waar willen we onszelf gerepresenteerd zien?  Identiteit kan je niet vinden in platte commerciële televisie of in een popgroepje dat om de zoveel aantal jaren van personeel verandert. Identiteit is een sociale constructie die fluïde is met de jaren. Ik haal het voorbeeld van Michael Elliot Glatze aan, geboren in 1975 en stichter van Young Gay America. Na zijn studies aan het Darthmouth Collega in de jaren ’90 van vorige eeuw, zet hij zijnqueer-studies in de praktijk en wordt hij een hardleerse activist en journalist. Eerst in San Francisco waar hij regelmatig bijdragen levert voor het magazine XY. Hij is ook de auteur van een gids “XY Survival Guide – Everything you need to know about being young and gay”.   Met Young Gay America viert en promoot hij samen met zijn partner een “levensstijl”. Hij werd geapprecieerd voor zijn visie en voor zijn kritische columns. Maar na een breuk met zijn laatste mannelijke partner met wie   hij   tien   jaar   geleefd   heeft,   probeert   hij   verschillende   religies   zoals   het   boeddhisme,   het mormonisme, de evangeliste leer en verwerpt hij de homoseksuele liefde. Vanaf 2011 publiceert hij verschillende open brieven waarin hij zelf zijn ‘perverse dwalingen’ veroordeelt.  Dit verhaal kan je met verschillende ogen lezen. Ik onthoud het verhaal rond wat heet “de ware identiteit van de persoon.” In zijn hoogdagen van zijn gay-activisme schrijft hij dat hij zichzelf nooit graag heeft gezien. Hij zegt later zelfs dat zijn gay-identiteit een vermomming was die tien jaren geduurd heeft. Het was haast als een modeverschijnsel. De valse ik tegenover de echte ik.  Ik onthoud ook de commentaar van zijn hoofdredacteur Benoît Denizet-Lewis bij XY in The New York Times Magazine van 16 juni 2011: “Al vanaf een zeer jonge leeftijd, had hij (Michael Glatze) theorieën rond identiteit en seksualiteit uitgewerkt. Hij was enorm gefascineerd door de gay, de queer identiteit die hij op een bepaald moment ook heeft aangenomen maar die voor hem niet authentiek waren. Ik heb zijn seksualiteit altijd aangevoeld als een theorie, meer dan een realiteit.”  De grootste waarheid over jezelf kan nooit een theorie zijn. Je kan jezelf niet toepassen. Je kan alleen jezelf zijn. De queertheorie is en blijft een theorie die identiteit weliswaar bespreekbaar maakt maar die identiteit ook verwoest. Queer-theorie en queer-identiteit komt ook in verschillende lagen waarin mensen elkaar gaan uitsluiten zonder elkaar te kennen. Jezelf zijn is een universeel zijn. Daar heb je geen theorieën voor nodig. Kennis, ervaring, nuance, nieuwsgierigheid en leergierigheid kunnen helpen. Ik heb geen idool en ik heb ook geen rolmodel. Als ik vandaag iemand zou moeten kiezen, dan is het wel professor Erika Vlieghe. Met veel bewondering kijk ik naar haar interviews en zij is altijd de enige die overal en altijd een mondmasker draagt. Een beter universeel en solidair rolmodel als symbool kan ik niet bedenken.

Erwin Abbeloos
0 1

Groeipijnen

Soms ben ik zo bang dat ik mezelf niet meer zal terugvinden. Voor ik kinderen had was ik zorgeloos, chaotisch en een kritische denker. Nu ben ik voortdurend overbezorgd, krijg ik zelfs de meest simpele gedachten niet op een rijtje en ben ik meer uptight dan de gemiddelde Karen. Een broek met een vlek die er maar niet uit geraakt kan de hele nacht door mijn hoofd spoken maar voor discussies over vrijheid van meningsuiting lijk ik geen energie meer te hebben. En dat terwijl ik gezworen had dat het moederschap me niet zou veranderen…  Het idee dat het moederschap je niet zal veranderen is bullshit. Het is een loze belofte die menig moeder zichzelf en haar omgeving wijsmaakt. Het moederschap is niet iets wat je er zo maar even bij neemt. De vraag is niet of kinderen in je leven passen maar of je bereid bent om het leven dat je kende en alles dat je was op te geven voor je kinderen. Die oneindige moederliefde reduceert je leven tot zorg dragen. Dat is alles. De rest is bijkomstig. Ik heb het hier niet over een bewuste keuze om je kinderen voorop te stellen. Het gaat automatisch. Je lijf veranderd je geest. Al wat je was is nu moeder.  Ik hou van mijn kinderen zoals ik nog nooit van iets of iemand gehouden heb maar ik hou ook van de persoon die ik was en ik vind het moeilijk om haar los te laten. Ik ben geen geboren moeder. Ik moet nog groeien in mijn nieuwe ik en vandaag zijn die groeipijnen net iets pijnlijker dan anders. Ik koos voor het moederschap en zei vaarwel tegen mijn zorgeloosheid en scherpe geest.  Kiezen is verliezen maar met die kinderhandjes in de mijne voel ik me toch altijd een winnaar. 

OliviaKort
6 1

Sabeltandtijgers

6:13 Zeven minuten voor de wekker de eerste keer kraait.Klaarwakker.Meteen dat gevoel. Me instant vastklampen aan die ijdele hoop om toch nog snel 420 seconden opnieuw in slaap te vallen. Nog even die werkelijkheid links laten liggen. Snel, snel! Als het nu niet lukt, is het de moeite niet meer. Al is het sowieso de poging niet meer waard. De blinde paniek om niet blind te panikeren en de slaap voor de komende 16 à 17 uur te verjagen, blaast elke korrel van Klaas Vaak finaal uit te ogen. En dus lig ik zeven minuten te staren naar een stel donkerrode cijfers. Te wachten tot dat vermaledijde ding begint te blèren. Waarom zou dat gebeuren? Wakker worden net voor de wekker aan zijn eerste shift begint?Is het de dag die al ongeduldig op je schouder komt tikken? Kom, kom, we beginnen eraan. Ik heb zoveel moois voor je in petto.De maniakale lach die erop moet volgen, krijgt hij nog net ingeslikt. Of is het evolutionair? Voor dag en dauw alert zijn zodat er niet stiekem een sabeltandtijger je grot binnensluipt. Goh, sabeltandtijgers, als dat je enige zorg is. Hoe simpel was het leven toen. Zou dat een echte bekommernis zijn geweest? Of was het een gemene roddel van drie stammen verderop? Opletten voor sabeltandtijgers. Gniffel, gniffel. Ze sluipen ’s morgens graag je hol binnen. Woeha! Ja, er stond wellicht nog meer op de zorgenagenda. Vuur maken, voedsel zoeken, de kinderen entertainen met een tak, blaadjes van de hazelaar en een steen met niet al te veel scherpe randjes. Hadden ze toen ook al stress? Was er een waan van de dag? Of was het leven gewoon een aaneenrijging van eenvoudige momenten? Het ene uur volgde op het andere en plots zette de duisternis is. Nu is vuur maken een klimaatzaak. Voedsel zoeken het moment in het weekend waar je het meest tegenop ziet. En kinderen verzuip je in YouTube, TikTok en Netflix. En in een stevige geut Perdolan als ze heel erg lastig zijn. Het is het lijden van te veel. Zorgen maken over Sinterklaaslijstjes. Onrust omdat Amazon misschien niet tijdig levert. En ja, fuck Jeff Bezos. Dat moet je regelmatig eens declameren op je socials, terwijl je ongeduldig wacht op je volgende pakketje. Je street credibility hangt ervan af. En dat is je pasmunt aan zoveel kassa’s van het leven.   We spelden drukdrukdruk als een ereteken op onze revers. We kloppen eindeloze uren voor arbitrair gelegde deadlines en noemen het een carrière. En tussen milestones en deliverables verzorgen we onze eigen public relations omdat we zo graag die volgende sport op de loopbaanladder willen beklimmen. Dan kunnen we zelf willekeur verpakken als strategie. Wat er van vrije tijd rest pompen we vol. Omdat elke minuut zinvol moet zijn. We leggen lijstjes aan van boeken die we moeten lezen, films en series die we moeten zien, bestemmingen waar we een selfie moeten nemen. Verveling is een zonde. Niets doen een halsmisdrijf. Het leven is stilaan gedegradeerd tot topsport. Met Olympische limieten voor wat je eet, wat je doet, wat je denkt. Een nuchter mens durft het wel eens waanzin noemen. De wekker tiert zijn ochtendsonate. Soms lijkt een sabeltandtijger in de ogen kijken zoveel eenvoudiger. Eén confrontatie die de koers van de dag bepaalt. Jaag je hem een speer tussen de ribben, dan heb je voedsel, vacht en een straf verhaal. Lukt dat niet, nouja, dan zijn je zorgen ook snel voorbij. Ik stap uit bed. 420 seconden denkwerk hebben de confrontaties voor de dag scherpgesteld. Niet één sabeltandtijger. Een massa.   De eerste slok cafeïne van de dag doet al lang niet meer wat hij hoort te doen. Het is hooguit de olie die de onderdelen smeert. Niet meer de injectie benzine die in de verbrandingskamer terechtkomt. De deur van de woonkamer annex keuken zwaait open. Een van de dochters zwaddert slaapdronken binnen. Met haar als een onweerswolk en de laatste droom op de wimpers. Haar winterpyjama maakt haar pluizig en knus. “Knuffie?” vraagt ze terwijl naar de keukentafel stapt. Ze spreidt haar armen.Soms is het alsof ze gedachten kan lezen. Ze knuffelt me zoals een van haar troetelbeesten. Innig. Krachtig. Dodelijk, als ze tien jaar ouder was geweest.Ik voel de glimlach op haar snoet. 420 seconden denkwerk rafelt uiteen en dwarrelt langzaam weg. Die massa sabeltandtijgers? Die maken vandaag geen schijn van kans.

Kwansuis
20 1

vierde golf

We zitten er midden in, ontkennen heeft geen zin. Net als bij de vorige golven beginnen nu opnieuw verschillende niveaus soloslim maatregelen af te kondigen. Wat opvalt is dat, mijns inziens, de jeugd het opnieuw moet ontgelden. Een scoutsfuif kan niet doorgaan, een afsluitend feestje op de sportclub passeert niet. Ondertussen blijven de discotheken volstromen, maar tja dat is niet de bevoegdheid van deze of gene gouverneur. Verder wordt de zwartepiet graag doorgegeven aan zij die, om god weet welke reden, zich niet laten vaccineren. Zij zijn de marginalen, de boosdoeners, deze keer. In maart 2020 waren we nog ‘one team’, naar analogie met dat ander team dat maar blijft bakkeleien waarom het sociale zekerheid op een billijke manier zou betalen. Enfin, een andere discussie, één van de vele andere twistpunten. Wat we niet kunnen ontkennen is dat wij ons nu laten verdelen. Wij zijn verscheurd, wij zijn niet langer één. Terwijl ik denk dat we met de vrij hoge vaccinatiegraad die er is wel iets kunnen tegenhouden. Maar ik denk dat er een veel performanter track en trace systeem zou moeten zijn. Want laten we wel wezen, daar loopt het helemaal spaak. Wie is daar verantwoordelijk voor? Zou het de politiek kunnen zijn? Die, alweer, na bijna 20 maanden eigenlijk nog steeds papt en nathoudt? Waarom wordt daar weinig over gezegd? De politiek had toch iets meer kunnen doen dan nu? Zij verdelen nu, door de maatschappij op te delen in goed en slecht. Zij leveren nu toch al keer op keer een diploma van onbekwaamheid af. Waarom komen ze daar zo makkelijk mee weg. Klopt het dan toch dat misdaad loont. Want daar begint het op te lijken: misdadig beleid. Waarom zijn er nog steeds geen bedden bij in de zorg, of handen? Want dat is een ware pandemie: er zijn te weinig middelen in alle lagen van de zorg (ik wens het niemand toe, maar je moet eens worstelen met mentale problemen). Begint dit niet een beetje op schuldig verzuim te lijken en moet dat niet op zijn minst eens bevraagd worden? Verder nog een kleine ergernis. Volgens de federale regering zitten we in een noodsituatie. Kan kloppen, natuurlijk. Maar hoe wenselijk is het wanneer een land in een noodsituatie terechtkomt dat beleidsmensen opdraven in quizjes en spelprogramma’s. Ondergraaft dat niet een beetje de sense of urgency die nodig is om iedereen bij de les te houden. Dit verwijt maak ik ook aan tal van virologen en andere intensivisten.  

brandnetel
14 0

De versleten broek

Een vriend van me zit in de broekenindustrie. De groothandel. Geen grote broeken, maar gewoon veel broeken. Hij heeft altijd verhalen bij uit het buitenland. Broekavonturen. We hebben afgesproken in de stad, waar hij woont en waar hij me van het station haalt. We zaten samen in de lagere school. Terwijl de trein het Centraal Station binnenrijdt denk ik aan de anekdote van meester Ivo die hij altijd vertelt. “Weet ge nog van meester Ivo? Hij zei altijd dat ik mijn broek zat te verslijten in de klas.” Hij is mooi op tijd en het weerzien is hartelijk. We proberen dit eenmaal per jaar te doen. Een koffie, een museumbezoek en daarna een hapje. Zijn telefoon rinkelt voortdurend. Het lijkt er eentje van het type te zijn dat ze pas gisteren hebben gelanceerd. “Ik bel wel terug”, zegt hij terwijl hij op de rode knop drukt. “Druk precies?”, zeg ik. “Ge wilt het niet weten. Ze bellen me van overal voor nieuwe partijen broeken. Maar ik heb er een theorie over.” Daar komt één van zijn verhalen. “Mensen moeten alsmaar meer meesleuren. Vroeger waren het alleen autosleutels, een portefeuille of een zakdoek. Maar tegenwoordig? Iedereen heeft een smartphone in zijn broek zitten. En een mondmasker. En een attest om binnen te mogen.” “Oké”, zeg ik. “Maar daar verslijten toch geen broeken van.” “Nee, maar mensen kloppen   continu op hun broek. Mondmasker? Check. Portefeuille? Ja. GSM? Check. En ze voelen maar. Daar gaan broeken sneller van verslijten. Ze vertelden het me in de fabriek. Stof is onderhevig aan wrijvingen.” Bij het koffiehuis voel ik in mijn broek naar mijn telefoon. Ik zie hem grijnzen. "Weet ge nog van meester Ivo", zegt hij als de koffie verschijnt. "Die zei altijd dat ik mijn broek zat te verslijten in de klas. Geweldig toch."

Rudi Lavreysen
17 0

Winkelen is wankelen

Een winkelkar gebruik je om ongegeneerd tegen iemands schenen te schoppen.  Dat zit zo: waar je in 2019 nog als lomperik werd beschouwd wanneer je met je kar tegen de schenen van een winkelende medemens reed, is dat vandaag de dag helemaal niet meer erg.  Want het is niet zo bedoeld.  De winkelkar gebruiken als fysieke barrière tegen een onzichtbare virus-vijand: het is helemaal ingeburgerd.   Daar ga je dan.  Even winkelen.  De bar van je kar stevig tussen je handen geklemd. Alsof je zo meteen een hondenslee zult besturen.  Droit devant, recht vooruit!  Maar de kar heeft een wiel dat moeilijk doet.  Dat wiel draait koppig autonoom pirouettes en doet jouw kar driften als een muscle car uit the fast and the furious. “Een vijfde wiel aan een wagen is even vervelend als een venijnig vierde wiel aan een kar”, bedenk je je plots.   Dan moet je schoppen, een eerste keer.  Tegen het wiel, niet tegen iemands schenen.  Schoppen tot de spelbreker in beweging komt en weer verder hobbelt.  Dat eigenzinnige wiel hobbelt en bobbelt verder, net niet geheel synchroon met de andere drie.  Kwestie van jou een beetje te jennen.  Soms geeft dat ene wiel er plots de brui aan en gaat dan haaks op je traject staan.  Zodat de kar met een snok tot stilstand komt en je er - boenk- zelf tegenaan botst.  Maar dat is oké.  Je vergeeft het je kar want je loopt liever tegen haar nette, ontsmette ijzeren geraamte aan dan tegen de ongewassen rug van een gestagneerde welriekende klant.  Tegenwoordig is dat soort fysiek ongemak passé.  Dankzij jouw barrière-kar. Je kar doet ook dienst als geïmproviseerde slagboom.  Wanneer je zin hebt om een gang met welbepaalde producten eens op je dooie gemak te bekijken bijvoorbeeld.  Alleen, zonder pottenkijkers.  Dan zet je je kar haaks op de gang.  Doelbewust, niet door toedoen van een toevallig haaks uitslaand wiel.  Jouw dappere kar blokkeert met ijzeren wil de doorgang.  “Halt!”  Hier wordt serieus gewikt en gewogen en gekozen.  “Geen toegang, zelfs niet met Covid Safe-ticket!”  Wanneer jij besluit dat de slagboom weer open kan, ga je samen met je dierbare kar opnieuw op pad.  Schijnbaar met elkaar versmolten als een Siamese tweeling.  Zo hobbelen jullie gezapig verder.  Het is goed toeven in winkelland. Aan de horizon wacht een vredelievende winkelkar-rij.  Een mens-een kar.  Een mens-een kar.  Een mens-een kar-een kassabediende.   De inhoud van je kar wordt zo snel mogelijk gescand.  De bediende buigt zijn hoofd en je ziet hem graaien naar een tube tandpasta die irritant ver naar achter in jouw kar is gerold.  Net buiten zijn bereik.  In een reflex buig jij je ook, om de tube aan te reiken.  Om te helpen.  Hoffelijk, zoals altijd.  Jullie beider hoofden scheren rakelings langs elkaar heen.  “Afstand houden!” roept hij.  Je schrikt je een half ongeluk.  Doet een bizarre hinkstapsprong en valt onbedoeld tegen de kar van de wachtende klant achter je.  Zoals verwacht rolt die andere kar uitstekend: er is altijd maar een kar in de ganse winkel die niet goed bolt en dat is die van jou.  Jij zoeft neerwaarts. Tegelijk bolt de irritant-perfect-rollende kar een halve meter naar achter en botst -boenk- tegen de achter-jou-wachtende-klant.  “Je moet afstand houden!” roept hij nu ook. Al dat moeten, een mens wordt er moe van.  “Ik moet juust niks!!” zou je willen schreeuwen.  In realiteit rollen er rustige woorden uit jouw mond.  Want je bent beschaafd en welopgevoed.  “Mijn excuses, ik wou niet met mijn kar tegen jullie schenen schoppen.”  Beide heren kijken nors, het blijft een wankel evenwicht.   Empathie of agressie.  Winkelen is wankelen.        

Carolien Libbrecht
8 0

Kabouter Wouter

Aan de rand van de derde boosterprik voor iedereen, verschijnt de gehoornde kabouter Wouter Beke opnieuw ten tonele. Stoer en los uit de pols schudt hij de waarheid uit zijn mouw. Dat wat hij altijd al wist, maar waar de geesten nog niet rijp voor waren. Hij wil de veren op zijn hoed, de pluimen in zijn reet. Wanneer hij een moeilijkere vraag voorgeschoteld krijgt schuift hij de schuld graag af op anderen. Zelfs zijn eigen kabinet ontsnapt niet als het moet. Als het ruikt naar kannibalisme, klinkt als kannibalisme en eruitziet als kannibalisme dan is het verdorie kannibalisme. Binnenkort vreet de man zijn eigen huig op, gedrenkt in een sausje van onzin. Als het hem dan toch te heet onder de amechtige voeten wordt dan kan hij nog altijd het antwoord schuldig blijven. ‘Daar moet ik het antwoord op schuldig blijven’ en een beetje onhandig schuiven op je stoel, lukt altijd. Wouter Beke neemt geen verantwoordelijkheid, gewoon omdat hij geen idee heeft wat verantwoordelijkheid is. De dronken chauffeur die zijn wagen te pletter rijdt is Wouter Beke.De hond die zijn eigen mand vol schijt, Beke.Het kind dat -tegen de afspraken in- uit het vliegtuigje hangt op de molen, Beke.De korst kankerverwekkend aangebakken restje vlees in de pan, Beke. Welk beleid? Van Wouter en zijn gehoefde kornuiten moeten jongeren in de klas een mondmasker dragen, want ja het virus is niet weg. Dat dit mentale problemen met zich mee kan brengen is niet aan de orde, dat er te weinig bedden zijn in de noodopvang –waarlijk een andere pandemie trouwens- deert hem niet. Noodopvang bekt minder sexy dan covid. Het is ook minder zichtbaar en kost eigenlijk alleen maar geld. Want dat doet welzijn in de ogen van deze non-figuur: een geldverslindende post. Hij zit tegen wil en dank in een sociaal keurslijf en het past voor geen meter. Voor iemand van een zelfverklaarde volkspartij, voor de gewone man dus, nogal onhandig. Al is hij niet de eerste en al helemaal niet de enige. Voor deze sujetten is democratie een wel erg rekbaar begrip. Een beetje een voetmat waar je het slijk van het slagveld aan afveegt. Een klein handigheidje in het beste geval, een joekel van een obstakel in alle andere gevallen. Het moge duidelijk zijn dat we met vaccineren alleen er niet zullen geraken, we hebben meer middelen nodig. Een contacttracing die perfect op punt staat bijvoorbeeld, voldoende ventilatie in openbare gebouwen en klaslokalen. Dat had al lang in orde moeten zijn. Een beetje leiderschap had gezorgd dat het nu als een gesmeerde trein liep, maar Wouter sliep door, af en toe geruggesteund door zijn vrouw, die de menigte suste en stelde dat hij wel een goede echtgenoot was. Welk beleid dus, Wouter in ieder geval zal het antwoord schuldig moeten blijven. Maar mocht je hem vragen wat zijn bestaansrecht is, ook dan zou hij prevelen als een gekapte pater.

brandnetel
20 0

Ticket to the moon

Toen ik vanochtend een ommetje maakte met de honden door de lommerrijke straten van Barcelona, liep ik voorbij twee lange rijen mensen. De eerste stond aan te schuiven voor de derde booster van het Covid vaccin. De tweede voor een lotto-briefje. Het enthousiasme bij de twee rijen was vergelijkbaar. Gelatenheid hing als een mist over hen heen. In beide gevallen wachtte men op wat het ‘lot’ beslissen zou. De grote G&G van het leven: Gezondheid en Geld, dé tickets bij uitstek naar vrijheid.  Dat eerste ticket, het fameus covidpasje, de nieuwe leiband van de staat, beslist waar we wel en niet mogen zitten en waar we mogen pissen of kakken. Mét of zonder masker weliswaar. De mens wikt en big brother beschikt. Onze vermeende vrijheid zoals we die kenden onder de illusie van democratie, ligt nu definitief aan diggelen. Het is spuiten en slikken of je ligt eruit. Geen bioscoop, geen romantisch dineetje en al helemaal geen Spa-weekendjes voor degenen die opteren om te mogen beschikken over hun eigen lijf. Onder het mom dat je niet meer kan overlijden aan de gevolgen van covid en de garantie dat je je vrijheid behoudt, groeien de wachtrijen bij de vaccinatiecentra. Dat steeds meer mensen zich onverklaarbaar vermoeid voelen of extreem haarverlies hebben, wordt genegeerd. De ongeziene stijging van hartfalen, TIA’s en andere kwalen waar men voorheen geen last van had, inbegrepen. Nee hoor, dit staat los van de bijwerkingen. De overvolle ziekenhuizen met gevaccineerden aan de beademing, stemmen toch tot nadenken. Nieuwe lockdowns liggen op de loer. Niemand wil dit horen. Niemand wil het er over hebben, want straks is er dat bedrijfsfeestje waar we persé naartoe moeten. En volgende week komt de nieuwe James Bond uit…Krampachtig grijpen we naar onze vermaarde vrijheid die als ijle lucht door onze vingers glijdt. Terwijl ik mijmerend mijn weg verder zet, vraag ik me af of ik toch maar opteer voor een lotto-briefje in plaats van een derde booster…  

Heidi Schoefs
19 0

Het pistool

Ik moet zes of zeven jaar geweest zijn. Meer dan vier decennia later steekt het niet op een jaar. Het was zomer. Ik sta voor het huis in mijn korte broek en een bruin cowboyvest. Op mijn hoofd draag ik een cowboyhoed van dezelfde kleur, met vooraan een zilveren ster. Een echte Texas Ranger, dat zag je zo. Het kledingsetje kreeg ik van Sinterklaas. De revolver had ik al. In die tijd lag er naast ons huis een schrijnwerkerij. Het was er een komen en gaan van vrachtwagens, kopers en vertegenwoordigers. Al wist ik toen nog niet wat een vertegenwoordiger was. Ik herinner me dat er op vrijdagmiddag altijd dezelfde auto voor het huis stond, met daarin twee mannen. Ze droegen een pak en das en bleven minstens een uur in de auto zitten. Wat raar was, want ze stonden niet eens verdekt opgesteld. Het waren spannende tijden voor een cowboy. “Handen omhoog”, riep ik naar onze buurman-schrijnwerker. “Niet schieten”, antwoordde hij met zijn handen in de lucht. In de revolver moest je een rolletje steken. Echte kogels kreeg ik niet. Dat rode lint kwam uit de revolver als je geschoten had. Je hoorde bijna niets van de knal. De buurman merkte niet dat ik een schot had gelost, ook al had hij gevraagd om het niet te doen. Ons ma vertelde me dat ik buiten moest spelen, toen ik ‘handen omhoog’ zei terwijl ze net de aardappelen wou afgieten.   Ik had gezien dat aan de broek van onze buurman een holster hing, met daarin een pistool. De buurjongen die aan de andere kant van de schrijnwerkerij woonde, zei dat het een spijkerpistool was. “Toch ook een pistool”, zei ik. Ik wilde niet toegeven dat hij gelijk had. Maar het klopte wel. Het was de nagel op de kop.

Rudi Lavreysen
14 0

Niet alleen schoenmakers moeten bij hun leest blijven

Een relatief bekend  radiopresentator vond het onlangs nodig politieke commentaar te geven op zijn FB pagina. FB kent wel het systeem van volgers maar wie op berichten wil reageren is verplicht een ‘vriendenstatuut’ aan te vragen.  Bekende personen zijn door de band ijdel en vinden het fijn er een brede (would-be) vriendenkring op na te houden. Dus jan en alleman mag vriend worden, tenzij… Mijn aanwezigheid op het vriendenlijstje weerhield mij er niet van op het politieke statement negatief te reageren.  Ik liet ook doorschemeren dat ik niet begreep waarom zoveel andere ‘vrienden’ hem domweg volgden in zijn opinie, ja er hem zelfs voor prezen.  Zelf een reactie bedenken of zijn meute medestanders de kans geven mij onder hun kritiek te bedelven (of wie weet mij gelijk te geven), deed hij niet.  Meteen defrienden en klaar was kees. Over politiek gesproken: de houding van mijn ex-FB-vriend doet mij denken aan wat er in Wit Rusland gebeurt. Loekasjenko doet net hetzelfde. De oppositie monddood maken. Er is nog een tweede gelijkenis met Alexander Loekasjenko: hij is lang niet de knapste maar laat zich  niettemin dolgraag fotograferen. De inhoud van zijn FB berichten zijn doorgaans boeiend en interessant. Wie ze wil lezen moet dan dus wel regelmatig tegen zijn foto aankijken. Voor wat hoort wat. Mogelijk kan hij daar zelf niets aan verhelpen en is het de opdringerige bevriende fotograaf die zijn materiaal telkens weer wil aanprijzen.  

Vic de Bourg
15 0

IKEA-zetel

Vandaag ben ik keihard met de neus op de feiten gedrukt. Een sluimerend gevaar overschaduwt al jaren mijn leven en ik heb niets minder gedaan dan de oorzaak daarvan botweg genegeerd: mijn IKEA-zetel. Ik ben best een angsthaas. Als kind had ik een duivelse schrik van elke volwassene die in mijn buurt kwam en die niet naar de naam ‘mama’ of ‘papa’ luisterde. Ik was zelfs bang voor mijn eigen oma. Als puber was ik vaak doodsbenauwd om de verkeerde dingen te zeggen of te doen, dus werd ik het type muurbloem dat het liefst in het behang zou opgaan. Nu ik volwassen ben, beperken de angstaanvallen zich vooral tot slapeloze nachten waarin ik plots tot het besef kom dat de wereld om zeep is en dat we hopeloos verloren zijn. Of dat mijn relatie gedoemd is te mislukken omdat mijn wederhelft zonder overleg de laatste zak chips leeg at. Of dat ik ooit in mijn verwardheid een fietser van de weg zal maaien, een leven zal verwoesten en vervolgens zal wegkwijnen in de gevangenis. Of dat ik zelf die fietser zal zijn. Geen scenario dat ’s nachts niet de pretentie uitstraalt van in steen gebeitelde zekerheid. Maar ik ben gezond, ik leef niet in oorlogsgebied en ik kan mijn rekeningen betalen. Dus al bij al gaat het best goed met mij. Dacht ik. Een prachtig uitgegeven lifestyle magazine wist die waanballon te doorprikken. Ik moet wel degelijk bevreesd zijn voor iets: de banaliteit van mijn meubilair. In het blad bestempelden twee sympathieke mensen, met wie ik me wat graag zou vereenzelvigen, een kleinburgerlijk interieur als hun grote angst. Zo stond het er, zwart op wit. De nieuwe IKEA-zetel, tegen wil en dank aangeschaft bij gebrek aan alternatief – maar weinig designstoelen zitten echt fantastisch – , bezorgde hun een gigantisch onzekerheidsgevoel: was hij niet té banaal? Ik dacht even dat ik een satirisch stukje aan het lezen was, een parodie op een parodie. Maar nee. De fotoreportage toonde echte mensen, die het doodserieus meenden. Ik vond het statement van dit koppel wel dapper: wat als de goegemeente van authentieke, bewust in het leven staande millennials via deze openbaring de IKEA-zetel op het spoor komt? Wat zullen ze wel niet zeggen? Wat zullen ze wel niet dénken? De weerslag kwam pas een paar tellen later: ik heb zélf een IKEA-zetel. Ik, met mijn vegetarisch dieet en mijn voorliefde voor David Bowie. Ik, met mijn lidkaart van Amnesty International en mijn unieke verzameling vertalingen van The Hobbit. Een IKEA-zetel. Hij zit lekker en staat zo mooi in mijn interieur, maar was dat, nu ik er zo over nadacht, werkelijk een excuus om er niet gillend van weg te lopen? Had ik al die jaren niet in ontkenning geleefd, ondanks mijn verder perfecte parcours? Ik moest uiteindelijk de waarheid onder ogen zien. Ik sla mea culpa. Ja, ik ben banaal en kleinburgerlijk. Ja, ik ben bekrompen en kleingeestig. Ik stel voor dat ik nu even van schaamte onder mijn IKEA-zetel kruip en daarna heel erg aan mezelf ga werken. Shortlist columnwedstrijd 2021 van boekenblog This Is How We Read.Eerder hier verschenen.

Mart
16 1

Een verraderlijk ding

Kent u het tv-programma waarbij je om ter snelst een stoel moet trachten te vinden? Wij hebben ook zo'n stoel. Al is de onze geen strandstoel, maar een canapé. Daarenboven staat die canapé altijd op dezelfde plek. "Wat heeft het dan met dat tv-programma te maken?", hoor ik u zeggen. Wel, het is ook vechten om er als eerste in te zitten. Nog een verschil: de winnaar krijgt geen reischeque naar een exotisch land. Tenzij naar dromenland, want onze lange canapé nodigt uit om er uitgestrekt in te gaan liggen. We hebben hem nog maar een tijdje. "Krijgen we hem wel binnen langs de deur?", vroeg ik aan de man die hem leverde. "Ik denk het wel", zei hij. Ik twijfelde serieus, maar anderzijds heb ik niet zo veel ervaring met het plaatsen van canapés. Het lukte natuurlijk voor geen meter. Langs het raam dan maar. Ook dat was niet eenvoudig. Het leek wel een Laurel en Hardy film, zoals we met ons tweeën met die canapé van voor naar achter sjokten. Nu de canapé binnen is, wil niemand hem nog buiten. De familie nestelt zich er 's avonds in zoals een stel poezen in een kattenmand. Ik zit er zelden als eerste in. Mijn tijd komt pas als iedereen naar bed is. Dan is het aan mij om me te nestelen en kijk ik wat de tv me te bieden heeft. Een slaapmutsje is niet nodig, want na 5 minuten knor ik zoals een kat met slaapapneu. Drie uur later word ik wakker van de afstandsbediening die op de grond klettert. Eenmaal in bed doe ik geen oog meer dicht. Wat nu gedaan? Terug naar de bank dan maar. Maar ook daar kan ik de slaap niet meer vatten. Wat is het me toch een verraderlijk ding, die canapé.

Rudi Lavreysen
2 0

Interieur

In een lange, gebloemde jurk met sneakers eronder flodderde ze aan ons tafeltje voorbij. Hoe belachelijk, dacht ik en draaide nog net niet met mijn ogen, de zoveelste die aan het hedendaagse modebeeld wil beantwoorden en niet met die kleren staat. Toch maakte ik me ook wat ongerust. Misschien was ik wel de belachelijke. De eigenzinnige die absoluut niet wil meegaan met sommige trends. Iemand die graag vrouw is maar niet weet wat ze moet doen of laten om erbij te horen.      De kelner rukte me los uit mijn gedachten. Hij bracht het dessert. Ook qua eten weiger ik de trend te volgen: ik houd van zoet en iedereen mag het weten.  De volgende morgen bleef diezelfde mevrouw aangenaam getroffen voor haar ontbijttafeltje staan. Enthousiast wees ze haar man op het glaasje versgeperst sinaasappelsap, de kaas en het vlees, kunstig gedrapeerd op een hoge, ronde schotel. Ook het broodmandje, de twee stukjes zalm, de ananas en de boter in een vlootje konden haar goedkeuring wegdragen. Je hoorde en zag het meteen.     Ze schoof haar stoel achteruit en ging zitten. Energiek streek ze haar haren achter haar oren en begon een boterham te smeren. Ze zag er opgewekt uit en fris uitgerust, constateerde ik jaloers. Terwijl ik op de kamer een half uur had geprobeerd de wallen onder mijn ogen te camoufleren.      Al gauw kreeg ze ook interesse in het interieur. Van het intieme hoekje bij het raam gleden haar ogen naar de grijze wand, en vandaar naar de lage kast ervoor. Bevlogen sprak ze haar man aan, haar ogen nog altijd op de wand gericht. ‘Kijk, hij moet als bank dienen, kijk dan, bij ons, voor de kleinkinderen, daar, die gekleurde kussens…’ Haar man at rustig verder. ‘Onze nieuwe keuken, ‘als we nu ook eens…’      Met haar kop koffie in de hand begon ze aandachtig ook het plafond, de hoge ramen en het indirecte licht te inspecteren en ik zag hoe ze in zichzelf begon te prevelen. Ik herkende dat. Ze was aan het rekenen, aan het passen en meten. Wat voelde ik me met haar verbonden. Een mooi interieur zien en meteen de toepasbaarheid in het eigen huis proberen na te gaan - dat doe ik ook. Altijd en overal. Opgelucht reikte ik naar de overgebleven croissant en smeerde er chocoladepasta op. Er zijn nog vrouwen zoals ik.

ingridvdk
14 1