Zoeken

Positief reisadvies voor India

Positief reisadvies voor India:  DE TIEN GEBODEN 1. Gij zult niet opvallen   Neem (liefst onbewust) een aantal van de plaatselijke gewoonten over, kwestie van te integreren, dus camoufleren, dus minder op te vallen. In India betekent dat ondermeer:  - met je hoofd bijna nee schudden (alsof je zou tonen "allez dan, tis goe voor ene keer") wanneer je eigenlijk gewoon 'ja' bedoelt. - bij het drinken van een fles water giet je het water in je mond zonder de opening van de fles met je lippen aan te raken. - je voedsel zo vaak mogelijk met je handen opeten (NVDR: Joachim bedoelt eigenlijk één hand en alsjeblieft je rechter) 2. Loof de Heer (maakt niet uit welke) Vraagt iemand naar je religie? Kies er gewoon 1 uit: Christen, Moslim of desnoods Jehova, maar begin niet te lullen over atheïsme. Het is alsof je het Belgisch federaal systeem zou proberen uitleggen aan een Chinees in het Duits.  3. Vermijd overbodige ongemakken Ga je voor een lange busrit? Laat dan op je GSM een herinnering, genaamd 'rugzak', 15 minuten voor de geplande aankomsttijd afgaan om het bewuste voorwerp zeker niet te vergeten. Gaat de man in de zetel voor je even weg voor een plaspauze, draai dan ongemerkt zijn zetel wat naar voren, kwestie van wat meer beenruimte te scheppen voor jezelf. 4. Verwacht steeds het onverwachte Zelfs als je denkt in alle rust op het strand te liggen kan je wakker worden met een aap op je gezicht, een schijtende (doch nog steeds heilige) koe naast je, en mogelijk passeren er een paar zatte locals die lachend (!) een zeil versleuren met daarop open en bloot de lijken van 2 pas verdronken Indiërs. Dat er 5 minuten later een andere zatlap trots een 2de duim aan zijn rechterhand komt tonen, maakt de onvoorspelbaarheid alleen maar groter. 5. Gij zult nooit onder je bed kijken   Zoek nooit naar ongewenste levensvormen in je kamer. Wat niet weet, niet deert. 6. Wees nooit bevreesd   Voel je niet te snel bedreigd! Zelfs niet als je alleen in een afgelegen automaat geld afhaalt en er 15 Indiers binnenglippen om je hand te schudden, mee te kijken naar het computerscherm en vooral te profiteren van de gratis airco.   7. Wees geeeeeeeeedddddddddduuuuuuuuullllllllllllllllllllllllllddddddddddddiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiggggggggg en adem door je mond   Met een beetje pech sta je met je zweetsleffers en bagage 4 uur aan een stuk recht in een belachelijk volle trein. Met een beetje extra pech word je verdrukt richting een 170cm lage doorgang en sta je het langste uur van je leven in de deuropening van de wereldwijd gerenommeerde, door Unesco beschermde Indische treintoiletten. Nadat je beseft dat een uur je adem inhouden net iets te lang is, word je spontaan jaloers op de 2 zwarte, geurwerende tenten naast je en de moslima's die zich eronder verschuilen. Allah Akbar! Hun man gunde hen zelfs geen oogluikje! Ik kook vanbinnen, maar zie het oogluikend aan (komaan, deze woordspeling schreef zichzelf).    8. Wees mild ten opzichte van schrijffouten De lieve Indiers bedoelen het immers beter dan het klinkt: - French Fried (nee, ze willen echt geen Fransman frituren) - Chess omelet ( de Gary Kasparov onder de eieren) - T-shirt van Iran Maiden (de bekende Perzische Heavy Metalband) - Jackem Stood (rechtstreeks overgeschreven van mijn paspoort en geef toe: het klinkt beter dan het origineel) 9. Gij zult ten allen tijden flexibel zijn   Het moet gezegd: India is hemel en hel, slow motion en fast forward EN dit volgens mij meest diverse land ter wereld (qua cultuur, religie, hiërarchie en natuur) is tevens zowel middeleeuws als hypermodern                               kreupele naast straatkind naast mangoboer naast IT-specialist                     krot naast shopping center                                                                                                                                                                        Gladiator naast The Matrix                                                                                                  en ik ertussen als kameleon. Als je denkt tegen meer dan de helft van bovenstaande geboden te zullen zondigen... 10. Blijf hier weg en geniet ten volle van Belgie

Joachim Stoop
0 0

Kreupelvaart

daar in Zoutleeuwkocht ik een echte suikerspin,twee wonderschoenen en een hoed ik kuste het vaarwelmijn kalf dat niet verdrinken zouging op weg doorheen hetgeen waarvan ik heb gehoorddat het met veel gemak geschapen werd ik trok allangs de Dender en de Kreupelvaartover de kleine ring, zo naar de stadwaar ik het zag het groot geluklangdurig opgebaard in bleke kistenkoten, magazijnen vol een hagelbui, een kruis voorbijwat verder stond ik voor een deurmaar tijdelijk gesloten was het parlement der eeuwigheid   wat viel hier nog te zienhet neusgepeuter van een kleutereen pijnballet, de dronken dansvan een pineut misschien   die pitten van een papegaaiheb ik geweigerdeerst die spin die soms een beetjeaan mijn kin bleef kleven ik wou en vond er nietsgeen lentelanen, enkel zieke oordenstervende platanen, ook een ballondie niet meer vliegen kon   gezochtde bergen op, de stappen afgeteldmaar vond hem nietde route voor de smokkelaars van schaarse tederheid   wel een strandvol blote woordenkorrelzand en kleffe kraampjesmet gebak, wat leeg beton   wat nu? dan maar doorheen het niemandslandpeisvol vredig uitgestrektheel even rustzolang het magde grens is snel bereiktal gauw ook Betlehem een leegstaande barak kadaver van een vredesduif   ik wil niet naar de dode zeevoor zout met frietgeloof, mijn kindde afgeblazen stoomboot vaart niet meer   geef mij ook geen woestijnof dit doorboorde landmen ziet er nergens nogeen groene specht of bende spreeuwenenkel nog een olievogel kogeltjes van nu en van weleer wat rest is nog een spoor van donker bloedik ga voorbij het schuiloord van een bange godmaar langs de rovers van de laatste lachmoet ik niet meer de Eufraat roepteen zijarm lonktis daar het kleine pontwaar ik hem trefde gids voor mijen deze liedvergeten straatzangerwiens blik het al verraadtmaar dan in spiegelbeeld ik wil en ik besef het evenzeerdat dit het einde is       uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 0

Svetlana

De Rode Zee is van een extreem blauw. Er ligt een spaarzaam strandje langs. Het randje van een land in ontwikkeling. Strooien parasols. Half afgewerkte (of half afgebroken) toeristische infrastructuur. Ernaast een tent van UNHCR waar mensen in wonen – dit land is werkelijk tot de rand gevuld met vluchtelingen. Aan de overkant de Sinaï. Daar besmuikte gisteren een rookpluim van een bomaanslag dit intense tafereel. Nu omkadert vurig fuchsia van een bougainvillea mijn vista, oleanders gniffelen in de wind. Een rafelig strandje Voor dit multireële tableau, zit ik. Ik tuur de horizon af. Ik wacht op mijn man. Al weet ik hem gewoon onder dat strakblauwe wateroppervlak, voorzien van zuurstofflessen en een goede gids, ik stel me voor dat zijn wereld nu vol sirenen, heremietkreeften en regenboogvissen is. Maar zeker ben ik dat hij straks als een goedgeluimde Neptunus uit de branding zal verrijzen. In afwachting zit ik met Lana opgescheept. Op het half afgewerkte terras van de half afgebroken duikclub is ze niet met de lichtste aarzeling op me afgestapt. En tenslotte aan mijn tafeltje komen zitten. Lana moet een eind in de vijftig zijn, misschien zestig, of wie weet wel zestigplus. Aan Lana heeft de tijd nog niet veel aandacht besteed. Haar gezicht is bondig en vrij van fijne lijnen. Haar korte stugge haar kan, naargelang het felle licht, evengoed blond als grijs zijn. Onder haar rode koltruitje zit een slanke lijn in haar zij, waar ze voortdurend haar handen legt en cirkels met haar heupen wiegt. Lana houdt van honden (dat verhaal bespaar ik u) maar heeft met katten gemeen: haar lenige lijf dus, en meerdere levens. Die ze nu gul aan mij vertelt in een Engels met de afgemeten mechaniek van een notenkraker. In een vorig leven was Lana Svetlana. Een man, drie kinderen en een koude oorlog later is ze in de Golf van Aqaba verzeild. Haar nieuwe man is Jordaans, rookt en drinkt, heeft een hartprobleem. En liegt niet meer tegen haar. Hoe dat laatste zo is gekomen, dat krijg ik willensnillens te horen. Aan ‘in goede en kwade dagen’ had Lana haar Mohammed laten toevoegen dat hij zou stoppen met roken en drinken. Die extra trouwgelofte was de uitkomst van een voor haar zeer logische gedachtengang geweest: zijn hartinfarcten waren volgens de dokter het directe gevolg van zijn slechte gewoonten. Dus moesten die gewoonten Siberischkoud afgeschaft worden. Zo beloofde haar Mohammed. En zo geloofde zij haar Arabier. Tot ze hem op een dag betrapte. Rokend met zijn broer. Dat liet Lana niet over haar kant gaan. De poten van het ijzeren stoeltje gieren over de terrastegels als ze recht gaat staan en mij met een zwier van haar armen toont hoe ze de riem uit de broek van haar man sleurde en hem hiermee slaat. Mijn oren doen er pijn van. Voor mijn ogen lijkt het opnieuw te gebeuren: de ranke Russische slaat haar man voor het oog van zijn broer en wie weet de hele clan die er net op bezoek was. En haar Arabier, die gaat bij zijn moeder uithuilen. Maar het mag niet baten: de stamouders geven Lana gelijk. Trouw is een weids woord. En nooit gratuit. Dit moet even bezinken. Samen turen we naar de kruimelige bodem van het lege zwembad, Lana en ik. Over de manvrouwverhouding in deze maatschappij raak ik elke dag meer in de war. Over de liefde geen woord. Ik wil het niet weten, maar het lijkt me dat op het droge geen prijs voor Lana te hoog was voor de vrijheid om hier elke dag, wars van Rusland, naar het koraalrif te duiken. Volgt nog het verhaal van de straathond. Met de puppies. Maar dat bespaar ik u, zoals beloofd. Waar blijft Neptunus nu toch? Ik kan al niet wachten om straks het zeewier van tussen zijn baard te oogsten en gepekelde kussen van zijn mond te plukken.

Marjanne Sevenant
0 0

Ramadan Kareem!

Op de eerste dag van de Ramadan komt onze dochter uit school gefladderd met een papieren lampion aan haar hand waarop haar dartelheid zich in blauwe stippen en geel-met-roze wolken aftekent. ‘Dit, mama,’ zegt ze, ‘is een ramadan kareem!’ De r-en lopen sterk als Arabische koffie uit haar mondje. Dat de Ramadan zo tastbaar een luchtige lampion kon zijn, dat had ik op voorhand niet kunnen denken. ‘Maak dat je wegkomt voor de vasten begint!’, luidde het eenvoudigweg bij de andere vreemdelingen hier. Stoffige dagen, hongerige chauffeurs, dode winkels, eten noch drinken. Of bedreigingen als je het toch doet. Nu komt, zo leerden we al, het verblijf in een gastland met lusten en lasten. De Ramadan kreeg het voordeel van de twijfel. Bovendien schijnt hier nu elke dag de zon en vraag ik onze dochter soms om mij een wolk te tekenen zodat ik het bestaan ervan niet vergeet. Zo slecht kon het toch niet worden. En het beste was nog dat ik zelf niet zou vasten. En tastbaar werd de Ramadan. Op vele momenten, maar nog het meest van al in dat onbestemde land tussen de dag en de nacht. Net voor de zon de kim gaat kussen. Niet zoals anders slokt het donker de geluiden op. De muezzin klimt de minaret op en schraapt al zijn keel. Want deze keer gaat iedereen luisteren. Schotels worden dampend op tafel gezet. Water, dadels, vruchtensap. Sigaren en aansteker grijpklaar gelegd. Hoort!, hoe de mensen zich naar hun huizen haasten. Geroezemoes en gekonkelfoes. Tot dan, de muezzin zo verlossend de nacht inzingt. Komen eten! Daar tinkelt overal het bestek. De iftar begint. En later, terwijl de volle maan over de stad zeilt, waaien vanaf de minaret eindeloos woorden aan tot bij de sterren en wie het horen wil. Alles komt goed, zo klinkt het. Als sprookjes van duizend en één nacht. Op ons terras zijn onze avonden gevuld. Van een wereld rondom waar wij maar schaars deel aan hebben. Af en toe breekt de klap van een vuurpijl buiten of het sissen van een voetzoeker. Wij denken na over de dagen. Over de tijd die nu met twee tempo’s lijkt te gaan: loom en trager, nerveuzer en koortsachtig rijk en vol. Tot op een nacht percussie en een lallende stem tegen mijn slapen komen gebotst. Bijna roep ik om mijn moeder. Tot ik weer weet dat ik zelf mama ben – hopelijk sliepen de dochters er doorheen. Dwars door ons huis lalt de man, zo lijkt het wel. Zijn stem verwijdert zich, maar het bonzen stopt niet. Of neen, dat is mijn hart. Op de klok is het twee uur dertig, 2.30u in de ochtend! ‘Het is niet omdat jullie Moslims het nachtje doordoen, dat je ons erbij moet betrekken!,’ denk ik het hele ontbijt lang. De volgende nacht is de lallende man er weer. Heeft nu nog geen enkele buur hem een schoen toegeslingerd? En de nacht daarop opnieuw. Wat een tolerantie! Of er moet een verband zijn. En zoals met alle raadsels in dit samenleven hier, leg ik het voor aan mijn Mevrouw de Uil. Mevrouw de Uil, dat is Miss Hanan. Zij is de directrice van het schooltje. Miss Hanan, voor wie ik een groeiend respect koester. Niet in het minst omdat zij de mooie combinatie bezit van gulle wijsheid en kinderlijke blijheid. Wanneer ik voor haar de nachtelijke onderbrekingen van percussie en dronkemansgebras op mijn vingers tel, beginnen haar ogen te glinsteren. ‘Bestaat dat nog?,’ roept ze uit, ‘Waar woon jij wel?’ Zij spreekt de woorden alsof zij daar ook wil wonen. Want in onze wijk, zo blijkt, flakkert een oud gebruik weer op. De trommelaar. In ruil voor wat eten haalt hij de mensen uit hun bed. Zo hebben ze tijd genoeg voor de maaltijd tot de muezzin weer tot de orde van het vasten oproept. In de zomer wordt het vroeg licht. De nacht daarop gaat de folklore aan mij voorbij. Ik word niet meer wakker. Ramadan kareem!

Marjanne Sevenant
0 0

To be

Lieve landmeter, Slechts rakelings zijn onze levens langs elkaar gescheerd. En toch, niet omwille van de alliteratie hierboven, noem ik jou ‘lief’. Je was, na al die maanden in dit land, de eerste die mij vroeg of jouw roken in mijn buurt mij niet stoorde. Alleen al daarom. Veel weet ik niet over jou. Je afkomst en je beroep. Vanwaarbenje en watdoeje. Dat was genoeg voor mij. Het riep een wereld voor me op. Landmeter, uit Syrië. In het lauwwarme uur aan het eind van de dag legden onze schaduwen zich samen op de stenen zitjes van het Romeinse theater in het hart van Amman. De kleine vedetten van de avond lieten op zich wachten. Niets in in dit land begint op tijd. Jij en ik geraakten aan de praat. Of ik het niet erg vond dat het theaterstuk Arabisch gesproken zou zijn, wou je weten. Ik weet niet of ik jou heb kunnen uitleggen hoe ik daar hoegenaamd niet aan tilde. Dat het voor mij genoeg zou zijn om te zien en te horen. Shakespeare door een groep kinderen uit het grootste Syrische vluchtelingenkamp in Jordanië: Zaatari. Shakespeare en Zaatari in één zin, dat volstond. Van België wist je dat het er goed leven is. En je kende één stad: Brugge! (Van de film “In Bruges”.) A small town, zei je, almost a village. Tjaa. En je had gehoord dat in België homo’s homo’s mogen zijn. Ik stond bij die kennis van jou niet lang stil. Maar achteraf beschouwd, je witte T-shirt met een V-hals tot net boven je gitzwarte borsthaar, wie zal het zeggen en wat doet het er toe. In Damascus heb je nog familie wonen, vertelde je. Ze willen er niet weg. Het is er relatief rustig. Zou dat op den duur wennen, dat geroffel in de verte en mensen die daarvan sterven? Ik heb het jou niet gevraagd. In Saudi Arabia had je een goeie job. Maar tegenwoordig is de verblijfsvergunning voor een Syriër jou te duur. Dus leef je in Amman. Illegale ober (maar zo ga ik jou dus niet aanspreken). Je hebt vele vrienden hier. Allemaal Syriër. Verbeeldde ik het mij of ging er een rilling door de lauwe tribunes, toen over het orchestra daar beneden plots een kleine jongen zonder benen werd gerold? Een andere jongeman, ook in een rolstoel, tilde de jongen op tot ver boven zijn hoofd, tot dichtbij het heldendom. En schaterlachen dat die twee deden. Zoveel andere dingen om naar te kijken in dat Romeinse theater, maar volgens mij had iedereen net dat gezien. Kreeg jij, lieve landmeter, daar ook kippenvel van? En toen begon het. Een roedel zwarte kopkes stoof het theater binnen. Samengebracht door de echte tragedie en de tragedie van Hamlet. Glitterpailletjes, sluiers, speelgoedzwaarden, krullepruiken, koning en prinsessen. Ze speelden het woestijnstof van de stenen. Boven het theater werd de avond van terracotta. Tegen de moskeeën knipte het groene neonlicht aan. Hoog aan de hemel dansten twee vliegers muisstil. Toen begon de stad de zonsondergang in te zingen. In het theater stroomden alle grote mannen tussen de tribunes naar buiten en haastten zich naar het gebed. Maar niets bracht de jonge acteurs uit het lood. Niet alleen door een taalverschil had ik het eind van het stuk niet zien aankomen. Toen de nieuwbakken acteurtjes zich in lange rijen opstelden, en met hun kartonnen wapentjes fiks in de hand de steile trappen tussen het publiek omhoogklommen. Toen het plots zo luid en overtuigd uit hun borstkasjes klonk: “To be or not to be!”. Tot ver boven de vliegers ging het. “To be or not to be!”. Ik hoor het nog in mijn hoofd! Het was geen stofje in mijn oog wat mij parten speelde. Na het eindeloze applaus voor het stuk, en voor veel meer, gingen jij en ik elk weer naar ons eigen leven. Ik kwam thuis en sloeg stomweg de krant open. Een fotoreportage. Een meute zwarte kopkes in het rosse gras. Met zelfgemaakte speelgoedwapens in de weer. Het konden mijn steracteurtjes zijn. In de velden rond hun vluchtelingenkamp in Jordanië waren ze aan het oefenen voor Shakespeare’s tragedie. Dat dit in mijn Belgische krant kwam! Tot ik de titel boven de reportage las: Kindrebellen. En de tekst langs de foto’s. Deze kinderen waren niet in Zaatari. Ze waren nog op het Syrische platteland. Ze hielden generale repetitie voor een echte tragedie. Lieve landmeter uit Syrië, naar de tragedie in je land kijk ik evenzeer met ongeletterdheid. De plot begrijp ik niet en evenmin zie ik het einde aankomen. Maar tegen beter weten in hoop ik heel vurig dat jij binnenkort weer land mag meten ginds. Het ga je goed, hier en nu en ginds en later, Marjanne

Marjanne Sevenant
0 0

Van weg geweest

Er is een knalgeel eendje voor Julie. Het rinkelt en knispert een beetje als je erin knijpt. Ik reik het haar aan. Ze brengt haar beide armpjes omhoog, strekt haar vingertjes uit en plukt het met twee handjes uit mijn handen. Aangereikte dingen met twee handen aannemen, in India heb ik geleerd dat het in Azië een gebaar is van respect. Ik heb het altijd een mooi gebaar gevonden. Alsof je iets ten volle grijpt. Van overal neem je iets mee. Het brengt me bij mijn mijmeringen op de fiets wanneer ik het bochtige pad neem langs de rivier op weg naar mijn werk. De rivier geeft meer stenen bloot dan anders. Het groen is uitbundig nu, het schreeuwt in vele vormen. Mijn mond valt open en er dansen muggen binnen. Ik verslik me in de natuur. Soms ligt een dikke tak op het pad na een donderstorm – zo heet het hier – , waar ik dan mijn fiets overheen moet tillen. Een stuk bos dat praktisch begint aan onze voordeur, en elf kilometer verder praktisch eindigt aan de glazen draaideur van mijn kantoorgebouw langs Pennsylvania Avenue. Een man in uniform met witte handschoenen laat me binnen en wenst me een mooie dag. Stel je dat even voor. Enkele blokken verder ligt het Witte Huis en daarvoor het IMF dat sinds kort een nieuwe baas heeft, ik las het nog in de krant. De dijk ("Boardwalk") in Oceancity Stel je dat even voor. Soms zeg ik dat tegen mezelf. We mogen stilaan beweren dat we een vol jaar hier zijn, een vol jaar niet meer in België geweest. De dingen wennen. Er komen schuurplekjes op het laagje chroom van nieuwigheid. Ik stel dit niet zonder spijt vast. De dingen vallen minder op. Sommige dingen heb je, zonder dat je het wist, volledig aanvaard. Koffie van Starbucks. Bij wijze van voorbeeld. Dat men er koffie uit papieren of plastieken bekers drinkt, als op een Vlaamse kermis of een muziekfestival omdat het daar niet anders kan. Mee-békeren. Dat men je toelaat er allerlei smaken en brouwsels en poeders aan toe te voegen. Alsof koffie pur sang niet lekker zou zijn. Het went. Vorige week bestelde ik een Frappuccino decaf hazelnut flavor no sugar 2% milk no topping, en ik vond het lekker. Had niets meer met café frappé of cappuccino vandoen, maar op zichzelf mocht het er zijn. Of ik neem de metro naar het werk. In het station waar ik opstap, heb ik een gesprek met een Canadese die hier een stage komt doen en zich over de metro in DC verbaast. Onderweg tel ik de Ipads niet meer op één hand – hoe donker ook de metrogangen, er zijn vele vensters op de buitenwereld. In het station waar ik uitstap, heb ik een gesprek met een man die, zo blijkt, voor Obama heeft gewerkt toen die nog senator was. Voor het loket wenst een man van Metro elke reiziger in de stroom een heerlijke dag toe. Zou dit tot zijn welomschreven takenpakket behoren? Ik sluit het niet uit. Boven aan de roltrap hoor ik van een zwarte man dat ik er goed uitzie vandaag. Stel je voor. (Pendelen of op straat komen tout court, is hier goed voor je zelfbeeld of dat van je kind: what a gorgeous baby you have! Nice shoes! Dus: heb je een off-day, ga effe strollen). Ik heb het nooit dagelijks gedaan in België, dit conventionele openbaar-vervoerspendelen. Ik vraag me dus af of een doordeweekse Belgische pendelaarsdag naar hartje Brussel ook zo vrolijk kan starten. Graag traag, spelende mensen in Annapolis Ik vraag me veel af. Of wij, bijvoorbeeld, over enkele weken weer ginds, een laagje chroom van nieuwigheid op de Belgische dingen zullen weten? Nieuwe terrasjes in Gent, bijvoorbeeld. Of oude die er anders dan vroeger uitzien. (Nog gezelliger?). Nieuwe layouts in de wegen, de gebouwen. Een nieuwe regering. Of oude dingen die ons vroeger nooit opgevallen zijn. Onkruid langs de pechstrook. Smalle wegen, tramsporen en kasseistenen. Veel blanke mensen. Hoofddoeken. Authentieke endogene bouwstijlen, die hun plaats kennen. (Toscaanse kerken midden in DC, het wil maar niet wennen). Geen baby change station in elk toilet, en al helemaal niet bij de mannen. Gras in de tuin dat gewoon zichzelf mag zijn, blozend van droogte of gezond groen van regen (liever dat eerste in augustus :-)). Vrouwen van middelbare leeftijd die nog rimpels hebben en ook mooi zijn. In de supermarkt zelf je tassen met boodschappen vullen, niemand die dat voor je doet, je gul een prettige dag wenst, en jou doet wankelen omdat je niet weet of dit allemaal een fooi behoeft. En geen kat op straat die vraagt hoe je het maakt vandaag. Ik vraag me ook af hoeveel Amerika we in België zullen bespeuren. Het nieuwe continent dat het oude verovert. Het is al langer aan de gang. De geschiedenis, maar dan omgekeerd. Ongemerkt gebeurt het. Starbucks komt naar Gent, vind ik geen appetijtelijke krantenkop. Liever heb ik zelf naar Starbucks te gaan dan dat Starbucks naar me toekomt. Een stel nieuwe ogen om naar de dingen te kijken. Het zou reuze zijn. Kristalklare blik. Ze haken zich vast aan de mozaïekjeslamp tegen het plafond. Tot ze moeten lossen omdat ze haar hoofdje geen driehonderzestig graden gedraaid krijgt. Soms kan een hoofd toch ernstig in de weg zitten.

Marjanne Sevenant
0 0

Systeempje

Veel is er niet nodig. Zes blokken, een oud botervlootje, een lege fles, drie ringen, een knoopje aan het truitje. Met korte zuchtjes en kleine handjes dropt ze blokken in potjes, duwt ze ringen tussen de spijlen van haar box, keilt ze de fles naar de dichtste verte, draait ze minutenlang aan het knoopje. Soms doen ook de voetjes mee. Om een potje vast te klampen dat onbedoeld de dieperik in dreigt te gaan. Zuchtjes. Soms wat geneurie. Een mini kortverhaaltje in een klankrijke taal. Er is niemand meer in de kamer. Al ben ik er nog, ik ben van geen tel. Alleen het kleine meisje met haar mini handelingen. Ik kijk en kijk. Of er een systeempje schuilgaat achter de eindeloze verrichtingen van de tien vingertjes. Want met zo’n serieux gebeurt het dat het wel niet anders kan. Misschien zit zij over mij met dezelfde vraag. Of het tokkelen van tien vingers op wat meer knopjes een vernuft systeem verbergt. Soms is er wat meer nodig. Een paar andere handen. Die wuiven naar haar vanop afstand. Ze wuift terug, met één handje. Het andere zit aan haar oor. Dat systeempje ken ik al: een beetje moe. Of een stem vanaf de overkant die zegt: doe maar, je kunt dat wel, je doet het goed. Ik ben er tóch nog. Maar vaak is er niet veel nodig. Zelfs haar tongetje hangt windstil uit haar mond terwijl ze met grote ogen de prompte gevolgen van haar daden observeert. Er hangt een aura van focus en bezieling rond haar box als zij daar is. En stond haar box in Peking, Tokyo of Dakar, het zou niet anders zijn. Zo kijken wij naar haar. En zien onszelf. Onze box staat in Washington. Er is wat materiaal voorhanden. Potten en pannen. Een tournevis. Twee wielen. Of vier. Een weg. Daarmee verrichten wij onze handelingen. We fietsen. Wandelen. We gaan werken. We koken of bestellen. We eten lekker. We verleggen onkruid en grenzen. We duwen doosjes in dozen. We kletsen. We forwarden en deleten. Gooien doosjes weg. We praten. Ontdekken weer nieuwe doosjes die er gisteren nog niet leken te zijn. We slaken grote zuchten. Schudden ons hoofd. Glimlachen. We nodigen uit. We wuiven uit. We onthalen. We smeden banden. Plannen. We ontdekken. We bakken brood. Soms pannenkoeken. We lezen. We kijken. We kijken uit. Maken schoon. We schrijven. Draaien potjes dicht. Zoeken dekseltjes. Niet noodzakelijk in deze volgorde, maar wel vaak in dezelfde volgorde. Of hoe je ook in den vreemde op den duur aan routine gaat doen. Aan systeempjes. We hebben ons gewoontes eigen gemaakt. Of zij ons. We volgen bekende routes. Gaan naar bekende plaatsen. Op dezelfde tijdstippen. Met dezelfde mensen die bekender worden. Ongemerkt is alles vertrouwder geworden. En waren wij in Peking, Tokyo of Dakar, zou het dan anders zijn? Dan is er een man. Temidden van gewoonte. Aan de rand van de luide weg. Wacht hij tot het verlichte mannetje aan de overkant op wandelen gaat staan? Hij wiegt met de heupen. Hij danst bijna. Richt zijn gezicht naar de hemel en lacht bijna. Grote ogen, zo open dat ik in zijn hoofd kan kijken. Hij zou hier wel willen blijven staan. - He’s good, zegt hij dan. Hij knikt naar de andere man die de ziel uit zijn lijf staat te spelen in de grijze metrohal. Tussen de doffe pendelaars is zijn saxofoon van puur goud. - O yè!, zeg ik. Wieg ik nu ook een beetje? - I’ve got all his CD’s. He’s too good for the street. Zijn hand duikt in de zak van zijn mantel. Het mannetje aan de overkant springt op wandelen. De man beent in de andere richting weg. Een dollar in de hoed. De muziek stopt niet. Wel de donderdagochtendroutine. Even. Met een halve danspas op het zebrapad. Veel is er dus niet nodig. Wel net genoeg. En af en toe een stem vanaf de overkant die zegt…

Marjanne Sevenant
0 0
Tip

Avocado

Net voor ze de avocado in tweeën gaat snijden, aarzelt het mes in haar hand bij de schil. Nooit heeft ze hem deze vrucht zien eten. Hoe zou dat zijn? Misschien zoals toen, tijdens de trekking, die avond op de pas. Waar landschappen als decorstukken elkaar verdrongen om een streling van het laatste licht op te vangen. Terwijl ze even uitrustten bij de top van een kleine heuvel, had ze een appel in stukken gesneden en met hem gedeeld. Stil nam hij de stukken van haar over en hoewel hij volledig in zijn schrift opging, at hij ze gretig op. Hij smakte erbij. Toen ze hem daar voorzichtig op wees, zei hij dat hij erover aan het schrijven was. Over de tocht door de bergen, over de appel, over haar. Luidop had hij alles vertaald voor haar. Met dezelfde gretigheid had hij medicijnen gegeven aan de zieke vrouw in het kleine donkere keukentje van de familie bij wie ze die nacht zouden verblijven, had hij geprobeerd zijn gasvuurtje te verkopen op de camping, had hij in het grote krentenbrood gebeten en haar voor het eerst gekust. Het is de eerste avocado die ze eet sinds ze terug is. De vrucht is perfect rijp. Het mes valt bijna door het vlees. Ze ziet het satijngroen al voor zich. Zoals de gerstvelden die oogstklaar lagen als tapijten rond de dorpjes op de hellingen. Temidden die velden had ze lange gesprekken gevoerd met hem. Eerst zonder hem. Toen hij nog op haar aan het wachten was in een stoffig dorp. Vlug genoeg met hem, toen de kleine riviertjes rood werden als slagaders bij zwellende harten. (Waar ze hem moest uitleggen dat het door de pigmenten van de textielverven kwam en niet door het bloed van slachtingen.) Maar misschien had hij haar veel meer bijgebracht. In die korte tijd. Eerst en vooral had hij haar een nieuw scheppingsverhaal gegeven. Daarna werd hij ziek en leerde hij haar om bij hem te zijn. Ze leerde op hem te wachten. Op andere dagen had hij uit haar verhalen gepuurd. Dan luisterde hij met al zijn oren. Wanneer hij terug aan het praten ging, kwam soms een oud verdriet tegen de oevers van zijn ogen gerold. Ook al spraken ze een andere taal en proefden de woorden soms vreemd, ze dacht dat ze elkaar begrepen en samen konden reizen. De laatste helling waren ze rennend en rollend naar beneden gekomen, joelend als kinderen. Geen zinnen meer. Ze scheidt de helften van de avocado en voelt hun weerstand. De militair in het kleine luchthaventje moet het ook gevoeld hebben toen hij hen afscheid zag nemen. Tegen alle regels in liet hij hen samen in de passagiersvertrekken toe. Prachtige woorden vonden ze uit. Afscheid en afwezigheid zouden niet gelijk zijn. Ze neemt het zoutvat. Te veel zout regent neer op het glanzende vruchtvlees. Hoe vaak heeft hij haar er niet voor gewaarschuwd. En ook voor te veel zon. Ze glimlacht. De gepolijste pit glijdt uit haar handen. Ze probeert hem nog op te rapen, ze krijgt er geen vat op. Als in het midden van een verhaal voelt het.

Marjanne Sevenant
29 1

AGUARDIENTE

een beeld van het groezelige Havana aan de hand van twee tekstfragmenten Mijn gelaat gloeit door de rode bol die langzaam in zee zakt. Quasi het gehele jaar gaat de zon hier tussen zes en zeven onder. Een rozig strijklicht streelt hun gelaat dat verschoten is, verschaald als een lauwe pint. De verweerde façades tonen zich ongegeneerd aan de voorbijgangers. De moordende zon, de regenbuien, de bijtende zoutlucht en de cyclonen hebben het gedaan maar bovenal de institutionele verminking. Badend in de alomtegenwoordige diesellucht werden de neoklassieke gevels grondig gepatineerd. De muren vertonen de strepen en de vlekken van een uitgedroogde fontein alsof ze al sinds de eerste dag onder er een niet aflatend regengordijn hebben gestaan. Arduinen portieken, smeedijzeren ankers, marmeren medaillons, corinthische bladmotieven, alle gevelornamenten zitten onder een aangekoekte laag van roet en stof. Slib heeft zich vast gekorst in de verbrokkelde façades die groezelige solares maskeren. Met een bruusk gebaar stelt Miguel zich recht en gaat buiten een luchtje happen bij Arsenio. Het gepalaver van de habitués blijft nazinderen en El Niño lult wat over het colawinkeltje van zijn grootvader in het Matanzas van vóór de revolutie. (...)   Tijd om de blaas te legen. Het zijn geen viooltjes die ik ruik zodra ik tegen de deur van dit 'zwijnenkot' aanduw. 'La patria o la muerte?'[1] Martelaren voor de vrijheid? Is er iets mooiers dan sterven op het slagveld van de platgetreden soortgenoten? Dat dient de niet zo alerte kakkerlak zich af te vragen wanneer zijn rugschild onder mijn zool kraakt. Met zijn groezelig emaille van aangekoekte fluimen mag de latrine van La Esperanza de plee van El Rapido naar de kroon steken voor een nominatie : “meest pittoreske sanitair van Zuid-Amerika”. Op de donkergele pisbouillon danst een brij van verdronken vliegjes, gehaast schudt ik de laatste druppel af voor ik bezwijk. Ik draai om en kijk tegen een bezweet gelaat, met een zenuwtic op  de ogen, aan. Het is de kerel met zijn ‘dreads’ die mij daarnet nog zat aan te gapen. (...) [1] Revolutionaire slogan : "het vaderland of de dood!"

Philippe Marmenout
18 0

Terug naar de kust

Laatst was ik nog eens in België. Ik ben het landje in 2003 ontvlucht maar kom er nog af en toe.  Mijn moeder woont er namelijk. In Knokke dan nog wel. Het mekka van de nieuwe rijken. Waar mannen op zondag in de rij gaan staan bij de bakker en vogue omdat ze gehoord hebben dat daar  de beste pistolets worden gebakken.  Waar Lippens het al jaren voor het zeggen heeft. Waar ik van zijn leven geen voet zou zetten maar door omstandigheden al 48 jaar af en toe verblijf. En mijn  moeder woont er dus.  En ze moest naar het ziekenhuis. Genoeg redenen om dat vermaledijde oord nog eens op te zoeken. Dat ziekenhuis, een angstige moeder, een vochtige kelder, het platte land.  Het mondde uit op een vriendelijke confrontatie met het verleden. Nieuw waren de ooievaars, de uit het niets opduikende kunstwerken en een labrador pup die naar de naam Sean luisterde. En ik heb ook het schoonste strand van Nederland ontdekt, heb er zelfs een wijntje gedronken en ik heb een wereldvredesvlam gevonden in een onooglijk polderdorpje. Misschien heb ik zelfs een vlucht regenwulpen gezien. Het gelijknamige boek heb ik in een vorige leven gelezen. Een vorig leven. Dat is 40 jaar geleden. Het strand aan de Lekkerbek, vlak voor het Zwin natuurreservaat in Knokke-Zoute leek immens. Nee, het WAS immens. Je moest immers wel 20 treden af voor je op het zandstrand stond. En bij laagtij moest je echt wel een eindje stappen alvorens je voeten het zilte nat konden voelen. Hoe dichter je bij de zee kwam, hoe natter en donkerder het zand. Je voeten werden erdoor opgezogen. Het leek wel drijfzand. En je wist dat er een leven bestond net onder dat laagje zand. Dat zag je aan de zandslangetjes die overal verspreid lagen. Slangetjes zand. Afkomstig van een of andere krab. Er waren krabben en massa's schelpen. En amper mensen. Toen waren er ook nog "brislams" (verbastering van het Franse brise-lame) zoals mijn neefjes en ik ze noemden. Golfbrekers zijn dat. Het was er eigenlijk gevaarlijk vertoeven vanwege de stromingen errond. Je gleed er ook ontzettend makkelijk af. Maar het was er zo heerlijk om op avontuur te gaan. En je kon er als het ware de zee opwandelen want als je op het einde van de brislam stond, was de dijk heel ver weg en leek je heel even een deel van de zee te worden. En wat was er veel leven in die plasjes die overbleven nadat het hoogtij was geweest! Mosselen, krabben, scheermessen (je weet wel, die langwerpige schelpen), af en toe een vis. En op het strand zelfs regelmatig haaientanden. Die zouden 40 miljoen jaar oud zijn. Ik herinner me nog erg goed een legendarische storm. Het moet ergens eind jaren zeventig geweest zijn. Mijn oudste neef en ik hadden onze skateboarden boven gehaald. En op de dijk, skateten we, met een plastic zak als windzeil boven onze hoofden. Het ging ontzettend snel! En we lachten als gekken en waren oprecht gelukkig. De zee kwam toen tot aan de dijk, tot aan de bovenste van de 20 treden en nog veel verder ook. In een mum van tijd was de dijk ondergelopen. Die golven tot net achter het huis waren een fantastisch zicht.  Ik keek naar de grijze zee en zag het nog grijzere water kolken. Ik voelde ontzag. En werd bang. Mijn neef maakte het nog erger door me vreselijke verhalen te vertellen over drijfzand, draaikolken en dolgedraaide kwallen. Het regende, woei en kolkte dat het een lieve lust was en het eindigde met een verplichte terugkeer naar ons familiehuis, op de Lekkerbek, aan de Zoutelaan. Want het werd te gortig. Zelfs voor twee tieners met een skateboard.  Ten Putte heette het huis van mijn grootouders. Met op de veranda een emmer water waar we onze voeten in moesten wassen als we van het strand terugkwamen. Dat deed mijn oma natuurlijk om te vermijden dat het hele huis tot zandbak zou verworden. Dat huis met de vele geheime en niet gebruikte kamers staat er al lang niet meer. In de jaren tachtig begon namelijk de waanzinnige immobiliënrace aan de Belgische kust. En oma en opa hebben het nog lang kunnen tegenhouden, tot ook zij overstag gingen en Ten Putte verkochten aan een of andere genadeloze makelaar. De villa, onze villa, een parel uit de jaren dertig, een schoonheid, een familiehuis, een karakterkop moest verdwijnen. Om plaats te ruimen voor zielloze appartementen. Ik ben laatst nog eens gaan kijken naar Ten Putte (ze hebben de naam behouden), naar de Lekkerbek, naar Het Strand. Was het misplaatste nostalgie (ik ben niet echt een nostalg, maar Ten Putte ligt gevoelig, ik geef het toe) dat me dreef, of een denken aan mijn grootouders die al lang gestorven zijn, aan mijn neven en nichten die ik op een enkele uitzondering na nooit meer zie, of was het een gevolg van mijn recente scheiding van een man waar ik meer dan 20 jaar lief en leed mee heb gedeeld, of was het gewoon een opwelling? Ik weet het nog steeds niet. Het huis is weg. Maar onze buren, de ouders van Jacky Ickx, de F1 chauffeur, hebben stand gehouden. Hun huis staat er nog. Dat deed me plezier.  Ik heb jaren een hekel gehad aan Knokke, aan de m'as tu vus, aan de nieuwe rijken, de absoluut niet discrete charme van de bourgoisie, aan de truien op de schouders van mannen met foute schoenen, van de bontjassen en de kakmadammen, van de Avenue Lippens (zoals de Lippenslaan steevast wordt genoemd) die zo leeghoofdig is dat je haast spijt krijgt van die paar neuronen in je hoofd omdat ze je zo verloren laten voelen, aan de volgebouwde dijken enz. En kijk, anno 2014 is dat er allemaal nog steeds. En op de dijk is het nog erger geworden. Hele stranden zijn nu privé domein van de bar-en of restauranthouders. De golfbrekers zijn weg, het strand is opgehoogd; daarvoor zijn miljoen kilo's zand nodig geweest. Dat hebben ze moeten doen om dat de stormen uit de jaren zeventig en tachtig levens hadden geëist. Maar ik heb toch nog het Knokke van mijn kindertijd kunnen terugvinden. Neen, ik ben geen wafel gaan eten bij Marie Siska zelfs al bestaat dit legendarisch eethuis nog, ik heb ook de ijsjes van De Post niet gegeten (die bestaan namelijk niet meer) en zelfs mijn boekhandel Corman is verhuisd en heb ik ook niet bezocht. Maar...en ik geef het node toe...  ik moet toegeven dat Knokke ook wel meer is dan al dat vreselijke dat ik hierboven beschreef.  Ik heb gefietst door het Zoute met de unieke witte huizen met rode daken. En ja, er staan vreselijke Porsches en andere Cayennes voor de deur en waarschijnlijk wil ik 85 % van de eigenaars zelfs niet kénnen, maar de wirwar van straatjes afgebakend door knotwilgen, de prachtige Engels cottage stijl , de eenheid van kleuren en de klank van de meeuwen en de zoute zeelucht...ik geef toe, het is uniek. En dan nog verder naar het Oosten:  het Zwin reservaat. Eigenlijk een oude verzande zeearm dat al sinds de 18de eeuw privé bezit was van de Lippensfamilie maar sinds 2006 een Provinciaal Domein is. Vandaag is het gesloten om weet ik veel wat voor reden, maar het is gelukkig toch deels toegankelijk. Het Zwin is een uniek natuurgebied dat Nederland met België verbindt. Het was 20*c die dag in Knokke. De lucht was knalblauw, de ooievaars van het Zwin in een decadent sociale bui en het strand aan het Zwin was leeg. En als kers op op de taart doemt er totaal onverwacht een gigantische haas op. Het blijkt een kunstwerk van de Britse beeldhouwer Barry Flanagan te zijn.  Eventjes lijkt het alsof kunst de natuurelementen kan verbinden: de Noordzee, de lucht,  het strand en de schorren.  Ik fiets doodgelukkig naar het huis van mijn mama. Overtuigd dat het wel goed met haar komt.En vermijd daarbij zorgvuldig de Avenue Lippens.

Nathalie
14 0

Gelukzoekers

Wat zet iemand ertoe aan naar het buitenland te verhuizen ? Ik bedoel als je hiervoor geen enkele aanwijsbare reden hebt zoals bv je werk of je geliefde.  Waarom zou je familie en vrienden achterlaten om in een vreemd land met een vreemde taal je geluk te beproeven?  Vanwaar die onrust?  Is het de drang naar avontuur of gewoon verveling?  Om de zin van het leven te vinden?   Om nieuwe mensen te leren kennen en andere culturen te ontdekken? Er zijn duizend vragen en duizend antwoorden.  Michel wil eens wat ‘anders’ doen in zijn leven, hij is het bekrompen België beu. Vooral de koude ongezellige winters, de drukte en de slechte lucht doen hem dromen van een leven in de zon.  Ik verlang vooral naar gemoedsrust, ik hunker naar stilte, vooral stilte in mijn hoofd.  Ons turbulente leven de afgelopen 30 jaar en enkele tegenslagen in het verleden zijn waarschijnlijk geen onbelangrijke factor.   Het blijft natuurlijk een grote stap, vooral als je ouders een dagje ouder beginnen worden of je nog kinderen hebt die wel volwassen zijn, maar je nog niet echt hebben losgelaten. Uiteindelijk beslissen we enkele maanden in Frankrijk te gaan wonen en hier in België een pied à terre te houden. Op die manier kunnen we ervaren hoe het leven daar is maar blijft toch altijd de mogelijkheid naar ‘huis’ terug te keren. Maandenlang hebben we het internet afgezocht naar een geschikte maar vooral betaalbare woning. Tenslotte zijn we geen miljonairs maar jonggepensioneerden met een bescheiden inkomen.   Uiteindelijk valt de keuze op Saint Marsal, een middeleeuws dorp in de oostelijke Pyreneeën, regio Lanquecoc-Rousillon, op ongeveer een uurtje rijden van de kust en van de Spaanse grens.  We huren een klein huisje van een schotse weduwe die daar de wintermaanden doorbrengt maar in de volgens haar te warme zomer Schotland verkiest.

Nadia Lang
0 0
Tip

Zonnig met een wolkje armoede

Ooit The Wire gezien? Speelt zich af in de onderbuik van Baltimore, maar toen we even de wijk Raval in Barcelona doorkruisten, in mijn gids omschreven als "uw veiligheid is hier 's avonds niet gegarandeerd" maar door een vriendin aangeraden als een gezellige culturele smeltkroes, dacht ik even in voornoemde serie beland te zijn. Hustlers, players, dealers, working girls, ... In het spoor van enkele hooggehakte (mooie) benen passeren we een of andere evangelische missie met een lange rij hongerigen, moeten we uitwijken voor enkele Bubbs-figuren die een winkelkarretje met hun hele hebben en houden voortduwen, krijgen we hasjjies aangeboden, aanschouwen we de hele (onder)wereld op een vierkante kilometer, en als we op de lokale Rambla belanden is het plaatje compleet: een meute persmuskieten omcirkelt een of andere bobo-politicus die, aan de lijfwachten te zien, ook mijn gids gelezen - of geschreven - heeft. In elk geval, The Wire-gelijk waarvan het vijfde seizoen focust op de journalistieke kant van het verhaal, is het hoofdartikel de dag nadien in de lokale krant wel degelijk Raval. 'Vemos un barri digne'. Veel armoede hier in Barcelona. Zichtbare armoede, bedoel ik. Ontluisterend om zien hoe in een of andere bibliotheek in Raval (dé bibliotheek van Catalonië) met bijhorende paradijselijke binnentuin een groep toeristen wordt rondgeleid, terwijl twee meter verder, onder de beschutting van de galerij enkele daklozen in hun pis, of die van hun lotgenoten, dromen van betere tijden. Ook de wijk van ons hotel, de Barri Gotic ontsnapt er niet aan: als de avond valt, zijn er in bepaalde straten hoogoplopende discussies tussen jongerenbendes die strijden om "de hoeken" alwaar ze hun waar willen verkopen. Na twee dagen wandelen hebben we onze bekomst van de grootstedelijke drukte. Time to get out. Sitges wordt ons aangeraden door enkele Spanjaarden, een kuststadje waarvan de populatie in het toeristenseizoen verdriedubbelt. Het bevalt ons wel, maar toch nog een beetje druk. Ongelooflijk veel homokoppels ook. Zie je een man, dan zie je twee mannen. Niks op tegen, maar ze zijn écht wel in de meerderheid. En daarmee zijn de rollen eens omgedraaid: zoals zij de rest van de wereld waarschijnlijk ervaren, gevuld met die heterokoppels, zo voelen wij ons hier af en toe een beetje out of place. Vooral als je een hoek omgaat, en geheel onverwacht uitkijkt op een soortement naaktstrand alwaar de mens in volle glorie één wordt met de natuur. Na twee dagen hebben we Sitges ook wel gezien. Ségur de Calafell ligt ook aan de zee, en met veel plezier stappen we op de trein. Aangekomen op onze bestemming trekken we richting zee. Een desolate woestijn waar alleen een enkele gepensioneerde hond, excuseer, een gepensioneerde met hond, door het decor schuifelt. Als we op het enige terras in de omtrek vragen wat er hier zoal te beleven is, bekijkt de dienster me met grote ogen: "Nada" zegt ze beslist. Om er even later fronsend aan toe te voegen: "La plaja", achterom wijzend naar die grote leegte. Mmm, problematisch. Nada is perfect, maar we zijn het type toerist dat graag uitvalswegen heeft. Als we ergens arriveren, stormen we het toeristische infokantoor binnen. Folders, brochures, affiches, kaarten, reistijden, overstappen, openingsuren ... Overstelpt met goede raad en beladen met drukwerk verlaten we dan het kantoor om - het is echt sterker dan onszelf - een totaal verkeerde richting uit te lopen. Heerlijk om te weten wat je allemaal niét gaan doen. De Spanjaarden zijn op dat gebied trouwens een grote hulp. Passeer je een museum, kasteel of kathedraal (waar je wel even wil gaan schuilen voor de zon) dan is het gegarandeerd gesloten, vervallen of tijdelijk ontoegankelijk. Je zal het altijd zien, denk je dan, de landerigheid van de Spanjaarden vervloekend die je culturele uitstapje altijd weer dwarsbomen. Maar om terug te gaan naar Ségur de Calafell: nada is dus geen optie. En zo belanden we enkele kilometers verder in Calafell zelf, alwaar we vijf dagen eten, drinken, wandelen, genieten, uitblazen en ook een heel kleine beetje lezen (De gazet The Times ontdekt. Grappig hoor: Once, only a waiter could stand between a Frenchman and his lunch.) Dus: een bezienswaardigheid die het ook tot in de gidsen heeft geschopt? Niet gezien. Maar wel een deugddoende vakantie gehad.

Guy Bourgeois
0 1

de piramides

Ik moet ze gezien hebben, denk ik, en ik neem de fiets, de metro en de taxi naar Giza, Al Ahram, de piramides. Ik leid af van de hotelnamen en het toenemend aantal Papyrus- en Lotus Flower-shops dat we er bijna zijn. Een man opent de deur vooraan, stapt in de taxi en zet zich op de passagierszetel. Hij en de taxi-chauffeur maken ontzettende ruzie in het Arabisch. De man richt zich tot mij in het Engels: “The pyramids are closed, you can’t go there by walk anymore, because that office is closed. You need to go to another entrance. You need a horse and a camel.” “I don’t want a horse and a camel, I just want to see the pyramids.” Er volgt een non-conversatie waarin de man zijn standaardzinnetje blijft herhalen en ik probeer te begrijpen wat er gebeurt. “I am your friend. I want to help you. I don’t want no money.” Ondertussen legt hij de taxi-chauffeur uit hoe hij moet rijden. De taxi maakt rechtsomkeer. Ik zie de piramides. We rijden er weg van. Intussen probeer ik nog steeds te begrijpen wat er aan de hand is. Het is vier uur, half vijf, bijna zonsondergang. Ik heb nog niet eerder van openings- en sluitingsuren gehoord in Caïro, maar het lijkt me goed mogelijk dat de priamides inderdaad sluiten bij zonsondergang, en waarom niet een uur eerder? Het systeem zoals in Belgische zwembaden: een half uur voor sluitingstijd mag je niet meer binnen. Het is me duidelijk dat deze man me niet naar de gebruikelijke ingang zal brengen, maar hij belooft me dat ik de piramides zal zien. Hij zegt me dat de enige manier om ze nog van dichtbij te zien, per paard of per kameel is. Ik stel me voor dat de piramide-uitbaters zo geredeneerd hebben: het duurt een uur om een wandeling te maken, en een half uur om een paard- of kamelenrit te maken. Of: het is te gevaarlijk in het donker om toeristen op eigen houtje de boel te laten verkennen, dus dan mag het enkel per paard of kameel en met een gids. Zolang ik zelf logische verklaringen voor fenomenen kan bedenken, ben ik geneigd mensen te vertrouwen. Ik denk aan iedereen die me gezegd heeft om rond vier uur naar de piramides te gaan, ze hadden er wel bij kunnen zeggen dat er sluitingsuren zijn. Ik onderhandel een prijs met de man. Ook dat had ik beter opgezocht op voorhand, bedenk ik nu. We komen aan op een armoedige plek waar veel mensen in een koets zitten, of op de rug van een paard. Ik ben alleszins niet de enige die om de tuin, of beter, om de piramides, is geleid. Ik heb een kameel onderhandeld. De taxikaper stelt zichzelf voor als Mohammed Ali, ik mijzelf als Cleopatra. Ik ben tevreden over de prijs die ik betaal, als ik alles in ogenschouw neem: een rit op een kameel van zeker een half uur, zicht op de piramides bij zonsondergang, bezichtiging van een klein dorpje en islamitische begraafplaats in Giza. En vooral: alle filmrechten en lonen voor figuranten. Het bedrag dat ik neergelegd heb, maakt dat ik mensen en dieren kan filmen die betaald zijn geweest om de betogers op het Tahrirplein neer te knuppelen. Een driejarig jongetje rijdt naast me op zijn paard. Hij slaat het dier met zijn zweep, even onbezorgd zoals een kleuter een andere kleuter kan slaan. Er is niemand die een opmerking maakt. Ik stel me diezelfde zweep voor in de handen van een volwassen man en weet niet of ik de beelden van de battle of the camel wil zien. Ik blijf met mijn kameel buiten de hekken van de piramides. Vanop een berg in de woestijn zie ik de zon ondergaan. De hemel kleurt zo rood als het bloed van het paard dat ik gisteren zag in de straten van Caïro. Vier keer had het klappen van de zweep de claxons overstemd. Ik weet mijzelf zittende te houden op de kameel. Het ritme is heel anders dan dat van een paard. Het kost me een tijdje voor ik uitvis hoe ik mijn lichaam moet bewegen om niet helemaal door elkaar geschud te worden. Mohammed Ali had me gewaarschuwd: een paard was beter geweest voor mij. Maar ik wou het ritme van de kameel voelen. Mijn broer had me verteld dat het voor en naast de piramides helemaal volgebouwd is en dat het moeilijk is een goed, ‘zuiver’ zicht te vinden. Daar heb ik geen last van. Vanuit de woestijn heb je een huizenloos zicht op het enige overgebleven wereldwonder uit het rijk van Alexander de Grote. Al zal dat niet lang duren, denk ik. Ik hobbel langs een ruwbouw. De stad slokt langzaam maar zeker de piramides op. Het is donker als ik weer op het beginpunt arriveer. Mohammed Ali staat me op te wachten, zoals beloofd. Hij zou met nog “gratis” papyrus laten zien en de secret of the lotus flower. “Follow me, my Queen.” “Sure, boxer.” Ik word een parfumwinkel binnengeleid. Ik moet eruit zien als een angstig diertje, want de mannen proberen me de hele tijd gerust te stellen. Als ik de verkoopster vertel dat ik ook lotusparfum in België kan kopen, doet ze verder geen moeite. Of ze me nog mag uitleggen hoe papyrus gemaakt wordt? Ze toont me, in de winkel ernaast, hoe de stengels van hun groene buitenkant ontdaan worden en hoe van het witte pulp papier gemaakt wordt. Ik stel voor hoe Silicon Valley over 5000 jaar wemelt van de arme, blanke Amerikanen die aan rijke Afrikanen the secret of the microchip uitleggen. Ik ben benieuwd of zij ook het productieproces voor de revolutionaire informatiedrager zullen kunnen uitleggen in drie stappen. En of ze daarna ook zullen proberen om je voor 60 USD een chip aan te smeren met jouw persoonsgegevens op, in oud digitaal schrift. Het is pikdonker buiten, ik weet niet waar ik ben, alle mensen op de zandweg zijn kamelendrijvers of familie van. Mohammed Ali vraagt om fooi voor de gids. Ik geef hem wat geld. “No, you can’t do this! So few money for your guide!” Ik zeg dat ze het maar onderling moeten regelen, de prijs is van het begin duidelijk gesteld en ik heb een stuk of tien keer gezegd dat ik niets extra zou betalen. De boxer brengt me naar de taxi. Het is dezelfde die me gebracht heeft. De chauffeur zit een beetje verder bij een kampvuur met thee. Mogelijk heeft hij wat handelsdeals gesloten. Hij heeft zijn meter niet laten opstaan. Ik stap in de taxi, laat het ritme van de kameel los. Een man komt nog roepen door het open raampje: “How much did you pay for the camel?” “I don’t wanna talk about money anymore.” De man excuseert zich en is meteen weg. Ik laat het ritme van de kameel los en leun lui achterover.

Leen De Graeve
0 0