Ik heb (bijna) met God geslapen en ze rook naar Zwitserland
Het was op een blauwe maandag dat ik, na wat surfen op het internet, het adres van de hemel ontdekte. Met een bang hart toetste ik het nummer in dat onderaan het scherm stond en dat eindigde op het cijfer 69. Mijn stem sloeg over toen ik polste of God vandaag beschikbaar was. De engel aan de andere kant van de lijn vroeg naar de reden van mijn oproep. Ik antwoordde dat het nogal gevoelig lag, dat het iets tussen mij en God zelf was, dat ik daar niet over kon uitweiden. De engel kon zich daarin vinden. Haar taak bestond er immers uit om verloren zielen aan een afspraak te helpen, niet om hen op het rechte pad te houden. Het enige wat ze diende te noteren was hoeveel tijd ik in het bijzijn van God wenste door te brengen. Om de eenvoudige reden dat ook in de hemel statistieken bijgehouden worden. God is praktisch ingesteld, verdeelt iedere seconde volgens een bepaald principe, om iedereen die in nood verkeert optimaal te kunnen helpen.
God was te laat. De engel aan de telefoon had een afspraak geregeld om kwart na twee in het luchthotel gelegen langs de Kerkstraat. Om halfdrie hield er een wolk halt. Een dame in felrode jurk stapte af, wenkte mij en stiefelde hemelpoort nummer 1 binnen. Ik volgde gezwind. Ze nam plaats op het gouden bed, keek mij aan en sprak tot mij. Ze had een “je ne sais quoi” over zich hangen in een tijdloze, voor mij ongekende dimensie en zag er nog sexyer uit dan de foto op de webpagina had laten uitschijnen. Ik slikte. God was adembenemend. Ik hapte extra zuurstof om de dollemansrit die mijn hersencellen aan het maken waren niet te laten ontsporen.
***
Wanneer ik terug bij zinnen ben ontstaat er een gesprek. Met plezier beantwoord ik de vragen die worden gesteld. ‘Jawel, oh natuurlijk niet, geen probleem, misschien, mmm wat denk je zelf?’ Haar donkerblonde lokken, haar licht getaande huid, haar guitige lach en haar blik. God heeft het kleurenpalet van een koppeltje broedende ijsvogels die ik in een caleidoscoop gevangenhoud tot er een hypnotiserend mooi kleurenspektakel in elkaar overvloeit. Zolang ik eraan draai overvalt mij een onbeschrijflijke rust. Een gelukzalige tinteling in mijn vingers, wanneer ik haar schoot aanraak, bevestigt mijn vermoeden. Mijn maag piept met dezelfde intensiteit als die van een kind dat gedurende een winterse wandelingen met papa gaat wandelen en zich op de terugweg naar huis concentreert op mama’s zelfgemaakte chocolademelk. Gods adem dampt cacao.
‘Chocolade is mijn guilty pleasure.’ Ik biecht het zonder blikken of blozen op. Dat ik geen dag zonder kan, dat het een verslaving is en dat ik vrees dat het mij een rozenkrans of misschien een Onzevader zal kosten, maar God vertelt doodleuk evengoed een zwak te hebben voor zoetigheden en legt haar hand op mijn mannelijkheid. ‘Vanmiddag wordt er niet gestraft,’ lacht ze een hagelwitte tandenrij bloot.
Ik slaak een zucht van opluchting, knuffel alsof mijn leven ervan afhangt, tot ik Gods ribben tussen mijn vingers voel kraken, haar tepels in mijn borsthaar hoor knisperen. Ze vraagt of ik dit al vaker heb gedaan. Of met engelen telefoneren om te polsen over haar beschikbaarheid een hobby is. God zijn is zwaar, vergt veel inlevingsvermogen. Zeker met een immens drukke agenda. Bovendien zijn de laatste tijd veel heidenen de weg kwijt en die willen allemaal beroep doen op de diensten van "Zij" die de wereld schiep in zeven dagen. Ik mag haar enkel contacteren bij hoge nood. Ik zeg dat dit de eerste keer is, dat al de andere keren een hulp-God voor mij werd geregeld. God vraagt of ik ook de weg kwijt ben, van het rechte pad ben af geraakt.
Ik zeg dat ik niet de weg, maar mezelf kwijt ben, en kus God vol op de mond. Zij slaat haar armen rond mijn middel, trekt mij dichterbij en beantwoordt mijn zoektocht, door met haar tong mijn verhemelte te sussen.
Even later dwarrelen onze kleren een voor een op aarde, zweven onze naakte lichamen doorheen het ijle niets. Alles van mij is nu van haar: Gods sensuele stem baant zich een weg van mijn oor naar mijn onderrug. Ik streel haar dijen, ontwaar kippenvel ter hoogte van een bil. Een warme gloed prikkelt mijn ziel. Een aha-erlebnis maakt zich meester over mij. Ik kan de tranen van geluk amper onderdrukken en denk: God wat is dat hier allemaal. Maar dít is God! Ik ben bij God en ik wil voor altijd verstrengeld blijven liggen waar ik lig: in dit niemandsland. Lippen, schouders, armen, buik, leest, heupen, billen… alles aan God voelt vertrouwd aan. Alleen haar neus is koud.
Ze moet lachen, vraagt of ik nakomelingen heb. Ik schud van nee, vraag op mijn beurt of zij kinderen heeft. Een domme vraag natuurlijk want God heeft de wereld geschapen, maar ze snapt wat ik bedoel. ‘Ik hoef geen kinderen,’ zegt ze. ‘Ik moet aan zelfzorg doen wil ik niet samen met het heelal ten onder gaan. Ik leg mijn hoofd in haar nek, snuif zo hard ik kan het blondste plekje van haar kruin los. God ruikt naar Zwitserland: neutraal zoals het hoort.
‘Ik zou graag versmelten tot een eenheid,’ zeg ik. ‘Opdat je mij niet zou vergeten.’
Ze lacht opnieuw. ‘Ik vergeet niets of niemand. Ik ben God!’
‘Je vindt het belachelijk. Ik ben in jouw ogen slechts een heiden.’
‘Ik vind niemand of niets belachelijk. En jij bent een goed mens. Ik heb jou geschapen.’
Net wanneer ze mijn mannelijkheid andermaal zachtjes aanraakt, gaat haar telefoon over. Het is de engel die de afspraken regelt. Ze meldt dat mijn tijd met God erop zit. Dat er een andere heiden hulp nodig heeft.
Ons afscheid eindigt abrupt doch liefdevol tegelijk.
We kussen een laatste keer.
Ik vraag of ik God terug kan zien.
Ze knikt instemmend, besprenkelt zich met wat wijwater. ‘Graag zelfs. Maar enkel bij hoge nood.’
***
Diezelfde nacht is de drang reeds onhoudbaar. Ik masturbeer zeven weesgegroetjes.