Zoeken

Tip

Kijk ons het eens gezellig hebben

Alleen op een terras zitten is veel minder leuk dan vroeger, toen ik met mijn maatje schaamteloos iedereen en alles om ons heen besprak. Niet te hard natuurlijk, dan zouden de mensen het horen, maar toch. Het is wennen maar het alternatief is om na iedere wandeling met Stef regelrecht naar huis te gaan. En dat het raar is, zit in je eigen hoofd. Dus ik schuif dan toch maar aan een tafeltje en kijk naar wat er om me heen gebeurt. De over het algemeen heel vriendelijke obers of serveersters brengen me een witbiertje en ik leun op mijn gemak achterover. Pasgeleden was het weer zo ver. Ik moest wat boodschappen doen en had Stef meegenomen. Die kleine man vindt het prachtig. Allemaal nieuwe geuren en heel veel nieuwe vriendjes om te bekijken. Er was nog één tafeltje in de zon dus ik schoof lekker aan. Het hippe jonge gezin achter me had toch echt het nakijken. Zij was direct geïrriteerd. Toen haar vriend, ik denk niet dat ze getrouwd waren, voorstelde in de schaduw te gaan zitten, gaf ze narrig antwoord. “Daar heb ik geen zin in.” Met een zucht duwde hij de kinderwagen verder. Dan maar niet. Achter me zaten twee dames. Ik schatte ze iets ouder dan ik. Maar dat kan natuurlijk ook mijn eigendunk zijn. Ze waren in ieder geval allebei vrijgezel, dat hoorde ik. Ze zaten het net iets te nadrukkelijk gezellig te hebben. “Wat doen we, nemen we een wijntje?” “Weet je, we doen het gewoon, kan ons het schelen.” “Welja, je hebt gelijk ook.” De ober werd gewenkt en de dames bestelden beiden een glas witte wijn en een tosti. Ik genoot. Even later werd het onderwerp mannen aangesneden. Ze waren beiden redelijk teleurgesteld in de liefde, ze hadden ook besloten dat een serieuze relatie er wat hen betreft niet meer in zat. Stel je voor. Mannen die blijk gaven van interesse werden honend afgewezen. Een van de dames was net verhuisd en had de pech naast een vrijgezelle buurman terecht te zijn gekomen. “Zelfs mijn dochter zei, mam, dat is echt helemaal niks voor jou.” Blijkbaar had de arme man getracht toenadering te zoeken. Poeh, ze had hem vakkundig afgepoeierd. Aan mijn lijf geen polonaise. Ik moest vreselijk lachen in mezelf. Ik denk niet dat de dames er erg in hadden hoe overdreven en ongeloofwaardig ze klonken. Maar ach, ik denk wel dat de afgewezen mannen eigenlijk goed af waren. En behoed voor een heleboel ergernis.          

Machteld
57 2

Mijn vriendin

Ze hebben een filmpje gemaakt in haar laatste huis. Haar laatste thuis. Zelf staat ze er niet op. Niet meer. Haar vriendin zie ik wel in het filmpje. Wandelend in het bos, zoals wij ook samen deden. Meestal hetzelfde toertje. "Dit is de ring", zei ik dan, als we de auto's aan de rand van het bosje voorbij zagen scheuren. "Ze gaan er nogal vandoor", zei ze altijd. Het is iets om bij stil te staan. Ik zie haar vriendin lachen op het filmpje, zoals ze het vaak samen deden. Zeker die ene keer, toen ma haar tanden kwijt was en haar vriendin de verloren tanden onder het bed zag liggen. Ze schaterden het uit. Zelf hadden we alles afgezocht en binnenstebuiten gekeerd. Onze tanden in de zoektocht gezet. Maar ze waren nergens te bespeuren. God weet hoe ze daar terecht waren gekomen. In het begin kon ze de naam van haar vriendin moeilijk onthouden. "Mijn vriendin is nog hier geweest", zei ze dan. Of: "Ge weet wel, mijn vriendin." We wisten het wel. Och, als het leven een film was, zou er niemand naar de bioscoop gaan. Dan speelden we allemaal de hoofdrol. Wat eigenlijk zo is natuurlijk. Een beeld uit haar persoonlijke film was de voorschoot die ze van 's morgens tot de late namiddag droeg. Dat was in het eerste huis (voor ons, niet voor haar), waar het allemaal begon. Het is een treffend beeld van de moederschoot. Altijd in de weer, dikwijls in de keuken. In de geur zit onze sterkste herinnering. Het zijn vooral haar gebloemde keukenschorten die ik regelmatig in mijn hoofd zie opduiken. Misschien moet ik - als de nostalgische buien niet meer te stoppen zijn - er ook zo eentje aantrekken. Niemand die het weet.  

Rudi Lavreysen
12 0

I'm your M.A.N.

In mijn tienerjaren in de sixties ben ik aan het zwart-wit TV scherm gekluisterd voor de serie ‘The man from U.N.C.L.E.’ De Koude Oorlog tussen de V.S. en de Sovjetunie woedt in alle hevigheid. Misdadigers uit beide staten krijgen een tweede kans en worden agenten van geheime organisaties. Napoleon Solo, een professioneel inbreker wordt agent bij de CIA. Gaby Teller, de dochter van een Nazi-wetenschapper, die op het einde van de Tweede Wereldoorlog met de Amerikanen collaboreerde, helpt Solo om via Oost-Berlijn Illya Kuryakin te doen ontsnappen, een agent van de Sovjet-Russische staatsveiligheidsdienst KGB (Komitet Gosoedarstvennoj Bezopasnosti). Uiteindelijk vormen Solo, Teller en Kuryakiin  de kern van een nieuw internationaal netwerk van agenten die in alle landen operatief zijn. Het United Network Command for Law and Enforcement (U.N.C.L.E.) is een geheime organisatie waarvan voortaan ieder rechtgeaard persoon deel kan uitmaken. Via gecodeerde advertenties in TV magazines en jeugdkranten worden leden gerekruteerd.Ik weet dat veel van mijn vrienden en familieleden de serie volgen maar ben er van overtuigd dat geen van hen de onopvallende berichten hebben opgemerkt. In het grootste geheim heb ik mijn kandidatuur ingestuurd naar een postbusadres in Douglas op het eiland Man.  Twee maanden later krijg ik een briefomslag waarop duidelijk: ‘Personal & Confidential’ staat vermeld.  Gelukkig denkt mijn moeder dat het een grapje is van een van mijn vrienden en overhandigt mij de enveloppe zonder vragen te stellen. Trots lees ik op een bijgaand schrijven: vanaf vandaag ben jij een Man van U.N.C.L.E, één van de vele geheime agenten die garant staan voor het bestrijden van het onrecht in de wereld.  Er zit ook een pasje in waarop mijn foto staat en een stamnummer. Fier als een pauw, berg ik het document op in mijn nieuwe portefeuille, die ik kreeg samen met mijn  eerste identiteitskaart.      

Vic de Bourg
6 0

Schilderen

Mijn maatje en ik riepen het al een tijdje, “we moeten echt laten schilderen hoor, in de woonkamer”. We waren (en ik ben) niet echt een klusser dus het werd eigenlijk keer op keer uitgesteld. Tot ik vorig najaar riep “en nu gaan we het echt plannen”. Door alle gebeurtenissen werd het (begrijpelijkerwijs) weer uitgesteld maar nu was het dan echt zo ver. De huiskamer zo ver als mogelijk leeg, alle planten, foto’s en andere kleine spullen naar boven of naar de garage, gordijnen er af. Pfff, het huis was ineens helemaal geen thuis meer. Stef vond het ook vreselijk, hij liep maar heen en weer en zou het liefste boven op mijn bed gekropen zijn. Jammer, maar dat ging toch even niet door. Dit was wel het moment voor mij om ook eens kritisch rond te kijken. Wat wil ik nog wel terug en waar ga ik afscheid van nemen. Ik hecht niet zo aan spullen maar mijn maatje was daar anders in. De lamp in de hoek bijvoorbeeld, ik ben er op uitgekeken maar mijn maatje vond hem nog altijd mooi. Wat doe ik er mee. Wegdoen voelt, hoe misplaatst ook, bijna als verraad. Hij moest weg voor de schilder dus ik maakte maar vast een foto, misschien kon hij toch op Marktplaats. Even later werd de beslissing voor me genomen toen ik de glazen kap liet vallen. In duizend stukjes. Tja. Toen alles van de muur was, werd toch wel duidelijk dat het echt nodig was. Een paar dagen tandjes bijten en dan is het leed weer geleden. Gelukkig ben ik ’s avonds overal welkom. Zo in een afgetakeld huis zitten is ook niet alles. Het lijkt wel of het dan niet warm te stoken is. En gek, ik voelde me er toch meer verloren dan normaal. Mijn veilige plek voelde even niet zo. Inmiddels is een hele vriendelijke en gemoedelijke schilder bezig. Uit zijn meegebrachte radio schalt de Nederlandstalige muziek. Of ik daar bezwaar tegen had? Welnee, helemaal niet. Bovendien ben ik veel te blij dat hij me komt helpen. Ik moet er niet aan denken dat ik dat allemaal zelf had moeten doen.    

Machteld
0 0

De eieren

Als de kippen 's morgens vroeg nog op hun stok zitten, zie ik het goud zelden passeren. Ik bedoel het goud dat de ochtendstond in de mond zou hebben. Zeker die zaterdag niet. 's Nachts had ik de slaap niet kunnen vatten en wat doet een mens dan? Hij vat iets anders. Een boek, zijn telefoon, de afstandsbediening of iets uit de koelkast. Hij zet zich op de zetel, gaat iets later terug naar bed, valt weer niet in slaap en vertrekt vervolgens terug naar beneden voor hetzelfde traject. Om 7 uur 's morgens had ik van al dat op en af geloop mijn 10.000 stappen voor die dag bijna bereikt. Om de dag toch smakelijk te starten vroeg ik mijn huisgenoten of ze zin hadden in spek met eieren. Dat had ik niet moeten doen, want in de koelkast had iemand de nieuwe doos met eieren bovenop de oudere gezet. En op die oude eieren stond geen datum. Daarom moest ik met de eitjes de versheidstest doen. Blijven ze op de bodem liggen in een beker met water? Of gaan ze lichtjes omhoog? Een mens zit daar 's ochtends niet op te wachten. De eieren ook niet. Ik kreeg het aardig op mijn heupen en kon een paar vloekwoorden niet tegenhouden. "Nu heeft hij niet alleen ambras met zijn eigen, maar betrekt hij er die arme eieren nog eens bij", zei onze oudste al gapend vanop de zetel. Ik bromde iets van eieren en onderaan, maar niemand verstond me. Beseffend dat zoiets geen frisse start van de dag was, besloot ik eerst een douche te nemen. Misschien kwam de gouden ochtendstond zoals water uit de kraan. Terug beneden zei ik goedemorgen en wenste ik iedereen een fijne dag. Ook de eieren. Al is dat braadpangewijs beschouwd een ietwat minder geslaagde uitdrukking.

Rudi Lavreysen
24 0

De lenteplooi

De lente brengt de wereld naar buiten. We groeten de bloesems, in sommige tuinen neem je al barbecuegeuren waar, de terrastafels en –stoelen worden uit de kelder van het café gehaald en de wielertoeristen fietsen hun winterbenen los. Na hun lentetocht zetten ze zich aan een fris gepoetst terrastafeltje. Daar zaten wij ook. Van de rust genietend, mijn krant lezend en me afvragend of het warm genoeg was om mijn vest uit te doen. Het wielerpeleton naast ons evalueerde de gepresteerde kilometers. Het waren noorderburen zo bleek. Een van de renners was in een vrolijke bui en klikte en tapte met zijn fietsschoenen op de terrastegels alsof het tapdans schoenen waren. Hij had er plezier in. Ik had al een paar keer boven mijn krant zijn richting uitgekeken, maar toen in het café de klassieker 'Heb je even voor mij?' weerklonk, en de waard de radio nog wat luider zette, ging hij helemaal los. Hij kon amper op zijn stoel blijven zitten. Tap klik tap klik tap tap klikkerdeklik tap. Zijn wielerkompaan naast hem zette het op een fluiten en een derde wielrenner maakte aanstalten om het refrein volmondig mee te zingen. Maar vooraleer hij luidkeels 'Heb je … ' zou uitstoten, bedacht hij zich en zette zijn bierglas aan de toch al openstaande mond. Mijn verontruste blik had misschien geholpen. "Denk aan iets anders", zei mijn vrouw. Dat ging niet meer. In mijn hoofd zag ik de wielrenner zoals Gene Kelly in de gietende regen 'Singing in the rain' zingen en ondertussen tapdansen. Met een fietspomp in de hand in plaats van een paraplu. Het volgende liedje was een traag nummer. Het tapdansen stopte. De wielertoerist riep de waard. "Wat hebben jullie van de tap?", vroeg hij met een Nederlandse tongval. Ik glimlachte en dat bracht mijn gezicht alsnog in een lenteplooi.

Rudi Lavreysen
9 0

Wat echt belangrijk is..

Op vrijdag doe ik de wekelijkse boodschappen. Dat doe ik al zo lang als ik me kan herinneren. Eerst samen met mijn maatje. Later ging ik direct na mijn werk naar de supermarkt zodat het weekend kon beginnen als ik thuis was. Dan stond er een glaasje klaar als ik binnen kwam. Dat glaasje is nog steeds de start van het weekend, ook al moet ik het nu zelf inschenken. Stef volgt altijd met interesse de tassen die uit de auto komen. Er is ook altijd een tas voor hem bij, tenslotte eet hij een blik sperziebonen per dag. Ik vraag me nog altijd af wat de kassières denken als ik 7 blikken boontjes in mijn karretje heb staan. En eerlijk is eerlijk, meestal breng ik wel iets extra’s voor Stef mee. In de meeste supermarkten koop je 3 bakjes met worst of kaas voor 5 euro. En een bakje leverworst kan altijd wel mee. Natuurlijk, het is slecht, hij wordt er dik van en eigenlijk moet ik hem alleen hondensnoepjes geven maar ach, ik doe het ook een beetje voor mezelf. Ik kan er stiekem van genieten dat hij het zo lekker vindt. Laatst was het mooi weer op vrijdag. Dus, boodschappen opgeruimd, glaasje ingeschonken en even in de zon. Lekker. Gewoon even zitten voor het weer tijd was om te eten. Stef had gevolgd wat ik had gekocht en had gezien dat het bakje met plakjes worst op het aanrecht was blijven staan. In zijn ogen een goed ding. Dat ik het vervolgens daar liet staan was natuurlijk minder, misschien een vergissing? Hij probeerde me er in ieder geval wel attent op te maken. Strategisch geposteerd halverwege mij en de leverworst, stond hij me aan te kijken. Als hij mijn blik ving, draaide hij zijn kop richting aanrecht. Alsof hij wilde zeggen, hé, je bent echt iets vergeten. Het werd een spelletje, ik keek weg, dan naar Stef en dan richting de keuken. Arme hond, om hem zo te plagen. Nu is het wel zo dat hij moet weten dat hij niet de baas is, al zou hij dat graag willen, maar dat ik bepaal wanneer hij wat krijgt. Dus ik liet me niet dwingen en bleef lekker genieten van de warmte van de zon. ’s Avonds heeft hij zijn deel van de leverworst toch wel gekregen. In opperste aanbidding stond hij naast mijn stoel. Natuurlijk moet ik wel reëel blijven, die aanbidding gold deze keer echt niet mij.            

Machteld
15 1

Streepjesman

Ik ben een streepjesman, duidelijk geen blokkenman. Al lijken geruite hemden om de zoveel jaar opnieuw in de mode te komen. Zoals nu. In de jaren tachtig liep ik ook rond in een hemd met rood en zwart blokpatroon. Hemd uit de broek natuurlijk. "Weer eentje met strepen?”, zegt mijn vrouw als ik opnieuw een trui of T-shirt met lijntjesmotief tevoorschijn heb gehaald. “Ge weet toch dat horizontale lijnen niet afslankend werken.” Het is lief hoe ze het voorzichtig uitdrukt. We bevinden ons in de provinciehoofdstad in een winkel met de Engelse naam voor ziekenhuis. Ik haal een trui met dunne horizontale lijnen uit het rek. Een ontwerp van Paul Smith. Ik trek hem meteen aan. “Dat staat u heel goed meneer”, zegt de verkoper die stilletjes tot bij me is gekomen. Het lijkt wel een scène uit ‘Wordt u al geholpen’ met mister Humphries die bij me staat. Mijn vrouw staat iets verder en luistert mee. “Het is inderdaad mooi”, zeg ze. “Maar die horizontale lijnen weeral.” Ik weet wat er komt en haal een theorie naar boven die ik onlangs in de krant heb gelezen. “Grote en slanke mensen komen goed weg met streepjes, maar voor kleine en iets vollere mensen is het geen goed idee. Tenzij het over dunne strepen gaat. Die maken je optisch veel minder breed.” “Klopt”, zegt mister Humphries. “Ik heb dat artikel ook gelezen. Al was dat vooral naar vrouwen gericht. Maar voor mannen zal het ook wel kloppen”, knipoogt hij. De trui gaat mee naar huis. Daar vraag ik aan onze jongste of hij weet van wie deze trui is. “Dit is een trui van Paul Smith”, zeg ik. “Oh”, reageert hij laconiek. “En moest die man zijn trui dan niet meer hebben?” Je moet toch altijd zo opletten wat je zegt.

Rudi Lavreysen
11 1

Back to the Future

De eerste lentezon weerkaatst op de weg waardoor ik een fractie van een seconde niets meer zie. In die flits herinner ik me de autorit naar de dansles op woensdagnamiddag. Waarbij mijn grootvader achter het stuur van de lichtbruine Peugeot een sigaret opstak en het gaspedaal indrukte voor onze reis terug in de tijd. Back to the Future. Ik was negen en te klein om voorin de auto te zitten. De zon scheen onder het zonnescherm in mijn ogen. Ik kneep ze half dicht en zag de weg voor me als in een oude film. Met trillend beeld en zwarte strepen door de schaduw die de bomen op de weg wierpen. Terwijl het landschap – de bomen waren niet ouder dan zeventig jaar want in de eerste oorlog stond hier geen boom meer recht – aan ons voorbij gleed werd ik misselijk door de geur van tabak en benzine. Waardoor ik steeds voor vertrek het raampje aan mijn kant opendraaide. Onderweg speelde mijn grootvader zijn film af. Een avonturenfilm waarin hij de held was. In zijn jonge jaren – de jaren van de tweede oorlog – sliep hij in het kippenhok. Het was een schuilplaats voor nachtelijke invallen op zoek naar de oudste zoon die voor de vijand moest gaan werken. In het dorpscafé ontsnapte hij aan een soldaat die een schot afvuurde om de verboden feestvreugde aan banden te leggen. Hij smokkelde aardappelen en kon aan een bom ontkomen. Eind goed al goed. Trots zat ik naast mijn grote held met in zijn mondhoek de half opgerookte sigaret waarvan de rook langs mijn raam ontsnapte. Ik was nog steeds misselijk en slaagde er niet langer in mijn ogen dicht te knijpen voor de felle zon. Ik zag dat hij er ook last van had. Want nu en dan viel een stilte en kneep hij zijn ogen dicht. Ik sla het zonnescherm omlaag en kan net een duif midden op de weg ontwijken. Dochterlief zet haar zonnebril op en wijst me op de tijd. Eén voor vier. We zijn bijna te laat voor de pianoles.De nieuwslezer kondigt de vreselijke hoofdpunten van het nieuws aan. De geschiedenis herhaalt zich. We rijden back to the future. Ik zet de autoradio uit en ontwijk de vraag van dochterlief waarom ik dat doe. Oorlogsgruwelen hoort een kind niet te ondergaan. Dat wist mijn grootvader ook toen hij zijn ogen dichtkneep voor wat hij me in zijn heldenverhalen niet had verteld.

ZINinZICHT.
5 0

Al dat eten

"Ik ga hier snel binnen", zei mijn vrouw. "Doe maar", zei ik. "Dan schuil ik daar even", naar het café wijzend 50 meter voorbij de winkel. "Hoezo schuilen?", antwoordde ze, "het is prachtig weer". Ik wilde vooral schuilen tegen de drukte van de winkelstraat. Elk excuus is goed om paskamers te vermijden. Het was een huiskamerachtig café. Niet meteen passend in de winkelstraat, waar alles op elkaar lijkt. Het was alsof ik de Lekke Ketel binnenkwam, het café uit het boek van Harry Potter, die toegang geeft tot de Wegisweg.   Ik plaatste me aan een ronde tafel. Naast me zaten twee vrouwen en een man. Op de tafels lagen tafelkleedjes. De man van het gezelschap heette André. Dat wist ik snel omdat de vrouw naast hem het bij elke zin vermeldde. "Gij zijt niet zot van olijven hè Andrè. Als er op een pizza liggen, geeft hij ze aan mij, hè André." André, ik schatte hem een jaar of zestig, had een schuimend streekbier voor zich staan. Ik bestelde hetzelfde bij de patron en stak mijn hand op naar André toen ik ervan proefde,  zoals buschauffeurs dat doen als ze elkaar tegenkomen met de bus.   "En ansjovis", ging de vrouw van verder. Ze kwam op dreef. Er volgde een opsomming van wat André niet graag had. Ik dacht aan de uitdrukking die wel eens aan Willem Elsschot wordt toegeschreven. “Zwijgen kan niet verbeterd worden.” Ik draaide me om, want ik meende aan de kachel een Elsschot-achtig figuur te zien zitten, met de pijp in de hand. Maar er zat niemand. André had een snor zoals Elsschot. Misschien was het daarom. “Kiwi's, lychees, passievrucht, zalm, kappertjes, artisjokken, …”. Ze bleef maar opsommen. “Het is me wat hè Andre, al dat eten.” André knikte bevestigend. “Maar wat zullen we straks eten André?”

Rudi Lavreysen
10 0

(On)gelukszoekers

“Gisteren zag ik een uil op klaarlichte dag”, zegt Janus diep onder de indruk: “dat brengt ongeluk.”Zijn vriend Boris kijkt hem verbaasd aan: “Heeft hij  geroepen?” “Een keer hoorde ik hem koekoek roepen.”“Ik vraag mij af wie hier de uil is, uilen roepen oehoe, niet koekoek. Hij moet trouwens drie keer roepen alvorens hij ongeluk brengt.” “Zoveel verschil is er niet tussen koekoek en oehoe. Tegen mogelijke tegenspoed heb ik vandaag een stukje oesterschelp in mijn zak gestoken. Gisteravond heb ik ook snel over mijn rechterschouder naar de nieuwe maan gekeken.”“Jij, die amper het verschil tussen links en rechts kent. Ben je zeker dat het niet jouw linkerschouder was want dat betekent pas ongeluk.”“Je bezorgt mij de daver op het lijf. Waarom lach je me telkens uit met mijn geloof in omina?”“Ach, zolang je geen haas bent tegengekomen of de eieren van je kippen pas na het donker hebt binnen gebracht valt het allemaal nog wel mee met die ongeluksbrengers. Zijn er nog andere noemenswaardige dingen gebeurd?”“Vanmorgen vlogen én een roodborstje én twee vlinders de keuken binnen en na mijn ochtendwandeling volgde een vreemde hond mij naar huis. Dat zijn drie geluksbrengers op een rij.”“Ja, maar ik zag dat je van de wandeling een ruiker hebt meegenomen met witte en rode bloemen, dat is om ongeluk smeken.”“En dat klavertje vier dan? Een teken van puur geluk.”“Je hebt niet goed geteld, kerel, het was een klavertje vijf en dat is een veeg teken.”“Zullen wij maar ophouden elkaar de loef af te steken? Heb je trouwens  nog steeds dat konijnenpootje bij je?”“Neen, Janus dat pootje heb ik gisteren naar jouw zwarte kat gegooid die mij voor de zoveelste keer voor de voeten liep.”“Dag Boris, tot morgen.” 

Vic de Bourg
24 0

De Poolse winkel (uit Coronacursiefjes)

                                                                       (zaterdag 2 mei 2020 – 7765 doden in België)   Wat heb ik nodig vandaag? Brood, spuitwater … Ik moet erom lachen. We zitten al negen weken opgesloten en wat heb ik nodig? Brood en water? Dan toch maar een flesje wijn voor mezelf en cola voor zoonlief. Oh ja, en kip! Dan maak ik chicken tandoori morgen. Ik vis een stoffen tas uit de kast, pluk mijn handtas van de tafel en rommel door de inhoud: sleutel, bankkaart, bonuskaart en gsm.  Het zonlicht schijnt door het broebelglas van de voordeur en valt op de verweerde tegels in de gang. Ik blijf even staan met het slot in de rechterhand. Ademen, hou ik mezelf voor. Blijven ademen! Ik trek de voordeur open en stap de wereld in. Ik trek de deur achter mij in het slot en het is alsof ik er vanaf nu helemaal alleen voor sta. Xena Warrior Princess tegen de buitenwereld. In de Driekoningenstraat is het zoals nooit anders over de koppen lopen. Vanaf volgende maandag worden de maatregelen versoepeld, maar het is duidelijk dat veel mensen daar niet op wachten. Ik stap naar de plaatselijke Albert Heijn. Wanneer ik de rij wachtenden zie, draai ik honderdtachtig graden en wandel terug de winkelstraat in.  De Poolse winkel is open. Buiten zit een brede man in bestofte werkbroek en knabbelt op een koek. Ik ga hem voorbij en loer naar binnen.     ‘Proszę wejść!’ De verkoopster wenkt me met een breed gebaar. ‘Kom binnen, kom binnen!’ Ze is heel groot, heeft lang zwart haar en rood gestifte lippen. ‘Zorry, mien niederlandsz,’ ze rolt met haar ogen en maakt een hulpeloos gebaar.    ‘That’s ok,’ probeer ik.  Ik kijk rond en zie niet wat ik zoek.    ‘Excuseer, hebt u spuitwater?’ De vrouw sorteert intussen pakjes sigaretten aan de kassa met haar rug naar de winkeltoog.    ‘Mevrouw?’ Ze draait zich om en tovert haar mooiste lach op haar gezicht.    ‘Huh?’    ‘Sorry, ik zie alleen plat water. Ik zou graag een fles spuitwater hebben.    ‘Cola? U?’    ‘Nee, water alsjeblieft.’ Ik glimlach en wijs op het mineraalwater dat wat verder op de grond staat.    ‘Aaaaah, wody!’ Ze knikt en neemt een fles. Ik schud van nee.    ‘Hebt u misschien ook spuitwater?’ Ze bevriest met de fles water in haar handen en kijkt me aan alsof ik van de maan kom.    ‘Gas?’ probeer ik.    ‘Aaaaah, gazu! woda gazowana! Thies is woda mineralna!’ Ze komt achter de kassa uit en plukt een fles uit een rek.    ‘Woda gazowana!’ roept ze triomfantelijk en ik geloof haar. Ze staat daar met de fles in de ene hand en wijst ernaar met de andere, terwijl de tip van haar rechtervoet sierlijk naar voor wijst. Een reuzin met rood gestifte lippen en een fles water. Het lijkt een reclamespot.  Ik bedank haar zo vriendelijk als ik kan, betaal en loop de winkel uit.    ‘Do zobaczenia,’ zegt de bestofte broek wanneer ik langskom en hij steekt zijn duim op. Ik doe stoer hetzelfde en loop verder.

Kristin Huyghe
7 0

De krantenwinkel (uit Coronacursiefjes)

                                                                 (donderdag 23 april 2020 – 6735 doden in België)   Op het voetpad voor de krantenwinkel is het druk. Buiten staat een reclamebord in plexiglas met de laatste cover van ‘Flair’. Naast een meisje met een brede tandpastasmile staat de tekst ‘hoe vermager je in vijf dagen zonder te diëten’ in grote zwarte letters. Je kan er niet naast kijken. Ik heb een pakje dat moet worden teruggestuurd. Ik heb een accu voor een oude laptop gekocht in de hoop dat ik die terug aan de praat kon krijgen. Nee dus. Gelukkig mag ik het zonder kosten terugzenden.  Met een knal botst een man tegen mij aan.    ‘Seg trut! Zie waar ge loopt,’ roept hij en maakt zich uit de voeten. Verdomme! Die heeft geluk dat hij niet is blijven staan. Ik kook inwendig. Een vrouw met zwart mondmasker staat in het deurgat van de krantenwinkel. Ze sleurt een grote boodschappentrolley mee waarmee ze de ingang van de winkel blokkeert. Over haar schouder, vanop een afstand, zie ik binnen twee mensen staan. Je mag per twee binnen, dus dat zit snor. Eén klant staat aan de winkeltoog, de andere rommelt doorheen de magazines. Ik ga op het voetpad achter haar tegen de etalage staan en wacht mijn beurt af.     ‘Kom maar binnen, schatteke,’ hoor ik een stem van achter de toonbank roepen, waarop de vrouw die ik intussen oneerbiedig Zorro heb gedoopt, in de donkere winkel verdwijnt. Vanuit de tegenovergestelde richting komt een oudere man aan geschuifeld. Hij loopt licht gebogen en zijn haar ligt in de war. Hij grimlacht waarbij zijn bovenste tandenrij naar beneden zakt. Met zijn rechterwijsvinger duwt hij ze terug op hun plaats. Dan maakt hij een zwiepende beweging met zijn hand, richting deur.    ‘Vooruit, ’t is aan u!’    ‘Ik weet het mijnheer, ik wacht mijn beurt af.’ Ik wijs naar het A4tje dat op de deur is geplakt met twee grote stukken gele plakband. ‘2 persoonen tegelijk in de winkel toegestaan’.  Ik sta al een tijdje naar dat papier te staren en heb oprechte spijt dat ik geen zwarte stift bij heb. Een grote vette.    ‘Vooruit, ga maar!’ De man wordt duidelijk ongeduldig en maakt nogmaals dezelfde beweging. Ik denk dat hij mij niet verstaat. Ik draag nochtans geen mondmasker.    ‘Ik wacht even tot er een klant buiten komt, mijnheer.’ Ik glimlach vriendelijk of tenminste, dat probeer ik toch. Het is tenslotte niet zijn schuld dat hij half doof is. Plots schijnt er iets bij hem te dagen en hij grijnst.    ‘Aaaaah! twee man maar, he?’ Hij wijst naar het velletje papier.     ‘Ja mijnheer, twee maar, he.’  Oef, hij heeft het verstaan.    ‘Maar u gaat wel eerst binnen! Voor mij! Want u was eerst!’    ‘Ja! Dat klopt.’     ‘En dan is het aan mij!’ Hij lacht zo hard dat zijn vals gebit uit zijn mond floept.    ‘De volgende,’ hoor ik roepen. 

Kristin Huyghe
33 0

Dag oma (uit Coronacursiefjes)

                                                                            (Pasen, 12 april 2020 – 3935 doden in België)   Het mini mensje zit op de vensterbank. Hij heeft een kort broekje aan en uit de linker pijp krult de rand van een pamper. In z’n armpjes knelt hij een pluchen konijn en hij blaast een kus van zijn handje.    ‘Dag oma!’ Hij roept het heel luid. Zijn ouders moedigen hem aan.    ‘Laat je konijn eens zien aan oma,’ zegt de moeder.  Het kind duwt het konijn tegen de ruit en laat het met wilde gebaren hardop zoentjes geven.    ‘Kus, kus, oma kusje!’ Hij kirt en lacht uitgelaten. Achter het raam zie ik een grijze dos haar en de reflectie van de avondzon in een brillenglas. Een magere arm zwaait heen en weer in een veel te ruime mouw. De dame legt haar hoofd tegen de ruit en drukt een kus op haar gesloten vingers die ze daarna wegslingert in de richting van het kind. Die gilt opgewekt terug, trekt rare snuiten en laat het konijn nog meer gekke sprongen maken. Hij wipt op en neer op de smalle vensterbank.    ‘Nog even, mama,’ hoor ik de moeder roepen door het glas. ‘Nog even volhouden.’ Ze houdt het kind stevig vast.  Ik blijf staan aan de overkant.  De oude vrouw heeft het moeilijk. Ze wappert met een witte zakdoek, zet haar bril af en droogt haar wangen.    ‘Niet wenen, mama.’ De moeder kijkt vertwijfeld van het kind naar haar man.    ‘Mama,’ zegt hij luid en gebaart een knuffel om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘Morgen komen we terug. We komen elke dag. En binnenkort komen we als het weer mag gewoon op bezoek zoals vroeger.’ Ik zie de zilveren haardos over en weer schudden van ja en ik voel het verdriet branden in mijn ziel. Het verdriet van de oma die in haar gevangenis zit en niet meer buiten mag, en dat van haar kinderen die buiten zitten en niet meer binnen mogen. We zijn allemaal gijzelaars, gevangenen van de tijd.    ‘Kusje oma,’ roept het heldere stemmetje van het kind, terwijl hij met zijn lippen een afdruk maakt op de ruit.    ‘Jakkes, bah, schat,’ hoor ik de mama nog zeggen. Het kindje schaterlacht zijn kleine tandjes bloot.  Dan verdwijn ik om de hoek.

Kristin Huyghe
11 0

De jongen van de Aldi (uit Coronacursiefjes)

                                                                            (maandag 6 april 2020 – 2044 doden in België) Het is kwart voor drie. Ik fiets voorbij de Aldi. Oef, niet te veel volk. Ik zet de fiets op slot en ga naar binnen. Een blonde jongen staat klaar met een busje ontsmettingsmiddel. Ik schat hem niet ouder dan drieëntwintig en hij heeft een angstige blik in de ogen.    ‘Ontsmettingsgel, mevrouw?’     ‘Graag en dankjewel!’ Intussen veegt hij met een doekje de handgreep van het winkelkarretje schoon.    ‘Gaat het, jongen?’ Mijn vraag is oprecht. Beelden van mijn eerste jobs spoelen door mijn gedachten. Stel je voor, denk ik.    ‘Het moet wel, hè mevrouw!’ Hij klinkt moedig, maar de ondertoon ontgaat me niet.    ‘Ben je bang?’    ‘Ja, mevrouw.’     ‘Wat een job, he jongen! De ganse dag karren ontsmetten, je moet het maar doen. Respect!’  De jongen kijkt op en zijn ogen twinkelen.    ‘Dank u, mevrouw.’    ‘Ik moet jou bedanken. Ik ken jou niet, maar je doet het toch maar.’ Misschien is het mijn verbeelding, maar de jongen ziet er een beetje vrolijker uit.    Ik rol het karretje voor me uit de winkel binnen. Een man met mondmasker verspert me de weg. Hij heeft zijn kar dwars gezet in het gangpad voor de toonbank met brood en kan blijkbaar niet beslissen wat hij zal meenemen.    ‘Excuseer, mijnheer?’  De man kijkt op. Hij heeft een monowenkbrauw.    ‘Wa?’    ‘Excuseer, ik zou graag voorbijgaan.’ probeer ik.    ‘Godvergodvergodver. Madame is gehaast. Awel, ik ben ook gehaast.’ Het masker maakt vreemde sprongetjes terwijl hij de woorden uitspuwt. Zijn wenkbrauw danst van links naar rechts en blijft ergens halverwege hangen. Hij grijpt de kar met zijn gehandschoende handen beet en draait die bruut een kwartslag.    ‘Denkte dat ge nu door kunt met uw dik gat?’ Ik wiel voorbij en heb tientallen antwoorden in mijn hoofd, maar ik doe het niet. Soms zijn ze het niet waard, meisje, zei mijn moeder vroeger als ik weer in vuur en vlam stond wanneer iemand mij het bloed vanonder de nagels haalde. Totaal negeren heeft meer effect dan op zoiets te antwoorden. Ik kijk even naar boven en bedank mijn moeder voor al haar wijsheid, terwijl ik inwendig kook van woede. Ik laad een paar zaken in de kar die ik de volgende twee dagen echt nodig heb. Ik probeer het te beperken tot het minimum.  Achter mij is er plots een tumult van jewelste.    ‘Godverdomse kutwijf!’ Het echoot tussen de rekken. Ik draai me om. Een vrouw met hoofddoek staat bijna neus aan neus met de man met het mondmasker. Gek hoe ze heel eventjes op elkaar lijken. Daar gaat de social distancing, denk ik en draai me terug om. Het gekibbel, gekijf en geroep stijgt crescendo achter mijn rug. Oef, ik ben er nog goed vanaf gekomen als ik het zo hoor.  Heb ik toiletpapier nodig? Neuh, ik kom wel terug of beter nog, ik vind wel een andere winkel.  Ik betaal aan de kassa. Achter mijn rug hoor ik een glazen pot sneuvelen. En nog één. Weg van hier.  Ik lever mijn kar in bij de lieve jongen en steek mijn duim op. Dat doet hij prompt ook. De buitenlucht is nog nooit zo zuiver geweest. Toch adem ik niet te diep in. Je weet maar nooit.

Kristin Huyghe
7 0