Zoeken

Allerheiligen op de Filippijnen

  Bij ons is Allerheiligen een dag waarop we op een zeer serene en ingetogen manier onze overledenen herdenken. Maar elke cultuur heeft zijn eigen tradities. Niet overal wordt Allerheiligen op dezelfde manier gevierd. Neem nu de Filippijnen.   ETEN, SLAPEN EN … GOKKEN   De overgrote meerderheid van de Filippijnse bevolking is katholiek. Je zou dus verwachten dat de Allerheiligenviering min of meer dezelfde vorm aanneemt als bij ons. Niets is minder waar!   De voorbereidingen beginnen reeds enkele dagen voor 1 november. De mensen gaan naar het kerkhof om de grafsteen van hun overleden familielid op te poetsen, zodat die er proper bijligt voor de grote dag. Op dat ogenblik lopen er op de kerkhoven mensen rond die met verf en kwast een centje proberen bij te verdienen door de namen op de grafstenen te herschilderen. Bij ons blijven die namen er voor altijd opstaan, maar daar worden die geschilderd en zijn de letters jaarlijks vervaagd.   De dag zelf krioelt het er van het volk. Mensen brengen een picknick mee en blijven de hele dag bij het graf zitten, waar ze hun tijd verdrijven met – je gelooft het niet – gokken! Op het kerkhof lopen priesters rond en als je die een paar Peso’s toestopt komen ze bidden bij je overledene. Dan worden de speelkaarten terug bovengehaald of wordt er nog een hapje gegeten. Daarna gaat iedereen slapen. Nee, men gaat niet naar huis om te slapen! Men slaapt gewoon op het kerkhof! Nou ja, voor de temperatuur hoeven ze het niet te laten, want zelfs in november haalt men daar ’s nachts nog vlotjes meer dan 20°C.   OMGAAN MET DE DOOD   Als Belg met een Filippijnse echtgenote werd ik op de Filippijnen reeds twee keer geconfronteerd met de dood. De manier waarop men daarmee omgaat verschilt enorm met wat wij hier gewend zijn.   Tijdens onze vakantie in 2003 zouden we vanuit onze thuisbasis in Ormoc City een uitstap maken naar Padre Burgos, op het zuidelijkste puntje van het eiland Leyte. We zouden eerst mijn schoonbroer en schoonzus oppikken, maar toen we daar aankwamen vertelden zij ons dat ze forfait moesten geven, omdat de oom van mijn schoonbroer die nacht overleden was. Na de familie gecondoleerd te hebben, vertrokken wij dus zonder hen op uitstap.   Toen we in de late namiddag terugkeerden, reed ik eerst langs mijn schoonzus om te informeren of ze al wist wanneer de begrafenis zou plaatsgrijpen. “Die is al voorbij,” was het antwoord. Ik schrok mij een hoedje! Om negen uur ‘s ochtends was de man dood aangetroffen en om vier uur in de namiddag lag hij al onder de grond.   Er zijn in Ormoc City twee kerkhoven: één voor de rijken en één voor de armen. Op het kerkhof voor de rijken kan je grond kopen en die is dan voor altijd van jou. In België staat er een tijdslimiet op zo’n concessie. Daar niet. Maar je moet die dus wel kopen en daar hebben arme mensen het geld niet voor. Dus worden de meeste mensen begraven op het kerkhof voor de armen en dat gaat zo:   Nadat men had gemerkt dat zijn oom overleden was, was mijn schoonbroer naar een dokter gegaan, die de dood moest komen vaststellen. Gewapend met de door deze dokter getekende overlijdensakte ging hij vervolgens naar het stadhuis, waar hij de overledene op de dienst bevolking liet uitschrijven. Samen met zijn broer en enkele kozijns ging hij dan een goedkope kist kopen en zette die thuis af. Nog armere mensen maken hun kist zelf. Daar werd de oom in de kist gelegd. Let wel: hij was in de loop van de nacht overleden en eerst ’s morgens gevonden. Het lichaam was al stijf en hij lag met zijn benen opgetrokken. De knieën moesten dus gebroken worden om hem in de kist te leggen. Bij ons doet de begrafenisondernemer zo’n dingen buiten het zicht van de familie. Hier doet de familie dat zelf!   Intussen was mijn schoonbroer met zijn kozijns naar het kerkhof gegaan om te vragen waar ze hem mochten begraven. De verantwoordelijke van het kerkhof had de plaats aangewezen en voor de rest moesten zij hun plan trekken. Zij groeven zelf de put, met spaden die zij zelf hadden meegebracht, en keerden dan huiswaarts. Intussen was de priester verwittigd en trok de hele familie in processie, met de kist op de schouder, naar de kerk. Daar sprak de priester een paar gebeden uit en wijdde de kist, die dan terug op de schouder ging. Te voet trok het gezelschap naar het op een steile helling gelegen kerkhof. Daar werd de kist in de put gelaten, die dan door de familie zelf terug werd dichtgegooid. Precies zeven uur nadat men de man dood in zijn bed had aangetroffen was alles voorbij. Zo worden op de Filippijnen onbemiddelde burgers begraven.   EERST BETALEN, DAN BEGRAVEN   Als je geld hebt kan het ook anders. Dat hebben wij een jaar later ervaren toen de grootmoeder van mijn vrouw overleed. Dat gebeurde de maandag van de laatste week van ons verblijf in Ormoc. Vrijdag zouden wij terug naar België keren en natuurlijk wilden wij haar nog voor ons vertrek begraven. Maar dat voor elkaar krijgen bracht heel wat aarde aan de dijk!   Ik wou niet dat oma een instant begrafenis kreeg, zoals de oom van mijn schoonbroer het jaar voordien. Dus reed ik met mijn vrouw naar een begrafenisondernemer om de begrafenis te regelen. We kozen voor een beperkte balseming, die vijf dagen standhoudt, want oma zou in haar huisje opgebaard worden in een open kist.   Op de Filippijnen vraagt de traditie dat er na een overlijden negen avonden na elkaar gebeden wordt in het huis van de overledene. Daarna krijgen de deelnemers aan de gebedswake een maaltijd aangeboden. Eén keer moet de naaste familie ook een nacht bij de overledene doorbrengen. Mijn vrouw heeft dat gedaan, maar zij vond het niet nodig dat ik dat ook deed.   Wij wilden oma niet op het arme-mensen-kerkhof begraven, dus zouden we op het andere kerkhof grond kopen. Zoals alles is ook een begrafenis op de Filippijnen naar onze normen spotgoedkoop. Met de grond en alles erbij betaalden wij voor het hele gebeuren de prijs van een zerk bij ons in België. Dat was dus geen probleem! Het probleem was echter wel dat dit alles gebeurde enkele dagen voor onze terugkeer en dat bijgevolg ons geld bijna op was. Hier ga je dan naar een automaat en haalt er geld uit, maar in Ormoc kon ik met mijn Visa-kaart nergens terecht. American Express en Master werden wel aanvaard, maar ik had enkel Visa. Ik belde dus naar mijn moeder in België met de vraag om geld over te schrijven. Dat geld zou eerst donderdag arriveren en dat was de dag van de begrafenis.   We legden dus uit dat we eerst donderdag konden betalen. Dat was een probleem, want op de Filippijnen wil men niemand begraven alvorens alles volledig betaald is. Ergens kan ik dat begrijpen, want de meeste mensen kunnen zo’n begrafenis niet betalen en de firma zou vaak naar haar geld kunnen fluiten. “Ik heb alle begrip voor uw standpunt,” zei ik, “maar ik ben geen Filippijn. Ik kan dit heus wel betalen. Kwestie is alleen om het geld op tijd hier te krijgen.” “I’m sorry, sir,” zei de manager, “maar zolang wij het geld niet ontvangen hebben kan de begrafenis niet doorgaan.” Er ontspon zich een discussie en op een gegeven moment vroeg zij: “Kan u mij een referentie geven van iemand hier in Ormoc?” “Zeker,” zei ik onmiddellijk. “Bel maar naar uw vice-burgemeester.” Zij keek van mij naar mijn echtgenote. Die knikte instemmend. De manager nam de telefoon en belde naar het cabinet van de vice-burgemeester. “Paul en Roselle Carremans? Ja, die ken ik! Geen probleem, hoor! Die zullen u zeker betalen.” De dame was nu een beetje gerustgesteld en we mochten de begrafenisondernemer meedelen dat de begrafenis donderdag kon doorgaan. Maar we moesten dan wel donderdagmorgen, nog voor de ceremonie begon, komen betalen.   Donderdagmorgen ging mijn vrouw naar de bank en wat bleek? De transactie had een dag vertraging! Het geld zou eerst vrijdag toekomen, maar dan moesten wij vertrekken. Paniek! Wij terug met de manager van de begraafplaats gaan praten. Probleem! Indien het geld er niet was, kon oma niet ter aarde besteld worden. Nu begon ik mij kwaad te maken. “Mevrouw, zie ik eruit als iemand die zijn rekeningen niet kan betalen? Bovendien hebt u een referentie gekregen van uw vice-burgemeester!” “Sorry, sir, maar dat is niet voldoende.” Er werd nog een tijd heen en weer gediscussieerd en tenslotte - ben ik een Belg of ben ik het niet? - werd er een compromis bereikt. Ik zou ons minibusje in onderpand geven. Doorgedreven onderhandelingen hadden als resultaat dat ik het wagentje nog mocht gebruiken voor de begrafenis, maar dat ik het daarna bij hen moest achterlaten. Als mijn schoonfamilie dan vrijdag, na ons vertrek, de rekening ging betalen, zouden zij de auto terug mogen meenemen. Wat een heisa!   Enkele uren later kwam iedereen samen in het huisje waar oma lag opgebaard en kon de rit naar het kerkhof beginnen. Ik reed als eerste achter de lijkwagen, met mijn schoonfamilie. Achter mij reed nog een minibusje waarin de rest van de familie had plaatsgenomen. De stoet werd gesloten door een open vrachtwagen die een van mijn schoonbroers had geleend en waar de rest van het gezelschap als beesten in rechtstond. Het deed mij denken aan de televisiebeelden die ik gezien had van Jodentransport tijdens de tweede wereldoorlog. Voor mij was dit mensonterend en indien men mij op voorhand had verteld dat ze dit transportmiddel gingen gebruiken om onze gasten te vervoeren, waren ze ongetwijfeld op mijn veto gestoten. Maar onze gasten vonden dit heel normaal. Waarom zou ik mij er dan druk om maken?   De begrafenisstoet hield halt aan een grote, open kapel voor een gebedsdienst. Daarna werd oma naar haar laatste rustplaats gedragen. Die was niet moeilijk te vinden, want er stond een grote partytent over de put opgesteld. Over die put stond ook een metalen frame waarover de riemen gespannen waren om de kist mee neer te laten. Daar werd de kist opgezet en tot mijn grote verbazing terug geopend. Men was blijkbaar nog niet van plan ze te laten zakken. In België gaan we na de begrafenis naar een zaal, waar pistolets en koffiekoeken gegeten worden. Hier worden op het kerkhof broodjes uitgedeeld aan de gasten. Vandaar de tent! Nadat we allen gegeten hadden werd er nog een laatste keer rond de kist verzameld voor een gebed. Toen werd ze gesloten en in de put neergelaten. Een Filippijnse begrafenis is toch wel iets apart!  

Paul Carremans
63 0

Bijna thuis

In sneltempo beelden de stewardessen de veiligheidsinstructies uit. Het vliegtuig heeft een half uur vertraging en we rijden zonder aarzeling richting opstijgstrook. Het is voorbij middernacht en er hangt storm in de lucht. In de spiegeling van mijn raampje zie ik Mariama naast me bezorgd kijken. We zijn nog brak van gisteren en houden beiden niet van vliegen. Naast haar zit een man van rond de veertig, al maanden ongeschoren, met een opvallend akelige uitstraling achteloos met zijn GSM te spelen. Vraag aan honderd mensen ‘vuur of ijs’ als je hem ziet en negenennegentig ervan zeggen resoluut ‘ijs’ en die ene die dat niet zegt is mensenblind. De oproep ‘gelieve alle elektronische toestellen uit te schakelen’ lijkt de man niet te deren. Wanneer Mariama vriendelijk maar kordaat vraagt of hij zijn GSM wil uitzetten, kijkt hij haar stoïcijns aan, zucht bijna onhoorbaar en tikt verder. Het vliegtuig neemt zijn laatste bocht. De straalmotoren gaan aan en net op dat moment fluistert Mariama hevig gepanikeerd in mijn oor: ‘Joa…op z’n gsm…de man naast me…hij…hij kijkt naar foto’s van zijn vrouw, zijn kinderen en dan van een terrorist van Al Qaeda… alsof hij eerst afscheid neemt van zijn familie … en dan zijn grote voorbeeld een laatste keer groet.’ We versnellen. Onze ruggen drukken tegen de zetels en net voordat het vliegtuig de aarde tijdelijk verlaat, staat mijn vriendin half recht en schreeuwt in het rond: ‘Arrète cet avion! Stop het vliegtuig! Er is een terrorist aan boord!’ Medepassagiers richten onthutst hun blikken op Mariama. Stewardessen blijven verplicht zitten maar delen de vraagtekens van de reizigers. De man naast ons drukt eindelijk op de uit-knop van zijn telefoon en laat deze in het netje van de stoel voor hem vallen. Hij kijkt ons aan met een blik die evenredig is gedaald met de temperatuur van de buitenlucht.   Ping, ping. We zitten op veilige hoogte. Zodra de riemen los mogen, snellen vier stewardessen naar onze rij. Mariama tracht buiten adem uit te leggen wat ze op het schermpje zag en de enige reactie van onze buur is zijn vraag aan de steward om haar een pilletje ter verdoving te geven ‘parce que clairement mademoiselle a peur de voler.’ Hoewel ze stilaan lijkt te bedaren -zonder pil- voel ik mijn geliefde trillend tegen me aanplakken. Ik probeer Mariama’s paniek te relativeren. Niet alleen voor haar, maar ook als hulpmiddel voor mezelf. De alcohol van gisteren vertroebelt elke heldere gedachte en de aanslag in de metro van London drie dagen geleden lijkt de kans op een slechte afloop buitensporig te verhogen. De ijzige buur staat op en gaat naar het toilet. De piloot vraagt onze riemen terug vast te klikken. We naderen onweer. Een kwartier later zoek ik met mijn ogen naar de man die nog steeds niet terug is. Met de turbulentie rondom me, de regen op het dak, de door bliksems opgelichte duisternis buiten, een rillende vriendin naast me en het lege stoeltje naast haar, voel ik mijn angst strijden met mijn ratio. Ik zit vastgeklikt in deze situatie, voel me veroordeeld tot een lot dat me aan duizend km per uur meeneemt. Er rest me één ding: het hoofd koel houden door de beelden van mijn zwempartij van de voorbije dag op te roepen. Ik sluit m’n ogen, neem het roer over en stap voor stap verdringen mijn herinneringen van gisterenmiddag de bliksems, de dreiging, mijn angst.     Een tiental uur geleden wandelden ik en Mariama op onze blote voeten over een laatste duin. Zoals altijd was het spannend om eerst het water te horen en dan pas de eerste glimp ervan op te vangen. En daar was de zee dan eindelijk: een vertrouwde kracht die nooit exact dezelfde vorm aanneemt. Bij een absoluut klare lucht zouden we het Afrikaanse continent van de horizon kunnen onderscheiden. Nu konden we het vanaf het strand in Malaga slechts inbeelden … dromen. De droom van zoveel vluchtelingen om aan onze kant van de Middellandse Zee te staan, vergezelde onze gedachten en weigerde onze gesprekken te verlaten. Bijna letterlijk: de droom van een vrouw naast me op dit Spaanse strand, leefde een vijftal jaar geleden zelf aan die andere kant, voorbij onze horizon. Ze was als vluchteling naar het rijke westen gekomen, het alom bekende verhaal. Weeskind word je niet alleen als je je beide ouders verliest, wees word een mens ook als je je dorp, je jeugd, je wortels tegen je eigen wil moet verlaten. Mariama was wees in beide betekenissen en was haar land Guinee ontvlucht na deelname aan antidictatoriale studentenprotesten en de daaropvolgende gevangenschap. Ooit verschuilde ze zich op een schip met bestemming onbekend. Zij giste richting Sierra Leone. Het werd Zeebrugge, België, Fort Europa, Babylon.   Vandaag werden we bedwelmd door de grijze nasleep van een hele vakantie van ruzie tussen ons. Ruzie op haar beurt in de nasleep van het laatste half jaar waarin we oeverloos geprobeerd hadden om voor haar een legale verblijfsvergunning in België te verkrijgen. Kleren maken de man, papieren maakten mijn vrouw. Illegaal zijn in Europa is als het voorportaal van de hemel binnenstappen, merken dat je slechts één poort verwijderd bent van de rijstpap en gouden lepels en pas dan leren dat je de broodnodige sleutel mist. Het is pas veel later -als je werkelijk binnen bent- dat je beseft dat hemel en hel slechts twee letters van elkaar verschillen en dat de Babylonische toren van vooroordelen, bureaucratie, kansarmoede en het innerlijke vagevuur dat je van thuis op je vlucht hebt meegenomen, eerder bij hel dan bij hemel aanleunen. Illegaliteit ademt gevaar. Met je fiets in de verkeerde richting van een eenrichtingsstraat rijden en een politieagent tegenkomen, staat gelijk aan het risico op pascontrole, gesloten asielcentra en deportatie.  Eenrichtingsverkeer en Europa… Het is evident dat dit zorgt voor een enorme stress op de prille relatie tussen een Belgische man met en een Guinese vrouw zonder papieren. Onze achtergronden konden moeilijk meer verschillen, maar ons doel was exact hetzelfde: een toekomst creëren voor onze relatie door een toekomst te creëren voor haar, met papieren. Of was het andersom? Het begon stilaan in mijn hoofd door te sijpelen dat een stabiele relatie met Mariama – op gelijkwaardige leest geschoeid- een utopie zou blijken. Het leek alsof ik alles had. Het leek alsof ik haar alles was. Ik was haar steun, haar beste vriend, haar begeleider in integratie, taal en studie, een plaatsvervangend vaderfiguur, rots in haar woeste branding en pas daarnaast ook geliefde en minnaar. Die combinatie van verschillende rollen in één persoon, leek onmogelijk vol te houden en maakte me onrustig en zelfs ongelukkig. De belangrijkste voorwaarde om tot herstel van dit verstoorde evenwicht te komen, was een officiële verblijfsvergunning, maar voorlopig zaten we vast in onzekerheid, ongelijkheid en onrechtvaardigheid – hét motto van het niemandsland van sans papiers. Mariama was haar identiteit kwijt en ook ik begon mezelf te verliezen…   Mariama had toestemming gekregen om tijdelijk binnen de EU te reizen en hier zaten we dan: op opklaringen te hopen boven het strand en boven onze relatie. Plots ontspande Mariama’s gezicht waardoor haar typerende stralende glimlach en aangeboren levensvreugde terugkeerde: ‘Ik hoor mijn dialect, ik hoor Fula!’ Tussen ons en de verst reikende golven zaten -of beter- lagen twee Afrikaanse mannen op het strand te drinken, te lachen en … Fula te praten. Enthousiast stapte Mariama op hen af, met mij in haar schaduw. Na nog geen vijf minuten deelden we gulzig hun zelfgemaakte cuba libres en stapten we over in het Frans, waardoor ik uit Mariama's schaduw kon treden. We ledigden onze glazen alsof we met elke slok het gekibbel en geruzie van de voorbije periode konden wegspoelen. Zoals een theatergordijn na een korte pauze weer opengaat, zo rolden de wolken naar rechts en links en kwam de zon in volle glorie tevoorschijn. Het spektakel kon beginnen.   Ik voelde me hemels dronken. Ik kwam in een roes terecht die je alleen in het midden van de dag kan bereiken en waarin je een rijk der mogelijkheden denkt binnen te stappen. Alles kon. En wat vooral kon, was net datgene wat die ochtend nog het meest onmogelijk geschenen had. Zonder om te kijken verliet ik de Guinese reünie en stapte de zee in. Hoewel ik best goed kan zwemmen, kan je me niet heel ervaren of getraind noemen. Het koude spel van de golven kon m’n dronkenschap slechts gedeeltelijk stillen. Ik zwom verder, rustte even, liet me door het water lieflijk wiegen en zwom voort. Na een onbepaalde tijd die me voorwaarts had geduwd, draaide ik m’n vermoeide door adrenaline geïnfecteerde lijf en even geschokt als euforisch zag ik in de verte de kustlijn met ons strand tot een enkel lijntje herleid. Tot mijn verbazing had ik wel drie verschillende badplaatsen in mijn vizier. Ik schreeuwde het uit. JAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA! Onmogelijk om mijn innerlijke schreeuw uit te drukken, uit te spuwen. Ik werd overdonderd door een flits, een gloed, een shot universum. Het oog van de storm is het beste punt en ik voelde de onzichtbare sterren om dit unieke moment heen draaien. Dit was vrijheid en ik zat in haar middelpunt. Nee, ik was vrijheid. Met zijn onbekende diepte onder me had de zee me ingesloten, verwelkomd, omarmd. Ik legde me op haar golven, ging op en neer in een blauwe wereld waar evenwicht en stabiliteit niet van belang waren; waarin beschreven papieren in natte vodden met blauwe inktvlekken veranderen; waarin geen land, geen grenzen, geen regels waren. Een plaats waarin ik mijn individuele vrijheid had herwonnen. Daar in die Middellandse Zee, tussen twee continenten, vond ik mezelf terug.     Ping, ping. Onze riemen mogen weer los. Het vliegtuig heeft de storm achter zich gelaten, de ijzige man ligt naast ons vredig te slapen. Ik denk nog een laatste keer terug aan die bewogen dag gisteren: aan hoe de door een overbezorgde Mariama verwittigde redders langs kwamen varen en me geboden om terug te zwemmen; aan de vermoeiende terugtocht naar het strand waar mijn geliefde boos en opgelucht op me wachtte.     En nu de terugtocht van dit vliegtuig met achter het raampje van rij zeven een blank-zwart koppel zonder benul dat de vrouw binnen het jaar, via het huwelijk met hem, haar papieren vrijheid zal winnen en dat de man zijn vrijheid - als een verdoken continent achter een bewolkte horizon, als een kalme zee achter te hoge golven, als een vliegtuig dat na een turbulente vlucht veilig landt – pas drie jaar later zal terugvinden wanneer zij elk hun eigen weg zullen gaan: zij thuis in België, hij de wijde wereld in.                        

Joachim Stoop
0 0

Dagen in Caïro - fragment

16 januari 2013 - Ik heb een afspraak met vrouw T in de Mohammed Mahmoud street. De McDonalds, de Pizzahut en de Kentucky Fried Chicken hebben hun filialen hier gesloten. De enige keten die zijn deuren nog open heeft is Cilantro, het Egyptisch dochtertje van Deilicious Inc., een Amerikaanse catering- en eventketen. De rolluik van deze koffiebar is niet helemaal omhoog. Driekwart van de deur is zichtbaar en ik fiets er bijna voorbij. Ik doe mijn fiets op slot en wandel binnen. Ik wil de trap opgaan, maar de man achter de bar zegt iets. Ik versta hem niet. ‘What?’ ‘xxxxx’ ‘What?’ ‘xxxxx’ ‘What?’ ‘WE ARE ONLY OPEN DOWNSTAIRS.’ Ik zet me aan een tafeltje naast de koekjesautomaat. Ik bestel een latte machiatto. De  ober verstaat me niet. ‘What?’ ‘latte machiato.’ ‘What?’ ‘A LATTE MACHIATTO.’ We lachen allebei om het mopje. Als vrouw T arriveert is ze verbaasd dat we niet boven op de terrasjes kunnen gaan zitten. Ze vraagt om uitleg. De ober legt uit dat als de hele keet vol zit, ze niet snel genoeg kunnen ontruimen als er weer heibel is. Ik drink mijn koffie en dan geeft vrouw T me een rondleiding in de straat. Ze legt bij alle graffiti uit wat het betekent. De engelen zijn mensen die omgekomen zijn in de revolutie. De rode engel is Khaled Saïd. Deze achtentwintigjarige anti-corruptieactivist werd in juni 2010 doodgeschopt voor een cybercafé in Alexandrië door de politie van Mubarak. De facebookpagina ‘Wij zijn allen Khaled Saïd’ riep op tot protesten op 25 januari. Op de muur voor me zie ik wat de gevolgen daarvan waren, hier, in deze straat. Heel veel engelen. Vrouwen, mannen, kinderen. Portretten van dode mensen met vervormde monden. Hersenen tegen de muur. Dat laatste is conceptuele kunst, legt vrouw T me uit. We wandelen verder, in de zon, tussen de slogans die oproepen tot vrijheid. ‘Het is niet omdat je een revolutionair bent, dat je een moslimbroeder bent!’ roept een klein mannetje met een groene T-shirt tegen een blauw monster. Slogans tegen seksueel geweld. Een blonde vrouw, geblinddoekt, wordt door een massa mannetjes lastig gevallen. Slogans die vrouwen oproepen te revolteren.  De volgende dag moet ik bij vrouw G in Garden City zijn. Op mijn stratenplan was de weg eenvoudig: op het Tahrir-plein naar rechts. Ik bots op een muur. Ook de straten errond zijn afgezet met opgestapelde kubussen. Ik fiets andere straten in en beland tussen regeringsgebouwen, ambassades, prikkeldraad, wegversperringen, politiemannen, soldaten, pantserwagens. Ik bel vrouw G en ze legt me uit dat ze net buiten het afgezette gebied woont. Eenmaal bij haar thuis vertelt ze dat de muren gebouwd zijn toen dat filmpje op youtube verscheen over de profeet Mohammed. Vrouw T neemt me mee op de fiets naar islamitisch Caïro, en verder, naar de dodenstad. We krijgen een warm onthaal bij een bevriende glasblazer. Zijn zoon is de stiel aan het leren. Hij is de derde generatie glasblazer. Kruiken, glazen, ijskommetjes, kerstballen, glasparels, deze familie tovert alles uit het gerecycleerde glas dat ze opkopen een wijk verder. Daar sorteren hele familie’s al het afval van Caïro met de hand. In deze grootstad wordt negentig procent van het vuilnis gerecycleerd. Ik kijk naar de gebruikte, blauwe flesjes parfum die staan te weken in een emmer. Vrouw T legt me uit dat deze familie het moeilijk heeft gehad na de revolutie. De buitenlandse klanten bleven weg. Nu gaat het weer beter. De eerste kleinzoon zit verlegen op de schoot van zijn moeder te gluren naar de eerste buitenlanders die hij ziet in zijn leven. ’s Avonds eet ik soep bij vrouw G, en vrouw R komt ook langs, en we genieten van elkaars woorden en analyses die als parels in onze oren vallen, zoals vrouw R het zegt. De twee vrouwen vertellen over hun leven in Caïro en ze concluderen: ‘Caïro is samen eten, samen drinken, samen feesten, samen revolteren, samen slapen.’   

Leen De Graeve
0 0