Zoeken

Verloren - hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1 - Dromen en vluchten nu Een zachte wind blies over het groene weiland waar een jonge vrouw en haar dochter aan het spelen waren. Het gras stond hoog en op sommige plekken piepten kleine madeliefjes uit de grond. De bruinharige peuter had een kroontje van de bloemetjes in haar haren en haar kleine handje schoot de hele tijd naar haar hoofd om te voelen of het nog steeds op haar lange haren hing. Een kleine lach sierde de lippen van de vrouw die toekeek hoe haar lieveling in het rond draaide. De handen van de vrouw hielden vol liefkozing de handjes van het meisje vast. Telkens als de vrouw haar optilde en hoog in de lucht zwierde, gierde het meisje het uit van het lachen. De glimlach van de jonge vrouw werd telkens groter en groter bij het zien van het lachende meisje. Na een tijdje ging het meisje moe op de grond zitten en staarde naar de lichtblauwe lucht boven zich, alsof er niets aan de hand was. Alsof niemand hen stond te bekijken. Niet veel verder van het tafereel stond ik te kijken, vanaf het donkere gedeelte aan de bosrand. Ik voelde hoe mijn lippen in een grijns gleden en hoe warmte zich door mijn lichaam verspreide. De liefde die de jonge vrouw aan haar dochter gaf, straalde uit haar ogen. Ik keek toe hoe de moeder van het meisje naast haar ging zitten en mee naar de lucht tuurde. Een steek van jaloezie gleed als een mes door mijn hart heen toen ik hen zo samen zag. Boven mijn hoofd lieten blaadjes zich als stofdeeltjes door de lucht heen zweven om daarna met zachte plofjes op de bosgrond te vallen. Zelfs de zachte neerdaling van de gekleurde bladeren liet me koud terwijl ik met een gebroken hart naar de jonge vrouw keek. Even later keek ik weg van het paar en tuurde de hemel in. Ik had het in eerste instantie niet doorgehad maar de bries die weer over het weiland had neergedaald maakte mijn wangen koud. Toen besefte ik het, dat ik aan het huilen was. Geluidloze tranen rolden als stroompjes over mijn wangen heen en maakten donkere vlekken op de witte stof waarin ik gehuld was. Ondanks dat het herfst was, stond ik in een zomerjapon op mijn blote voeten in het bos. Mijn donkere haren lagen onbewogen op mijn schouders hoewel er nog steeds een briesje waaide. Een zachte stem onderbrak mijn gestaar naar de hemel en met ogen vol kwetsbaarheid keek ik naar de persoon waarvan de stem afkomstig was. Het kleine meisje keek met grote ogen gevuld met nieuwsgierigheid naar mijn verschijning. Geschrokken zette ik een stapje naar achteren en verdween zo snel mogelijk achter een boom. “Je moet niet voor me weg rennen,” haar stem was nog zachter dan de wind. Ik knikte, nog steeds geschrokken en met wilde ogen, naar het meisje. Ondanks dat ik wat wilde zeggen, bleven de woorden in mijn keel zitten. Zonder angst zette het kindje een stapje naar voren en stak haar bleke hand uit. “Wil jij met mij spelen?” Ik keek in de blauwgroene ogen van het meisje en schudde zachtjes mijn hoofd. Teleurgesteld liet het meisje haar handje zakken en met haar grote kijkers wierp ze me een smekende blik toe. Een blik die ik maar al te goed kende. Nerveus beet ik op mijn onderste lip, een vervelende gewoonte als ik zenuwachtig was. “Lieverd? Wat doe je hier?” De stem van de vrouw liet me nog harder schrikken en als een schuw dier probeerde ik me geheel te verschuilen achter de boom. Het jonge meisje draaide zich om naar haar moeder en even dacht ik dat ze mijn schuilplaats ging verklappen, maar verassend genoeg deed ze dat niet. Ze nam de hand van de oudere vrouw vast en schonk haar een glimlach. “Lieverd, je weet dat je niet in het bos mag,” de vrouw wierp een blik naar de boom waar ik me achter verschool. Daarna verplaatste ze deze verder het bos in. “Het is gevaarlijk daar. Dat weet je.” Haar stem werd zachter en ze wreef bezorgd over de donkere haren van haar dochter. Het meisje knikte gehoorzaam en liep weg van de bosrand, met haar moeder voor zich. Maar voor ze de bosrand bereikte, draaide ze zich nog één keer om en schonk me een laatste glimlach toe. “Wacht…” Mijn hese stem was slechts een fluistering maar toch stopte het kindje en diende mij een verwachtingsvolle blik toe. Ik kwam verlegen vanachter de boom vandaan en begaf me met voorzichtige stapjes dichter naar het meisje toe. De oudere vrouw wende zich argwanend om en keek recht in mijn ogen. Mijn geopende mond klapte dicht maar toen zag ik in dat ze niet naar mij keek maar door mij heenkeek. De tranen waren in enkele seconden weer in de hoeken van mijn ogen en dreigden voor een tweede keer over mijn wangen te vallen. Met mijn laatste kracht hield ik mijn gebroken hart vast, in de hoop dat ze niet verder ging breken, en zette een allerlaatste pas naar voren. Zodat ik recht voor de vrouw stond. “Lieverd, ik denk dat het tijd wordt om naar huis te gaan.” “Maar mama…” “Liefje, er valt hier niets te zien…” Het viel me op dat de jonge vrouw haar rechterhand om een hanger rond haar nek heen sloot en prevelend naar het gebied achter mij keek. Ze nam haar dochter in haar armen en na een laatste wantrouwige blik, draaide ze zich om en liep het weiland op. “Mam…” Met mijn hand uitgestrekt liet ik de fluistering over mijn lippen heen dwalen voor het beeld van het paar in barsten uiteen spatte en mijn hart gebroken achterliet, helemaal alleen in het duister met enkel een hanger rond mijn nek die ik vurig in mijn hand drukte.   Badend in het zweet en met een wilde blik in mijn ogen schoot ik wakker. Mijn haren kleefden als natte bladeren aan mijn voorhoofd terwijl koude tranen over mijn wangen rolden. Ruw wreef ik mijn wangen droog, draaide me om en duwde mijn gezicht in het hoofdkussen. Het donkere van mijn gesloten ogen maakte me rustig en ik slaakte een gefrustreerde zucht. Ik had nog nooit in mijn hele leven zo’n levendige droom gehad, zeker niet als het om een herinnering aan mijn moeder ging. Heftig nahijgend van de droom woelde ik om even later rechtop in bed te gaan zitten. Minutenlang staarde ik mijn schemerende kamer in. Mijn gedachten kronkelden ongeloofwaardig door elkaar toen plotseling de deur openvloog en even later voelde ik hoe mijn matras een beetje inzakte en warme armen om me heen gleden die me nog geen seconde later loslieten. “Verona, waaro- waarom gilde je?” De zachte stem van mijn vader deed me ineenkrimpen en mijn ogen draaiden kort zijn kant op, zodat ik nog net zijn bezorgde blik te zien kreeg. Ik had niet eens doorgehad dat ik had geschreeuwd. “Concentreer je op je ademhaling.” Ik deed wat er van me gevraagd werd en probeerde mijn ademen onder controle te houden door telkens tot vijf te tellen. Mijn moeder had het me vroeger geleerd om mijn paniekaanvallen te minderen. Niet dat het altijd hielp, maar deze keer deed de herinnering aan mijn moeder me meer pijn dan ooit. De droom had zo realistisch geleken, alsof ik er echt deel van had uitgemaakt. Na een tijdje had ik mijn ademhaling onder controle en durfde ik mijn vader aan te kijken die ondertussen weer opgestaan was. “Ben i-ik ooit met mam naar een weiland geweest?” Aan zijn gezichtsuitdrukking te zien, wel, maar hij zei niets en sloeg zijn ogen neer. Zoals hij wel vaker deed sinds moeder verdwenen was. Het deed me pijn dat de trotse man die hij ooit geweest was, verdwenen was. Net als mijn moeder. Ik keek hem nog steeds aan, langer dan ik normaal gezien deed. “Pap?” Hij zuchtte diep voor hij zijn handen in de zakken van zijn pyjamabroek schoof: “Ja, een enkele keer. Maar dat zou je je niet kunnen herinneren. Je was vier jaar oud…” Ik slikte de opkomende woordenwaterval weg en knikte. “Waarom vraag je me dat?” “Ik euh, ik dro- ik vroeg me het af.” Zonder verder acht te slaan op mij, keerde zijn bezorgde blik om naar de afstandelijkere versie die ik minder graag had maar waar ik wel beter tegen kon praten. Hij zuchtte, in zichzelf gekeerd, en draaide zich om en liep door mijn slaapkamerdeur heen. Deze liet hij op een kier staan, dat deed hij wel vaker als hij in zichzelf was. Het antwoord van mijn vader stond me niet aan, maar vooral om de echtheid van de droom maakte ik me zorgen. Twijfelend sloeg ik de dekens van me af en trippelde naar de kleerkast. Mijn opkomende tranen inslikkend, greep mijn hand als een automatisme naar de hanger om mijn hals en toen ik de koele steen in mijn hand voelde, daalde er een gerustgesteld gevoel als een deken over me heen. Ik opende de kastdeur en tuurde in de spiegel die aan de wand hing. De hanger was gemaakt van een speciaal soort edelsteen dat mijn moeder altijd al had gefascineerd, de Apachetraansteen. Het had een donkerbruine bijna zwarte kleur die volgens mijn moeder, en vele experts, negatieve energie absorbeerde en droefheid verlichtte. Ik had er nooit met een volledige zekerheid achter gestaan, mij hielp het in ieder geval niet. Maar het was één van de enige erfstukken die ik had gekregen na de tragische verdwijning van mijn moeder. Mijn ogen gleden van mijn hanger naar mijn slanke nek om daarna naar mijn bleke gezicht te glijden om te eindigen bij mijn blauwgroene ogen. Het was een raar contrast, mijn donkere haar en de opvallende ogen. Ook mijn bleke huid deed er niet veel beter op aangezien het mijn ogen nog harder de aandacht liet trekken. Ik zuchtte terwijl mijn aandacht zich verplaatste naar de hoop kledij die zich in mijn kast had opgehoopt tot een hoogte die je kon vergelijken met die van de Mount Everest. Dat deed me eraan denken dat ik dringend de was zou moeten doen voor ik huisarrest kreeg of een andere onnuttige straf die mijn leven hier in Temple nog veel erger zou maken. Na enkele minuten getwijfeld te hebben over het ruitenrokje of de zwarte gescheurde jeans, en gekozen te hebben voor de jeans in combinatie met mijn zwarte hoodie, liep ik de trap af richting de keuken. In de gang die de hal, de keuken en de living verbond, zag je na al die jaren nog steeds de verkleurde vlekken van fotokaders op het behang die mijn stiefmoeder, wat haatte ik dat woord, had weggehaald enkele maanden nadat ze was getrouwd met mijn vader. Zij had ze weggegooid, in de hoop ze nooit meer te hoeven zien maar ik hield nog steeds van mijn moeder en de gedachte zonder haar foto’s in het huis deed pijn. Dus diezelfde dag nog ben ik elke fotokader uit de container gaan halen om ze in een doos te steken die, tot de dag van vandaag, nog steeds veilig onder mijn bed stond. Nog voor ik de deurklink had aangeraakt, hoorde ik mijn naam vallen, doordrenkt onder het sarcasme van mijn stiefzus die mij niet kon uitstaan, en noem het toeval of niet maar ik kon haar ook niet uitstaan. En ving ik net het einde van het gesprek op. “…aait om Verona! Ze hoort hier niet thuis mam, maar daar!” “Lieverd, we weten dat je bezorgd om haar bent. Maak je geen zorgen, straks zal ze de zorgen krijgen die ze nodig heeft.” Mijn mond viel open terwijl ik een diepe zucht hoorde die vermoedelijk uit de mond van mijn stiefmoeder rolde. Ik had nooit iets ergs gedaan waardoor ze op deze manier over mij zouden moeten praten. Mijn hoofd tolde en draaide overuren terwijl ik nog steeds stomverbaasd de deur aankeek. Nog geen seconde later keek ik in de woedende blauwe ogen van een meisje, iets ouder dan ik. “Ga aan de kant. En sluit je mond.” Met mijn ogen vol onbegrip staarde ik haar na nadat ze de trap was opgerend en met een luide klap haar kamerdeur had dichtgegooid. Daarna durfde ik amper de keuken weer in te kijken. “Essie liefje! Reageer zo niet overhaast!” Voor ik ook maar één voet in de kamer had gezet, duwde een mollig persoon me omver om haar dochter achterna te gaan zonder mij ook maar een blik waardig te gunnen. Voor Isabel, mijn stiefmoeder, was ik onzichtbaar, zelfs nog minder dan de lucht om haar heen. Om mijn woede te bedaren, balde ik mijn vuisten en haalde enkele keren diep adem voordat ik de keuken instapte. Aan de andere kant van de ronde ontbijttafel zat mijn vader met een kop koffie en de krant in zijn handen. Alsof hij het voorval van nog geen minuut geleden niet had bijgewoond. Ik slikte zenuwachtig terwijl ik de deur zachtjes achter me sloot om te voorkomen dat hij gestoord werd, maar ik hoorde hem de krant dichtvouwen en voelde hoe zijn zachte bruine ogen me aanstaarden. Voor het eerst in tijden zag ik in zijn ogen een glimp van triestheid die er al jarenlang niet meer was geweest. “Ga zitten Rona.” Mijn ogen schoten open wanneer ik mijn koosnaampje hoorde dat enkel mijn moeder gebruikte, toen ze nog bij ons was. Ik had in lange tijd die naam niet meer gehoord en de herinnering van de droom zat nog vers in mijn geheugen. Na enkele seconden ging ik in de stoel naast hem zitten en vouwde mijn handen in elkaar. Het bleef enige minuten stil tot hij zijn leesbril afzette en mijn hand vastnam. Mijn emoties vlogen op en ik voelde hoe dikke tranen zich in mijn ooghoeken opwelden. Ik voelde dat er iets was en niet op een positieve manier maar eentje die je naar je borst deed grijpen en je in ademnood liet zitten. “Wat is er aan de hand pap?” Hij schudde zijn hoofd en keek schuldbewust naar beneden. “Nee.” Toen keek hij op, “Wat zeg je lieverd?” “Dat gebaar, stop daarmee,” ik slikte toen ik mijn vaders gezicht zag, “Het spijt me pap maar vertel me gewoon wat er is.” Zijn adamsappel bewoog nerveus omhoog en even zei hij niets maar ik zag voor dat hij zijn mond opendeed dat het hem pijn deed om dit te vertellen, wat het ook was. Ik slikte de tranen dieper weg en probeerde zo neutraal mogelijk te kijken. Daarna overhandigde hij me een enveloppe. Mijn wenkbrauwen zonken naar beneden en met onbegrepen blik staarde ik hem aan. “Wat is dit?” “Open hem maar.” De druk in mijn borst nam toe toen ik met trillende handen een stuk papier van de enveloppe scheurde. Met een zachte plof, viel er een dik document op de het houten tafelblad neer en terwijl er enkele seconden verstreken durfde ik het niet aan te raken, bang voor wat het ging zijn. “Verona… Lees het, lieverd.” Mijn bleke hand raakte het papier aan en trillend probeerde ik het open te vouwen. Mijn ogen gleden over het officiële gebruik van mijn volledige naam naar beneden. Vaag hoorde ik mijn vader zich verontschuldigen en voelde ik een arm over me heenslaan maar de wereld rond mij heen verdween en het enige waar ik aan kon denken waren de woorden die op het papier stonden. Ik besefte enkele seconden later dat ik aan het wenen was maar niet uit verdriet maar uit woede. Als een gebeten hond vloog ik op en voor ik alles en wel besefte kletste de stoel op de grond. Met een giftige blik keek ik mijn vader aan alvorens ik de papieren in zijn gezicht smeet. “Hoe… Hoe durf je mij dit aan te doen?” Ik beefde onder zijn aanraking. “Hoe durf je!? I-“ Zijn aanraking brandde en ik kon niet in zijn ogen kijken, zijn ogen die zo vertrouwd voor me waren. Ogen van een wolf onder een lammetjesvel. “Hoe durf je… Hoe durf je jezelf een vader te noemen?” Ik zag hoe hard de woorden hem kwetsten, hoe mijn woorden in zijn ziel sneden als glasscherven maar dat liet me koud. Wat hij me had aangedaan deed pijn en liet mijn hart bloeden. “Het is voor je eige-“ “Hoe durf je? Me naar een gekkenhuis sturen? Wat heb ik je ooit misdaan?” Die woorden uitspugend rende ik de keuken uit en probeerde zoveel mogelijk lawaai te maken. Toen ik de trap op rende, voelde ik de vijandigheid van Estelle en Isabel maar voor ze ook maar één woord hadden gezegd, opende ik mijn mond voor de eerste keer in heel de zeven jaar dat ik bij hen had gewoond. “Hou je bek! Ik moet jullie lullig antwoord niet horen dus hou verdomme je bek!” Estelle nam mijn arm vast en hief haar hand om mij te slaan maar ik was sneller en sloeg haar in het gezicht. Haar ogen keken geschokt mijn kant uit en ik hoorde Isabel een verontwaardigd gilletje slaan. In normale omstandigheden zou ik nu smekend op de grond zitten bedelen om vergiffenis maar deze keer liet alles wat er gebeurde me koud. Ik voelde me voor het eerst voldaan en de moed die ik amper in me had gloeide hevig op. Voor ze konden reageren, was ik mijn kamer al in gespurt en had ik de deur op slot gedraaid. Er was geen enkele mogelijkheid dat ze naar binnen konden komen. Maar de adrenaline die even vurig was opgelaaid, viel als een harde baksteen weer neer en alvorens ik het besefte knikten mijn knieën van spanning. De woede die al jarenlang in me verborgen zat laaide als een vuurtje weer op en als een razende gek greep ik een sporttas uit een andere kast. Ik hoorde hoe mijn vader boos op de deur begon te bonken en de krijsende verwijten van Estelle afwisselend met die van Isabel. Desalniettemin begon ik lukraak kleren uit de kleerkast te trekken en in de zak te proppen. Ook stak ik enkele herinneringen aan het vroegere leven met mijn moeder erbij, een paar foto’s en enige spullen die ik nodig zou moeten hebben. Daarna nam ik de autosleutels van de auto die mijn vader voor mijn zeventiende verjaardag had gegeven en opende het raam. Na al die jaren was ik blij dat ik uiteindelijk niet de zolderkamer had gekregen. Ik sloeg de zak over mijn schouders, zwierde mijn been over de vensterbank en net voor ik klaar was om te springen, hoorde ik de scharnieren van mijn deur openknallen. Zonder nog achteruit te kijken zette ik me af en sprong vanuit de eerste verdieping op het donkergroene gras. Op weg naar mijn uiteindelijke vrijheid.

Yenna
0 0

Maanziek, fragment 4 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis heeft nachtmerries... Erge nachtmerries. Na zijn avontuur in het zwembad en een afschuwelijke eerste schooldag, kan hij het gevoel dat er iets moet veranderen niet van zich af zetten... Wanneer ik alles weer helder zie, zijn mijn mama en zusje verdwenen. Naast me in de auto zit...mijn vriendin. Met een ijskoude blik rijdt ze door de donkere straten, ze zegt geen woord. 'Ik ben zo blij dat ik je zie', stamel ik. Geen antwoord. Onbewust controleer ik haar snelheidsmeter en schrik me een ongeluk. We rijden meer dan honderdvijftig kilometer per uur. Honderdvijftig. 'Waarom rijd je zo snel?' roep ik boven het gieren van de motor uit. Ze antwoordt niet en drukt nog harder op het gaspedaal. Met beide handen klamp ik me vast aan de passagiersstoel en doe mijn ogen dicht. Dan voel ik hoe de auto vaart mindert. Voorzichtig doe ik mijn ogen een heel klein stukje open en zie de huizen in mijn straat. 'Alles komt wel goed. Geloof me.' De stem die ik hoor is niet die van mijn vriendin. Toch klinkt ze vertrouwd, alsof ik ze al jarenlang ken. Vooraan in de auto hangt een luchtverfrisser, zo'n kerstboompje dat een lekkere geur verspreidt. Ik snuif diep en ruik lavendel. Mmm, mijn favoriete geur. Dan werp ik een blik op degene van wie de stem afkomstig is. Een meisje met lichtbruine krullen die bij elkaar worden gehouden in een dot. Hoewel ik geen flauw idee heb wie ze is, komt ze me toch bekend voor. Waar heb ik haar eerder gezien? Ik pijnig mijn hersenen terwijl we langzaam de oprit van mijn huis opdraaien. Ik wil uit de auto stappen, maar ze blijft doorrijden. Terwijl ze langzaam verder rijdt, draait ze haar hoofd en kijkt me aan met haar lichtblauwe ogen. 'Vertrouw me', zegt ze. En ze rijdt recht door de garagepoort heen. Dinsdag, 2 september Met een pijnlijk bonkend hoofd schiet ik wakker. Het gezicht van het meisje staat op mijn netvlies gebrand, net zoals de klank van haar stem. Haar opgestoken krullen, de lichtblauwe ogen die me vriendelijk aankijken... Het gevoel dat ik haar al eens eerder heb gezien overspoelt mijn hele lichaam. Wie is ze toch? Mijn gedachten draaien rond in kringetjes maar vinden geen oplossing. Het doet er niet toe, denk ik bij mezelf. Ik heb al een vriendin en ik hou erg veel van haar. Het zou stom zijn om haar ongerust te maken voor een onbekend meisje. Ik laat me in bed zakken en sluit mijn ogen. Langzaamaan doezel ik weg, ik zweef ergens tussen droom en werkelijkheid. Met een schok besef ik waar ik het meisje eerder heb gezien. Onmogelijk! Hoe komt ze in godsnaam in mijn droom?! Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
16 0

Maanziek, fragment 3 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis en zijn beste vriend Axel brengen de laatste vakantiedag door in het zwembad. Wanneer ze de spectaculaire waterglijbaan 'Moonstruck' willen uitproberen, krijgt Mathis een onbehaaglijk gevoel... Ze krijgen een uitnodiging om deel te nemen aan een 'piratenzoektocht' en gaan daar gretig op in... 'Er is maar één regel die jullie moeten naleven', zegt de krakende stem door de luidsprekers. 'En dat is dat degene die het langst weet te overleven, de wedstrijd wint.' Op het schip valt een doodse stilte. Dan, vanuit het niets, komen er hoge golven opzetten. Ik schrik me een ongeluk wanneer Axel in het duister vlak naast me begint te fluisteren. 'Brr, wat een enge vent was dat. Wat zou hij bedoelen met degene die het langst weet te overleven? Krijgen we drie levens, zoals in een computerspelletje?' Zijn stem sterft stilaan weg en het enige wat ik nog kan horen zijn de rollende golven die tegen de rand van het schip slaan. Mijn intuïtie vertelt me dat dit niet in de haak is, alsof er iets vreselijks op het punt staat te gebeuren. Ik kijk omhoog en zie hoe donkere, dreigende wolken zich samenpakken. Wolken? Maar we zijn toch binnen? 'Mathis, wat moeten we nu doen?' Ik hoor de angst in Axel's stem, ook al probeert hij die zo goed mogelijk te onderdrukken. 'Zullen we maar gewoon naar de kant proberen te zwemmen?' Het zwembad is ondertussen veranderd in een zwarte kolkende massa. Een woeste stormwind blaast mijn haren in de war en laat het verrotte kraaiennest gevaarlijk wankelen. Ik schraap mijn keel. 'Ja, dat lijkt me een goed...' Een bliksemflits doorklieft de lucht en nog geen halve seconde later teistert de donder mijn trommelvliezen. Wat mij betreft mag het ophouden. Dit was genoeg avontuur voor vandaag. Op dat moment boort een tweede bliksemschicht zich midden in het scheepsdek. Een luide knal, gevolgd door een felle lichtflits. De houten kratten vliegen in brand en binnen een paar tellen is het hele bovendek veranderd in een vlammenzee. Axel knijpt hard in mijn bovenarm. 'Mathis, we zinken!' De derde blikseminslag raakt een houten ton die recht in het gezicht van een meisje ontploft. Ze wankelt achteruit en valt over de reling van het schip. Haar gegil stopt abrupt wanneer ze het kolkende water raakt. Het geroep van Axel trekt mijn aandacht. Door de klap verloor hij zijn evenwicht en nu klampt hij zich met beide handen vast aan de mast. Wanhopig probeert hij zich weer op het wiebelende kraaiennest te hijsen. 'Snel, grijp mijn hand!' schreeuw ik hem toe. Ondertussen zakken we alsmaar dieper het water in. 'Het lukt me niet!' Ik strek mijn hand nog een stukje verder uit. Kom op, nog een paar centimeter... Dan zie ik het. Een donkergrijze, rechtopstaande driehoek. Een haaienvin, recht onder Axel. Mijn hart slaat een slag over. 'Klim erop!' gil ik in doodsangst. Maar door het schommelen van het schip is hij nog verder naar beneden gezakt en hangt nu zo'n anderhalve meter onder het platform. Dit lukt me nooit, schiet er door mijn hoofd. Maar wat er dan zal gebeuren, daar wil ik niet aan denken... Het water onder ons is gevuld met haaien die dreigend in rondjes zwemmen. Hoe ben ik hier toch in beland?! Dan hoor ik een scheurend geluid en een door merg en been gaand gegil. Axel vecht voor zijn leven terwijl het bloed uit de diepe wonden in zijn been stroomt. We hadden nooit mogen deelnemen aan die domme wedstrijd. Dan springt één van de haaien op uit het water. Met zijn reusachtige, vlijmscherpe tanden grijpt hij Axel bij z'n middel en trekt hem mee de diepte in. Samen vallen ze omlaag, recht in een plas felrood bloed. Dat is het laatste wat ik van mijn beste vriend zie... Met een schok word ik wakker van mijn eigen gegil. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
4 0

Maanziek, fragment 1 uit het boek 'Maanziek'

'Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo'n watje?' Ja, ik ben echt zo'n watje. 'Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de wildwaterbaan gaan?' Axel kijkt me smekend aan met zijn zielige puppy-oogjes. Hoewel hij al jarenlang mijn beste vriend is, probeert hij me toch te overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in. Je wilt niet nóg eens doodsangsten uitstaan en jezelf belachelijk maken voor de ogen van al die mensen. Ik kijk omhoog en zie hoe Axel aan de rand van het bubbelbad staat te springen, van het ene been op het andere. Sinds wanneer kan het me iets schelen wat andere mensen denken? 'Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis', gaat hij verder. 'En vanaf morgen zitten we weer opgesloten in die stomme school. Trouwens, een warm bad kan je thuis ook nemen maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!' besluit hij zijn pleidooi. Hij trekt aan de onderkant van zijn lichtblauwe zwemshort en gluurt naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen. 'Dit is geen bad, maar een jacuzzi', wijs ik hem terecht. Axel rolt met zijn ogen en haalt zijn schouders op. Een andere belangrijke reden waarom ik er weinig voor voel om mijn plekje te verlaten, zijn drie knappe meisjes. Ze zitten in de aangrenzende jacuzzi en genieten ongetwijfeld van hun laatste vakantiedag. Vanaf dit punt heb ik een perfect uitzicht op twee van hen, meisjes met lange lichtblonde haren en een lichaam waarmee ze modellenwerk zouden kunnen doen. Echt het type waar Axel op valt, denk ik bij mezelf. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Omdat ze met haar rug naar me toe zit kan ik haar gezicht niet zien, maar ik kan me zó voorstellen dat ze de knapste van de drie is. Jij bent veel te verlegen om met een meisje dat je niet kent te praten, brengt mijn brein zichzelf in herinnering. 'Mathis, please?' Ik word uit mijn mijmeringen gerukt en slaak een diepe zucht. Wat mij betreft heeft het warme water van de jacuzzi veel meer overtuigingskracht dan de woorden van Axel. Ik voel hoe duizenden belletjes langs mijn benen omhoogdrijven en ruik de heerlijke lavendelgeur die ze verspreiden. Dan speelt Axel zijn laatste troef uit. 'Ik keek er zó erg naar uit om de Moonstruck te proberen...' Dat is de druppel. De wedstrijd is beslist in het voordeel van de gigantische waterattractie. Je bent veel te aardig. Ik hijs mezelf met tegenzin uit het heerlijk geurende water en ril van de plotselinge kou. Terwijl ik het prikkende chloorwater uit mijn ogen veeg en mijn natte haren fatsoeneer, probeer ik een glimp op te vangen van het meisje met de lichtbruine krullen. Op dat moment krijg ik een krachtige duw die me doet wankelen op mijn benen. Bijna val ik recht op mijn gezicht, maar Axel kan me nog net bij een arm grijpen. 'Hé, niet omvallen', lacht Axel. Ik schud mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo bruut omver probeerde te stoten. Er is niemand te zien. Vreemd. 'Iemand duwde me', verbeter ik Axel. 'Wie doet nu zoiets?' Het is voor mij soms moeilijk om te begrijpen waarom mensen iets doen. Vaak voel ik me alsof ik helemaal alleen op mijn eigen geïsoleerde eilandje zit. Een halve minuut later staan we aan de ingang van de wildwaterbaan. 'Pff, zo veel volk', zucht Axel. Een rilling loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer. Axel heeft gelijk, de wachtrij staat inderdaad bijna helemaal vol. Waarom vinden al die mensen dit zo leuk? vraag ik me af. Wat is er fijn aan een smalle, donkere buis waar je tegen een duizelingwekkende snelheid doorheen vliegt? Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig trappen die we moeten beklimmen vooraleer we de top van de Moonstruck bereiken. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik verman mijzelf, grijp de trapleuning beet en begin aan de beklimming. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
27 0

sjokola

Sjokola kijk, daar zit mathis samen met zijn vriend farhan in mama's blauwe bolderkar. 'mama, het stokspel op school was echt heel leuk, en mama, kijk mijn veters, ik heb ze zelf gestrikt.' mathis heeft een huid van sjokola al maakt dat verder niet veel uit. hij kletst de oren van je hoofd. 'later,' zegt hij, 'word ik goochelaar, of misschien wel zwemleraar'. stoer spettert hij in de rivier. soms klimt hij op blote voeten in de hoge bomen op het plein. dan weer speelt hij kappertje met liesje van de buren 'ai, ai, ik heb wat scheef geknipt, wat nu?' of hij doet verstoppertje met liesjes grote broer lowie. op woensdagmiddag sopt hij soldaatjes in een ei. 'lekker,' glundert hij. ook gaat hij met mama eendjes voeren in het park. de kuikens lopen achter hem aan. 'kwak kwak kwak,' doet mathis en mama lacht. 'wow, een paardenmolen.' die is uniek en vast ook wel antiek. een dolfijn danst op en neer. er staat een sjieke autobus en er is nog zoveel meer. 'kijk, een krekel met een hoedje op. en o, een groen konijn. en daar een elfenslee en ook een paardje uit de zee.' 'één euro voor een rondje,' zegt de man die aan het orgel zit. 'echt te gek,' zucht mathis. 'mama'tje toe, mag ik erop?' 'het is goed, hier is een munt.' dan trekt hij trots de flosj dus mag hij nog een keertje mee. op weg naar huis koopt mathis drie doosjes sjokola: witte voor oma en opa wortel, zwarte voor oma en opa zoo, bruine voor hemzelf en ma en pa. mama zegt: 'doe er maar een gouden lint omheen.' 'het fijnste,' vertelt mathis aan sjarel van de snoeperij, 'dat zijn de vakantiedagen. dan gaan we naar oma en opa wortel en ook naar oma en opa zoo.' vakantie! gezellig met hun drieën rijden ze in papa's auto naar oma en opa wortel. hun dorp heet zo, vandaar de naam. wat zijn oma en opa blij als mathis aan de deur tring-tringt. oma's haar lijkt wel een suikerspin. opa's haar is weggewaaid en aan een koordje om zijn hals wiebelt een bril want zonder hulp dansen de letters in de krant. opa zegt: 'ha, daar ben je dan. echt, is die tekening voor mij? dank je wel, lieve mathis. zeg eens, was het woelig op de weg?' de tafel is feestelijk gedekt. oma deed weer zo haar best.  tomatensoep met heel veel balletjes vol-au-vent en lekkere puree rijstepap met bruine suiker en bij de koffie witte sjokola, cadeautje van mathis. ze fietsen naar de boerderij. oma zegt: 'vroeger werkte opa hier. we mogen even in de stal.' 'één, twee, zeven kleine biggen,' telt mathis. een koe loeit zacht. 'ze likte net haar kalfje schoon,' zegt de boer, 'kies jij maar een naam voor haar.' mathis denkt even na en fluistert zacht: 'hallo, ik heet mathis en jij bent nel.' in het veld achter de stal is de maïs bijna zacht. opa verstopt er gauw een blauwe bal. oma telt: 'drie, twee, één, start!' papa en mathis rennen tussen hoge stengels door. 'gevonden,' roept mathis, sneller dan verwacht. dan gaan ze weer terug. nog een knuffel en dan hup de auto in. oma opa dag bye bye zwaai zwaai. een dag later nemen ze de trein naar oma en opa zoo. ze wonen naast de dierentuin, vandaar de naam. wat zijn ze blij als mathis aan de deur tring-tringt. opa heeft een stoppelbaard. oma's krullen lijken op die van mathis alleen zijn ze wat donkerder. licht danst in haar ogen, putjes lachen in haar wang. opa zegt: 'ha, daar ben je dan. echt, is die tekening voor mij? dank je wel, lieve mathis. zeg eens, was het woelig op de trein?' het is gezellig in de tuin. ze eten uit een aarden kom. soep met maniok kip en rijst en heel veel paprika melktaart van afrika en bij de thee zwarte sjokola, cadeautje van mathis. ze stappen naar de zoo. 'hallo, meneer de uil,' zingt papa. 'wow, hoe die zeeleeuw springt!' opa aapt de apen na. 'gekkerd,' grapt oma en iedereen lacht. dan gaan ze weer terug. nog een knuffel en dan hup de trein op. oma opa dag bye bye zwaai zwaai. mathis is jarig. 'papa, zeg me, is het bijna tijd?' 'heel even nog, mijnheertje ongeduld.' tring-tring. mathis zegt: 'ha, daar zijn jullie dan. een cadeautje, leuk. dank je wel, oma en opa wortel.' tring-tring. mathis ratelt: 'ha, daar zijn jullie dan. een cadeautje, fijn. dank je wel, oma en opa zoo.' fff... fff alle vijf de kaarsjes waaien uit. ze genieten van heerlijke bananentaart met heel veel room erop. ze spelen ganzenbord. ze doen een quiz. oma wortel wint en daarna mathis. ze eten broodjes kaas met sla. 'koffie of thee? en proef gerust een stukje bruine sjokola.' het feestje flitst voorbij. nog een knuffel en dan hup alle oma's en opa's samen de auto in. mathis dag bye bye zwaai zwaai. mathis is moe. loom pakt hij zijn knuffelbeer. 'slaapwel, mijn stoere knul,' zegt papa. 'slaap zacht, zoonlief,' fluistert mama nog en ze trekt het laken glad. mathis merkt het niet meer. zzz... zzz en kijk, hij glimlacht in zijn droom.

monique bol
0 0
Tip

Lucy is in de wolken

Lucy steeg langzaam op. Ze bewoog haar armen op en neer. Zonder enige moeite vloog ze hoger en hoger en hoger door de helderblauwe lucht. Ze zwaaide naar voorbijvliegend vogels. Die flapperden vrolijk terug. Ze stak haar arm boven zicht uit en bijna kon ze de wolken aanraken. Ze flapperde met haar armen en strekte haar vingertoppen zo hoog mogelijk. Nu voelde ze de zachtheid van de wolk. Het was alsof ze haar hand door een dikke laag schuim stak. Lucy was benieuwd hoe wolken eigenlijk smaakten. Ze nam een grote hap uit de wolk. Het smaakte helemaal niet naar suikerspin met vanillesmaak, zoals ze had gedacht. En ook niet naar marshmallows of naar vanillemilkshake. Het smaakte naar aardbeientaart met een grote toef slagroom. Ze likte het wolkenschuim van haar mond. Mmm, dit smaakte naar meer. Ze vroeg zich af of alle wolken hetzelfde smaakten. Ze vloog naar een andere en nam een hap. Die smaakte naar chocomousse. Ze proefde van de wolk daarnaast. Mmm, frietjes met stoofvleessaus. Ze proefde bijna van alle wolken die rond haar zweefden. Ze had zoveel gegeten dat haar buik precies een voetbal was. Doordat ze zo zwaar was geworden, daalde ze naar beneden. Alsmaar sneller en sneller zakte ze, totdat ze met een zachte plof op haar bed viel. Ze opende haar ogen en staarde enkele seconden naar het plafond. Opeens kreeg ze een geweldig idee. Ze sprong uit bed, kleedde zich aan en rende de trap af. In de keuken zaten mama en papa al aan de ontbijttafel. "Goedemorgen", zeiden ze in koor. "Morgen", zei Lucy. "Lekker geslapen?" vroeg mama. "Fantastisch", antwoordde Lucy. Ze nam een boterham, besmeerde die met choco en propte ze in één keer in haar mond. "Niet zo gulzig, Lucy", zei papa. "Straks verslik je je nog." Lucy knikte, maar propte haar tweede boterham net zo snel in haar mond als de eerste. "Waarom ben jij zo gehaast?" vroeg mama verbaasd? "Ik heb nog veel werk", zei Lucy met haar mond vol boterham. "Eet je mond eerst leeg", zei papa. "Het is zaterdag. Je hebt vandaag tijd genoeg om je huiswerk te maken. Het is niet nodig om je ontbijt zo naar binnen te schrokken." Lucy slikte de laatste brok boterham met choco door en zei: "Het is geen huiswerk." Ze stond op. "Ik ben in het tuinhuis en wil niet gestoord worden." Ze liep naar buiten. Papa keek mama met een vragend blik aan. "Weet jij wat ze gaat doen?" Mama haalde haar schouders op. "Geen idee. Het zal wel weer één of ander gek project van haar zijn. Laat haar maar doen." De hele voormiddag en een groot stuk van de namiddag was Lucy bezig met meten, knippen, scheuren en plakken. Toen ze eindelijk klaar was, stormde ze de keuken binnen en riep: "Mama, papa, het is gelukt." "Wat is er gelukt, liefje?" vroeg mama. "Mijn vleugels", zei Lucy enthousiast. "Vleugels?" vroeg mama niet-begrijpend. Trots haalde Lucy van achter haar rug het paar zelfgemaakte vleugels waar ze de hele dag hard aan had gewerkt. "Ze zijn prachtig", zei papa. "Zijn ze voor een toneelstuk?" Lucy schudde haar hoofd. "Wat ga je er dan mee doen?" vroeg mama. "Vliegen, natuurlijk", zei Lucy. "En waar naartoe? De woonkamer? De tuin?" vroeg papa. Lucy schudde haar hoofd. "Helemaal tot aan de wolken", zei ze. Mama en papa keken elkaar aan. "Kom eens hier, meisje", zei papa. Lucy liep naar hem toe en zette zich op zijn knie. "Mensen zijn niet echt gemaakt om te vliegen."  "Ook niet als ze vleugels dragen?" vroeg Lucy. "Ook niet als ze vleugels dragen", zei papa en hij streelde haar zachtjes door haar okkernootbruine haren. "Kan ik dan nooit tussen de wolken vliegen?" vroeg Lucy. "En ze opeten?" Ze keek haar vader aan met haar grote, donkere, triestige bambi-ogen. "Waarom zou je de wolken willen opeten?" vroeg mama verbaasd. "Omdat wolken heel lekker zijn. Vannacht smaakte er eentje naar aardbeientaart met slagroom. En een andere smaakte naar chocomousse en nog een andere smaakte naar frietjes met stoofvlees." Mama en papa lachten. "Weet je, Lucy," zei mama, "je kan zoveel vliegen en wolken opeten als je wil." Lucy keek opeens een heel stuk vrolijker. "Hoe dan?" vroeg ze. "Iedere nacht kan jij zo hoog en zo ver vliegen als je zelf wil. Je kan proeven van iedere wolk die je tegenkomt. En als je te moe bent om zelf te vliegen, leg je je gewoon op een wolk. Dan kun je je laten meedrijven op de wind", zei papa. "Echt waar?" vroeg Lucy. "Echt", zei mama en ze glimlachte. "In jouw dromen kan je alles doen wat je maar wilt." Die avond ging Lucy zonder morren naar bed. "Slaapwel, meisje", zei papa. "Droom zacht, liefje", zei mama. Lucy sloot haar ogen en glimlachte. Ze steeg op, spreidde haar armen en vloog door het dak, steeds hoger en hoger.

Jenna
0 0

Kind met duif

[Niño con una paloma (1901) — Pablo Picasso] „Hallo? Wie hebben we hier? Dag jongedame, hoe heet jij?” „Blanca, mevrouw.” Het meisje keek verlegen naar de grond. Ze had een bal onder haar arm geklemd en in haar kleine knuistjes hield ze heel voorzichtig een witte duif vast. De vogel leek het niet erg te vinden. “En kan ik iets voor je doen?” “Ik kom deze duif terugbrengen, mevrouw.” “Ik ben Anna, de meid. Je hoeft mij geen mevrouw te noemen. Is het er eentje van de burgemeester?” “Ja mevrouw… Anna. Hij heeft een ringetje, kijk… en daar staat een nummer in. Mijnheer Delgado van de overkant heeft ook duiven en die heeft ook een heel dik boek waar alle nummers in staan en hij zei dat daarin stond dat-ie van de burgemeester was.” “Nou, dan zal ik onze burgervader maar even waarschuwen.” Anna wilde zich al omdraaien.” “Kan ik hem niet aan u geven?” “O nee, ik raak die griezels niet aan!” Om haar standpunt kracht bij te zetten hield ze haar handen wapperend naast haar hoofd en trok ze een vies gezicht. Blanca moest haast lachen om deze rare vrouw. “Kom maar binnen. Hier, ga hier maar even zitten, dan zal ik de burgemeester laten weten dat je er bent. Bianca, zei je?” “Blanca, mevr— Anna.” Terwijl Anna het huis verder inliep, ging Blanca zitten op het krukje dat haar was aangewezen en keek vol bewondering de enorme keuken rond. Ze vroeg zich af of de oven groot genoeg was om in te wonen. Erboven hingen meer pannen dan haar moeder waarschijnlijk in een jaar zou gebruiken. Ze voelde haar arm moe worden door het klemmen van de bal en ze keek of ze die ergens voorzichtig neer kon leggen, toen Anna alweer terugkwam. “De burgemeester heeft het heel druk maar hij wil je even ontvangen, kom maar.” Ze volgde de huishoudster de keuken uit naar de grote hal. De donkere lambrisering gaf de ruimte iets plechtigs wat ze goed vond passen bij iemand die zo belangrijk was als de burgemeester. In de hoek stond een glimmend harnas dat heel echt leek. Met een zwaard. Anna wees naar een deur die op een kier stond, draaide zich om en ging terug naar de keuken. Blanca durfde niet zomaar binnen te lopen maar ze had geen hand vrij om te kloppen en dus schopte ze met haar voet heel zachtjes tegen de deur. Toen ze geen reactie hoorde, schopte ze iets harder. “JA!” bulderde het. Van schrik deed ze de deur verder open maar vergat de bal. Het vrolijke gestuiter van het plastic op het statige marmer leek oorverdovend en eindeloos. Het was alsof het geluid het hele huis door galmde. Het liefst was ze omgedraaid en hard naar huis gehold. „Hallo, hier ben ik.” Ze overwon haar angst en deed een paar pasjes naar voren. „Ja, kom maar verder. Kom, kom, ik bijt niet.” Blanca schuifelde voetje voor voetje de grote studeerkamer in, haar ogen op de grond gericht. Achterin het vertrek, achter een groot houten bureau, zag ze het silhouet van de burgemeester. Doordat het licht van achter het bureau door een hoog schuifraam naar binnen viel, kon ze niet zien of hij boos was. Ze dacht niet dat de burgemeester vaak werd gestoord door stuiterende ballen. „Zo zo. Kijk aan. Wat hebben we hier. Hoe heet jij?” „Blanca”, klonk het zachtjes, nog niet eens fluisterend. „Kun je iets harder praten, kind, zo kan ik je niet verstaan.” „Blanca, mijnheer,” nu iets luider. “Wat heb je een mooie strik aan je jurk, Blanca.” Blanca keek op, verrast door deze vriendelijke woorden. “Dank u wel, mijnheer. Heeft mijn moeder—“ “Anna zegt dat je een duif komt brengen?” “Ja dat klopt, mijnheer. Mijnheer Delgado van de overkant heeft op het ringetje gekeken en toen zei hij dat-ie van u was.” “Je weet dat dit soort duiven meestal uit zichzelf terug naar huis vliegen?” De burgemeester was achter zijn bureau vandaan gekomen en nu kon ze hem beter zien. Ze vond dat hij er eigenlijk best vriendelijk uit zag. “Ik denk dat hij was verdwaald, mijnheer.” “Verdwaald? Het is een postduif?” “Daarom, misschien.” “Hoe bedoel je.” De burgemeester leunde nu voorover en keek Blanca aan over zijn kleine brilletje. “De meeste duiven gaan nergens naar toe, mijnheer. En als je niet ergens naar toe gaat, kun je ook niet verdwalen.” De burgemeester keek haar verbaasd aan, vouwde zijn brilletje op en stak dat in een zakje van zijn overhemd. “Mmm, misschien heb je wel gelijk. Je bent een slim meisje, Blanca. Maar hoe kun je zien of een postduif verdwaald is?” “Ik weet het niet, mijnheer, maar hij kwam bij ons en wij krijgen nooit post. Behalve één keer per jaar, dan krijgen papa en mama een brief van tante Esmeralda, dat is een zus van mama, die naar Amerika is verhuisd. Maar die wordt nooit door een duif gebracht, altijd door —“ “Laat eens zien.” De burgemeester strekte zijn handen uit om de duif van Blanca over te nemen. De vogel fladderde wat en Blanca voelde even de warme zachte handen van de burgemeester toen ze hem de duif gaf. Zulke warme handen, dat zal hij vast fijn vinden, dacht ze. De burgemeester pakte een vleugel van de duif en spreidde deze helemaal uit. Hij wilde hetzelfde doen met de andere vleugel maar toen begon het dier heftig te protesteren. “Aha, daar zit het probleem.” Hij haalde zijn brilletje weer tevoorschijn, zette het op zijn neus en bestudeerde de linkervleugel van de witte duif. “Heeft-ie pijn, mijnheer?” “Ja, dat denk ik wel, Blanca. Ik denk dat een kat naar hem heeft uitgehaald. Of misschien een roofvogel. Ik ben heel erg blij dat je hem hebt teruggebracht, ik denk dat ik hem anders kwijt was geweest. En weet je, ik denk niet dat hij was verdwaald.” “Niet?” Nu was het Blanca’s beurt om verbaasd te kijken. “Ik denk dat deze duif, toen hij wist dat hij niet meer naar huis kon vliegen, snel op zoek is gegaan naar iemand die slim genoeg en lief genoeg was om voor hem te zorgen en hem terug te brengen.” Blanca kreeg een kleur. Hij bedoelde haar! De burgemeester trok aan een lang koord dat naast zijn bureau aan de muur hing en nog geen tien seconden later stond Anna op de drempel van de studeerkamer. “U had gebeld, mijnheer?”, vroeg ze vanuit de deuropening. “Anna, wil jij deze jongedame een glas limonade geven? Mét ijsblokjes. Ze heeft mijn duif gered.” En tegen haar: “Vanaf nu zijn wij vrienden, Blanca,” hij stak zijn hand uit, “Ik ben je erg dankbaar.” Blanca bloosde nog steeds toen ze zijn grote warme hand schudde en een kniebuiginkje maakte. Toen pakte ze haar bal die bij een boekenkast tot stilstand was gekomen en huppelde achter Anna aan naar de keuken. Toen ze later die middag thuiskwam wachtte haar een verrassing. Een grijze duif zat haar op te wachtten op het gammele tuinhekje dat het moestuintje van haar ouders afscheidde van het zandpad langs de boerderijen. Ze zag al snel dat ook dit een postduif was. Het briefje dat in het kokertje zat dat de duif om zijn nek droeg, was van de burgemeester, die haar nogmaals hartelijk bedankte. Het was ondertekend met: ‘uw vriend, de burgemeester’.

Bart Snel
196 0

Egeltje wil een voetbalploeg

Egeltje is op vakantie bij oma. Hij wil voetballen. ‘Leuk,’ zegt oma, ‘Kom maar op.’ Ze krijten een goal op het muurtje. Oma trapt de bal en Egeltje trapt terug. Maar Egeltje wil niet meer trappen tegen een muur. Hij wil een wedstrijd spelen met een echte voetbalploeg. Elf spelers in hetzelfde truitje. ‘Kom,’ zegt oma, ‘we halen de rode was van de draad. Je mag alle truitjes gebruiken voor jouw ploeg. We gaan samen op zoek naar spelers.’   Oma en Egeltje lopen met de grote zak vol voetbaltruitjes naar buurman Hond. ‘Hond, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Hond. ‘Maar oma, hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Hond kan toch niet in mijn voetbalploeg. Spelers moeten bij elkaar horen en hij lijkt niet op mij. Hij is wit en ik ben bruin.’ ‘Dat is waar,’ zegt oma, ‘maar jullie zijn allebei sterke jongens, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar,’ zegt Egeltje, ‘Hond, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Hond en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Met z’n drieën lopen ze naar het mandje van mevrouw Poes. ‘Poes, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Poes ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Poes past niet in onze ploeg. Wij zijn jongens, en zij is een meisje.’ ‘Dat is waar,’ zegt oma, ‘maar jullie hebben alle drie snelle pootjes om te dribbelen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘ Poes, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Poes en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar de hoge boom. ‘Specht, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Specht. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Onze hele ploeg heeft snelle pootjes om te dribbelen, maar Specht trippelt traag en wil liever vliegen.’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘maar jullie hebben alle vier knappe hoofdjes om de bal te koppen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘ Specht, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Specht en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.     Samen lopen ze naar het kippenhok. ‘Haan, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Haan. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Iedereen van onze ploeg heeft een knap hoofdje om de bal te koppen, maar Haan heeft een hanekam. Hij kan niet koppen.’ ‘Misschien,’ zei oma, ‘maar jullie hebben alle vijf luide stemmen om te kraaien als we een goal hebben gemaakt, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt Egeltje, ‘ Haan, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Haan en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar het holletje in de hooiberg. ‘Muis, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Muis. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Wij hebben allemaal een luide stem om te kraaien als we een goal hebben gemaakt, maar Muis heeft een stil piepstemmetje.’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘Maar jullie kunnen alle zes verschillende dingen. Zo kunnen jullie de tegenstander verrassen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt Egeltje, ‘ Muis, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Muis en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar de konijnenpijp. ‘Dag konijntjes, komen jullie in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zeggen de konijntjes. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘In onze ploeg kan iedereen iets anders om de tegenstander te verrassen, maar de drie konijntjes kunnen hetzelfde!’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘maar als wij alle tien een rood truitje aanhebben, zijn we samen een sterk team, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘Konijntjes, willen jullie nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ juichen ze en Egeltje geeft hen drie voetbaltruitjes.     Met z’n allen lopen ze naar de olifant. ‘Dag Olifant, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma.         ‘Graag,’ zegt Olifant. ‘Hoe kan dat?’ zegt Egeltje, ‘Wij hebben alle tien een rood truitje aan omdat we in de beste ploeg zitten, maar Olifant past niet in zo’n klein rood truitje.’ Olifant denkt even na. ‘Dat is waar,’ zegt Olifant, ‘Maar ik heb een grote blauwe voetbaltrui. Ik kan de keeper zijn, dan vul ik het hele doel en dat is toch ook belangrijk? ‘Wat een geweldig idee,’ zegt Egeltje.   De wedstrijd begint. ‘Hup de roden, allemaal samen!’ juicht opa, ‘We worden wereldkampioen! Muis trapt af, de konijntjes dribbelen en Egeltje geeft een pas naar Hond. Oma legt aan, Specht kopt, en Poes schiet op doel. ‘Goal!’, kraait Haan. En Olifant? Die doet een dutje in het doel.

Tine Tytgat
0 0

Het lastige kleinemansventje

Kabouters worden almaar driester. Je zou het ook vermetel of vrijpostig kunnen noemen, maar dat zou te lichtzinnig klinken. Neen, de kabouter die ik tegen het kleine lijf liep was eerder roekeloos, eerder baldadig maar niet totaal onbesuisd of onbezonnen. Ik had hem tezamen met een hoop bladeren in de groene container gegooid en toen ik met een volgende lading boomafval toekwam kroop hij net vanonder het laatste blad vandaan. Hij keek omhoog en verwachtte dat de karrenvracht hem volledig zou bedekken. Maar hoe klein hij ook was, ik had hem gezien. “Oef” was het eerste wat hij zei en het klonk nogal bekkig.“Goed dat je mij die tweede keer wel hebt gezien” zei hij vervolgens en dit klonk dan weer stout en zelfs verwijtend, “wat een geluk dat ik zacht viel in deze bladerenmassa” voegde hij er nog aan toe.Hij wreef de zweetdruppels van zijn voorhoofd met de pompon van zijn rode muts.“Had je mij zojuist niet gezien dan?” bleef hij grof en onbeschaamd doorgaan.“Of heb je misschien nog nooit een kabouter gezien?” was zijn laatste onbeschofte vraag, die mij duidelijk vrank en impertinent overkwam. Ik moest nog bekomen van deze eerste ontmoeting met een dwergachtige sprookjesfiguur.“Ik had je inderdaad niet opgemerkt die eerste keer” antwoordde ik onderdanig, op het kruiperige af.“Maar daar in de afvalcontainer had ik je direct gezien” klonk ik daarna al iets minder slaafs.“Sorry, ik wilde je niet oneerbiedig behandelen” deed ik me dan weer slijmerig voor. “Het is al goed. Haal me hier maar uit die smurrie” wou hij toen astrant kwijt.Het onhebbelijke persoontje begon op mijn zenuwen te werken.“Je mag wel iets vriendelijker zijn. Een beetje prettiger in de omgang. Als je je niet pijn hebt gedaan, dan mag je heus wel eens aimabeler uit de hoek komen” was mijn kijk op de zaak die ik probeerde te verwoorden op een beschaafde en goedhartige manier.“Aimabel, aimabel” knorde het lastige kleinemansventje.Mijn geduld begon op te geraken en ik vroeg hem op een meer onverschrokken wijze:“Voor mij is het simpel, vlerkerig kereltje. Je vraagt me respectvol je hier uit deze bak te vissen ofwel laat ik je hier een nachtje slapen: je bedje is gespreid en je kan nog een dik bladerendekbed over je heen krijgen”.Mijn manhaftige woorden hadden effect gesorteerd.“Excuseer jongeman voor mijn onbeschaamd gedrag en mijn vrijmoedige woorden. Ik heb dit zeker niet zo brutaal bedoeld. Dit overkomt me op een wat ongelukkig moment, weet je. Ik zocht net wat eikels onder die dikke boom daar, want mijn vrouwtje is ziek en ik wilde haar beter maken met eikelsiroop en net op het moment dat ik een dikke eikel wilde oprapen, vloog ik door de lucht en belandde in deze bak. Door deze tegenslag ben ik zelf een beetje een eikel geworden, denk ik” zuchtte het kleine mannetje en hij sloeg zijn hoofdje deemoedig naar beneden.“Van eikelsiroop heb ik nog nooit gehoord” moest ik lachen, “maar kan misschien een beetje glühwein helpen? Ik doe een beetje in een speelgoedflesje van de kinderen”.“Bedankt meneer en nogmaals mijn nederige verontschuldigingen voor mijn onstuimige en boude handelswijze. Mijn vrouwtje zal u zeer dankbaar zijn voor uw medicijn.”Het waren zijn laatste welgemanierde en warmhartige woorden.Hij liep door het hoge gras. De sprieten reikten tot aan zijn broeksriem. Het mini-flesje met rode inhoud torende overal boven uit. Aan de dikke boom keerde hij zich om, keek naar mij en stak met zijn beide armpjes zijn reuzenfles omhoog. Ik wuifde even en glimlachte.

Marc M. Aerts
0 0

Een andere wereld

1. Aangekomen. Papa zet de autoradio harder want de nieuwslezer heeft het over de oorlog in Syrië. Honderdduizenden mensen en kinderen zijn gevlucht voor het geweld. Papa snuift en mompelt iets. Hij werkt voor een vredesorganisatie, dus zo meteen begint hij zich op te winden. Als Anna niet oplet, krijgt ze een hele uitleg. Ze stopt snel de oortjes van haar muziekspeler diep in haar oren, drukt play en zet de muziek meteen goed luid. Het doet een beetje pijn. Door het raam ziet ze vliegtuigen landen. Zonder het geluid van de razende motoren lijken het net zweefvliegtuigjes.   Papa denkt dat ze het leuk vindt om Lizzy uit New York te ontmoeten. Nu mama overleden is, komt ze een tijdje als au pair voor Anna te zorgen terwijl papa werkt. Ouders weten niet half waar hun kinderen aan denken.   In de aankomsthal is het waanzinnig druk. Mensen drummen met rugzakken en valiezen. Papa prutst met het bordje waarop “Lizzy” staat. Hij weet niet goed of hij het omhoog moet houden of niet, en doet het dan toch maar. Net op tijd, want er komt een lange magere meid door de klapdeuren lopen. Lizzy heeft wapperende rode krullen, een jeans met een rode pull en een klein rugzakje. Ze zwaait naar Anna met een petje van de New York Yankees.   Zonder weerwerk te kunnen geven, krijgt Anna van Lizzy een dikke knuffel. Ze houdt Anna op armlengte en glundert, ‘Look at you! You are so big! ’ ‘Wat zegt ze?’ vraagt Anna, en draait zich hulpeloos om naar papa, maar papa’s smartphone begint te loeien. Hij grijpt zoekend in zijn zakken, neemt op met een verontschuldigend gezicht. Het is iemand van zijn werk, zoals gewoonlijk. Hij gebaart naar de meisjes dat ze hem maar alvast moeten volgen, want het gesprek kan nog even duren.   Pas wanneer ze de parkeergarage inlopen bedenkt Anna dat Lizzy vast haar koffers is vergeten op te halen van de bagageband. Ze heeft maar één klein rugzakje. Anna probeert het duidelijk te maken aan papa, maar die gebaart van ‘nu even niet’. Ze trekt aan Lizzy’s arm en wijst dan op haar kleine rugzak en op de koffers van de andere passagiers, maar Lizzy begrijpt er niets van. Wanneer ze aan de auto komen zonder bagage denkt Anna boos, ‘Dan moeten ze het zelf maar weten.’ Ze stapt in, knalt de achterportier toe en nestelt zich met haar muziekspeler in een hoekje.     2. De fotowand.   Van mama's hobbykamer heeft papa een logeerkamer gemaakt voor Lizzy. Alleen de grote fotowand voor de oude schouw is blijven hangen. Anna mist de geur van mama in de kamer. Ze mist zelfs de naaimachine en de stapeltjes kleren en boeken die ze verzamelde. Alles zit in dozen in de kelder, alsof mama nooit bestaan heeft.   Papa maakt spaghetti terwijl Lizzy zich kan installeren in haar kamer. Ze maakt het zich gemakkelijk op het zachte bed. ‘Vreemd,’ denkt Lizzy, 'de kamer is anders, maar de geur is precies hetzelfde.' Ze pakt haar kleine rugzakje uit; er zit een tandenborstel in, een boek, snoeprestjes, een verse T-shirt en sokken. Ze legt ook het basebalpetje voor zich. Dat kan ze op een gepast moment aan Anna geven om haar vertrouwen te winnen. 'Zo', denk Lizzy, ' dat is netjes. En nu de rest halen.' Ze loopt naar de fotowand, grijpt een hoek beet en trekt er een stukje aan zodat hij langzaam verschuift. Plots verstart ze. Voor de deur van de kamer hoort ze geschuifel. 'Anna?' vraagt Lizzy met luide stem. Ze wacht even, maar het blijft stil. 'Anna?’ herhaalt ze, ‘You can come in .’ Dan hoort ze iemand wegstuiven, de trap af. 'In het vervolg toch voorzichtiger zijn,' denkt Lizzy. Ze luistert nog even tot ze papa en Anna beneden hoort praten. Dan loopt ze resoluut weer naar de fotowand.   Een uurtje later legt Lizzy haar laatste jeansbroek in de kleerkast en duwt de deur toe. Op het bed heeft ze een gehaakte sprei gelegd met duizend kleuren. Ze gaat op het bed zitten, klapt haar laptop open en surft naar nieuwswebsites om te kijken wat er gebeurt in de wereld. Ze scrolt door berichten over Syrië, Oekraïne en Afganistan. Dan hoort ze de papa van Anna roepen:, Lizzy, can you come down please? Dinner!’    3. Zanubiya.   Na enkele weken school is Anna de routine met Lizzy gewoon. Wanneer ze 's ochtends wakker worden, is papa al vertrokken naar zijn werk. Soms maakt Lizzy een Amerikaans ontbijt met pancakes, dat zijn dikke pannenkoeken met zoete esdoorsiroop. Maar meestal eten ze gewoon cornflakes. Ze moeten zich iedere ochtend haasten als ze samen naar school fietsen. Onderweg leert Anna een paar woordjes Engels en Lizzy wat Nederlands. De eerste week had Lizzy de vreselijke gewoonte om tot aan de fietsenstalling mee te gaan. Na school stond ze Anna ook al op te wachten tussen de andere ouders, druk pratend met mama’s van kinderen uit de lagere school. Gruwelijk. Stel je voor dat Milan, de knapste jongen van de klas, zou zien dat haar ‘babysit’ op haar staat te wachten. Op een vrijdagavond maakt Anna wat huiswerk aan de keukentafel terwijl Lizzy heerlijke Amerikaanse cookies in de oven heeft gezet. Het is wel gezellig, maar niet zo gezellig als met mama. Lizzy maakt vaak lekkers tijdens het huiswerk. Hotdogs, hamburger, cookies. Alsof eten de leegte kan vullen. Aan dit tempo denkt Anna ongeveer tegen kerst te ontploffen van de zoetigheid.   Lizzy ruimt de bloemzak op, veegt het aanrecht schoon en doet de afwas terwijl ze naar het nieuws kijkt op tv. Wanneer ze haar handen heeft afgedroogd, zet ze de tv uit. Ze ploft ze naast Anna neer om op de tablet te surfen naar meer nieuws uit de wereld. ‘Anna,’ begint ze, ‘wist je dat er kinderen uit Syrië zijn die al twee jaar in een tentenkamp leven? In de winter vriest het en ligt de sneeuw kniehoog.’ ‘Kijk,’ zegt Lizzy en ze toont een filmpje op de tablet, ’Kan je je voorstellen dat je daar moet slapen?’ Op de tablet ziet Anna een dun tentzeil. Aan de buitenkant ligt een hoop sneeuw, aan de binnenkant komt de sneeuw al onder het zeil door tot bij een veldbedje waarop een kindje zonder schoenen zit. Aan zijn neusje hangen snottebellen, maar het ergste zijn z’n grote lieve oogjes die er moe en bang uitzien. Dan draait de camera naar buiten. Kinderen en moeders ploeteren in de sneeuw, op weg naar een voedselbedeling. Plots zet Lizzy het beeld stil. ‘My God,’ zegt ze. Ze zet het filmpje een stukje terug en kijkt nog eens. En nog eens. Dan toont ze het scherm weer aan Anna. 'Dat is Zanubiya.’ Op het beeld ziet Anna een meisje van een jaar of vier voorbij lopen. Ze heeft rafelige kleren en een vuil gezicht, maar haar lichte ogen kijken nieuwsgierig naar de camera. Haar donkerblonde slordige vlecht lijkt in geen weken gewassen. 'My God,' zucht Lizzy nog eens, ‘Zanubiya is een klein meisje dat ik ken van vroeger.’ ‘Ben je ook bij haar gaan wonen zoals bij mij?’ ‘Neen, ja, zoiets…,’mompelt Lizzy. Ze draait zich naar Anna en legt de tablet neer. ‘Anna, luister eens, ik wil je iets belangrijks vragen. Zou je mij willen vertellen hoe je mama gestorven is?’ Anna denkt even na en begint dan, ‘Het was een woensdagmorgen op het einde van de zomervakantie. Mama was niet in bed toen papa wakker werd. We hebben haar geroepen en daarna ook gebeld op haar gsm. Die rinkelde op de zolder, en zo hebben we haar gevonden.' Anna kijkt even op naar Lizzy, ‘In jouw kamer dus. Ze lag op de grond, met een vuile jeans en vuile schoenen, alsof ze van buiten kwam. En…’ Anna aarzelt even, ‘Ze keek alsof ze in een andere wereld was. Haar ogen waren opengesperd en haar pupillen heel klein, alsof ze gestikt was.' ‘Ik dacht het al,’ zegt Lizzy, ‘Jouw mama was heel dapper. She saved Zanubiya’ 'Wat bedoel je?' vraagt Anna. Ze begrijpt dat Engels van Lizzy nog altijd niet zo goed. Op dat moment piept de oven, de cookies zijn klaar. Lizzy veert recht, ze doet de ovendeur open en een heerlijke geur vult de keuken. Terwijl ze allebei voorzichtig een hapje nemen van een heet koekje met smeltende brokjes chocolade, gaat de telefoon. Het is papa. Lizzy en papa spreken Engels tegen elkaar, maar Anna weet al hoe laat het is. Ze moeten papa helpen met enveloppen plooien. Papa werkt bij een internationale organisatie die ijvert voor vrede. Als er ergens oorlog is, probeert de organisatie met de leiders van de ruziënde partijen te praten. Ze proberen hen te overtuigen om de regels en wetten te respecteren die gelden tijdens een gewapend conflict. Dat is het oorlogsrecht. Zo mogen soldaten bijvoorbeeld niet zomaar burgers of kinderen kwaad doen en zijn bepaalde wapens, zoals gifgas, helemaal verboden. Helaas houden niet alle strijders zich daaraan. In augustus 2013 was er nog een aanval met gifgas in een woonwijk in Damascus, de hoofdstad van Syrië. Honderden jonge gezinnen stikten in de walmen die hun slaapkamers binnendrongen.   Het kost de organisatie van papa natuurlijk heel veel geld om de leiders te bezoeken. Geld er nooit genoeg is. Dus sturen ze brieven naar massa’s mensen in België om hen een bijdrage te vragen. In die brief leggen ze uit wat ze precies willen doen met hun gift. Toen Lizzy dat hoorde, had ze zich meteen opgegeven als vrijwilliger om papa te helpen met de brieven, samen met Anna. Anna heeft alleen niet zoveel zin om een hele avond brieven te plooien. Ze wil straks liever naar een danswedstrijd op tv kijken. Maar Lizzy steekt beslist de nog warme koekjes in een trommeltje en sommeert: ‘Jas aan, we vertrekken.’    4. Het portaal.   De volgende morgen staat Anna om acht uur op. Papa slaapt nog. Zaterdagochtend is het beste moment van de week, want dan mag ze op Facebook. Vandaag is het extra spannend, want Milan en Evelyne, de tweeling uit haar klas, hebben beloofd om vandaag de uitnodigingen voor hun verjaardagsfeestje te posten. Milan is de coolste jongen van de hele school. Ze geven een echte fuif in de garage van hun vakantiehuis aan zee.   Nog in pyjama, gewapend met een glas melk en een kom cornflakes, kruipt ze achter de computer. Ze is net ingelogd wanneer Lizzy met een slaapdronken hoofd beneden komt. ‘Hi’ lacht ze flauwtjes, ‘Ik heb een beetje hoofdpijn.’ Het was wel gezellig geworden gisterenavond. Lizzy, Anna en papa hadden samen met drie andere vrijwilligers de hele avond geplooid, geplakt en gezegeld tot alle brieven klaar waren. Eén van de vrijwilligers, een baardige student die Hans heet, had een fles witte wijn mee en zat de hele avond grapjes te maken met Lizzy. Ze hadden leuke muziek opgezet en voor het eerst sinds mama dood is, had Anna papa horen zingen en lachen.   Lizzy gebaart naar de keuken, ‘Ik neem wat ontbijt mee naar boven.’ Anna knikt. Op zaterdag en zondag is Lizzy vrij en verdwijnt ze soms uren in de stad of op haar kamer. Even later ziet Anna haar naar boven lopen met een picknickmand vol eten. Wow, denkt Anna, die heeft honger.   Anna kijkt op haar Facebookaccount, maar ze ziet geen uitnodiging. Dan doet ze wat ze iedere keer doet, even naar de pagina van mama gaan. Telkens staan er een paar nieuwe berichtjes op van mama’s vrienden. Dat ze haar nog altijd missen. Anna leest ze graag, dan lijkt het eventjes of mama er nog is. Alsof je nog iets tegen haar kan zeggen. Dit keer is er een berichtje van een vriendinnetje van mama uit de kleuterschool, een mevrouw die Anna niet kent en… en berichtje van Lizzy! ‘Inge, I miss you. You have a great daughter. I wish I could talk to you.’   Hoe bizar, denkt Anna. Waarom heeft Lizzy dat gedaan? Ze klikt op Lizzy’s profiel en ziet tot haar verbazing dat Lizzy bevriend is met mama. Anna of papa kennen het paswoord van mama’s pagina niet. Ze kunnen dus geen vriendschapsverzoek van Lizzy aanvaard hebben. Dat betekent dat mama haar kende! Anna wil de trap oplopen om aan Lizzy te vragen wat dit betekent, wanneer ze het envelopje ziet oplichten op haar profiel: post! Zou het? Yes! Het is een foto van Milan en Evelyne met een uitnodiging voor het fuifje voor hun dertiende verjaardag. Anna zweeft, maar al snel landt ze op de grond, ‘Hoe ga ik dat aan papa verkopen?’   Ze klapt de laptop dicht, spurt de trap op en valt binnen in de kamer van Lizzy om haar beide kwesties voor te leggen. Ze verwacht Lizzy op bed te zien met de ontbijtmand en een tijdschrift. Maar er is niemand. Ze kijkt snel in de badkamer, maar ook daar is niemand. Ze heeft Lizzy net toch zelf naar boven zien gaan? Onthutst kijkt Anna de kamer rond, achter de deur en onder het bed. Er is echt niemand. Plots ziet Anna dat de fotowand verschoven is. Ze grijpt het uiteinde beet en trekt het verder naar zich toe. En dan ziet ze het.   Aan de achterkant van de fotowand zit een tabletscherm en drie genummerde haakjes. Aan het tweede en derde haakje hangen futuristische armbandjes met een schermpje, maar het eerste haakje is leeg. Onder de tablet hangt ook een schriftje aan een nageltje. Anna herkent het handschrift van haar mama. Het is een handleiding met als titel ‘Het portaal om door de hele wereld te reizen’. Voorzichtig pakt Anna het boekje, zet zich in kleermakerszit en leest het in één ruk uit.   Ze leert dat er achter de fotowand een portaal zit dat toegang biedt tot een heleboel plaatsen op de aarde. Er zijn portalen in duizenden plekken over de hele wereld. Door een plaats aan te tikken op de tabletcomputer kan je ernaartoe reizen. ‘Opgelet,’ schrijft Anna’s mama, ‘je moet een armbandje aandoen met de code van de deur waardoor je vertrokken bent. Zo kom je vanzelf terug. Zonder armbandje kan je niet reizen.’   Anna legt de handleiding naast zich en drukt op het schermpje. Een plattegrond van haar dorp licht op, met een rood ballonnetje boven haar huis. Ze zoemt wat verder uit en ziet in verschillende steden ballonnetjes. In Gent, Brugge, Antwerpen, Brussel, maar ook in kleine dorpjes. Voorzichtig typt Anna het eerste wat in haar opkomt; ‘Disneyland Parijs’. En ja hoor. Het kaartje zoemt in ten oosten van Parijs. Er lichten drie ballontjes op, eentje is blauw, twee zijn rood. Anna zoekt het even op in de handleiding. Er staat: ‘Blauwe ballontjes zijn openbaar, rode zijn privé.’ Het portaal in Disneyland is blauw, dus ze kan ernaartoe zonder toestemming te vragen. Anna kan zich niet bedwingen. Ze neemt het tweede armbandje van het haakje, doet het om en tikt op het schermpje. De thuiscode licht op. Dan tikt ze op het Disney ballonnetje op het scherm en duwt met haar grote teen tegen de bakstenen muur achter de fotowand. Ze voelt haar voet door een elastisch vel glijden. Alsof je door een watergordijn stapt, maar dan kleveriger en harder. Snel trekt ze haar voet terug, haalt dan diep adem, sluit haar ogen en stapt hoofd vooruit door het vel.      5. Disneyland.   Anna landt met haar blote voeten op een natte koude vloer. Wanneer ze haar ogen opent staat ze helemaal alleen in een openbaar toilet. Links van haar zijn er wasbakjes en spiegels, rechts toilethokjes. Ze draait zich om. Achter haar is een berghok met een paar bezems. Ze sluit de deur van het berghok en loopt nieuwsgierig naar buiten. Daar schijnt de zon en klinkt er parkmuziek. Het is nog vroeg en dus rustig in Disneyland. Anna loopt een klein stukje in de richting van een souvenirwinkeltje wanneer ze plots een gezinnetje ziet aankomen. ‘Mama,’ zegt het kleinste jongetje, ‘Ik moet plassen.’ ‘O jee,’ denkt Anna, ‘Ik ben in pyjama en op blote voeten. Zo meteen zijn ze hier!’ Snel rent ze terug naar het berghok. Ze glijdt een stukje op de natte vloer, maar net op tijd bereikt ze de deur. Anna opent hem en drukt op haar armbandje. Meteen verschijnt het melkkleurige vlies in de plaats van de bezems en voor ze het weet, staat ze weer in de zolderkamer.   ‘Anna?’ hoort ze roepen van beneden. ‘Aàààànna? Waar ben je?’ Papa is wakker. Anna ruikt de koffie die hij gezet heeft. Wat een geluk dat ze zo snel teruggekomen is. Ze draaft naar beneden. ‘Hier ben ik!’ roept ze, ‘Ik was…. in de badkamer.’ Halverwege de trap merkt Anna dat ze het armbandje nog om heeft. Ze loopt snel weer naar boven om het terug te hangen. ‘Ik kom zo meteen, nog even mijn haar kammen!’ In de zolderkamer hangt ze haar bandje aan het tweede haakje. Het eerste armbandje is nog steeds weg.   Wanneer ze beneden komt zit papa de krant te lezen aan de tafel. Hij kijkt op en ziet zijn dochter met piekenhaar en in pyjama. ‘Kijk eens aan.’ mompelt papa, ‘Zo lang in de badkamer en nog niet gewassen? Ga je maar vlug klaarmaken, we gaan op bezoek bij oma. Ze vroeg zich af of jij haar volgende zaterdag wil helpen koken, dan komen haar vriendinnen.’ ‘Ok.’ zegt Anna, maar dan bedenkt ze zich, ‘Papa, ik kan zaterdag niet. Er is een feestje van de tweeling uit mijn klas.’ ‘Ah.’ zegt papa, ‘Waar en wanneer is dat feestje? Zijn er ouders bij?’ Dit wordt moeilijk, weet Anna. ‘Het is zaterdag van 8 tot 10 uur.’ Papa fronst, dus gaat ze steeds stiller verder, ‘Het is een fuif in de garage van hun huis aan zee.’ ‘Juist,’ zegt papa, ‘Dan denk ik dat we allebei weten wat het antwoord daarop is?’ ‘Maar papa, iedereen van de klas mag gaan. Het is het weekend voor de paasvakantie.’ ‘Anna, je bent nog veel te jong en te onschuldig voor fuiven. Zeker zo ver weg. Wie zou je brengen?’ ‘Misschien kan Lizzy mij brengen?’ ‘Niks van. Je weet dat Lizzy in het weekend vrij heeft. En ik vind je echt te jong.’ Papa kijkt weer naar de krant en leest verder. Als hij merkt dat Anna blijft staan, kijkt hij op. ‘Schatje, ga je nu maar omkleden, we moeten naar oma.’ Anna draait zich om, gooit de keukendeur met een knal toe en bonst de trap op.    6. Het plan.   Al de hele week houdt Anna Lizzy op afstand. Ze houdt haar lippen stijf op elkaar, zelfs wanneer Lizzy op haar kamer komt en haar het petje van de Yankees geeft dat ze bij had op de luchthaven. Ze mag haar petje houden, net als al haar geheimen. Woensdag na school fietst Anna alleen naar het winkelcentrum om cadeautjes te kopen voor het feestje. Ze verstopt ze in haar kleerkast.   Vrijdagavond zet Anna haar plannetje in werking. Wanneer ze met Lizzy naar huis fietst, doet ze alsof ze buikpijn heeft. De hele avond houdt ze vol, ze eet niet en ligt kreunend in de zetel. Papa belt dan maar naar oma om te zeggen dat Anna niet kan komen helpen. ‘Zal ik de dokter bellen?’ vraagt papa. ‘Neen, niet nodig,’ mompelt ze, ‘ik ga gewoon vroeg slapen. Ik heb iets verkeerd gegeten, denk ik.’ Lizzy kijkt bezorgd. Ze heeft haar jas al aan en wacht nog op Hans, de student die ze kent van het brieven vouwen, om samen de stad in te duiken. ‘Wil je een dekentje?’ vraagt ze. ‘Neen.’ zegt Anna kribbig. Ze krabbelt uit de zetel, draait zich naar papa en zegt; ‘Ik ga slapen. Tot morgen.’   In haar kamer kleedt Anna zich razend snel om. Ze hoort papa nog praten met Lizzy en dan zet hij de tv aan om voetbal te kijken. Die is de komende twee uur zoet. Anna neemt een paar rondslingerende kleren en boetseert ze tot een menselijke vorm onder haar donsdeken. Zo zal papa denken dat ze slaapt. Voor de zekerheid hangt ze een briefje aan de deur waarop staat: ‘Laat mij slapen, niet binnenkomen.’   Dan neemt ze voorzichtig haar cadeautjes uit de kast. Voor Milan heeft ze een voetbalshirt van Barcelona, voor Evelyne een paar oorbellen die lijken op kleine croissantjes. Met ingehouden adem sluipt Anna de trap op naar de kamer van Lizzy. Haar oren zijn gespitst, maar beneden hoort ze alleen de voetbalcommentator die zich opwindt. Af en toe roept papa: ‘Oooo!’ of ‘Bijna!’.   Anna pakt de klink van Lizzy’s kamer met bezwete handen en duwt voorzichtig. De deur zit muurvast. Lizzy heeft haar deur op slot gedaan! Anna voelt haar hart in haar keel kloppen. Ze moet naar dat feestje, ze heeft het beloofd aan Milan. Koortsachtig kijkt ze rond. Zou Lizzy de sleutel ergens verstopt hebben? Ze tilt de mat op, voelt aan de planken in de vloer en kijkt bovenop de deurstijl, maar ze ziet ze niets. Opeens krijgt ze een idee. Ze loopt naar de slaapkamer van papa. In een kistje in de onderste lade van zijn nachtkastje bewaart hij alle reservesleutels. Anna graait tot ze het blauwe labeltje vindt waarop ‘zolderkamer’ staat. Bingo!   Voorzichtig draait ze de sleutel om in het slot van Lizzy’s deur. Hij zwaait open, gelukkig. Anna sleurt de fotowand opzij zodat het portaal zichtbaar wordt en doet een armbandje om. Op de tablet tikt ze het adres van het feestje in. Vlakbij is er maar één blauw ballonnetje, drie straten van het feestje af. Anna haalt adem, drukt op het ballonnetje en stapt door het witte vlies.   Overal klinken luide galmende stemmen en lachende jongens, het is warm en vochtig en vlak voor haar neus is een knaloranje plaat. Verbaasd kijkt ze rond, ze zit in een oranje kleedhokje in het zwembad. Anna sluit vlug de hendeltjes aan beide kanten van het hokje, zodat niemand de deur kan opendoen, en gaat even zitten op het bankje. ‘Goed, een zwembad,’ denkt ze, ‘dan heb ik een zwemzak nodig, anders lijk ik verdacht.’ Ze drukt weer op haar armbandje en stapt door het portaal terug naar de kamer van Lizzy. Daar zoekt ze Lizzy’s rugzak, schudt hem leeg op het bed en stopt haar cadeautjes erin. Aan het wasbakje in de kamer maakt ze haar haren een beetje nat, zodat het lijkt of ze gezwommen heeft. Ziet er prima uit, denkt ze zelf. Dan drukt ze weer op het ballonnetje op het scherm en stapt door het witte vlies naar het kleedhokje. Zo nonchalant mogelijk loopt Anna het zwembad uit, de frisse zeelucht in.       7. Het feestje.   Er zijn wel twintig jongeren in de garage. Anna herkent twee jongens uit de klas, maar verder zijn er vooral oudere jongens en meisjes. De muziek staan behoorlijk luid en er hangen discolichten en slingers aan het plafond, maar niemand danst. ‘Hi Anna,’ wuift Milan vanachter een tafel met bekertjes en frisdrank. Hij wurmt zich langs een groepje grotere meisjes tot bij haar. ‘Blij dat je gekomen bent,’ zegt hij en hij klinkt echt opgelucht, ‘Er zijn vooral neven en nichten tot nu toe, en de balletvriendinnen van Evelyne. Maar Sam en Ruben van school zijn gekomen.’ Anna glimlacht flauw. Ze kent Sam en Ruben niet zo goed. Als Milan lacht, heeft hij een schattig kuiltje in zijn rechterwang. Anna geeft hem het pakje met het T-shirt. ‘Voor jou, van je favoriete ploeg.’ Milan straalt, ‘Leuk, dat je dat weet.’ Hij trekt het shirt meteen over zijn kleren aan en Anna krijgt een zoen op haar wang. Om maar iets te zeggen, zegt Anna, ‘Ik wist niet dat jullie een huis aan de zee hadden. Is het ver van het strand?’ ‘Nee, helemaal niet. Wil je er eventjes naartoe lopen?’ vraagt Milan. ‘Graag!’ lacht Anna.   Even later staan ze buiten. Milan lijkt opgelucht dat hij even weg kan. Ze wandelen naar de zee. ‘Sorry,’ zegt Milan, ’Dit is meer Evelyne’s feestje, ik had niet zoveel te beslissen. Ze wou onze verjaardag met een fuif vieren omdat ze zo bij Evert kan zijn.’ ‘Wie is Evert?’ ‘Haar vriendje en de beste vriend van mijn neef. Hij is vijftien. Daarom zijn al die groten hier, anders wou Evert niet komen.’ Ze wandelen een stukje in stilte. Anna wou dat ze iets interessants had om te vertellen, maar ze durft niet over het portaal beginnen. Alle andere dingen in haar leven lijken nu zo saai. Op de dijk waait het. Het is al donker, dus ze kunnen de zee niet goed zien, maar wel horen. ‘Weet je,’ zegt Milan, ‘Ik was liever gewoon met een paar vrienden naar de film gegaan. Of met jou iets gaan doen.’ Anna kijkt op. ‘Met mij?’ denkt ze. Haar tong laat haar in de steek. Waarom weet ze op beslissende momenten nooit wat zeggen? ‘Naar de film bedoel ik.’ zegt Milan. Het is moeilijk om zeker te zijn in het licht van de straatlantaarn, maar het lijkt alsof Milan een beetje bloost. ‘Lijkt mij leuk,’ zegt Anna. Milan straalt, ‘Goed,’ zegt hij,’ dat is dan afgesproken.’ Anna rilt in haar jeansjasje. ‘Zullen we teruggaan?’ vraagt Milan. Anna knikt. En dan voelt ze Milan’s hand die de hare pakt. Ze lopen hand in hand weer naar de garage. Anna heeft het helemaal niet meer koud, ze gloeit vanuit haar hand, over haar arm naar haar hele lichaam.   Wanneer ze weer in de garage zijn en Milan een cola gaat halen voor Anna, staat Evelyne plots voor haar neus. ‘Ah, Anna’ zegt Evelyne droog, ‘Daar ben je. We gingen je bijna zoeken. Heb je ook een cadeautje voor mij?’ ‘Euh, ja hoor,’ zegt Anna. Ze haalt het pakje boven met de oorbellen en geeft het. Evelyne’s vriendinnen zwermen om haar heen zodat Anna zelf een stapje achteruit moet doen. ‘Oorbellen,’ zegt Evelyne terwijl ze rolt met haar ogen, ‘Hoe origineel.’ Ze geeft ze achteloos aan één van de meisjes. ‘Weet je wat,’ zegt Evelyne tegen Anna, ’ik wil ze wel ruilen tegen dat armbandje van jou.’ Anna kijkt naar haar pols. Het bandje van het portaal. Ze weet niet goed wat zeggen tot Milan aan komt lopen met in elk hand een boordevolle cola. ‘Evelyne,’ pruttelt hij zwakjes, ’Laat Anna gerust.’ Anna kijkt hem dankbaar aan. Maar Evelyne laat zich niet doen, ‘Milan, moet ik papa roepen? Of Evert? Laat ons gerust, dit is onder vriendinnen, nietwaar Anna?’ Evert loopt net voorbij en hoort zijn naam. ‘Is er een probleem Evelyne?’ vraagt hij stoer. ‘Ja,’ zegt ze schril en ze wijst naar Anna, ‘die geit wil mijn verjaardagscadeautje niet geven.’ ‘Dan lossen we dat toch even op,’ zegt Evert. De vrienden van Evert drummen Milan naar achter en staan nu met z’n zessen om de meisjes. Ze zijn een kop groter. Anna kijkt verschrikt. Ze kan het armbandje niet geven, anders geraakt ze niet thuis. Maar Evert maakt er niet veel woorden aan vuil. Hij pakt haar arm en trekt de mouw omhoog. In paniek rukt Anna zich los, draait zich om en duikt onder de armen van de andere jongens door. Voor die doorhebben wat er gebeurd is, loopt ze alweer op straat, op weg naar het zwembad.   Ze rent zo hard ze kan, haar hart klopt als losgebroken kudde wilde paarden. Uitgeput komt ze aan bij het donkere zwembad. De moed zakt in haar schoenen, want de deur zit potdicht. Ze kijkt achterom, maar gelukkig volgen de jongens haar niet. Op het pleintje voor het zwembad staat geen telefooncel. ‘Natuurlijk niet,’ denkt ze, ‘iedereen heeft een gsm, behalve ik.’ Op de leuning van een bank, zit een meisje met haar gsm te spelen, naast haar voeten ligt haar zwemzak op de zitting van de bank. Met de rug van haar hand veegt Anna haar tranen af, en haalt diep adem, ‘Hi, zou ik even mogen bellen?’ ‘Is jouw mama je ook vergeten?’ zegt het meisje met een lachje, ‘Bel maar hoor.’ Het enige nummer dat ze vanbuiten kent is dat van thuis. ‘Hello, met Lizzy’ ‘Hoi, het is Anna.’ Anna’s stem knijpt samen, maar Lizzy merkt er niets van, dus die steekt volijk van wal, ‘Hi Anna, bel je voor papa? Ik word hier knettergek van die mannen. Ik zou met Hans de stad in gaan, maar toen wou hij je papa nog even dag zeggen. Voor ik het wist, zaten die twee voetbal te kijken, en nu krijg ik er geen woord tussen. Ben jij dan toch naar oma gegaan? Hoe is het daar?’ Anna slikt even. ‘Neen, ik ben aan zee, bij een zwembad. Het heet het Stormbad’ Ze kan wel in tranen uitbarsten. ‘Zeg alsjeblieft niets tegen papa, maar kan je mij komen ophalen?’ ‘O,’ Lizzy fluistert opeens,’o. Ja, ik denk het wel. Ik verzin wel iets.’   Even later begint het zachtjes te regenen. Het meisje met de gsm werd al opgehaald. Wat mist ze mama nu.         8. Het zusterschap.   Lizzy draait het pleintje op in de auto van Hans. Anna stapt rillend in, ze voelt zich een verzopen katje. ‘Goed,’ zegt Lizzy, ‘We moeten even om pizza, want ik heb de mannen wijsgemaakt dat ik die ben gaan halen. Maar vertel eerst wat er gebeurd is.’ In een gulp komt het hele verhaal eruit, hoe ze het portaal ontdekte, Disneyland en het feestje van de tweeling met de gruwelijke Evelyne. ‘O neen,’ zucht Lizzy, ‘Het is allemaal mijn fout. Ik had het logboek van het portaal moeten bekijken, dan had ik gezien welke trips er gemaakt werden. Meisje toch!’ Lizzy parkeert de wagen aan het drive-in raampje van het pizzarestaurant en bestelt. ‘Ik ben jou wel wat uitleg verschuldigd, denk ik.’ Anna knikt, ‘Je kent mama al van vroeger.’ ‘Ja,’ zegt Lizzy, ‘Je mama en ik hebben elkaar via het portaal leren kennen, toen je ouders pas in het huis woonden. Ik heb er ook eentje in mijn appartement in New York. We hebben eerst ook wat gekke dingen gedaan, net als jij. Een avondje China, even gaan skiën, het was fantastisch. Maar we wilden ook iets nuttigs doen. Je papa was zo begeesterd bezig met zijn vredesorganisatie en je mama wou ook iets bijdragen En zo vond het Zusterschap ons.’ ‘Het Zusterschap?’ ‘Het is een groep vriendinnen die we leerden kennen via het portaal. Samen proberen we heel discreet te helpen in oorlogsgebied. We kunnen de oorlog niet stoppen, maar we proberen kinderen die in vreselijke omstandigheden leven, een klein beetje te helpen. Daarom smokkelen we manden met eten naar plaatsen waar honger is. We verzorgen gewonden, we troosten eenzame kinderen en brengen ze warme kleren, dekens en schoolgerief. Het is vaak gevaarlijk en we moeten altijd oppassen dat niemand het portaal ontdekt. Als soldaten of mensen met slechte bedoelingen de portalen ontdekken, kunnen ze die misbruiken of afbreken.’ De man in het raampje geeft haar de pizza’s. Lizzy rekent af en geeft de dozen aan Anna. Ze voelen lekker warm op haar benen. Voor ze doorrijdt, kijkt Lizzy Anna indringend aan, ‘Jij moet de portalen dus ook geheimhouden. Voor iedereen.’ ‘Beloofd. Maar Lizzy, wie heeft die portalen gemaakt?’ ‘Het zusterschap zelf. Het begon met enkele professoren, dames met een neus voor fysica, wiskunde en computers. Door hun knappe koppen bij elkaar te steken, zijn ze erin geslaagd om een portaal voor teleportatie bouwen. Teleportatie is een duur woord voor de snelle reizen die we kunnen maken met het portaal. Ondertussen zijn er al heel veel portalen dankzij de zusters die er telkens nieuwe bouwen, zelfs in oorlogsgebied en in vluchtelingenkampen.’ ‘Kan jij er ook één bouwen?’ vraagt Anna. ‘Neen,’ lacht Lizzy,’nog niet. Ik ben naar hier gekomen om te onderzoeken wat er precies met je mama is gebeurd, en om een opvolgster voor haar te zoeken. Voorlopig doe ik haar taken van hieruit, op weekavonden, of in het weekend terwijl jullie denken dat ik slaap of lees in mijn kamer.’ ‘Cool, mag ik helpen?’ smeekt Anna. ‘Neen, meid, dat is veel te gevaarlijk. Oorlogsgebied is echt niets voor kinderen. Ik zou niet willen dat jou iets overkomt, zoals je mama.’ ‘Maar wat is er dan precies met mama gebeurd?’ ‘Ik wist het eerst niet zeker, maar ik denk dat je mama is omgekomen in een gifgas aanval in Damascus, de hoofdstad van Syrië. Jullie vonden haar toch op 21 augustus?’ Anna knikt. ‘Die nacht dreef het gas door de straten, door deuren en kieren. Wij liepen op straat want we waren op weg om Zanubiya te vertellen dat we haar mama gevonden hadden in Antakya, in Turkije. Je mama wou Zanubiya meenemen naar daar. Maar de weg van Zanubiya’s schuilplaats naar het portaal werd bewaakt door scherpschutters, dus moesten we haar ’s nachts ophalen. Toen je mama het gevaar van het gas merkte, stuurde ze mij meteen terug naar het portaal. Zelf kon ze nog roepen naar de hoge vensters van het flatgebouw waar Zanubiya was, dat ze zo hoog mogelijk moest klimmen en een doek voor haar mond moest binden. Dan is ze zo snel ze kon teruggelopen naar het portaal. Ik zag haar aankomen en ben net voor haar gesprongen. Door de instellingen van mijn armband was ik meteen in New York. Ik dacht eerst dat je mama het ook had gehaald, maar twee dagen later zag ik de rouwtekstjes op Facebook. Het gas was blijkbaar in haar lichaam gedrongen. Ze moet gestorven zijn toen ze in de zolderkamer aankwam.’ Anna snuit haar neus en door haar tranen heen vraag ze, ’En Zanubiya?’ ‘Ik ben sindsdien op zoek is naar haar,’ zegt Lizzy, ‘Weet je nog dat we haar een tijdje geleden op dat filmpje van het internet hebben gezien? Ik ben de dag nadien naar het kamp in de sneeuw gegaan. Maar het filmpje was al oud. Zanubiya was niet meer in dat kamp. Nu heb ik geen enkel spoor meer. Ik ben wel nog op bezoek geweest bij haar mama in Antakya. Ze woont boven de kruidenier waar het enige portaal van de stad zit.’ Lizzy rijdt de oprit op en dooft de lichten van de auto. ‘Goed,’ zegt ze, ‘Ik zal de pizza’s naar binnen dragen. Loop jij snel even een stukje de trap op, en kom dan naar beneden. Dan lijkt het net alsof je de hele tijd geslapen hebt en je nu wakker geworden bent met honger.’       9. Zanubiya.   Tijdens de rest van de paasvakantie hangt Anna rond met Lizzy en Hans. Ze doen allerlei leuke dingen, maar omdat Hans erbij is, praten ze niet meer over het portaal. ’s Avonds muizen Lizzy en Hans onderuit na het avondeten en kijken Anna en papa samen naar tv.   Op zaterdagavond is er een live verslag uit het Al Za’atri vluchtelingenkamp nabij de Jordaanse stad Mafraq, waar veel gevluchte Syrische families in tenten wonen. Het kamp is zo groot is dat het van bovenaf een witte zee van tenten lijkt. Ze zien de onthaalruimte waar pas aangekomen vluchtelingen worden opgevangen. Het is al donker, maar de mensen schuiven aan. En dan ziet Anna haar, helemaal alleen. Zanubiya. ‘Papa, kijk, ik ken dat meisje,’ roept ze. Papa trekt een frons in zijn voorhoofd. ‘Liefje, ik denk niet dat je dat meisje kent. Ze lijkt misschien op een kleuter van school? ‘Neen papa, je moet haar helpen!’ ‘Anna, je weet toch dat dat niet kan? Onze organisatie legt het oorlogsrecht uit aan de ruziënde partijen. Dat neemt tijd. We kunnen niet zomaar één meisje helpen.’ ‘Dus je kan niets doen?’ briest Anna, ‘Waar dient die stomme organisatie dan voor?’ Papa begint een uitleg, maar Anna hoort het niet meer. Ze stormt de trap op en kan alleen maar denken: ‘Ik moet iets doen. Zanubiya is nu in de onthaaltruimte van het kamp. Als ik wacht op Lizzy, zijn we haar weer kwijt. Dat kamp is eindeloos groot. Als papa niet wil helpen, dan doe ik het zelf!’   Die avond komt Lizzy laat thuis van een avondje theater met Hans. Ze hoort papa snurken in de zetel. Hij is in slaap gevallen voor de tv. Voorzichtig sluipt ze naar boven. In haar kamer merkt ze meteen dat de fotowand verschoven is en dat er een armbandje weg is. Er ligt een briefje van Anna; ‘Ik breng Zanubiya naar huis.’ In paniek bekijkt Lizzy het logboek. Ze is naar een kamp in Jordanië. Zonder aarzelen grijpt Lizzy zelf het tweede bandje en duikt achter Anna aan.   In het kamp loopt Lizzy uit de stinkende toiletgebouwtje naast de onthaalruimte van het kamp. Ze klampt wachtende vluchtelingen aan en vraagt of ze een westers meisje gezien hebben. Ze schudden het hoofd want ze begrijpen haar niet. Maar één vrouw knikt en wijst naar het gebouwtje waar Lizzy uitkwam, ‘She came out of there, took a little girl with her and disappeared again in the building. ’ ‘Thank you!’ zegt Lizzy. Ze rent weer naar de toiletten, maar alle hokjes zijn leeg, op een zwerm vliegen na. Zouden ze elkaar gekruist zijn en is Anna weer naar huis, met Zanubiya? Lizzy drukt op haar armband en stapt door het vlies heen weer de zolderkamer in.   Thuis vindt ze niemand, alleen papa, slapend op de bank. Waar is Anna dan? Lizzy tikt koortsachtig op het tabletcomputertje, maar die heeft het antwoord niet. Hij registreert alleen waar iemand naartoe gaat, niet naar waar die doorreist. Lizzy is radeloos. Tot Anna plots de kamer instapt via het portaal. ‘Anna!’ juicht ze, ‘Waar was je?’ Anna vertelt dat ze Zanubiya op tv had gezien in de onthaalruimte van het vluchtelingenkamp, en dat ze meteen door het portaal naar het toiletgebouw is gereisd. ‘Ik heb Zanubiya bij de hand genomen’, vertelt ze, ‘ en zachtjes, ‘You want mama?’ gevraagd. Ik weet niet of ze mij begreep, maar kwam mee.’ ‘En dan, ‘vervolgt Anna trots, ‘zijn we samen door het portaal gestapt, hand in hand. Ik had de code van het kruidenierswinkeltje in Antakya opgezocht, dus we konden meteen doorreizen naar haar mama. Die was superblij.’ ‘Wat jij gedaan hebt, Anna, is iets wat ons maar niet lukte,’ zegt Lizzy, ‘Je bent echt dapper, slim en snel.’ Anna glundert, ‘Ik heb thee van Zanubiya’s mama gekregen en zoete snoepjes.’ ‘Weet je, Anna, het zusterschap kan de oorlog niet oplossen, maar we kunnen allemaal kleine dappere dingen doen die de wereld een beetje beter maken. Jij hebt je hoofd cool gehouden en gedaan wat er moest gebeuren. Misschien ben je een beetje koppig, maar zo was je mama ook.’ Lizzy kijkt plots heel ernstig, ‘Anna, ik denk dat ik de opvolger voor je mama gevonden heb.’        10. Geen afscheid.   Op de luchthaven is het alweer druk. Mensen verdringen zich met koffers en rugzakken. Maar Lizzy niet, ze heeft alleen een klein rugzakje. Papa en Anna geven haar een knuffel. Anna had verwacht dat Hans tranen met tuiten zou huilen, maar hij omhelst Lizzy met een grote glimlach. ‘Zo gaat dat met de jeugd,’ zegt papa, ‘Die zijn niet meer treurig bij een afscheid, want ze houden contact via Facebook.’ Hij klopt op Hans’ schouder. Maar dan ziet Anna vanonder de mouw van Hans een glimp van een armbandje piepen. Ze kijkt naar Lizzy, die knipoogt en zegt, ‘Hans houdt wel een oogje op jou na school, als je hem af en toe binnenlaat.’ ‘Dat doe ik,’ zegt Anna, en ze fluistert tegen Hans, ’Als jij deze zaterdag met Milan en mij naar de film wil gaan.’ Hij lacht en knikt. Lizzy loopt naar de douane en zwaait, ‘Tot binnenkort, Anna!’

Tine Tytgat
0 1

Aangevuurd

De avondklok luidde en weergalmde door het ventilatiesysteem zodat het zich verspreidde door alle kamers. Het einde van de dag voor de meeste onder ons. Ik hoorde vanuit de meisjeskamer de grote metalen achterdeuren openen. De jongens die al een week bezig waren met een gat voor een tweede zwembad te graven kwamen binnen en begaven zich naar onze slaapzaal. Alle Doorzichtigen hadden een dun matje gekregen, een van de enige dingen die we mochten bezitten. Op mijn eerste avond toen ik de slaapzaal binnen kwam zag ik dat helemaal achterin de zaal de matjes lagen. Telkens een paar matjes op elkaar. De jongens en de meisjes, zonder speciale bevoegdheden kwamen die avond als eerste de zaal binnen. Het zweet droop van de jongens hun gezicht terwijl het ijskoud was in de sobere, bakstenen zaal. Het enige beetje blauwachtig licht kwam uit een raam waardoor de maan scheen. De jongens ploften neer op de matjes en namen allen een meisje onder de arm die zich dicht tegen hun lichamen drukten. Pas na een tijdje begreep ik dat we de matjes aan de jongens gaven omdat zij het het hardst te verduren kregen en dat het tijdens de winter te koud was om alleen te slapen. Alle Doorzichtigen die mochten gaan slapen waren de gangen uit en Kia die uit haar bed was gekropen vroeg me voor de duizendste keer om te vertellen waar ze naartoe gingen nadat we voor hun hadden gewerkt. Haar bruine ogen glansden van nieuwsgierigheid, maar haar broer had mij verboden iets over de maatschappij in de villa’s te vertellen. Ze wist dat zij boven alle slaven stond en dat we daarom Doorzichtigen werden genoemd. Omdat we niet als mens beschouwd werden, gewoon gebruikt om hun klusjes op te knappen. “Hup, terug in je bed”, gebood ik haar. Ze trok een pruillip maar draaide zich toch om. Ze legde zich op haar bed en wachtte tot ik de deken over haar zou trekken. Ze was een lief meisje met geen slechte bedoelingen ook al kon ze zo genieten van de aandacht die ik haar moest geven. Ik probeerde de roze deken zo goed mogelijk over haar heen te krijgen. Dit ging veel gemakkelijker toen ik mijn linkeronderarm nog had. “Slaapt Audrey al?” fluisterde ze. Ik liep naar de andere kant van de kamer waar het hemelbed van haar jongere zusje stond. Het bruine krullende haar van haar zusje was het enige dat nog boven haar deken stak. Ik knikte naar Kia. “Ga maar gauw slapen”, zei ik. Terwijl zij indommelde, keek ik door het raam naar de volle maan die licht wierp over de bossen naast de tuin. De maan trok mijn bloed aan en fluisterde me in dat ik naar buiten moest gaan. Ik schoof het gordijn voor het raam, en moest meteen toegeven aan de drang. Mijn voeten begeleidden me naar de gang zonder erover na te denken. Op de gang was alles stil. Ik sloot de deur stilletjes achter me en wandelde de gang in. Hij was de hele nacht verlicht en liep door de hele bovenverdieping met een grote marmeren trap bekleed met rood tapijt in het midden. ‘Waar ga je naartoe?’ Ik schrok en draaide me abrupt om. Pilo keek me kalm aan en liet zijn blik even hangen bij mijn geamputeerde linkerarm. Hij herstelde zich snel en glimlachte naar mij, maar een bleef een droevige kronkel in zijn lippen. ‘Het was het waard.’ prevelde ik met mijn blik strak op de grond gericht. Ik voelde zijn fronsende blik op mijn hoofd gericht. Wat?” vroeg hij. “De arm. Het was het waard. Je weet wel, toen ik bij jou…” ik bloosde, zijn blik nog steeds op mij gericht. “Nee, ze namen te veel”, zei Pilo met een diepe stem terwijl  hij voorzichtig het littekenweefsel aanraakte. Een tinteling raasde door mijn hele lichaam. Mijn hele leven al leefde ik volledig volgens de regels die de meesters ons oplegden. Die ene keer dat ik me liet gaan en iets deed wat ikzelf wou, werd ik gestraft. Ik wist wat ze zouden doen als ik met hem gezien zou worden, met de jongste zoon van de domeinmeester die getrouwd is en een zoontje heeft. “Kom even mee naar mijn kamer”, sprak hij zacht. Nu keek ik hem wel aan. Zijn helderblauwe ogen priemden zich in de mijne. Ik was de eerste die opzij keek. De maan schitterde door de talloze ramen en herinnerde me aan de drang. Ik schudde mijn hoofd. “Ik moet gaan.” Ik draaide me om en liep de trap af naar buiten, de bossen in. De seconde nadat het maanlicht over me scheen, voelde ik de energie door mijn lichaam schieten. Ik viel op mijn knieën terwijl de energie zich vanuit mijn kruinchakra verspreidde langs mijn keel naar mijn vingertoppen en zich ontfermde over mijn andere, geamputeerde arm. De energie maakte zijn weg door het littekenweefsel en het voelde alsof het nieuw weefsel aanmaakte. Ondertussen kroop de energie verder naar mijn tenen en gaf de geamputeerde stompjes en stoot waardoor er nieuw weefsel zich ontplooide. Ik pufte nog een tijdje na de laatste energiestoot uit. Mijn huid had een ivoorkleurige glans en mijn linkeronderarm, die de domeinbeulen hadden afgehakt als straf, scheen hersteld. Mijn huid leek verlengd en vergroeid in een handschoen die helemaal van boven mijn elleboog tot over mijn vingers ging, waar helemaal geen beenderen, bloed of vlees meer zaten. Ik stond op en voelde hoe mijn geest verdrongen werd uit mijn lichaam. Mijn bloedlijn stond me toe me te kunnen herstellen ten tijde van de volle maan , maar dat was enkel en alleen omdat mijn moeder me bloed had toegediend van een vrouw met de gave. Vroeger stroomde er gewoon bloed van een slaaf door mijn aderen. Maar mijn moeder werd bang toen ze me naar een andere afdeling in de villa brachten en droeg in een nacht wat bloed van de vrouw over aan mij zodat ik de gave overkreeg. Ik wist dat ze het goed had bedoeld, maar telkens wanneer de volle maan boven me uit torende waren de gedachten van die vrouw en de mijne onscheidbaar. Ik voelde haar verdriet, kon kijken in haar verleden ,wist haar bedoelingen, maar zat vast in de huls van mijn lichaam. Ze gebruikte mij als haar marionet om wraak te nemen op de dood van haar jongste dochter die door de domeinheer was verkracht en daarna vermoord. Lopend naar een van de geheime achterdeuren van de villa, besloot ik/zij dat ik eerst langs de keuken moest. Deze zat helemaal aan de andere kant van het gebouw dus versnelde ik mijn pas. De keuken bestond uit ijzeren kasten, ijzeren tafels en ijzeren fornuizen en was helemaal verlaten. Ik begon te zoeken door de lades van de kasten, rammelde door het bestek en vond uiteindelijk een vlijmscherp mes achterin de afwasmachines. Het mes had een lemmet dat bedekt was met zwart leder en waarvan de rand juist geslepen was. Ik voelde het gewicht ervan in mijn handpalm en vertrok gewapend naar de vertrekken van de mensen in de villa. Hoe dichter ik bij de slaapvertrekken kwam, hoe ondraaglijker haar verdriet werd, hoe harder ik haar zin naar wraak kon proeven. Aangevuurd door haar verlangen sloop ik, met het mes in mijn hand, een kamer binnen waarin zij me stuurde. Een man zat voorovergebogen over zijn bureau. Door het licht van de bureaulamp kon ik enkel zijn silhouet zien. De ziel van de vrouw liet me met beide handen het mes oprichten en stapte op de man af. Hij schrok op van het geluid en draaide zich met een ruk om. Zijn helderblauwe ogen schoten open van verbazing. Mijn ziel werd wakker geschud bij het zien van Pilo. Het was logisch, de vrouw wou de domeinheer kwellen op dezelfde manier als zij gekweld was. Door het vermoorden van het jongste kind. Pilo stond op en liep op me af.  

Myrte VC
0 0

Icarusskelet

Nu kon hij ademhalen. Over een paar uur zou hij weer aan deze deur staan en ze dichtdoen aan de andere kant. Dan zou het hopelijk muisstil zijn als hij binnenkwam. Maar vaak was het er net heel lawaaierig. Overdreven uitgelaten. Gespeeld bezorgd. Fake familie in een nest van doodgeboren vogels. Hun lijken rotten mijn gevederde huid weg, hun sterfte verzwart mijn leven. Had ik maar de kracht om mijn vleugels open te slaan naar een grote, witte maanbol. Naar de basis van het menselijk denken. Een witte schedel met hersenen als kraters. En vooral, ruimte om te groeien zonder te verschrompelen in de schaduw van monsters. Ik zou naar de maan vliegen en niet naar de zon, want dan zouden mijn vederen branden. Dan zou ik neerstorten in een oude legende van een slimme vader en een domme zoon... Een Icarusskelet in een doodgeboren vogelnest. Ooit geleefd maar doodgestorven. Uitgevlogen in een wanhoopsdaad niet te sterven in een ademtekort. Wie kan Icarus dat kwalijk nemen?   “Niemand”, leek de kat van de buren te wenen. Het was een pikzwart beest. Jasper kon alleen maar raden waar ze zat door het geluid achterna te horen. Daar zat ze. Rechts van hem. De kant waar hij niet naartoe ging. Naast een autoband. Twee blinkende parels in een sterreloze nevelnacht.   De buurt was omgeven van de katten, en kikkers. Bijna geen honden. Jasper haatte honden. Die afgunst lag niet aan het dier zelf, maar aan de mensen die het dier bij zich hadden huizen. Mensen met een hond waren achterdochtig, gemeen, conservatief. Alles wat ze tegenkwamen, wilden ze in vakjes denken, in hokken. Iedereen wilden ze aan de leiband. Binnen handbereik. Ze voederden mensen met gedachten opdat ze zouden gehoorzamen. Ze wilden iedereen rond hun vingers draaien met één grote leiband. Ze probeerden mensen te conditioneren. Mensen met een kat waren waren helemaal anders. Zij gaven liefde als de geliefde erom vroeg. En vooral ...     gunden ze vrijheid. Want een kat laat je buiten. Van een kat raap je de stront niet op achter haar gat. Een kat is één van de weinige dieren die de mens vrijlaat. Althans sommige mensen. De ergsten zijn zij die... ook een kat aan de leiband binden, en er dan mee gaan wandelen. Hun persoonlijke mini-tijger. Een dompteur in een burgercircus. En toch, ... blijft het de meester die achter de slaaf aan loopt. Of loopt de echte meester vooraan? Aan de leiband.   De kat sloop onder de auto uit en liep Jasper voorbij. Hij besefte dat hij overdreven lang naar het beest had gekeken. En dit was het sein. De kat vond zijn glurende blik welletjes geworden.   “Genoeg,” scheen de staart te schrijven in het duister.   Jasper keek het dier na, dat de straat en stoep als fluweel bewandelde. Stoer. Met de schouders afwisselend hoog en laag. Links hoog – rechts hoog – links hoog – rechts hoog. Het stoere bokserspasje werd één van de vele donkere vlekken in de scène van deze nacht.

Han Hartmoed
0 0