Van Abbe museum
Rond kwart na elf arriveer ik in Eindhoven. Aan de ticketbalie kom ik meteen een oude bekende tegen. Annebel, de verantwoordelijke van de educatieve dienst heeft nu lange, grijze haren. We begroeten elkaar hartelijk. Ik ga eerst een koffie drinken en de infobrochure lezen. De tentoonstelling in de nieuwbouw belooft de eerste volledig multi-zintuiglijke collectiepresentatie van Nederland te worden. Er is ook een installatie te zien waarin een duif, een eend en een koekoek symbool staan voor niet-standaard gedrag als het gaat om seksualiteit en opvoeding. Het wordt vast een mooi bezoek.
Ik wandel zaal één binnen en zie meteen een roze en gele potloodtekening van Lilly getiteld: ‘Vervelende man Kie Ellens.’ Het is magnifique. De vervelende man heeft een blauwe neus en een oranje staart. Ik glimlach. Ik ben blij dat ik in nog een keertje in het museum ben.
In zaal twee kan ik dankzij Stanley Brouwn, die zijn leven lang geïnteresseerd was in meten en maten, twee meter in de richting van Calcutta lopen en vier meter in de richting van Havana. Ik ben content en licht euforisch. Ik heb het uitstekend naar mijn zin.
Mijn enthousiasme stijgt nog, want ik zie een prachtig, kinderachtig werk van Jean Dubuffet ‘la main dans le sac.’ In de zaal, waar rubberen tegels liggen die je ook vindt in speeltuinen. De zaal draagt de naam ‘Nieuwsgierigheid van de beginneling’. Ik zie vier slordige, maar vermakelijke Appels. In de vitrinekast liggen kleurrijke postkaarten gemaakt door kinderen in het kader van een trauma herstelprogramma. Ik amuseer me wel.
In zaal vijf loopt het fout. De bloedmooie, vrouwelijke museumsuppoost draagt plastic teenslippers die een floppend geluid maken als ze ongeïnteresseerd door de zaal loopt. Ze kijkt me niet aan. Ik bekijk haar van kop tot teen. Gelukkig is er in het museum een zacht zoemende airco. Ik draai me om mijn as om de dame ook langs achter aandachtig te bekijken en loop tegen een houten beeldhouwwerk aan. Ik verlies mijn evenwicht en in mijn ongelukkige val sleur ik het kastanje houten beeld, vervaardigd door een kunstenaar uit Papua tijdens zijn verblijf in Almere, mee. Ik bezeer me. Vooral mijn linker elleboog en knie doen pijn. Het kunstwerk ‘Ancestor statue’ uit 2010 van Rodan Omoma is onbeschadigd. Gelukkig maar. Het heet wijf in een rood hemd en zwart rokje komt, zo goed en zo kwaad als het kan met teenslippers aan, aangestormd.
“Mijnheer, mijnheer, alles in orde?” vraagt ze met een afgrijselijke, nasale stem.
“Zeker,” mompel ik terwijl ik met enige moeite recht kruip.
De suppoost zet het beeldhouwwerk netjes terug op zijn plaats en controleert of er iets stuk of beschadigd is.
Hoog en piepend merkt ze op: “U moet wel een beetje uitkijken, mijnheer. Dit is geen voelobject.”
“Zeker, zeker,” meld ik haar en trek mijn wit Nike T-shirtje recht. “Mooi werk trouwens,” ga ik verder.
“Jazeker. De kunstenaar heeft dat in Nederland gemaakt. Hij was hier voor een oogoperatie die ze in Papua Nieuw Guinea niet konden uitvoeren,” vertelt ze in een, irritant, hoog, sopraan stemmetje.
“Ik zou beter ook een keertje langsgaan bij de oogarts, dan loop ik niet steeds overal tegenaan.”
“Ik moet dit voorval wel melden aan mijn overste,” zegt ze terwijl ze, ter studie, een cirkelvormig beweging rond het beeld maakt.
“Geen probleem. U doet maar. Tot kijk.”
Mijn elleboog en pols doen echt pijn.
Gelukkig staat er in zaal zes een bankje waarop ik even ga zitten. Ik denk die erfgoedbewaakster op teenslippers heeft een stem als van een castraatzanger uit begin negentiende eeuw en het IQ van een Schotse korhoen en Multi-zintuiglijk is deze tentoonstelling zeker.
Zaal zeven wandel ik snel en onoplettend door, want ik heb nood aan een sigaret en een koffie. Ondertussen doet ook mijn rechter enkel pijn.
In het museumcafé kijk ik naar een pronte, beetje vulgaire vrouw met een lichtgroen blousje en witte cowboybotten die druk zit te telefoneren. Ze frunnikt aan haar linker botinne. In haar rechterhand houdt ze een iPhone elf met gebarsten scherm aan haar rechteroor. Ze maakt veel onnozel kabaal. Ze doet me denken aan een Poolse prostituee. “Nou, bekijk het maar. Ik moet gaan werken,” roept ze tot slot in haar gsm. Ze loopt onelegant het terras van het museumcafé op. Ze heeft blond geverfd haar en is dom. Hoogstwaarschijnlijk is zij de uitbaatster van deze Horeca-gelegenheid. Ik weet niet welke geur ze verspreid, maar waarschijnlijk iets met vanille. Op de tafel in het café licht er een langwerpige flyer met als tekst: ‘Voelobjecten. Zie je een groen handje, dan kun je dit voelobject gerust aanraken. Daar is het speciaal voor gemaakt. De kunstwerken mogen niet aangeraakt worden.’ Mooi zo.
Ik verlaat het van Abbemuseum en ben van plan in de dichtstbijzijnde coffeeshop cannabis te kopen. Gelukkig is die niet ver. In de shop op de Stratumsedijk koop ik vijftien gram wiet. In de Albert Heyn vind ik een pakje van Nelle en blauw blaadjes. Op een caféterras bestel ik een gin-tonic en draai een jointje. De knappe serveerster in een kort rokje brengt me mijn cocktail en de rekening. Onderaan op het ticketje staat ‘Wat hebben we het toch goed! Bedankt en tot ziens.’ De zon schijnt flauwtjes. Een groepje Japanse toeristen komt langs. Allicht zijn die op weg naar hedendaagse kunst. Ik steek mijn jointje op en proef van de tabak en de nederwiet. Mijn bezoek aan Eindhoven zal vast en zeker multi-zintuiglijk worden. Ik moet eerst hoesten, maar dan proef ik de tabak en de gin. Een oude vrouw in een roze trainingspak met een beige poedel kijkt me lelijk aan. Ik heb zin om te roepen ‘gevaarlijke hond!’, maar zwijg. Ik kijk gewoon lelijk terug. Aan de overzijde van het terras draait er iemand een kroket uit de krokettenautomaat. Ik moet lachen, maar weet niet waarom. Ik bestel een tweede gin-tonic van negen euro en vraag de juffrouw of ik ook een tosti kan eten. Dat kan. Opnieuw lees ik op de bon ‘Wat hebben we het toch goed! Bedankt en tot ziens.’ Ik betaal met de Payconiq app. De mooie serveerster glimlacht. Het rollen van de tweede joint gaat al moeizamer. Het tafeltje en mijn schoot liggen vol tabak. Uit de boxen klinkt Jeff Buckley die ‘Hallelujah’ zingt. Ik drink de gin-tonic adfundum leeg. Een bleke politieagent met een fluo oranje vest fietst traag voorbij. Twee jongemannen waarvan één in een PSV shirtje nemen plaats drie tafeltjes rechts van me. Opnieuw moet ik hoesten. Ik ben ondertussen zo stoned als een Vlaamse papegaai en bestel een derde gin-tonic. Ik probeer de interessantste kunstwerken die ik in het museum gezien heb voor de geest te halen, maar dat lukt niet. Ik herinner me alleen de kleurrijke Dubuffet en de suppoost met het piepstemmetje en de teenslippers. Ik moet pipi doen. Ik sta recht en duizel. Ik voel me vrolijk. Ik waggel naar de entree van het café. Er hangt een gigantisch reclamebord met de letters ‘P’, ‘H’, ‘I’, ‘L’, ‘I’, ‘P’, ‘S’. In het toilet struikel ik zonder grote gevolgen. In het café zitten twee erg dikke heren te schaken. Ze hebben alle twee een gigantische bierpens. Als ik het terras opwandel lachen de twee jongemannen me breed toe. Ik weet dat het erg dom is, toch rol ik een derde jointje, maar het gaat niet meer zo vlot. De tabak en de groene cannabis liggen op mijn broek en het tafelblad. Gelukkig is Henk met z’n voetbalshirtje van enkele tafeltjes verder bereid me te helpen. Hij steekt de gerolde sigaret aan geeft ze me met de woorden “Enjoy!” Na wat normaal gehoest begin ik opnieuw te lachen. Een aanleiding is er niet. Ik ga volkomen gelukkig languit achterover hangen in mijn stoel. Ondertussen weet ik dat de serveerster Daphne heet. Op haar linkerdij heeft ze een tattoo van speelkaarten. Ik zie een Royal Flush. Ik vraag haar wat dat te betekenen heeft. “Dat is een lang verhaal dat ik nu niet ga vertellen.” “Geen probleem,” antwoord ik.
“Gij zijt een heet wijf!” roep ik als ik met Daphne haar studentenflatje binnenstrompel. Ik ben stoned, dronken en enthousiast. Ze duwt me op de IKEA bank en doet haar T-shirt uit. Ik zie een goedgevulde, rode BH die me doet denken aan Annie Lennox. Ze trapt haar high heels uit en begint te morrelen aan mijn broeksriem. “Ooh, ooh, rustig aan,” probeer ik. Ze zuigt aan mijn piemel. Ik sluit mijn ogen en zie sterretjes. Het verbaast me dat ik na zoveel alcohol nog een erectie heb. “Vind je het leuk?” vraagt ze met een lachje. “Ooh, ooh, …” antwoord ik. Twee minuten later ejaculeer ik. Het voelt alsof ik tegen het plafond spuit. Al mijn spieren ontspannen. Ik voel me warm en slap. Ik denk ik heb het nog nooit zo zacht weten doen. Amaai. Ze lacht. Ik zucht en probeer zelf ook te lachen. Ze doet nu ook haar rokje uit. Haar slipje is ook rood. Op haar venusheuvel heeft ze een tattoo van een schorpioen. Ik lig achterover op de bank met mijn jeansbroek op mijn enkels. Ze neemt elegant plaats op mijn stijve en begint zachtjes op en neer te wippen, haar handen op mijn schouders. Ik doe de BH uit opdat haar borsten wat losser zouden kunnen -jawel- op en neer wippen. Af en toe kreunen we. Ik moet naar adem happen. Na enkele minuten kom ik hevig trillend klaar. Elegant gaat ze naast me zitten. “Leuk?” vraagt ze glimlachend. Ik mompel wat en trek mijn Schiesser shortje en mijn broek op. “Nog een gin-tonic?” vraagt Daphne. “Jazeker, waarom niet?” “Oké” In haar lingerie stapt ze vrolijk naar het keukentje. Ik steek ondertussen een sigaretje op. Rond middernacht kruipen we in bed.
“Je haar ruikt lekker,” zeg ik.
“Ja? Naar wat?”
“Fruit.”
“Fruit? Welk fruit?”
“Eeuh, perzikken, appel en passievrucht. Is dat Schwarzkopf?”
“Neen, onnozel jongetje, dat is L’Oréal. Weet jij eigenlijk hoeveel erogene zones een vrouw heeft?”
“Neen”
“Tweehonderddrieënvijftig”
“Echt?”
“Tweehonderdnegenenveertig meer dan de man”
“Allez. Waarom heb jij een tattoo van een schorpioen op je venusheuvel?”
“Een stommiteit.”
De volgende morgen ontwaak ik naast Daphne. Ze is nog steeds bloedmooi. Ik herinner me niet veel van gisteren, enkel dat het mooi geweest is. Het vervelende stemmetje van de suppoost in het van Abbemuseum herinner ik me wel. Kwartiertje later ontwaakt Daphne.
“Ik heb zin om te vrijen.”
“Neen, nu niet.”
“Waarom niet?”
“Daarom. Slaap nog maar wat.”
… vijf minuten later
“Ben je zeker?”
“Ja, ik ben moe en lui.”
“Slaapwel.”
“Slaapwel.”
… drie minuten later
“Straks dan?”
“Wees nu alsjeblief stil. Slaapwel.”
… vier minuten later
“Ik heb eigenlijk wel zin.”
“Potverdorie, Hubert, ga je nu eindelijk ophouden?”
… twee minuten later
“Ok, slaapwel.”
… zes minuten later
“Ik zie u graag Daphne.”
’s Namiddags vind ik een gedichtje in mijn dagboek dat ik een tijdje terug op een dag vrij-af heb geschreven. Ik ben ook begonnen aan een nieuw getiteld ‘Uw kut smells like Kartoffeln’, maar dat is nog niet af. Ik heb Daphne gepromoveerd tot muze. Ik lees het haar hardop voor.
verboden vruchten en groentes
Ik hou van je
Ik zie u graag
Je bent zo mooi
Ik vin(d) je zo lief
Ik hou van je
Gelukkig zijn er nog die borsten als rijpe, Cavaillon meloenen
De onderkant, de zijkant, de boven - en de binnenkant geven mee
Als je ze voorzichtig indrukt
Er zit ook een ventieltje op
Mijn piemeltje is familie van de komkommer
En klinkt hol als je erop zuigt
Of het wil oppompen
Ik luister nog wat Herbie Hancock
En schrijf in een bijna uitgestorven taal
Het is allemaal doodzonde
Erotiek raakt ons aan de kern en
Is niet altijd exotisch
“Nou Hubert, heel leuk. Echt heel leuk. Ik ben blij dat ik een rare, dronken, Belgische Kunstenaar heb meegenomen uit het café.” Ze zit breed te glimlachen en vindt het dus echt grappig. “Familie van de komkommer? Hoe kom je daar op?” “Ben je zeker dat Eindhoven niet exotisch is? Ik heb een keertje met enkele komkommers …” “Daphne bespaar me de details.” Nadien belanden we in bed.