Zoeken

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 7

7   Reginald rijdt door de Sint-Jansstraat. Stilte voor de storm. De Sint-Jansstraat ligt pal in het centrum van Kortrijk – zowat de verbindingsader tussen het gefaalde Overbekepleinproject en de Veemarkt, waar de horeca vooral de dienst uitmaakt, vooral aan de linkerkant van de straat. De rechterkant is voorbehouden voor het ter ziele gegane Onze-Lieve-Vrouw-van-Bijstand-instituut. Dat is de school waar Jimmy de laatste twee jaar van zijn schoolcarrière heeft gespendeerd. Het instituut is ter ziele gegaan, verrassend goed onderhouden, eigenlijk en staat te wachten tot de onvermijdelijke bol-met-ketting het met de grond gelijk maakt, ook al mag dat eigenlijk niet want het is een beschermd monument of zou dat toch moeten zijn. Reginalds fiets gaat tegen de gevel van de school en hijzelf neemt een stapel brieven in de hand en een bundel grote stukken zoals abonnementen of moderne nieuwjaarskaarten op zijn arm en wandelt de straat af. Bij het terugkeren van de wandelronde staat tegenover zijn fiets, op de dorpel van het café, een koel pintje te wachten naast een doos pralines. De pralines gaan in de fietszak en Reginald steekt een sigaret op. Het begint te druppelen. Reginald trekt het zeil van zijn postzak over de post. Normaal gezien zou hij er niet mee inzitten dat de post van de klanten nat wordt, maar het is eind december en dan komen de “nieuwjaars” er aan, wat betekent dat wie zoet is, lekkers krijgt. Tegen zijn fiets leunend, drinkt Reginald het flesje bier leeg, in een paar teugen. Na een luide boer en de opmerking naar een vrouw die met de hand voor de mond verbouwereerd stond te kijken van waar zij zich mee moeit, de luie doos, springt hij terug op zijn fiets en rijdt hij naar de Veemarkt. Het aanbod dat hij van chef Rik had gekregen, maalt door zijn hoofd. Het is immers zo dat dit verhaal nog speelt in de tijd dat het sorteren van brievenpost én ook platte stukken, A4-formaat, lokaal worden gesorteerd door de postmannen zelf. In grote kantoren, zoals Kortrijk 1, 1ste afdeling, gebeurt dit door de nachtsortering, zoals eerder vermeld. Reginald is wonderwel een bekwame sorteerder. Hoe asociaal hij zich ook tijdens zijn ronde gedraagt, hij is een postbode die zich plichtsgetrouw van zijn taak kwijt, omdat hij dat zo ingedramd kreeg van zijn vader Jules, die ook postbode was. Maar zijn échte talent is sorteren. Alhoewel hij dat niet graag doet omdat ’s nachts de kantine gesloten is. Het aanbod dat Reginald van Rik gekregen heeft, is dat hij zou worden ingezet om de enorme hoeveelheid brieven te helpen wegwerken ’s nachts. Hij komt aan bij het café ’t Baggaertshof en zet zijn fiets tegen de gevel. Zoals gebruikelijk opent hij het slotje van het kettinkje waar zijn zwart brieventasje aan zijn ransel mee bevestigd zit en neemt hij het tasje mee in het café. Reginald begroet de stamgasten. Er is ook een andere postbode aanwezig, namelijk Toine, die normaal binnendienst doet. Hij zit voorovergebogen over een glaasje whisky. Reginald klopt hem op de schouder. ‘Ah, Regge,’ zegt Toine, die opkijkt vanuit zijn whiskyoverpeinzingen. ‘Ligt de KB hier nu?’ lacht Reginald? Toine grijnst, kijkend naar zijn glaasje. ‘Ik dacht dat de Kredietbank op ’t Schouwburgplein lag.’ ‘Ik zal verkeerd gelopen zijn, zeker,’ zegt Toine. ‘Weet ge al wat dat ge gaat doen nu, met den tri?’ Treze brengt Reginald een koffie en doet er een flinke geut cognac in. ‘Doe nog maar een beetje, wi, Treze, voor den tijd dat het nog duurt,’ zegt Reginald, wijzend naar de kop koffie. ‘Oh? Moogt ge al eerder op pensioen, Reginald? Ik ga u missen wi, wie gaat er nu al mijn Rodenbachs uitdrinken?’ ‘Neen, Rik heeft gevraagd aan Reginald of hij zou willen triëren ’s nachts.’ ‘En?’ ‘De kantine is toe, dan, waarom zou ik dat dan willen doen? Ze klappen wel van ’t extra loon, maar wat ben ik met meer geld als ik het niet kan opzuipen?’ zegt Reginald. ‘Ge moet dan toch alijk niet meer door de koude tjolen, hé. Ge moet het zo zien. En wees eerlijk,’ zegt Toine, ‘ge weet gij toch ook wel wat dat ze daar doen hé, met pinten.’ ‘In een zak steken en buiten aan een ruit binden omdat ze fris zouden zijn ne keer het pijpetijd is, ja.’ ‘En chef Zeno zit daar, die gaat daar geen bezwaar tegen hebben dat gij daar pinten zit te drinken, zolang uw bakken weggetrieerd zijn, zulle. Ik zou ’t doen,’ zegt Toine, terwijl hij teken doet om nog eens bij te vullen, wat Treze onmiddellijk doet. ‘Ik vind ook dat ge dat wel moet doen, Reginald. Voor wat zoudt gij nog uw lijf kapot helpen voor dat laatste jaar dat ge nog moet werken?’ vraagt ze. ‘Omdat ik een hele hoop nieuwjaars ga mislopen, tiens. Ge weet gij niet wat ik opschep zeker in de januarimaand?’ ‘Maar die sortering is toch enkel voor nu tot en met oudjaar?’ ‘Dat denkt gij. Dan gaat er plots weer een actie van één of andere catalogus zijn gelijk de 3 Suisses en ga ik nog wat langer mogen blijven. Trouwens, dat wijf van mij gaat mij pushen om het te doen, omdat ik dan de hele tijd op haar puitemuile ga moeten zitten gapen.’ ‘Zeg,’ zegt Toine, ‘eens iets anders. Ik heb gehoord dat gij nu een negerin als schoondochter hebt?’ Reginald kijkt op. ‘Wie heeft er u dat verteld?’ briest hij. ‘Die persoon wou dat ik hun naam geheim hield,’ antwoordt Toine. ‘Jimmy dus. Die achterlijke mongool kan nu eens nooit zijn muil houden.’ ‘Dus het is waar?’ vraagt Toine. ‘Het zal lang duren,’ zegt Reginald terwijl hij een sigaret opsteekt, ‘voor ge ’t weet laat die hem weer in de steek. Dat is gewoon een bevlieging. Kent ge dat niet? “Pa heeft het niet voor vreemde, ik ga mij ergens een negerin opscharrelen om het kerstfeest te vergallen.” Binnen een haai en een draai is dat weer voorbij. Ben ik zeker van.’ ‘En wat dan nog als het dan toch echt blijkt te zijn,’ zegt Treze, die alles natuurlijk gehoord heeft, zoals het een goede cafébazin betreft, ‘’t is toch zijn leven?’ ‘Als ’t waar is en ’t blijft duren, onterf ik hem gewoon.’ Toine lacht. ‘En wat gaat gij achterlaten als ge uwe lepel wegsmijt? G'en hebt geen nagel om aan uw gat te scharten!’ ‘Mijn huis, hé,’ zegt Reginald. Toine grinnikt. ‘Míjn huis, dat ik zelf gekocht heb. Mijnen eigendom.’ Ondertussen is Treze druk in de weer met de klanten die wél verlof hebben en besluiten hun eindejaarspremie weg te drinken in het café. ‘Pardon,’ zegt Toine, ‘het huis dat ge geschonken gekregen hebt van Cordula. Anders zat ge ergens in een gepacht huis in ’t Groeningebeluik of ’t Amsterdams poortje of zoiets.’ ‘Of ’t Vandammebeluik, godbetert. Ah oei, dat is toch waar dat gij woont, hé?’ lacht Reginald, ‘hoe dat ’t ook is, ’t is nu mijn huis en als ’t alzo zit dat Billy verder doet met die negerin, gaat het volledig naar Jimmy.’ Reginald duwt zijn sigaret in de asbak uit, staat recht van de tafel en neemt zijn zwart tasje ter hand. ‘Ja,’ zegt hij terwijl hij een boer nauwelijks kan onderdrukken, ‘de plicht roept.’

Miguel
0 0

De vergankelijkheid van het leven

Ik trek mijn stoute regenlaarzen aan. Met veel moed ga ik op stap. Waarheen? Daarheen waar mijn ogen mijn  voeten leiden. Onbezonnen maar vastberaden om een goed stuk te wandelen. Let’s walk. Romp rechtop, rasse tred, armen slingeren. Stilaan vind ik mijn cadans. Een streepje zon tussen donkere en dreigende wolken tovert het  Vlaamse landschap in een feeëriek schouwspel. Terwijl ik stap dwalen mijn gedachten af  "Lang geleden om niet te vergeten vochten soldaten voor vrijheid en vaderland. Zij zijn gestorven in Vlaamse velden waar dood en verderf hun laatste blik werd". Opgeschrikt door een laagvliegende valk bevind ik mij opnieuw in de realiteit. Weiden, bosjes passeren mijn perifere gezichtsveld. Aan de kant van de weg, een koppel zittend op een bank… zij rusten uit of is het "een liefdesbank"? Aangekomen aan een splitsing sta ik voor een keuze. Deze weg lijkt mij leuk… OK… ik voel mij goed.. ik vervolg mijn weg… daarheen.  Ik stap waar ik wil en geniet met volle teugen. Vogeltjes die fluiten, in de verte een balkende ezel, kikkers die in een poel kwaken dat het een lust is, een koppel wilde eenden vliegen voor mijn neus, wat verder in de wei… een fazant, honden die blaffen, spelende katten, geitjes die bleiten, ver verwijderd… een eekhoorntje die haastig de weg oversteekt. De natuur leeft! Ik ontmoet een man die met zijn hond gaat wandelen, een jogger die mij kruist, wielertoeristen die zich alleen op de weg wanen, de moeder die met een kinderbuggy op stap is. Iedereen heeft een doel.   Heel in de verte bemerk ik de horizon, daar waar de grijze lucht  en een rood tapijt naadloos aan elkaar zijn gebreid. Door nieuwsgierigheid aangetrokken versnel ik mijn wandelpas tot plots één mooie grote klaprozengloed zich tot een ongekende natuurschoon ontpopt. Zo ver ik kan zien, ontelbare  wuivende klaprozen, dansend op het ritme van de wind, zij heten mij welkom. Schuchtere zonnestralen priemen doorheen het wolkendek. Flirtend strelen zij zachtjes de bloemen. Wat een onweerstaanbaar  gevoel van verwondering en bewondering oproept. Stille getuigenis van een onbereikbare droom. Deze schoonheid verbergt op de Vlaamse velden, tevens slagvelden van de Grote Oorlog, ook een zwaar en duister verleden. Heel even dwalen mijn gedachten af en bevind ik mij midden in een strijdtoneel. Ik ben getuige van hevige gevechten, zware artillerie schoten, soldaten die rennen en schuilen in ondergelopen loopgraven en lijken die verdronken  zijn in de modder op een slagveld vol kraters. Een Britse officier fluit en soldaten kruipen, als voer voor vijandelijke kanonnen of wapens, uit hun loopgracht richting de dood. Een mensenleven is niets waard. In Flanders fields. Plots tikt er iemand op mijn schouder. Ik draai mij om en zie een vriendelijke lach. Het is de schim van een gesneuvelde soldaat. Geen Tommy, Poilu of Bosche want zachtjes fluistert hij in mijn oor "Wees niet triestig, wat je hier ziet zijn prachtige poppies en iedere klaproos stelt een gesneuvelde soldaat voor. Zo blijven zij jaarlijks in herinnering aan hen die nog zijn" en hij vervolgt  “Weet je waarom de klaprozen rood zijn?". "Neen" antwoord ik. "Wel" zegt hij "Iedere bloem heeft het bloed van de gevallen soldaat opgenomen". Nu weet ik waarom de klaproos het symbool van de Eerste Wereldoorlog is. Deze bloem is een prachtig symbool voor de vergankelijkheid van het leven, omdat hij verwelkt op het moment dat je hem plukt. “let's not forget” Donkere onweerswolken voorspellen weinig goeds. Stilaan, speelse regendruppels gehoorzamen de zwaartekracht. Een snijdende oostenwind  pijnigt het lichaam. Beklijvende herinneringen neem ik mee als afscheid van mijn wandeling langs de “Vlaamse Velden”. Ik ben aan een heerlijk intens geurende en smakende koffie toe!  

Guy Van Damme
45 2

Broodje vuuste mé muulepatee

(Onderstaande tekst werd opgesteld en kan het best gelezen worden door behulp van het Oostends Woordenboek dat tot stand kwam door Roland Desnerck en Frederik Schmitt in 2022) ‘t Was stekedoenker dien oavnd én de moane ha smêr an ze gat. E pannelékker was ‘t bewies van e kloaren heemle.  ‘k Goengn zjuuste no me kip wannair da 'k vanuut me ruute me voader Marcel zaagn thuuskomm lik e kolemarsjang én mé 't gêld van de kwafuer up zak. Hje was a van de gvornoened angezét no vérremétjes achter zwienetétsjes, woa dat 'n gekénd was lik e slichte kluute. Omdat 'n in de polletiek zaat kraigt 'n vele stroent no ze kop gesliengerd langst stroate. Mo hj' hé ze noois in zen hol gesloan want hje zeid ossan: 't is an de kop dat de vis aist stienkt.  Me moeder: hemelstevroed omda 't were kookloarenoene gewist haad toetuuznt bainst da 't pertangs vis was van tusjhn ‘t zand en ‘t woater, en 't haa nog noois gin zunne gezien. Z' haad heur upgetietematoojd lik e visbak, mo me voader haad e muule lik e nachtvertrék wan hje wist nie mi va wukke prochie dat 'n kwaampt. Hj' haad in de mot da s' heur in de badkoamer weggestookn haad omdad heur kaketuute an de klienke hoenk én at 'n up die deure klopte met e liekebiddersmuule, riep ze “pak je gat in jen oarms”. Efkes peizdig 'k "da wordt hier broodje vuuste mé muulepattee”.  Mo ‘k verstoegn heur colaire. Me moeder héd ossan e muule va lintsjes ghét, mo sedert ‘t kairn van de joarn esse lik mor e moendmezieksje mi. Z' is kop én koente, en je ku je neuze snuutn in 't vel van heur buuk, ze kan ter mé gin wriengtowe nog etwa va maakn. Me voader kan eetn lik e diekedêlver, mo zie vét méd e drupl woater. Doavan zie 'k ik én me moeder dezêste spleete. Mor ol was 't da me voader mesjhiest etwoasjhn voer anker laag, ze blaif ossan zaim an ze muule smêrn én da lukted heur ook te frênte kis want z' haad e muuletsje voe stroent van te freetn. Me voader et dikkerst ze puuste gescheurd, somst zêst mé ‘t eetn in ze kele. Mo hje spoelded ossan weeran.  Me voader staak ze salamanzjee in 't glas woater néffest ze béddebak. Hje droaide mé zen oogn, je leid hém up ze bédde én hje zeid: “e boer zoe zoelange nie up zen ofstee bluuvn lik je moeder in de badkoamer”. Hje riep no me moeder “Én, snel keun, is ter vele volk in de stoasje vanoavnd?” Zoe zair of kiekes was ze doa gezét én zaat me voader mé ze neuze tusjhn 't volk. "Hail de wêreld is Paries", hoorde 'k hém nog zegn. Én beist dan 'k me soazje dichte teegn men oorn trokn peizde 'k: " 't Is stille woa da 't nie woajt".     

Fanny Wildemeersch
66 2

De kortjan

De 25-jarige dochter van Rachel O. uit Lommel heeft hommeles. Dat leert de publieke omroep ons met de foto van een romantisch bevloeiingskanaal.  Aan de Grote Fossé stond de wandelaarster oog in oog met een Grote Fusee. Een man met een zwarte hoodie die linksaf sloeg terwijl zij rechtdoor ging. Zodat hij zijn kortjan kon opdiepen en zij de tijd had om haar smartphone boven te halen. Om te filmen, niet om te bellen natuurlijk. Toen zij de bocht omging zat hij op een bankje verderop met zijn broek naar beneden. Zo omschrijft de zender van algemeen nut het met een alliteratie voor blozen en bloot. Zij kwam hier elke dag en wist wat de bocht te bieden had, ook al ging ze eerst rechtdoor. Niet echt een bevredigende uitleg. De dochter van Rachel O. stond er samen met haar Rottweiler en pitbull op te kijken. Toch godgeklaagd van die watjes die met wat training mensen in stukken rijten. Iedereen was in shock maar de 25-jarige dochter van Rachel O. bleef koelbloedig. Momenten met eeuwigheidswaarde worden stevig verankerd. Iedere wandelaar aan een plas weet dat zijn mobieltje na 19 uur een intieme vriend is. En het moet niet altijd een hoofdgerecht in een chic café zijn. Een roomtoetje doet je later ook watertanden. Ondanks haar paniek kon de dochter van Rachel O. de man kort filmen. Zo verklaart de staatsomroep nader onder het irrigatiekanaal. Met de woorden van moeder Rachel O. Zonder de beelden van haar dochter X die van ver genomen en onherkenbaar zijn. Nog een geluk dat de wandelende tak niet trilde als een espenblad. Anders had niemand kunnen zien wat de man deed. Want hij deed het, daar kan u van op aan. Hier, maar ook in de Lommelse Sahara en aan het plaatselijke Parelstrand. Natuurgebieden met exotische namen, koortsige aanbiedingen en veel korte jannen. Waar zelfs politiemensen in burger de knijf niet kunnen klissen. Met of zonder Rottweiler, pitbull of getrimde poedel. De roedel met het geschoren gezicht van rond de dertig (sic) zit steevast met zijn blote bips op de bank. De mountainbike naast hem in rust, de grijns onder zijn zwarte hoodie in de aanslag. Driftig zet hij door, in de hoop dat een wandelaar een deftig filmpje van hem schiet. En hem niet opnieuw met wazige beelden bij het politiekorps bespot en op sociale media floept. Hoed af voor het nationale relaas dat leest als een nachtspiegel. Het Warmste Plekje van Vlaanderen heeft zijn naam niet gestolen. Nu is niemand in het asielcentrum Parelstrand nog homeless.  

Dorlan Slefficsroth
9 0

Lemon Queen

  Gewoon. Te veel schreven. Al die krassen. Het wordt altijd te erg. Oké. Kijk simpelweg naar dit gele puntje. Schrik niet van de flits, en dan zal zij enkel nog de afstand meten. Die is niet nochtans veranderd. De werkelijkheid is gebleven wat ze is. Ze deint enkel verder uit. Ja. Die neus. Hij is behoorlijk scheef. Het zal een beetje zoeken zijn. Naar de juiste positie. Gedurende mijn eerste kinderjaren. Toen was alles recht. De kalender telde geen bijltjesdagen en ik weet dat ze niet Dolores heet. Die valse naam prijkt op een plastiek kaartje. Ongeveer twee duim boven haar linkertepel en ik neem aan dat de naald achter die badge ook gewoon door haar vel gaat. Want de weelde schonk haar een diamant. Als lippiercing. Haar tanden daaronder zijn mooi wit. Je linkeroor staat ook veel hoger dan het rechter, spreekt zacht mijn Lemon Queen en dat is haar echte naam. Ik weet dat. De tatoeage staat aan de binnenkant van haar rechter onderarm. Ik ben het niet helemaal zeker want ze neemt altijd mijn bril af. Nog voor ik de deurmat voorbij ben. Zonder lees ik vaak verkeerd. In ieder geval heb ik mij op voorhand bij alle vergissingen neergelegd en wat mijn oren betreft. Ach. Zij weet dat intussen. Ik ben best tevreden met mijn voorkomen. Mijn wedersamenstelling is gezien de omstandigheden nog vrij goed gelukt. Het is wel al eens gebeurd dat ze bij het passen per ongeluk een litteken aanraakte. Je hoeft je niet te verontschuldigen, zei ik snel. Eigenlijk is dat al vaker gebeurd en ze sluit dan altijd één seconde lang beide ogen. Ik zal toch weer mijn tang moeten gebruiken voor de aanpassingen, pleegt ze daarna dan te zeggen. We zullen zien wat we kunnen doen en ik mag plaatsnemen in de winkelsofa. Ik kan door het glas staren, links of rechts, want in het midden staat een groengele vrouwentong. Palrecht. In rust. Terwijl, misschien zelfs zolang buiten de wereld verdersukkelt, blijf ik deze sofa zitten. Blijf daar wachten. Dat zegt ze. Er is een armleuning en haar hondje mag ik aaien. Het komt elke dag mee naar de zaak. Kerberos is zijn naam. Zij kort dat meestal af. Ze noemt hem doorgaans Eros. Buddy mag ook en hij heeft krullen, ogen die mij snel herkenden. Dat heeft ze me eens verteld. Ja. Ik heb ook een huisdier. Een kanarie. Zo heb ik toen vol lef geantwoord. Zijn naam is Arie en je moet weten. Ik kom hier nochtans zelden. In mijn gedachten vaker. Gewoon op zoek naar vers glas. Opnieuw gepolijst met de bloembladeren van mijn meisjesogen? Neen. Zij vraagt dat nooit zo. Het verloopt allemaal zeer puur. Glas? - Ja, glas. Zoals de vorige keer, gelijk gisteren en ook vandaag maakt ze er nergens veel woorden aan vuil. Ze vraagt mij ook nooit hoe het gekomen is. Zo snel weer die schreven en krassen. Het lijkt alsof ze de meeste antwoorden kent en ik doodleuk, af en toe toch, de stilte mag breken met aaneengeregen restjes. Simpele letters, stukjes evidentie en moet ik dat dan uitleggen? Aan jullie allen. Hoe dat telkens gaat, verdergaat, zijn einde kent. Neen. Vergeet het! Ach, jullie ettertjes met jullie schele wereld. Alleen ik weet dat. Hoe zij. Met tang en blik. Het troebele te rusten legt.     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
4 0

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 6

6   Het duo Bruno-Jimmy bevindt zich iets verderop, aan de andere kant van de stad, in de schemerzone tussen Kortrijk en Heule, gekend als Heule-Watermolen. Door archaïsche dienstorganisaties in het verleden, zoals eerder vermeld, blijven Kortrijk en Heule strikt gescheiden. Dus na het bestellen van nummer 94 in de Izegemsestraat, gaat het over in Heule en moeten ze een stuk doorrijden naar de Kleine Ieperstraat, een klein straatje dat zijn naam niet gestolen heeft – het is een straat die uitmondt in de Ieperstraat, nummer 40 om precies te zijn, maar dat nooit verder geëvolueerd is dan een asfaltbaantje dat naar de fabriek van Mewaf leidt, die gelegen is in de Lijnwaadstraat, ook een zijstraat van de Ieperstraat. ‘Hier hebt ge een COD,’ zegt Bruno, die langs Jimmy rijdt, die zelf de post aan het bestellen is. Dat gaat met horten en stoten – soms moet Jimmy eens terugkeren omdat hij een brief vergeten is. De beste manier om te leren, vindt Bruno, die glimlacht bij het geklungel dat ook ooit zijn deel was. ‘Een wat?’ Jimmy is nog niet mee met de postterminologie. ‘COD, een pakske waarvoor ze moeten betalen. Ge kunt dat zien omdat er een overschrijving aan vastplakt. Kijkt maar eens in uw velozak.’ De fiets leunt tegen de muur terwijl Jimmy door zijn zakken rommelt. ‘’t Is iets dat ge wel leert met de tijd, hoor, wat organisatie in uw zakken,’ zegt Bruno. Jimmy haalt wat pakjes brieven uit de fietszak en legt deze op het voetpad. Bruno rookt ondertussen een sigaret en fluit een liedje. ‘’t Is de beste manier om te leren,’ zegt Bruno wanneer Jimmy eindelijk het pakje opduikelt.   Half verkleumd door de kou belt Jimmy aan. Zijn fiets danst tussen zijn benen. Een man doet open. Hij rookt een pijp. Draagt een kerstmuts. Dat is een echte, denkt Jimmy, zo één van die gelukzakken die zijn werkcomputer kan uitschakelen ergens half december om dan begin januari, tussen twee nieuwjaarsrecepties door, misschien die weer op te starten om zich door de obligatoire hoop kerst- en nieuwjaarsmails te wurmen. En die dat dan nog werken durven noemen. Die nog nooit met halfbevroren vingers proberen een brievenbus omhoog te houden om er een brief in te laten glijden, terwijl de fiets op een ijzige ondergrond óók wil glijden. Wiens vingers nooit vol barsten zitten, van wie de schellen niet alleen van de ogen vallen maar ook en vooral van de handen, die spontaan openspringen bij deze kou. Die, als hij moet gaan piesen, kan gaan piesen, gewoon in zijn verwarmde toilet, in plaats van tegen een boom, in de koude, in de regen.  ‘Ah, een nieuwe,’ glimlacht de man, denkend dat hij iets interessants te vertellen heeft.  ‘Ja, ik ben in opleiding,’ antwoordt Jimmy, met het pakje in de hand, ‘ik heb een pakje bij voor u.’  ‘Dat zie ik,’ zegt de man en hij neemt het aan.  ‘Er moet wel voor betaald worden,’ zegt Jimmy.  ‘Hoeveel?’  ‘Twaalfhonderd frank.’  De man draait zich om en wandelt de gang in.  ‘Zit Bruno met een stuk in zijn kloten thuis, dé?’ vraagt hij.  ‘Nee, nee, Jean, ik zit hier. De beste wensen van ’t jaar, hé.’  De man tast in zijn portefeuille.  ‘Voor u van ’t zelfde, hé. Magritte vindt dat ge goed werk hebt geleverd.’  Jimmy kijkt met afgunst toe hoe Bruno een briefje van vijfhonderd frank wordt toegestopt. Die laatste vouwt het briefje op en steekt het in zijn zwart tasje dat met een ketting aan zijn fiets vast hangt.  ‘En twaalfhonderd frank voor u hé. Hoe noemt gij?’ vraagt Jean.  ‘Jimmy. Jimmy Sabbe.’  Hij zal die vraag nog dikwijls horen. Kortrijk in die tijd was een stad met een dorpsmentaliteit. Iedereen kende iedereen wel, onrechtstreeks.  ‘’t Is de kleine van Reginald.’  ‘Reginald? Reginald drankneuze? Die met Marjolein?’  ‘Ja, die.’  ‘Ik ga nog wat verder bestellen, als ’t niet besant,’ zegt Jimmy, die er liever niet bij is wanneer zijn hele familiesituatie op straat wordt uitgesmeerd.  ‘Ja, aan de Lijnwaadstraat rechts, hé,’ zegt Bruno, zwaaiend met zijn sigaret.  Terwijl Bruno nog staat te keuvelen, gaat Jimmy gezwind de Lijnwaadstraat in – en uit. Voor de eerste keer sinds hij dit doet, heeft hij het gevoel dat hij het kan. Toegegeven, de Lijnwaadstraat is een straatje van om en bij de dertien huizen, of zo, maar Rome is ook niet op één dag gebouwd. Nu is het nog het stukje Ieperstraat richting de Brugsesteenweg, die de Ieperstraat doorklieft. De rest is voor dienst 20. De Brugsesteenweg is voor dienst 17. Tot in Kuurne. Da’s een ander kantoor. Jimmy haspelt de eerder gesproken woorden nog eens af. De overvloed aan informatie op zijn eerste dag wordt nu netjes verpakt in hapklare brokken, gemakkelijker te verteren. Of het ook zo was, in zijn vaders tijd, vraagt hij zich af. Hij slaat de Ieperstraat terug in en wordt op de hoek opgewacht door Adhemar Verhoefstrate, woonachtig op de hoek van de Ieperstraat met de Lijnwaadstraat. Als Adhemar cartoonesk zou worden voorgesteld, dan gegarandeerd als aasgier. Niet noodzakelijk kwaadaardig, maar hij zal nooit aan de haal gaan met schoonheidsprijzen. Gevorderde kaalheid, ongetwijfeld toe te schrijven aan zijn vergevorderde leeftijd, en toch heeft hij meer haren dan tanden. ‘Dag Médard,’ zegt Jimmy, terwijl hij de post van nummer 86 aan de man geeft, ‘ge zijt er ook tielijk bij?’ Eigenlijk weet Jimmy helemaal niet waarover hij moet keuvelen met de mensen. Daar staat hij dan, een jonge kerel van negentien, met een fiets tussen zijn benen, een hoop post in zijn zakken waarvan hij wenst dat hij ze zo snel mogelijk kwijt is, maar beseft dat dat niet te gauw zal gebeuren, door zijn onervarenheid en de gewoonte, blijkbaar, van Bruno, om elke vijf huizen iets te aanvaarden wat eigenlijk niet meer of minder is dan smeer- of zwijggeld.

Miguel
3 0

Offday

De zomer begint al vroeg eind mei. Het is weekmarkt en de zon schijnt volop. Al jaren wil ik een zomerhoed. Lekker voor in de tuin of aan zee. Ik wil graag de show stelen op het strand, hier en in het buitenland. De één noemt het een zomerhoed de ander gaat voor strohoed of zonnehoed. Rond acht uur in de ochtend is de verkoper druk bezig met het opzetten van zijn kraampje. Ik ben al vroeg op de markt en ik heb stiekem al een favoriet zien hangen. Het zweet gutst van de marktkoopman zijn gezicht. Normaliter is zijn vrouw ook aanwezig voor de nodige vragen over hoeden en petten. De beste man staat al jaren op de markt. Zijn hoeden en petten zijn van goede kwaliteit en betaalbaar. Meestal heeft hij de nieuwste trends in zijn assortiment. Rond half negen hoop ik de eerste te zijn. Wat een teleurstelling. Er staat een flinke rij wachtenden voor de kraam. Mannen, vrouwen en kinderen willen een zomerse aankoop doen voor een nieuwe look. Ik sluit achteraan en wacht geduldig. Het wachten wordt beloond en ben aan de beurt. Ik vraag met veel interesse naar de mogelijkheden qua zonnehoed en kleur. Plots gaat zijn mobiel af. Het contact tussen ons wordt gelijk onderbroken. Druk gebarend en met luide stemverheffing ziet hij mij niet meer staan. Tien minuten sta ik in de wacht. Van een fijn gesprek tussen ons is geen sprake. Hij loopt naar achteren en verdwijnt achter zijn bestelbusje. Ik probeer zijn aandacht te trekken. Een glimlach van hem voor mijn geduld is mijn deel. Ik ben het wachten zat en loop teleurgesteld naar huis. Rond twaalf uur loop ik weer over de markt en kom mijn buurvrouw tegen. We lopen langs de kraam met de hoeden. Ik vertel haar dat ik een mooie zomerse hoed wil kopen bij deze kraam. Mijn buurvrouw heeft haar woordje klaar. ‘Oh, die vent is er toch nooit’, krijg ik te horen en ze loopt door. Waar ik ook kijk. De verkoper staat nog altijd met zijn mobiel aan zijn oor en is nog altijd druk in gesprek. Als hij mij ziet draait hij pontificaal zijn rug naar mij toe. Heeft deze man echt zo’n slechte reputatie? Ik geef hem het voordeel van de twijfel. Mijn laatste poging en ik loop om twee uur in de middag langs zijn kraam maar nog geen teken van leven van de verkoper. Ik vraag aan de verkoopster naast de hoedenkraam waar de verkoper is. Als antwoord krijg ik, ‘Hij is altijd weg. De beste man is nu even een brood halen. Het kan wel even duren.’ Rondom zijn kraam is het inderdaad stil. Ik loop wat rond en zie in mijn ooghoek een verfrommeld A4’tje hangen tussen de hoeden. Het kwartje is gevallen, ‘Ik ben heel de dag gesloten voor belangstellenden vanwege een ingelaste telefonische bespreking .’

Jan Sluimer
12 0

DE AFKOPPELINGSDESKUNDIGE

Er was eens een jongen die van water hield. Hij woonde met zijn familie in een grote ivoren toren, in een klein dorp waar nooit wat gebeurde. Het leven was er goed en gezapig. Het land en de vrouwen waren vruchtbaar, de vakbonden tevreden en de kleine zelfstandigen hielden hun hoofd net boven water. Maar laat dat nu het enige zijn dat er niet in overvloed was: water. Er stroomde alleen een kleine beek door het centrum van het dorp, die geen begin- en eindpunt had, voor zover de jongen had gehoord, want hij was er altijd nieuwsgierig naar geweest. ‘Stel niet van die onnozele vragen!’ antwoordde zijn vader telkens, eerste minister van Belangeloze Zaken en Aanknopingspunten. ‘Je zou beter wat meer studeren, of denk je soms dat politieke kennis aan de bomen groeit?’ De jongen wist ook dat zijn vader verlangde, nee, ervan uitging dat hij in zijn voetsporen zou treden. Al zijn familieleden waren namelijk minister van iets. Maar hij voelde zich geen minister. Hij voelde zich vooral eenzaam in die ivoren toren. De toren was veruit het hoogste gebouw, hij leek uit de grond omhoog te rijzen, gedragen door Dorische verzuiling. Op de hoogste verdieping een enorm glazen plafond. Maar dat boeide hem allemaal niet. Hij had geen interesse in esthetiek, begrotingstekorten of oeverloze discussies over de overkapping van de ring. Er was niet eens een ring. Maar, zo had zijn vader gezegd: ‘Het is de taak van een minister om preventief te werk te gaan. Nee, hij verveelde zich steendood. Het enige dat hem interesseerde, was water. Dat was ook waar zijn talent in schuilde: het onderscheiden van verschillende soorten water. In één oogopslag kon hij regenwater naast water van de rivier herkennen. Hij onderscheidde stilstaand water van sterk water en kon bruiswater en spuitwater uit elkaar houden. Er was iets met water dat hem zin gaf. Niet alleen in de erotische zin van het woord, maar ook in de filosofische. Maar wat kon je nu met zo’n talent? De enige min of meer watergerelateerde carrièremogelijkheden waren beperkt tot minister van Weggegooid Badwater, preventieadviseur Bedwateren en minister van Adekwater Beleidvoering. Zoals alle protagonisten in een sprookje wilde hij wat graag op avontuur vertrekken, liefst naar de wijde wereld, hij had gehoord dat daar veel avonturen naartoe waren vertrokken en dat er geheid water aan te pas zou komen. Hij verzon een smoes om zijn odyssee te verkopen bij zijn familie. Omdat de regering altijd op zoek was naar aanknopingspunten, wist hij wat hen zou overtuigen, vooral zijn eigen vader moest hij overhalen. Hij had hen verzameld in de Zaal voor Zinvolle Vergaderingen, die hij met wat mazzel had kunnen reserveren via het daarvoor recent ontwikkelde online systeem, dat bijna altijd overbelast was door vergaderingen over het nut van zo’n online systeem. Gelukkig was hij goed met woorden en beschikte hij over een bijzonder gewiekst redeneringsvermogen, toch iets dat hij deelde met zijn ouweheer. ‘Vader, beste familieleden, ik heb besloten een grote taak op mij te nemen. Een taak die zo imminent en onoverzienbaar is dat waarschijnlijk niemand eraan heeft gedacht om ze op een to-do-lijst te zetten.’ Hoewel zijn vader zijn snor fronste, had hij toch oren naar wat zijn malle zoon kwam te zeggen. ‘Ik ga de wijde wereld intrekken, op zoek naar aanknopingspunten.’ Na deze woorden bleef het stil in het bescheiden publiek. ‘Stilte!’ riep zijn vader, die er een punt van maakte de dingen altijd te benoemen. ‘Waarom moet jij per se de wijde wereld intrekken? Denk je soms dat aanknopingspunten aan de bomen groeien?’ Er klonk twijfel in zijn stem. Een klein krakje, een nauwelijks hoorbaar toonverschil, maar het was genoeg om door iedereen opgemerkt te worden. En hoe bedreven zijn vader ook was in het stellen van retorische vragen – hij was zelfs regionaal kampioen geweest in zijn jonge jaren, waarbij hij menig tegenstander vragen voorschotelde die zodanig retorisch van aard waren, dat zijn uitdagers een anti-vervreemdingskuur moesten volgen bij een erkende levenscoach die gebaseerd was op een gewaagde combinatie van ademhalingstechnieken en havermelk – toch klonk zijn commentaar nu onzeker, en dat had alles te maken met het feit dat niemand eigenlijk wist wat aanknopingspunten waren, laat staan waar ze groeiden. Dat neemt niet weg dat de regering er wahnopig naar op zoek was. Zeker zijn vader, die de belangen ervan behartigde. Ooit had de minister van Voortdurende Legislatuur en Belangenvermenging met misplaatste trots het werk van zijn kabinetsmedewerker de hemel in geprezen, nadat deze in een stuk braakliggend industrieterrein een aanknopingspunt had gevonden, maar het bleek een wilde ethernetkabel. Het werd toen een heel mediaschandaal en de kabinetsmedewerker werd in zijn eigen kabinet opgesloten om nooit meer vrij te komen. Zijn vader had nog steeds niets gezegd. Iedereen wachtte bang af. Er stond duidelijk iets op zijn gezicht te lezen, alleen wist niemand wat. Gelukkig had hij niet door dat de queeste van zijn zoon naar aanknopingspunten een dekmantel was om op zoek te gaan naar water. De hersenpan van zijn vader was gloeiend heet van het denken. Aan de ene kant wilde hij zijn zoon na zo’n domme uitspraak die getuigde van blindheid voor alles waar ministers voor stonden graag stante pede defenestreren. Aan de andere kant echter, vond hij die beschamende overmoed van zijn eigen bloed zo onvergeeflijk, dat hij hem graag tegen de lamp zou zien lopen. Mede omdat het scenario van het defenestreren erg bemoeilijkt werd door de afwezigheid van vensters – hij overwoog bijna het glazen plafond. Maar wat als zijn zoon van die kale reis terugkwam? Dan droeg hij die schaamte mee en zou zijn eigen blazoen ook besmet worden! Dat kon niet gebeuren. Het is niet omdat hij minister van Belangeloze Zaken is, dat hij maar alles zomaar moet accepteren! ‘Zeg, dinges, zoon, ik heb er even over nagedacht.’ Maar toen hij opkeek, was er niemand meer. Iedereen was al lang iets anders gaan doen. Hij had daar meer dan een veertig minuten staan reflecteren en zijn zoon was al op avontuur vertrokken, zei een aangetrouwde tante, die net een paar witgewassen begrotingen uit de wasmachine haalde. Hij vouwde zijn lange puntbaard op, dat pleegde hij te doen ter ontspanning. Misschien is het zo slecht nog niet, dacht hij, nu kan ik Ontroerend Goed, wat in het toekomstige mandje van zijn zoon lag, aan mijn eigen mandje toevoegen. Het stemde hem gerust dat dit belangrijke thema niet door zijn zoon verprutst kon worden, maar tezelfdertijd maakte het hem mismoedig dat hij als vader gefaald had. Ach ja, dacht hij, dat is dan maar zo. De jongen was ondertussen al een heel eind verder, maar de wijde wereld was nog 233 kilometer rijden. Door een goede bewegwijzering op de autosnelweg kwam hij er tegen valavond eindelijk aan. Hij was helemaal niet doorweekt want het had niet geregend. Deurne-Centraal, las hij op een bordje dat niet officieel geplaatst leek te zijn geweest. Hij vermoedde dat het een aftands dorp betrof waar hij een bescheiden slaapplaats zou moeten bedingen, zoals het een avontuur betaamt, maar hij kwam in een mooie wijk terecht waar prachtige huizen stonden uit de fin de siècle. Alleen hing er wel een vreselijke geur. Hij besloot ergens aan te koppen omdat hij hongerig en slaperig was. Dit kon wel eens lang duren, wist hij. Hopelijk zou er uiteindelijk een brave ziel zijn die hem een bed en een voedzame maaltijd zou aanbieden. Terwijl hij op de bel drukte (want er was geen klopper) hij had zonder het te weten aangebeld bij een hippe bed and breakfast met nog enkele vrije plaatsen en bovendien een solide 9,3 op Tripadvisor. Viel dat even mee. Na een heerlijke nacht en een provinciaal ontbijt, ving hij de check-out iets op over geurhinder, ofschoon het niet geheel duidelijk was, aangezien de man die erover klaagde met een vreemd accent sprak en hij ‘heurginder’ zei, waardoor het leek alsof hij de vrouw bedoelde die enkele meters verderop een reismagazine stond te doorbladeren. ‘Er moet dringend iets worden gedaan aan die stank!’ bevestigde iemand anders. Alle omstaanders knikten. ‘U moet de afkoppelingsdeskundige roepen!’ bulderde nog iemand. Ze leken allemaal hun verontwaardiging te richten aan het adres van het personeel. De jongen besloot zijn licht op te steken bij de menigte. ‘Excuseer, ik ben hier nieuw en ik ben hier misschien ook maar tijdelijk, maar ik kom uit een dorp waar nooit wat gebeurt en ben dus maar op avontuur vertrokken. Is er iets waarmee ik kan helpen?’ Er trok een sarcastische glimlach door het gezicht van de man met het accent. Omdat niemand van de ondertussen tot een kleine massa aangegroeide menigte reageerde, zei het meisje achter de balie dat ze heus begrip had voor de mensen van Deurne-Centraal die misnoegd zijn over de stank, maar dat haar handen gebonden waren. De jongen maakte haar los, maar dan nog kon ze niets veranderen aan de situatie. ‘De enige afkoppelingsdeskundige is buiten strijd, er is gewoon geen aanknopingspunt!’ Had hij had goed gehoord? ‘Sorry, maar wie of wat is een afkoppelingsdeskundige?’ Hij stelde blijkbaar een erg moeilijke vraag, aangezien een tiental mensen dat snel aan hem wilde duidelijk maken maar niet verder kwamen dan ‘euh, wel… dat is… nu ja…’ Tot er plots iemand van achteraan gilde: ‘Dat is iemand die de kak van de regen kan scheiden!’ ‘Ja, daarmee is het in feite gezegd’, gaf de medewerkster toe. ‘En die is, door het ontbreken van aanknopingspunten in een serieuze depressie gesukkeld en ligt hier nu al een maand of twee met een burn-out in een van onze kamers. En zoals ik zei: er is maar één deskundige. Er zijn genoeg afkoppelingsamateurs, afkoppelingsdebutanten, afkoppelingssemiprofessionals en afkoppelingsassistenten, al dan niet op rust, maar geen deskundigen. De jongen krabde aan zijn oorlellen en dacht diep na. Daar nam hij zijn tijd voor. Negentien uur en zeventien minuten om precies te zijn, en dat viel niet in de smaak bij al die mensen, die ondertussen dringend naar het toilet moesten en honger en dorst hadden gekregen. Maar het loonde de moeite: hij had een aanknopingspunt gevonden! En het lag de hele tijd zomaar voor het oprapen. Het voelde vlezig en warm, had een mauve kleur en een grillige vorm. Er stonden enkele weerbarstige haren op. ‘Ik heb een aanknopingspunt gevonden’, sprak hij bedachtzaam. ‘Ik zal de nieuwe afkoppelingsdeskundige worden, ik ken alles van water.’ Hij vermoedde zware tegenstand en vitriool, maar zijn woorden werden op luid applaus onthaald. En zo geschiedde: de jongen scheidde in een recordtempo het riool- van het regenwater en gebruikte verschillende aanknopingspunten en wat Tec7 om alles goed af te dichten. Bovendien vond hij eindelijk de bron van de rivier die door zijn dorp stroomde en werd hij gepromoveerd tot waterdeskundige. Hij sprak met zijn oeverloze en peilloze kennis over water en zijn verfrissende charisma de troebele geesten van de jeugd aan, die op hun beurt massaal afkoppelingologie of algemene deskundigheid gingen studeren. Velen combineerden die echter in hun masterjaar en bijgevolg is nu bijna iedereen afkoppelingsdeskundige. Er is echter nood aan een politiek systeem. Er is nood aan ministers. Aldus ging men weer op zoek naar aanknopingspunten.

Lennart Vanstaen
7 2

Brooddronken, deel 2 hoofdstuk 5

5In de Groeningekaai is het rustig. Het is ongeveer tien uur en Marjolein maakt eindelijk aanstalten om de dag te beginnen. Vandaag is de eerste dag sinds voor Kerstmis waar Reginald niet als een koning uit zijn zetel regeert, de vliegenmepper als zijn scepter tegen de zijkant van zijn fauteuil slaand. Marjolein denkt er aan om haar schoondochter op te bellen. Ze kon het op het kerstfeest best wel vinden met Célestine en ze heeft het gevoel dat dat best wel wederzijds was. Het telefoonnummer verkrijgen zou niet moeilijk zijn, Billy zou haar dat wel geven. Tobbend zit ze op het bed, twijfelend of ze nu wel of niet die stap zou zetten. Dan beseft ze opnieuw dat Reginald de touwtjes strak in handen heeft. Zelfs al zou ze kunnen bellen, zoiets verberg je niet. Zeker niet voor een man die zijn post rechtstreeks van de postbode krijgt, in het postkantoor, en ter plekke de telefoonrekening uitpluist naar nummers die er niet zouden mogen in staan.Maurits krabt aan de deur. Nog zo’n probleem dat voor verdere situaties kan zorgen. Iemand heeft de trapdeur laten open staan – de accordeondeur die de leef- van de slaapruimtes onderscheidt. Hoogstwaarschijnlijk is het Reginald zelf, die subtiel de deur open laat waardoor licht zichtbaar is tot op de muren van hun slaapkamer, om toch maar Marjolein uit haar slaap te wekken. Aan de andere kant is het nooit Reginald zelf, zelfs al is het Reginald die de deur openlaat, want hij verplicht steevast de andere huisgenoten die deur te sluiten, en hij maakt geen fouten.Marjolein verlaat het bed en waggelt naar de deur. Het is best mogelijk dat Reginald de dunne klauwmarkeringen van Maurits nog over het hoofd ziet, of er gewoon niet op let, maar als Maurits in het bed geraakt en de immer muitende kat er zijn stempel achterlaat in de vorm van fijne rosse haartjes, dan zullen de poppen wél aan het dansen gaan. Het is dus zaak voor Marjolein om zo snel mogelijk de slaapkamer uit te zijn, voordat Maurits zijn kans schoon ziet en langs haar naar binnen kan schieten.Dat lukt haar wonderwel. Weer iets om van de lijst te schrappen. Volgende taak is het terug verbannen van het fonduestel naar “het kot” en daarna haar Flair Kerstspecial verder uitlezen in de steevast krakende bruine lederen zetel. Ze maakt zich zorgen. Ze maakt zich zorgen over haar zoon Billy, die wellicht nu de strapatsen van zijn vriendin moet verdragen, omdat hij haar niet genoeg had gewaarschuwd voor de bruut die Reginald blijkt te zijn. Ze maakt zich zorgen over Jimmy, die haar al in vertrouwen had genomen en had gezegd dat hij dit echt niet ziet zitten, om die job tot het einde van zijn dagen uit te voeren, een einde dat wat hem betreft wel eens vroeger dan later mag komen. En ze maakt zich zorgen over de staat waarin Reginald zal terugkeren. De periode die aanbreekt is immers die van de dreupels, de flessen cognac die Reginald op ronde zal krijgen als beloning van weer een jaar puik werk – of als onderpand voor het komend jaar, opdat hij zich afdoend van zijn taak zal kwijten – en het drinkgeld waarmee hij zich weer een ferm stuk in de kraag zal drinken. Ze denkt terug aan vroeger, toen ze nog samen met haar ouders en haar zus Zulma Martha en de tweeling Eufrazie en Eulalie de Middenstand in de Lange Steenstraat uitbaatte en feestdagen nog een bron van plezier waren, in plaats van de oorzaak van veel verplichte miserie, jaar in, jaar uit.Eén van haar taken is het uitkiezen van het middagmaal. Haar oog viel op de half met ijs bedekte dozen met macaroni met kaas en ham van Bistro Diner. Bistro Diner is nu al een tijdje van naam veranderd en de houdbaarheidsdatum is bedekt met ijs, maar toch kiest Marjolein de macaroni. Immers, dat wordt toch niet slecht in de diepvries, denkt Marjolein, ook stamt de diepvries uit de jaren zeventig.De voormiddag gaat voorbij. De macaroni staat op de radiatoren te ontdooien – dat scheelt alweer wat tijd in de microgolf. Marjolein zelf houdt het voor deze middag op een boterham met stierenboter en een roerei.

Miguel
5 0

Roos

Hij volgde met zijn vingertoppen de diepe nerven van de eikenhouten tafel. Zijn nagels waren vergeeld, de muis van zijn hand bedekt met levervlekken, de levenslijn in zijn palm onderbroken. Hij had geleefd. Hij vroeg zich even af waar de groef hem naartoe zou leiden, maar hij wist het antwoord al. De enige weg die er was, was de weg terug. Sentimentaliteit was hem niet vreemd. Hij kon dwepen met zijn roemrijke verleden. Ja, dat was toen. Hij streelde met zijn vereelte vinger over de weg van de rand naar niemandsland. Een fijne, netjes gemanicuurde hand greep zijn schouder beet. Of hij zin had in een snelle wip? Ze ratelde haar menu en haar tarieven af als een automaat. Met condoom, zonder. Werd dat tegenwoordig nog gedaan zonder? In zijn tijd werden de beste momenten slechts een enkele keer overschaduwd door een of andere venerische ziekte waar zijn huisarts wel een middeltje tegen had. Of die ene keer toen hij een pak briefjes van honderd op de tafel gooide voor de abortuskliniek. Dat de vrucht die zonder liefde werd gemaakt, zonder wroeging werd afgedreven, was iets waar hij niet langer dan een seconde bleef bij stilstaan.  Hij had geen zin in een snelle wip, maar de kracht der gewoonte deed hem in zijn broekzak graaien. Een pijpbeurt met condoom kon hij nog net betalen. Dan moest hij geen kamer huren, dat kon nog net onder het schamele afdakje waar de cafébazin het leeggoed bewaarde en waar de slijter in het verleden al meer dan eens zijn kwakje in een zakje tussen de flesjes cola moest hebben gevonden. Hij was dat waarschijnlijk al gewoon. Net als Roosje, zijn ex, die jarenlang bij Zara op de Meir had gewerkt totdat dat vuile kankerbeest haar uit de confectie en zijn leven had gerukt.  Roosje had menig koppeltje in innige omhelzing uit het pashokje weten strompelen. Dan wist ze: die zijn verliefd en hebben elkaar passioneel gezoend. Dat volstond, omdat de avond nog veel voor hen in petto had. Maar als eerst de man nonchalant met een truitje uit het pashokje dook en zich er haastig vanaf maakte met een weifelende beweging van het hoofd die zowel ja als nee kon betekenen op de vraag of de maat goed was, wist ze dat de vrouw ongemakkelijk met een papieren zakdoekje het zaad van tussen haar benen aan het deppen was. Pashokjes van Zara: soms kreunen ze van de passie, maar nog vaker van ellende. Wie het thuis niet vond, vond het zeker niet achter de damasten blauwe gordijnen met zilverkleurige ringen die altijd met volle geweld de wereld van de uiterlijke schijn dienden werden ingeschoven. Roosje en hij deden het nooit in de pashokjes van Zara op de Meir. Overal, maar niet daar. Daar had ze een grondige hekel aan. Waarom Roosje bij Zara was blijven werken, had hij nooit begrepen. Het was een komen en gaan van verkoopsters die de Spaanse keten geen warm hart toedroegen en de winkel zagen als hun persoonlijke dressing. Zo koos Lara elke donderdag haar outfit: ze feestte tot in de vroege uurtjes en hing vrijdagmorgen rond tienen de door rook en alcohol doordrongen feestkledij nonchalant bij de retours. Dat de andere verkoopsters geen argwaan koesterden, kon er bij Roosje niet in. Roosje, te goed en te vroeg heengegaan. Lara kon goed pijpen. Dat kon ze wel, maar voor Zara had ze geen respect. Wat haar naam was, en of ze echt zonder condoom pijpte? Dat moest ze echt niet doen. Daar kan je van sterven, weet je wel? Seks kan dodelijk zijn, op den duur. Hij kwam, schokkend. Roos - want zo heette ze - schrok ervan. Dat zo een ouwe vent dat nog met zoveel poeha kon, had ze niet verwacht. Ooit had hij vijf vrouwen aan elke vinger. Dat wist zij niet, maar hij was dat niet vergeten. Dat doet ouderdom met een man. Vroeger zou hij haar de briefjes van honderd naar het hoofd hebben gegooid, maar met de jaren kwam ook de compassie. Roosje zat daar voor iets tussen. Na haar korte en verloren strijd tegen die verdomde kanker, was hij beginnen beseffen hoe broos het leven was. Sindsdien praatte hij ook altijd even met de meisjes. Zo vertelde Roos dat ze een vreselijke jeugd had gehad. Haar moeder had haar op haar zestiende gekregen, een vader was nooit in beeld geweest en de potentiële vaderfiguren die 's morgens om beurten naast de toiletpot pisten, kwamen sneller dan ze bleven. Zij was er gekomen nadat de zoveelste een pak briefjes van honderd op de tafel had gegooid en had geroepen: "Voor de abortuskliniek." Haar moeder had de huur ermee betaald en er een wieg mee gekocht.

Véronique Scheyvaerts
38 2