Zoeken

Strekbeweging

Ik ben best sportief. Altijd geweest, eigenlijk. Toch in de zin van ‘met plezier lichamelijke activiteit beoefenen’. Als tiener deed ik mee aan zwemwedstrijden en op school was ik één van de besten in het lange afstandslopen. Ik deed ook graag grondoefeningen. Toestelturnen was dan weer minder mijn ding. Aan een rek hangen durfde ik nog, maar over een paard of een bok springen was net iets teveel gevraagd. Dat de gymleraar me daarbij maar al te graag een ruggensteuntje gaf, hielp niet echt. Ik wist nooit zeker waarnaar hij grabbelde. Bovendien haatte ik het pakje dat we in de turnles moesten dragen: een donkerblauwe, sponzen onesie met korte mouwen en nog kortere broekspijpen. Zwemmen doe ik nog altijd graag, maar omdat ik allergisch reageer op water (lach niet, het bestaat wel degelijk) komt het er nog zelden van en ga ik liever wandelen. Dit alles om aan te tonen dat ik niets tegen wat beweging heb. Daarom maak ik ook zelf mijn huis schoon.      In het milieu waarin ik verkeer doen ze dat niet. Daar láten ze schoonmaken. Eén van de argumenten die ik daarbij hoor is dat ze dan meer tijd overhouden om iets zinvollers te gaan doen. Zoals sporten. Waarmee ze dus bedoelen: sporten is zinvol maar schoonmaken niet. Schoonmaken, beweren ze ook, leidt tot niets. Akkoord, knik ik dan toegeeflijk, er ontstáát niets. Het is niet hetzelfde als je eigen groenten kweken of een trui breien. Maar wat in hemelsnaam ontstaat er door te gaan joggen, tennissen of fitnessen?      Er is dus sprake van een uiterst eigenaardige redenering. Bij mijn weten betekent sporten: een lichamelijke of mentale activiteit beoefenen waarbij vaardigheid, kracht en inzicht vereist worden. En de strekbeweging bij het ramen lappen, of het zeulen met de stofzuiger, door de knieën gaan en op een laddertje kruipen om stof af te nemen, strijken, tapijten uitkloppen, is dat dan geen lichamelijke activiteit? Is daar geen kracht voor nodig, of inzicht? Echt, het wil er bij mij niet in. Kilometers joggen of fietsen, zomaar, nergens naartoe, of nog erger: gaan fitnessen - is daar meer zingeving mee gemoeid dan wanneer je, ik zeg maar, de vloeren van je boven- én benedenverdieping op één uur dweilt?     Ik wil hier niet beweren dat ik gráág schoonmaak. Maar het zelf doen houdt me fit en met de voeten op de grond. Ondertussen krijg ik ook vaak verhelderende gedachten over het leven. Grootse, filosofische redeneringen zijn er al bij op gang gekomen. Over zin en onzin van theedoeken strijken, over stof dat alsmaar wederkeert, over steeds opnieuw beginnen en mijn eigen vergankelijkheid. Eerlijk, bij sporten heb ik dat nog niet gehad. Dan is het enige wat me bezighoudt: waarom doe ik dit eigenlijk? Hoe lang duurt het nog? Aan wie moet ik hier iets bewijzen? Of: ik zou mijn tijd beter besteden aan ramen lappen, want mijn schoonouders komen op bezoek. Heb ik in een moeite door een buig- én strekbeweging. Ook al leidt het dan tot niets.

ingridvdk
3 0

Dennenappels

Door het voortduwen van de rolstoel veeg ik al na vijftig meter het zweet van mijn voorhoofd. De zon schijnt genadeloos op mijn hoofd. Alsof het in een kachel steekt. We draaien het bos in. Eindelijk schaduw. “Hier is het beter”, zegt ma. “Zeg dat wel”, antwoord ik, opnieuw mijn zakdoek bovenhalend. Ze hoort me vegen en zuchten. "Ge zweet al zeker? Bij mij gaat het nog." "Er liggen gelukkig geen dennenappels op het pad", zegt ze. "Dat rijdt makkelijker.” “Dat is tegen de herfst hè ma”, zeg ik. Het doet me denken aan het woonzorgcentrum uit de tv-serie 'After life'. ‘Autumn leaves’ heet het woonzorgcentrum, of ‘Herfstbladeren’. Voor mensen in de herfst van hun leven. Een naam waar je het niet meteen warm van krijgt. Dat doet de serie wel. Over een man die na het overlijden van zijn vrouw de draad terug probeert op te nemen, maar hier niet meteen in slaagt. Hoe begin je daar ook aan? Daarbij komt dat zijn vader in het WZC een op voorhand verloren gevecht tegen dementie voert. Je kan de reeks vertalen als 'Na het leven'. Of misschien wel 'Het tweede leven'. Wist je dat je inderdaad twee levens hebt? Het tweede begint op het moment als je beseft dat je er maar één hebt. “Vroeger gingen we in het bos altijd dennenappels rapen”, vertel ik ondertussen op het wandelpad. “Om de stoof aan te maken.” “Ja, we hebben wat dennenappels geraapt, maar dat zult gij niet meer weten. Wij waren nog klein. Die waren voor de Leuvense stoof in de keuken.”Ma zit af en toe een generatie verder terug in de tijd. De Leuvense stoof stond bij haar ouders. Wij hadden een kachel in de woonkamer. Toch vertellen we graag over vroeger. Je moet het warm houden, dat geheugen.  

Rudi Lavreysen
7 0

Een bijzonder seizoen

"De buurman deed dierengeluiden na", zeg ik. Mijn vrouw kijkt me aan alsof ik een zonnesteek heb en begin te hallucineren. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Het is al behoorlijk warm. "Nee, echt, dierengeluiden. Vogels. Ik passeerde er toen ik naar de bakker ging. Het ging van roekoekoe en oehoeh. Wacht, er zat ook een leeuw bij denk ik, want hij deed nog van: wroooww. Daarna opnieuw hetzelfde." "Ssst", zegt ze. "Het raam staat open." "Ja, bij de buurman dus ook." "Welke buurman was het?" "Een paar huizen verder. Het kwam van de bovenverdieping. Ik dacht: hij heeft zijn kleinkind op bezoek. Maar dan hoor je een reactie van het kleinkind. Een gegiechel." "Niet alle kinderen zijn hetzelfde. Misschien lacht zijn kleinkind niet zo luid." "Nee, maar in de tijd dat ik er stond, heb ik alleen de buurman gehoord." "Hoe lang heb je er dan gestaan?" "Ik heb even gedaan alsof mijn veter los was. Daarna heb ik die effectief losgemaakt en langzaam mijn schoen gebonden. En een paar keer mijn rug gestrekt." "Misschien was hij aan het oefenen voor iets", zegt mijn vrouw tenslotte. Je hebt er het raden naar, wat mensen doen. Ik heb er op zich niks mee te maken. Het is zomer, dan hoor je vanalles met die openstaande ramen. Het doet me denken aan een zin uit Hotel New Hampshire van John Irving. 'Keep passing the open windows.' 'Blijf de openstaande ramen passeren.' De familieleden in het boek zeggen het tegen elkaar als iemand problemen heeft, omwille van een tragisch voorval met een openstaand raam. Misschien moet ik nog eens een John Irving boek lezen, bedenk ik me. Het is vakantie voor iets. Goed idee. Dat allemaal dankzij de dierengeluiden van de buurman. Wat is het toch een bijzonder seizoen, de zomer.  

Rudi Lavreysen
8 0

15 zijn.

            Zijn denken, zijn schrijven, zijn drang naar de onbeschaamdheid van het leven werden beïnvloed door ‘De Verkeerde Minnaar’ van Mireille Cottenjé en ‘De Schaamte Voorbij’ geschreven door Anja Meulenbelt. De eerste auteur maakte een diepe indruk op hem en Meulenbelt vond hij uiteindelijk een conformistische trut, al bleef dat boek op hem kleven. De dames zouden hem doen geloven in vrijheid van liefde en seks en de twee titels zouden zeker voorgoed zijn onvermurwbaar militantisme onder zijn huid graveren en hem in een onuitputtelijk streven naar wat later totaal onmogelijk zou blijken, het goede in de wereld en in de maatschappij te betrachten. Wat goed is, zal nooit kunnen zegevieren maar hij beloofde er iedere dag het beste van te maken, voor zichzelf – niet uit eigenbelang maar sinds zijn jeugd leeft hij met het gebrokene en daarom probeerde hij zijn eigen leven en dat van anderen te herstellen -, en voor de ander. Leven in continu herstel levert misschien niet veel op maar hij zou met niemand ruilen. Deze twee boeken waren zijn eerste pornoboeken en hoewel de ‘Happy Hooker’ van Xaviera Hollander ook in de boekenkast stond, hadden Cottenjé en Meulenbelt de meeste invloed op hem. In pornoboekjes ergerde hij zich overigens aan de spelfouten in de teksten. Porno was daarmee zo banaal, zo ordinair, zo seventies. Vriendschap in porno bracht verbondenheid op een totaal ander niveau, dacht hij. De camaraderie die zich uitte in seks vond hij verbluffend en origineel. Het voelde goed aan. Alsof het zo moest zijn. Hij kende de boeken van Michel Foucault nog niet maar onbewust werden de kiemen gelegd voor zijn latere bedenkingen. Porno had zich niet alleen genesteld in zijn lijf maar ook in zijn hele bestaan en zijn gedachtegang.             Daarom geloofde hij in magie. Hij geloofde dat mensen die elkaar niet kenden op een of andere manier met elkaar in verbinding stonden, dat bepaalde mensen elkaar moesten ontmoeten, niet zozeer voor seks of voor liefde maar omdat een of ander noodlot hen naar die ontmoeting dreef om zelf vooruit te geraken in het leven. Soms moesten mensen elkaar gewoon een tijdje ontmoeten en dan weer solo verder gaan.             Hij schreef in schriftjes met lijntjes, met grote en kleine ruitjes, op losse bladen en in kantlijnen van schoolboeken. Alleen hij kende het geheim achter vertellen. De vragen waarop hij antwoorden zocht waren geen echte vragen. Ze waren een aanzet om te denken en op te merken hoezeer mensen naast elkaar konden leven, hoe mensen elkaar de mond dichtsnoerden, hoe mensen het niet zo nauw met elkaar namen, hoe mensen niet bereid waren om toegevingen te doen, laat staan compromissen te maken. Hij schreef hoe hij zag hoe tijden veranderden, hoe, zonder het te merken, de jaren achter hem kwamen te liggen. Wat wist hij over wat hij vandaag deed waar het hem later zou brengen. Mensen voelden de verzuchtingen van hun eigen levenservaringen in hun eigen nek niet meer. En uiteindelijk zouden het diezelfde mensen zijn die er ook in zouden slagen hem het zwijgen op te leggen.             Tot zijn geheim barstte.

Erwin Abbeloos
7 0

16 zijn

Een tekst is nooit af. Een tekst is zoals in het leven, zoals mijn leven, dacht hij. ‘Zijn’: de tekst is, de tekst staat er (maar hij is nog niet af). ‘Hebben’: je hebt de tekst in handen, je hebt de tekst van links naar rechts, van rechts naar links, van boven naar onder en terug geschreven – maar hij is nog niet af; bezitten is niet zo belangrijk in het leven. ‘Worden’: de tekst is zoals jij: in wording. Dat was zijn belofte daar onder ede in zijn slaapkamer: altijd worden. Zijn en hebben zijn volstrekt onbelangrijk in het leven.             Hij trok als een bezetene aan zijn sigaret, alsof het zijn laatste genot op aarde was en hij het aardse ging ruilen voor het hiernamaals. Hij voelde een lichte erectie opkomen. In gedachten rookte hij sigaretten met sportieve mannen gekleed in korte sportshorts. Seks en sigaretten gingen voor hem altijd samen. De rook stapelde zich in zijn mond op en hij blies meteen alles weer uit. ‘Nooit de rook aan je longen laten komen,’ maande zij hem aan en hij rookte verder.             Ze had de sigaretten, ze had het allemaal: een platenspeler met ingebouwde cassettespeler en radio, honderden 45 toeren platen mét alle singles van ABBA, Gerard Lenorman en twee versies van ‘Patrick mon chéri’. Ze had ouders die amper thuis waren en ze had een beroemde schoonbroer die de sigaretten leverde. Ze had een bromfiets waarop hij niet mocht rijden, hij had een tweedehands meisjesplooifiets. Ze had een grote labrador, hij had een poedel. Ze kon zwemmen, hij bleef aan de rand staan met een zwemband rond zijn heupen en twee meisjesachtige vrienden erbij. Ze had twee zussen die het huis uit waren, hij had een afwezige familie. Voor haar verjaardag kreeg ze een huis, hij deelde zijn kamer met zijn broer. Ze had onafhankelijkheid, hij had eenzaamheid.             Ze trok hard aan het laatste stukje sigaret. Ze draaide een beetje in slow motion met haar hoofd alsof ze door te veel nicotine flauw ging vallen. Ze namen afscheid. Hij bleef vertwijfeld achter en hoopte dat het ooit allemaal beter zou worden. Hij had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld.

Erwin Abbeloos
8 1

17 zijn.

            Hij keek uit naar de liefde, hij verlangde naar seks, naar geld, naar een carrière in de muziek of in de literatuur. Hij keek er naar uit om vrienden en vriendinnen te hebben, met honderden zullen ze zijn, dacht hij. Hij keek uit naar een vriendje. Een knappe, sterke en geile man. Hij wou zelf een knappe, verzorgde man zijn en die ook nog eens goed met woorden en oneliners overweg kon. Hij wou zingen, hij wou dansen. Hij wou schrijven. Hij wou een groot huis of een modern appartement in het midden van de stad. Met veel ramen.             Maar wat is toekomst als je 17 bent. Hij moest nadenken over wat hij later wou worden. Hij was altijd meer bezig met wie te worden dan met wie of wat te zijn. Hij was moe. Uitgeput. De school wou alles, elke vezel, elke ader, elk beender en elke gedachtegang. Alles. Hij voelde zich vernietigd door de school en door zichzelf. Ik weet wie ik ben maar waarom moet ik iets zijn, dacht hij.             Hij wou zijn eerste fouten maken, met rust gelaten worden en zijn generatie op de straatstenen, onder de lakens en aan de toog van een bruin café aftekenen om later zonder spijt te kunnen zeggen: wat was het goed. Hij wou bochten maken, muren doorbreken, de schaamte voorbij. Hij wou aan de andere kant zijn, los van God.             ‘Ik lees op je informatiefiche dat je toneel of dans wil doen,’ zei de vrouw op een zuur toontje terwijl ze met een middelvinger een tikje aan haar scheve bril gaf. Haar verpletterend streng voorkomen benadrukte in haar gelaat nog meer de stijfheid van haar functie als PMS-psychologe. Ze liet een zuinig misnoegend ‘hum hum’ vallen en gooide ostentatief het briefje dat hij vorige avond zorgvuldig en met alle hoop van zijn bestaan had ingevuld. ‘Wel, jongeman, wat heb je hier op te zeggen?’ Haar armen hingen als gekruiste degens over haar bolle borsten. Hij snoof zweet- en maandstondengeur. ‘Ik weet het niet, mevrouw’ zei hij en boog zich wat achterover. De vrouw hinnikte als een lomp boerenpaard. ‘Maar jongen toch’, lachte ze zijn toekomst weg. De geur van nylon vermengd met zweet hing als een donderwolk over hun conversatie. De stank was niet meer te harden. Zij bepaalde zijn richting, zij bepaalde zijn leven, een leven nu voorgoed gekleurd door stank.             Hij verliet het klaslokaal. ‘Zeg tegen, laat eens kijken... Jan Smeyers dat hij mag binnenkomen’. Ze keek hem niet meer aan, hij was nog slechts het hoopvol foldertje dat een waardeloos papiertje werd en dat ze uiteindelijk in vier scheurde en dopte in haar lege kop koffie.             Misbegrepen fietste hij terug naar huis. Schouders recht, borstkas vooruit. In nog geen vijf minuten had hij zin aan zijn eigen leven gegeven. Het zou zijn geheim zijn. Hij zou zwijgen en hij zou in het leven enkel vrouwen toelaten die bij het voorbij wandelen een discreet wolkje parfum achterlieten.

Erwin Abbeloos
10 0

Oh my god, zegt ze

Voorwerpen hebben de gave om te spreken. Ze kunnen ons iets zeggen. Jeff Tweedy heeft het in een van zijn songs over ‘the ashtray says you were up all night’. De volle asbak zegt hem dat zijn moeder de hele nacht op was. We maken op een doordeweekse dag een wandeling in een gehucht van een naburig dorp. De kerk, de lagere school en café Welkom op de hoek. Alles vlak bij elkaar. La Flandre profonde. De openstaande ramen, de vlaggetjes op de speelplaats en het gejoel van de kinderen zeggen me ook zonder een blik op de kalender dat het schooljaar op zijn laatste benen loopt. Een meisje hangt uit een van de openstaande schoolramen en roept iets naar ons. We zijn te ver om het te kunnen verstaan. “Meneer, raapt u mijn pop even op alsjeblieft”, herhaalt ze. Dat meen ik alleszins te begrijpen. “Is je pop gevallen?”, vraag ik. Het meisje kijkt me vanuit de hoge ramen glimlachend aan. Het gebouw zegt me dat de school er al heel wat decennia staat. “Och, het is geen pop”, zeg ik als ik het speelgoed in het hoge gras zie liggen. Het is een soort van bord met nopjes. “Nee, het is geen pop maar een pop it”, lacht ze. “Oei, dat ken ik niet”, antwoord ik. Wat niet helemaal klopt, want jongere collega’s hebben er iets over verteld. Dat het een hebbeding is voor kinderen. Ik overhandig het speelgoed, het meisje zegt ‘dankjewel’ en verdwijnt uit ons zicht. Ik hoor dat ze lachend ‘Oh my god’ tegen haar klasgenoten zegt. In de ogen van kinderen zijn we wellicht stokoud. Het speelgoed zegt me hetzelfde. Oh my god. Hoe bestaat het? Dat iemand een pop it niet herkent als die in het gras ligt? Wie zal het zeggen?  

Rudi Lavreysen
6 0

Ma chanson préférée

Zal ik dit weerzien aankunnen? Resoluut stap ik het druk bezette terras op.  Wij zijn zoveel ouder en hebben niet afgesproken waaraan we elkaar kunnen herkennen. Discreet loop ik voorbij de tafeltjes. Iemand streelt mij in de nek. “Ludwig?”“Mady!”Lichtgrijsblauwe ogen kijken dwars door mij heen.“De enige man op de wereld met zulke groene ogen. Hoe dikwijls ben ik daar in verdronken?”Wij omhelzen elkaar. Fijne naaldhakken maken haar bijna zo groot als ik.Zodra wij  een drankje besteld hebben,  vraagt ze:  “Vertel, wat spook jij uit tegenwoordig?”“Je weet dat ik altijd goed was in talen. Ik werk als tolk voor de Europese Gemeenschap.”Ze glimlacht meewarig,  gaat er verder niet  op in en steekt van wal over haar topjob in de hotelbusiness.Waar is de stralende lach van mijn Mady,  die in de plenzende regen rode kruisstickers verkocht? Zij aan de ene, ik aan de andere kant van de verkeerslichten. “Ach, Ludwigje, ik die vliegangst had, nu ken ik de luchthavens van Tokio, Dubai en Parijs als mijn broekzak. Niet dat ik graag broeken draag, maar in het Waldorf Astoria van New York zwaai ík wel de plak.”Ik wil weten of ze een aardige man leerde kennen, of ze kinderen heeft, hoe die heten? Woont ze in een gezellige buurt, sport ze nog, weet  ze welke films we samen zagen?Niets van dat, wel alles over haar geliefde sterrenrestaurants,  toplounges en luxe boetieks, die ze, ‘thank god’,  nog heeft kunnen bezoeken in de korte tijd dat ze hier verbleef.Ze vraagt niet hoe het mij vergaat, maar stelt vast dat ik in blakende gezondheid verkeer en zonder twijfel  elke dag mijn lijntjes trek in het stedelijk zwembad,  tenzij ik mijn eigen ‘private pool’ bezit?Ik voel mij warempel opgelucht wanneer ze gehaast opstapt, haar vliegtuig vertrekt straks.“Bye, green eyes. Pas goed op jezelf.”“Daaaag.”Flarden van het oude deuntje van Isabelle Aubret schieten mij door het hoofd.  Het werd mijn lijflied nadat ik vijftien jaar geleden afscheid nam van  Mady. “Un premier amour ne s’oublie jamais … leur premier amour était si fort“.  Aubret won er in 1962 het Eurovisiesongfestival mee. In de opgelegde luttele minuten verhaalde ze het allemaal:  waar ben jij gebleven, wat heb jij met je leven gedaan zonder mij?Nu ik eindelijk het antwoord ken, is de tijd rijp om een andere ‘hymne à l’amour’ uit te kiezen, excuse-moi, Isabelle.  

Vic de Bourg
31 1

Mens, erger me niet...

Ik grommel graag. Van ergernis naar ergernis begeef ik me door het wonderlijke doch kleinmenselijke aardse bestaan. Ik deed het als kind en zette het later dapper verder. Zou het ooit stoppen? dacht ik wel eens. Maar ik doe het nog steeds. Ik wijt het aan de omstandigheden die bondig om reactie vragen waarna mijn humeur even snel weer opheldert. De jogger die met zwaaiende armbewegingen langs mij heen rent en me stil doet staan, wanneer er uit de tegenovergestelde richting een jonge vrouw met haar peuter in de buggy aankomt. Mijn grom is sneller dan mijn gezond verstand. Ze zijn gelukkig wel van voorbijrazende aard, de jogger en de grom welteverstaan. Die jonge vrouw heeft niets door. Ze is druk bezig haar smartphone te bespelen. De peuter zeurt en waagt zich aan gymnastiek vanachter die buggygordel. Nog even en het lukt hem; eruit klimmen of vallen? Wat is hier de bedoeling van? ’s Avonds de builen op z’n hoofdje tellen? Toch wandel ik, haar in stilte de les lezend, voorbij. Op allerlei manieren wordt mijn ergernis gewekt. Het zal me maar overkomen: lezen in een artikel, dat het heeft over de mensen dat de regels aan hun laars lappen, nog wel in het zogenaamde betere dagblad. Geheid grijp ik naar mijn smartphone om de redactie eens te vertellen wat ik ervan denk, hardop beter wetend ‘hoe ben jíj door die selectieprocedure geraakt?’ Maar voor ik het verzend, is de lucht weer geklaard. De collectieve verwendheid van het bestaan, kan me ook – spreekwoordelijk – tegen het plafond krijgen. Ik ben toch niet verplicht om regenweer slecht te vinden? Is een flinke windstoot een spelbreker in mijn plannen? Moet ik echt weer luisteren naar het geklaag van deze of andere wandelaar die de mooie natuur moet missen omwille van… natuurelementen? Ga toch wat anders doen, denk ik en nestel me in de zetel met mijn dikke Outlander, blij met de honderden nog ongelezen bladzijden. Bij de vraag “Alles goed met jou?” verstom ik, bijna het puntje van mijn tong afbijtend om niet al te grof te worden. Toch antwoord ik zelfs dan, vind ik zelf, nog beleefd: “Niet alles, maar bij wie wel?” Me verantwoorden over mijn toestand is vermoeiender. Ergernis, als een stouteheersbeestje dat over mijn huid loopt en kriebelt. Zijn stipjes lichten vervaarlijk op. Voor ik als een gek begin te krabben adem ik diep in en uit. Enkel wanneer de stipjes blijven oplichten, waag ik me al eens aan een duidelijke taaltuiting. Zeker als het over ‘mijn zoveel vrije tijd’ gaat. “Ruilen met mij?” heb ik al meer dan eens gevraagd. De verstomming van die andere is dan een cadeau. Doch weegt zelfs die irritatie nu lichter. De dag zit vol potentiële ergernissen en hoe sneller ik er lucht aan geef, hoe beter ik me voel, wetende dat het enkel dat moment is. ’s Avonds leg ik me moe maar tevreden neer, me verheugend op de dag van morgen, vol mogelijkheden om mijn eigen kleinmenselijkheid te verdoezelen met grommelen over die van anderen. Mens, erger me wel. Ik houd van u. AMK.

Anemos
14 2

Een vakantiegewoonte

Het is een verraderlijk ding. De gewoonte. Een beetje zoals je trouwe schoenen die je niet wil wegdoen, maar er op de duur toch natte voeten in krijgt. Zo hebben we de gewoonte om bij de Parijse terrastafels te gaan zitten. Tot we onlangs voorbij een ander terras met dezelfde tafelsoort wandelden, maar hier met kleurrijke stoelen. "Zullen we hier eens gaan zitten?", vroeg mijn vrouw. Ik moest me zowaar vasthouden aan een van de hippe stoelen. Die vraag had ik niet verwacht. Een inbreuk op mijn gewoonte, weet u wel. Maar ik was bereid om het risico te nemen. In de zaak weerklonk een Spaans deuntje. Er viel ook een zuiderse geur waar te nemen. Die kwam, zo zag ik aan de rookwolken, van de aanpalende shishabar. Ik ben geen kenner, maar het is vooral waterpijproken (als dat al een werkwoord is) dat de jonge mensen daar doen. Je moet er wellicht niet naartoe voor een Westmalle Tripel. De jongelui liggen er in zeer lage loungezetels. Ik zou moeite hebben om er uit te geraken, zelfs zonder een waterpijp gerookt te hebben. "Stoort het niet, die geuren?", vroeg ik aan de barman die onze drankjes deskundig serveerde. "Dat ligt eraan, hoe de wind staat. Soms zijn het ook aangename geuren", vertelde hij. Er was iets van. Met de zoete geuren en het Spaans muziekje bekroop me een licht vakantiegevoel. Ik heb dan de gewoonte om mijn schoenen uit te trekken. Het zal wel iets uit mijn kindertijd zijn, toen ik in de vakantie altijd blootsvoets rondliep. “Onze Rudi loopt weer berrevoets”, hoor ik moeder nog zeggen. Ik had mijn linkerschoen amper uit of mijn vrouw stootte me aan. "Zeg, hier toch niet." "Dat is mijn vakantiegewoonte", zei ik. "En bovendien, met die waterpijpgeuren merken ze daar toch niets van."  

Rudi Lavreysen
5 1

Lui & Hoogbegaafd

Jij bent niet hoogbegaafd Slechts door anderen belaagd  Bij mirages aangemeerd, gulzig met wanen ingesmeerd  Met woorden in formatie, in galop, in combinatie,  't is als een tut aan u geblogd verloochend zelfgenot Met een inhoud, om van te zuigen,reeds content,zijn uw gedachtennu al aan het buigen uw zelfperceptie is een waanen 't weerspiegelt als een zwaanjij bent anders, jij bent niet lui,jij bent speciaal, het is geen bui "ik heb de waarheid neergeschrevenin een boek, vol met al je deugdenverpakt in één groot en lekker leugen" ook al ben je werkelijk een leekde wijsheid past u als een kleed en ge hebt het.. ..uzelf aangepocht 't is als een goed.. aan u verkochtmaar in de realiteit,slechts vergeleken met een geitzelfingenomen en bekoren,'t hangt als een stuk vuil aan uw muilge zoekt betere oorden... in aangename woordenen dat is waar de werkelijkheid.. ..u.. echter heeft verlorener is geen quick fix,bekwaamheid kweken is niet niks laat uzelf niets meer voorliegen, stop met dat zelfbedriegen verwerk uw niet-verdiende vreugde, verwen u zo nodig....met verdriet erken uw eigen kwalen, toch.. vereer ze.. niet Verkies waarheid boven wonder,ook al brengt het soms gedonderecht genot, dat kan niet zonder bekeer tot kritische reflectie, keten woorden aan dissectie,inspectie en correctie, Behoedt u voor intentie, vrijwillige inertie, geloof niet blinds,noch onbezonnenin een ander... zijn directie beter is 't leven soms even een gedrocht dan.. voor altijd... ver- gezocht.   Liefst,uw zelfbewuste toekomst  

Kakofoon
74 0

Gastenboek

‘D´accord’, hoor ik mijn man zeggen, ‘sept heures trente.’ Hij steekt zijn gsm terug in de zak van zijn regenjas. ‘Gelukt’, zegt hij opgetogen, ‘net een tafeltje gereserveerd.’ We zitten in Rochefort op een terras en tersluiks kijk ik op mijn horloge. Zes uur. Geweldig. Dat betekent nog anderhalf uur honger en kou lijden. ‘En wat nu’, vraag ik beschuldigend, ‘nóg maar eens wat wandelen of hier tegenover de kerk in?’ Het wordt de kerk.  Slecht gehumeurd loop ik tot bij het altaar, bekijk vluchtig de mozaïeken op de vloer en maak dan rechtsomkeer. Op een houten pupiter vlakbij de uitgang ligt een opengeslagen gastenboek. Gastenboeken oefenen een enorme aantrekkingskracht op mij uit. Niet dat ik de drang voel er zelf iets in te schrijven, maar ze prikkelen mijn nieuwsgierigheid danig. Iemand geeft zich bloot, legt vast wat hij denkt of voelt en deelt dit met de rest van de mensheid. Ook met mij. En kunnen onderduiken in het privéleven van iemand anders is iets waaraan ik slecht kan weerstaan.      Op de linker bladzijde staat een tekst, ondertekend door een vrouw. Haar ronde, regelmatige handschrift doet me vermoeden dat hier een intelligente, evenwichtige vrouw aan het woord is en geïnteresseerd ik begin te lezen.     Als eerste looft ze de mozaïeken. Goede inleiding, knik ik waarderend. Daarna bedankt ze God: …voor Uw bemoeienissen in mijn leven en voor de mooie vrouw die ik nu ben. Zonder U was het nooit allemaal goed gekomen. Verschillende gedachten schieten door mijn hoofd. Welke vrouw beschrijft zichzelf nu als mooi? Of nee, dit gaat niet over haar uiterlijk. Maar dan nog… En wat zou er goed gekomen zijn? Haar huwelijk? Een verslaving? Heeft ze een ongeval gehad, haar gezicht verbrand? Verdorie, had ze nu niet wat specifieker kunnen zijn? Goh, te denken dat alleen met Gods hulp alles goed gekomen is. Ik had haar verstandiger verwacht, met dat handschrift. Volwassener. Of heeft ze echt zulk een diep geloof?     Ik heb alles om gelukkig te zijn, schrijft ze verderop, alleen, voor één klein dingetje heb ik nog wat hulp nodig. Maria, van U misschien, want God heeft al genoeg gedaan. Maria, zou U ervoor kunnen zorgen dat mijn zoon stopt met roken? Dan is mijn leven perfect. Dank U wel en ik houd heel veel van U. Glimlachend maar ook een beetje jaloers loop ik met mijn handen diep in mijn jaszakken naar buiten. Ik zou willen dat ik zo was. Mezelf mooi vinden, mijn leven in Gods hand leggen en simpelweg Maria´s hulp inroepen om de mannen in mijn leven te laten doen wat ik wil. Ik zou al lang lekker warm in een restaurant hebben gezeten.

ingridvdk
12 1

Stationsgesprek

Het is een bloedhete dag en ik ben redelijk vroeg aan het station van het naburige dorp. Onze jongste arriveert er met de trein, wegens geen aansluiting naar ons stadje. Het terras aan de achterzijde van het stationsgebouw ligt voor een groot stuk in de schaduw. Ik heb graag zon, maar een hele dag bakken en braden is aan mij niet besteed. Ik ben dan als een lasagne in een hete oven. Als hij begint te pruttelen, moet je hem eruit halen. Ik heb nog een kwartier. Aan mijn linkse kant zijn twee oudere dames in gesprek met de eigenaar. Dat het warm is en dat het bij de coiffeuse onder de droogkap nog warmer is. De geur van hun haarlak is herkenbaar. Ik zie de bruine bus met de witte dop thuis nog in de kast staan. Aan mijn rechtse zijde zit een grote man met een zomerhoed. "Ik ben zjust in de schaduw gaan zitten", spreekt hij met het smakelijke accent van ons naburig dorp. "Ik hem ne nieuwe vélo gekocht”, gaat hij meteen verder, alsof we oude bekenden zijn. Hij wijst naar de driewieler tegenover ons, vastgebonden aan de lantaarnpaal. "Drie ruggenwervels gebroken", zegt hij. Er gaat meteen een rilling over mijn rug. Hij vertelt over zijn zwaar ongeval en dat een gewone fiets moeilijk is om op en af te stappen. Het is zijn evenwicht waar het nu aan schort. "Ik verschoot van de prijs. Daar kon ik hem niet voor laten staan. Rij hem maar naar buiten, zei de man van de Kringloopwinkel tegen mij. Ik ga eens zien of ik hem thuis krijg”, zegt hij, waarna hij zijn glas uitdrinkt. Hij maakt het slot los en stapt voorzichtig op zijn fiets. Het gaat hem goed af. Ik zwaai nog even. Alsof we oude bekenden zijn.

Rudi Lavreysen
21 0

Narcissus 2.0

Zijn wijsvinger tapte onophoudelijk op de F5-toets voor schermverversing. Waar blijven die duimpjes nou, vroeg hij zich af. Zo slecht is dit verhaal toch niet? De gehele week had hij de confrontatie met alles en iedereen opgezocht. De resultaten schreef hij minutieus op in zijn zakagenda. Het gebekvecht met de buschauffeur vanochtend spande de kroon tot dusver. Een mens moet toch ongestoord kunnen ontbijten met de voeten op de tegenoverliggende bank? De Romeinen aten ook liggend. Om het drama wat aan te wakkeren had hij de chauffeur een blauw oog geslagen. Een goed verhaal bevat nu eenmaal conflict. Waargebeurd was noodzaak, geen excuus. Uitdieping van de personages was overbodig. In dit verhaal van 250 woorden was het niet nodig om hem als protagonist te beschrijven als blonde, blauwogige gespierde jongeling met kuiltjes in zijn lach en irissen die elk vrouwenhart binnen één seconde tot defibrillatiebehoefte zouden noden. Ach, kwaad kan het ook niet, bedacht hij zich en krabbelde zijn uiterlijk met enige overdrijvingen op het papier. Zijn gefotoshopte profielavatar stond model op het scherm van zijn mobiel. Vergenoegd krabde hij ongemerkt enkele puisten open in zijn nek. Nu nog een plot. Hij walgde tijdens zijn YouTube-research van de vele vloggers met hun “overrated lives”. Ze waren inhoudsloze nummers, wannabees. Hij was avontuur met een persoonlijkheid! Zijn ogen knipperden, vechtend tegen zijn slaap. Uren surfte hij door zijn verhalenpagina’s op jacht naar likes en volgers; zijn welverdiende vloed van waardering. Eenzaam verdronk hij in oververmoeidheid, maar het verhaal werd postuum een wereldhit.

Erik van der Velden
10 1

Foxy Foxtrot

Na een wandeling in een dorp dat niet het onze is, belanden we op een terras. Vooral om van mijn gezeur af te zijn. In de laatste kilometer heb ik tien keer gezegd dat ik dorst heb. Nadat de kastelein onze drankjes heeft geserveerd, houdt hij halt bij de man aan de tafel naast ons. 'Heb je het gehoord van José?', fluistert hij. "Speelden jullie ooit Chinees fluisteren?", vraag ik aan mijn vrouw. "De eerste fluisterde een zin in het oor van de tweede en zo ging het de hele klas door. De laatste zin was altijd anders." "Dat ken ik", zegt mijn vrouw. "Zo gaat het ook met geroddel. Als een gerucht rondgaat, wordt het alsmaar erger. Al heb ik nooit geweten waarom het spel ‘Chinees fluisteren’ noemt.” "Dat weet ik ook niet. Ik was als klein manneke gek op het liedje Foxy Foxtrot van Nico Haak. Mijn meter hield er ook van. Dan zongen we het samen en deed ik allerlei gekke danspasjes." "Je had het over Chinees fluisteren", zegt mijn vrouw. "Juist, ik mocht een keer beginnen met het spel en ik fluisterde een zin uit dat liedje. 'Oh Foxy Foxtrot met je elastieken benen.' De meester deed ook mee. Hij zat laatste. Weet je wat de voorlaatste hem in het oor fluisterde? 'Fons heeft drie plastieken tenen.' Geweldig toch." “Ken je trouwens het laatste stukje van Foxy Foxtrot? Wacht, ik zing het even.” “Doe maar niet”, zegt mijn vrouw. Ik zing het stilletjes. ‘Ik hoop nog één ding te beleven: dat ik de honderd nog eens haal. Dan zal het dansen van zo'n foxtrot niet zo een-twee-drie meer gaan. Maar dan dans ik wel een Engels walsje met mijn eigen Sjaan.’ “Nico Haak”, zegt de cafébaas, die me toch hoorde zingen. “Zo maken ze niet meer”.

Rudi Lavreysen
11 1

Alstgodblieft

Elke tuin in onze straat werd omsloten door hoge hagen, onderbroken door een laag wit muurtje waardoor buren met elkaar contact konden zoeken. Mijn moeder vertelde me dat ik als kind niet snel genoeg kon groeien om over dat muurtje te kijken, naar de tuinen van de buren. Af en toe nam ze me op de arm, waardoor ik binnenkeek in een tuin waar mensen wel een hondje hadden. Huilend moest ze me terug naar binnen sleuren. Ik herinner me vooral de bejaarde buurvrouw, Marie-Louise, waarmee mijn moeder dagelijks een praatje sloeg. Bijna elke zin die de buurvrouw uitsprak eindigde met ‘Alstgodblieft’. Als god ’t blieft. Eerst dacht ik dat god een raar soort geblaf produceerde. Blaffen. Blieffen. Ze zei het altijd zacht, alsof de het woord in wolken gewikkeld was. Dan dacht ik dat het een magische spreuk was. ‘En dan gaan we naar de zee, alstgodblieft’. Vaak zat ik in mijn kamertje ’s avond en liet ik het woord in mijn mond rollen. Soms met gevouwen handen. ‘Ik wil graag de nieuwe barbiepop, alstgodblieft’‘Kan je een nieuw badpak met roze bloemen voor me regelen, alstgodblieft?’ Die ‘godblieft’ leek niet naar mij te luisteren. Marie-Louise vertrok twee maand later naar zee en ik bleef wat verweesd achter. Waar bleven mijn nieuwe badpak en barbiepop? Op een dag, wanneer het duidelijk werd dat mijn barbie en badpak ergens vast moesten zitten in de wolken van godblieft, ging ik verhaal halen bij mijn moeder. ‘Alstgodblieft wil eigenlijk zeggen ‘als God het belieft’, als God het wil’. Niet begrijpend vroeg ik of ze echt alles aan God vroeg, die buurvrouw, en of God wel echt bestond, want lief lijkt hij niet echt te zijn als ik zo aan mijn barbie en badpak dacht. ‘Het wil gewoon zeggen… Welja, we zien wel, meer niet’, antwoordde mijn moeder. Vanaf die dag luisterde ik nooit meer naar hun gesprekken.

Jolien Van de Velde
87 1

Verdacht veel vakantie

Eerlijk? Echt onaangenaam zijn ze niet, die eerste dagen werkloosheid. Ja, de postbode brengt nog wel je C4 per aangetekende zending, maar daarmee is ook een pagina definitief omgeslagen. De ontgoocheling raakt stilaan verbeten, de klap verwerkt en met het veel te langzaam ontwakende lentezonnetje lijkt deze periode verdacht veel op vakantie. Met mijn eerste portie herwonnen energie begin ik thuis een grote schoonmaak. Alles wat me ook maar enigszins aan mijn oude werkgever, de spoorwegen, doet denken, moet onder mijn ogen uit. De cursussen, waar ik me het afgelopen halfjaar een ticket op werkzekerheid tot aan mijn pensioen mee had willen bezorgen, gaan de kelder in. Alle administratieve rompslomp is gearchiveerd en elke stofpluk die ik verwijder lijkt me een extra energieshot te geven waar geen Rode Stier tegenop kan. In de keuken moeten cola, chocolade en chips plaats maken voor gezonder spul. OK, de afgelopen weken waren héél stresserend en dan durft de Bourgondiër in mij al eens om verzadiging vragen, neen sméken, maar vanaf nu wordt het anders. Ik wil me herpakken! Dus laad ik in de supermarkt mijn winkelkarretje vol met versgeperst sinaasappelsap, magere yoghurt, rauwe groenten en méér van dat lekkers met NutriScore A of B. “Kan het zijn dat uw kaart leeg is?” de caissière kijkt me van achter haar mondmasker vragend aan. “Ah, ja, dat kan,” flap ik er quasi nonchalant uit, maar ik besef plots dat al mijn maaltijdcheques opgesoupeerd zijn en er de komende maand of maanden geen bedrag op mijn kaart bijgestort zal worden. Ik neem snel mijn bankkaart en besef dat ik ook mijn aankopen in de supermarkt voortaan zal moeten betalen van de som die ik van de RVA uitgekeerd krijg. Een bedrag dat naarmate ik werkloosheidsanciënniteit verwerf, alleen maar kleiner zal worden. En plots bezorgt dat ontslag me toch weer een pijnscheut. Eén blik op dat kassaticket en mijn vakantiegevoel is helemaal over.

Paul Dewilde
4 0