Zoeken

Kamperen

Het komt weer op televisie, het veel gewaardeerde programma dat voor veel mensen ook een guilty pleasure is, “We zijn er bijna”. Over de senioren die in een groepsreis door een bepaald land in Europa trekken. Ik moet zeggen, ik vind het ook altijd weer geweldig om naar te kijken. In de jaren dat mijn maatje en ik nog niet naar de Ardennen gingen maar diverse campings in Europa aandeden, zagen we ook regelmatig deze groepen kampeerders komen en gaan. Het begon natuurlijk al met de kwartiermakers, de reisleiders. Een kwiek echtpaar, zelfverzekerd, met een goed onderhouden kampeermiddel, vaak een grote caravan en een dito auto. Hij in een polo met de kraag omhoog, zij met een zijden sjaaltje. En natuurlijk gewapend met een enorme map. De plaatsen werden bekeken en ingedeeld en op het moment dat de volgzame groep arriveerde, was alles al tot in de puntjes voorbereid. En wij gingen dan stiekem kijken wat er op het grote whiteboard geschreven stond, dat prominent bij hun caravan was geplaatst. Als ze bij elkaar stonden, was er ook vaak een grote banner aanwezig met de naam van de caravanclub erop. De groep bestond meestal ook uit een aantal stereotypen. Je had de luidruchtige lolbroek, het timide echtpaar dat nog een beetje opkeek tegen de reisleider, de ongevraagd behulpzame. Alles was vertegenwoordigd. En mijn maatje en ik genoten. Vooral als het dan wat later op de avond werd en de mensen die met de grote jongens mee wilden doen wat te diep in het glaasje hadden gekeken en een aantal scheerlijnen over het hoofd zagen. Wat hen dan weer op een gefluisterde reprimande van het echtgenotes kwam te staan.  Na een paar dagen pakte het hele spul alles weer in en vertrok naar de volgende stop. Vooruitgegaan door het kwieke echtpaar en uitgezwaaid door mijn maatje en mij. Wat ons ook niet altijd in dank werd afgenomen, ik denk dat sommigen in de gaten hadden dat ze voor ons een bron van vermaak waren. Hoewel ik me best kan voorstellen dat het voor veel mensen heel fijn is om zo met een groep te reizen, moet ik er persoonlijk echt niet aan denken. Dat andere mensen uitmaken waar je staat en hoe je dagindeling er uit ziet. En dat je soms ook “een middag vrij” hebt. Hoezo, vrij, ik heb toch vakantie. Nee, onze kampeervakanties waren altijd zo relaxed mogelijk, we hielden zo min mogelijk rekening met het programma van anderen. Heerlijk. En dat we daar niet mee op televisie kwamen, ach, dat namen we dan maar voor lief.    

Machteld
0 0

NIET DE NAGELS

Twee spiegels, tegenover elkaar geplaatst boden ons een oneindig perspectief.   En toch, dacht ik, er moet méér zijn. “Toerisme”, Jotie T’Hooft In de H&M stonden twee spiegels tegenover elkaar. Dat had Karel gezien, hij keek eerst bedenkelijk naar de spiegels apart en daarna probeerde hij gekke gezichten en bewegingen uit.  Dat deed me denken aan het gedicht “Toerisme” van Jotie T’ Hooft en hoe we dat, meer dan vijfentwintig jaar geleden, in de klas Nederlands besproken hadden. Het had toen indruk op me gemaakt, net zoals het tragische leven van Jotie T’Hooft zelf. Hopelijk bleven onze kinderen ver weg van dat soort van junkieverdriet. De ouders van die veel te vroeg gestorven dichter moesten hem toch ook graag gezien hebben, en dan zo machteloos je kind zien afglijden… Ik mocht er niet aan denken dat… Karel wekte me uit mijn angstdroom. Het soort van ‘geblaf’ dat hij uitstootte, reserveerde hij doorgaans voor als we met de bakfiets onder een brug passeerden. Dat vonden zowel hij als Marie-Anne geweldig, want dan hoorden ze zichzelf nog eens. Tussen deze twee spiegels leek het wel alsof hij een eindeloze echo had verwacht. Met kinderen weet je het nooit, die hebben soms zo van die vreemde kronkels. Ssssht!, Karel! Niet roepen hier. Met zijn geroep had hij de aandacht van Marie-Anne getrokken, die nochtans druk bezig was accessoires uit de rekken te halen. Ze liet een stuk of zes diademen, drie strikjes, een eenhoornhandtasje en een set haarbanden pardoes op de vloer liggen om met haar tong aan één van de twee spiegels te komen likken.  Marie-Anne, vooruit, hou je tong binnen en blijf van die spiegels af. Wat is dat nu weer voor een idee?! En kom, die spulletjes terugleggen.  Karel blijf van je zus af. Karel, niet duwen. Ka-rel, hallo, stop met duwen. Karel zou binnen een maand zes worden en in diezelfde maand werd Marie-Anne vier. Kennissen en vrienden met oudere kinderen zeiden vaak dat het allemaal beter werd als ze wat ouder waren, maar soms vond ik dat het lang duurde voor ze eindelijk die leeftijd hadden dat ze minder luid, impulsief en ronduit vermoeiend waren. Waar was Tine, eigenlijk? Het was haar idee geweest, om ‘snelsnel’ de H&M binnen te gaan. Karel had immers dringend nieuwe T-shirts en broeken nodig. Hij was de laatste tijd zo hard gegroeid dat bijna al zijn kleren én schoenen trouwens, te klein geworden waren. En dat met het nieuwe schooljaar in aantocht! Boven een stel klerenhangers achteraan de winkel verscheen plots een rok. Peter, riep Tinne, is dat iets voor mij. Zus, raap die spulletjes nu eens op en waar is jouw broer? Ik riep terug dat ik dat zo niet kon zien, dat moest ze passen. Aan de toon van mijn stem kon ze allicht horen dat ik absoluut niet in de stemming was om voor haar of voor mezelf te shoppen. Ik hield er sowieso niet van om luide conversaties te voeren op openbare plaatsen, dat wist ze ook. In ieder geval: daarmee leek de kous af en kon ik op zoek gaan naar Karel, die hopelijk niet de winkel uit geschoten was. Ha daar stond hij; hij was de spulletjes die Marie-Anne zo achteloos op de vloer had laten liggen, netjes terug op hun plaats aan het hangen. Deze morgen hadden we samen met Tines ouders, broer, diens vrouw en de kinderen een ontbijtje genuttigd. De hele schoonfamilie zat in een brasserie op elkaar gestouwd aan te kleine tafeltjes, die al vlug vol papier en kleurpotloden lagen. Af en toe viel er zo’n kleurpotloodje op de grond en dat gaf dan aanleiding tot een hoop gewring en gewriemel om aan dat potloodje te komen. De tweeling van Tines broer, twee jaar, wilde niet meer in een kinderstoel en moest voortdurend ergens in de zaak gevangen worden om terug aan tafel gezet te worden. Marie-Anne moest drie keer ‘pipi gaan doen’, maar slechts één keer kwam er een dun straaltje, de andere keren dus helemaal niks. Daartussen probeerden de volwassenen een gesprek te voeren, hun eigen ontbijt én dat van de kinderen weg te werken. Ik was totaal opgedraaid en er helemaal klaar mee, toen mijn schoonmoeder voorstelde om toch nog – ‘op ons gemak’ – een koffietje te bestellen. Aan die koffie heb ik mijn tong verbrand om de kinderen zo snel mogelijk mee naar buiten te kunnen nemen, zodat ze op het marktplein konden ravotten. Dat gaf nog een hoop kabaal, maar het gesus en gemekker van de ouders om nu alsjeblief stil en rustig te zijn, viel al weg. Bovendien klinkt kindergespeel een pak minder doordringend in de buitenlucht.  Dat extra koffietje duurde voor de schoonfamilie een extra drie kwartier; mijn schoonzus had het onderonsje op de duur ook verlaten en we stonden zuchtend naast elkaar naar de kinderen te kijken tot de rest eindelijk de brasserie verliet. Toen wou Tine dus nog ‘snelsnel’ de H&M binnen.  Ondertussen was het half twaalf geworden. Ik had deze voormiddag nog graag het gazon gemaaid. Ja, dat ging dus niet meer. Deze namiddag was ik graag gaan fietsen, maar morgen is het zondag, dan mag er geen gras gemaaid worden, dus kon ik misschien beter morgen gaan fietsen. Fietsen of maaien, ik wist het nog niet voor deze namiddag. Wie weet wou Tine deze namiddag nog schoenen gaan kopen. Ik zou wel zien.  Om te vermijden dat Marie-Anne weer vanalles van de rekken zou nemen, nam ik de kinderen opnieuw mee naar buiten. Marie-Anne rukte zich los uit mijn greep en liep zomaar de straat op. Potverdikke, Marie-Anne, blijf staan. Blijf staan. Hier zeg ik. Gelukkig kwamen er geen auto’s of fietsen aan en bereikte ze levend het marktplein. Ík ben braaf, eh, papa. Ja, Karel, jij bent braaf. Ga maar spelen. Aanstekelijk giechelend liep Marie-Anne weer de straat op, toen ik haar probeerde te vangen om een standje te geven. Ik dreigde haar in de oude waterput te steken, als ze niet ging luisteren, dan zat ze daar maar alleen en zonder iemand. Ik hief haar zelfs over de rand om mijn woorden kracht bij te zetten. Ik voelde dat ik kwader geworden was dan ik had willen zijn, en ik dacht: zij zijn niet de nagels aan mijn doodskist, echt niet. Ze zijn de kist zelf.  Onmiddellijk na die gedachte haatte ik mezelf dieper en hartgrondiger dan ik tot nog toe ooit had gedaan. Krijsend lag Marie-Anne op de plaveien van het marktplein. Ik mocht niet naar haar feestje komen. Ik had haar verdrietig gemaakt. Ik nam haar op en ze sloeg haar armpjes stevig om mijn nek. Haar traantjes en wat snot bevlekten mijn hemd. Achter mijn rug, had Karel zijn broek tot op zijn enkels laten zakken om een plasje te maken tegen één van de lindebomen. Zijn witte billen blonken in de zon.  Tine kwam met twee grote papieren tassen uit de winkel en stak ‘snelsnel’ de straat over naar de Hema. Ach, laat ze maar, dacht ik. Na de diepe zelfhaat die ik daarnet nog had ervaren, overspoelde me een warm gevoel. Het was goed zo.

Hans Van Ham
17 0

Een draagdoek

Weet u welke dag het vandaag is? Naast zaterdag natuurlijk. Ik ga het u straks verklappen. Maar eerst iets over mijn voorval. Tijdens een spelletje padel voelde ik iets knappen in mijn linkerarm. Ik ben linkshandig moet u weten. Het zat niet goed. De radioloog in het ziekenhuis vertelde me dat ik aan een ramp was ontsnapt. Het drong eerst niet tot me door, want ik was in volle bewondering voor het feit dat hij op dat scherm überhaupt iets kon waarnemen. Het zag er eerder uit als een wolkenpartij op een grijze dag. Het bleken mijn armspieren te zijn. "Als het helemaal afscheurt heb je een serieuze operatie aan je been", zei hij nog. Ik kon de woorden 'aan mijn arm zeker' nog net inslikken. Het was niet om te lachen en de man heeft zoiets waarschijnlijk al vaak gehoord. Afwachtend op wat er nu staat te gebeuren moet ik de arm in een draagdoek laten rusten. En afwachtend op de officiële draagdoek stelde mijn vrouw voor om een sjaal van haar te gebruiken. Die moet achteraan wel samengehouden worden. Daar blijkt een clipje ideaal voor te zijn. U kent ze wel, de gekleurde klemmen van Ikea, geschikt om een geopende zak chips of M&M's dicht te houden. Of soepgroenten in de diepvries. En weet je wat straf is? Je gooit zo een klemmetje nooit weg, want als de chips opgepeuzeld is, leg je het clipje terug bij de anderen in de kast. Maar toch geraken ze ooit op en moet je een nieuw stel kopen. Goed gezien van die Zweden. Om terug te komen op vandaag. Laat het vandaag de internationale ‘Linkshandigendag’ zijn. Echt waar, jaarlijks op 13 augustus. Och, het is elke dag wat. Gelukkig ontwaar ik op de sjaal nog een beetje parfum van mijn vrouw. Het maakt het allemaal wat draaglijk.

Rudi Lavreysen
8 1

Wat is het toch warm hè

Zo, het was echt warm zeg. Zijn favoriete ochtendplekje tegen het tuinhuisje was eigenlijk na een paar minuten al te warm. In het voorjaar kon hij daar al lekker in de zon liggen maar nu moest hij al snel weer terug naar binnen. Het vrouwtje lachte hem dan uit, hij zag het wel. Want dan ging hij in de hal voor de voordeur liggen, daar tochtte het altijd wel een beetje. Of op de koude tegelvloer aan de voorkant, daar kwam nooit zon, dat was wel lekker. Het vrouwtje ging niet pal in de zon zitten, dat vond ze veel te warm. Ze gingen tussen de middag ook niet heel ver lopen. En als hij eerlijk was, vond hij dat niet eens heel erg. Zelfs het gras was warm onder zijn voeten. Als hij met het vrouwtje naar kantoor ging, was dat wel een lekker dagje. Daar was het altijd fris. “Airco”, zei het vrouwtje. Geen idee wat ze bedoelde maar dan kon hij wel een dagje lekker bijslapen. Er waren nu toch niet zoveel mensen dus er werd weinig met de bal gespeeld. Dat ze niet naar de behendigheidsclub gingen vond hij wel weer vervelend. Ook al begreep hij het wel. Maar wat hij wel raar vond met dit weer, was dat veel mensen zoveel kleren uitdeden. Dan liepen ze gewoon met hun kale huid in de zon. Hij had tenminste nog haren om hem te beschermen maar mensen zijn gewoon bijna kaal. Dat kan toch niet fijn zijn. Stel je voor dat je vel verbrandt, dat moet toch zeer doen. Het was ook niet altijd heel fijn om naar te kijken. Hij was met het vrouwtje op een terrasje geweest en had gezien dat ook het vrouwtje zich verbaasd had. Sommige dingen kun je toch echt maar beter bedekken. Niet dat het vrouwtje er iets over zei, tenslotte mag iedereen doen wat hij zelf graag wil, maar sommige dingen zijn gewoon niet zo heel mooi om te zien. Het rook soms ook niet zo fris. Hij had daar geen last van maar het vrouwtje vond dat soms toch wel een beetje vervelend. Dat had hij wel gezien. Zelf vond hij dat niet erg maar ja, zijn voorkeur voor geuren was heel anders dan die van mensen.  Hij was benieuwd hoe lang het nog zou duren. Op zich was het wel fijn dat het niet regende. Bovendien liepen de mensen dan ook weer te mopperen. Ach, eigenlijk was het ook nooit goed. Helemaal, tenminste.        

Machteld
0 0

Zitten en knikken

Je vindt ze in de stad, in het bos of op de begraafplaats. Daar zet ik me wel eens op een bankje, vlakbij mijn ouders. Er staan oudere banken met een leuning, waarbij het zitgedeelte ietwat naar beneden helt. De nieuwe hebben enkel een horizontaal zitgedeelte en geen rugleuning. Soms moet je in het leven zelf naar houvast zoeken. In musea zijn ze breder, zodat je rug aan rug met een andere bezoeker kan zitten. Misschien heeft iemand interesse voor het kunstwerk aan de andere muur. Het zitgedeelte is vaak van een zachte stof, zodat je lang kan blijven zitten. In het Museum Mayer van den Bergh in Antwerpen staat al een bankje bij het binnenkomen. Of bij het buitengaan, dat is hoe je het bekijkt. Het museum ligt vlakbij het standbeeld van Willem Elsschot. Hij zit met een boek op een stoel en kijkt over het Mechelseplein, in de richting van het café ‘In den boer van Tienen’. Na het museumbezoek zaten we op dat bankje. Onze vriendin was nog in het museum. Het was iets na de middag. Altijd een kwaad moment. Onze pa deed na het middageten ook altijd een dutje. “Efkes knikken”, zei hij dan. Twee minuten later sliep hij. Het is bij mij niet anders. “Jij kan overal slapen”, zegt mijn vrouw als ik het moeilijk krijg. Maar meestal hoor ik dat niet meer, omdat ik al slaap. “Ge hebt serieus gesnurkt”, zei mijn vrouw. Overdreven wellicht, maar het zal een zicht geweest zijn, met dat hoofd dat alsmaar naar beneden dreigt te vallen. Alsof het losstaat, zoals bij een pop aan een touwtje in een poppenkast. De man aan de balie werd net afgewisseld door een collega. Ik zag hem naar mij wijzen. Ik hoorde niet wat hij vertelde, maar ik heb vriendelijk geknikt.

Rudi Lavreysen
15 1

Milieustraat

Sommige klussen waren gewoon niet mijn ding. Mijn maatje en ik hadden het daar niet eens over. Andersom was dat ook zo. Er waren klussen die ik deed, waar mijn maatje dan weer niks mee had. Een van de dingen die ik dus nog nooit gedaan had, was een bezoek brengen aan de milieustraat. Met een aanhangwagentje naar de stort, nee, dat stond nooit op mijn actielijstje. Opruimen, dat wel, dat kan ik als de beste. Soms zelfs tot ergernis van mijn maatje, die meer van het slag “wie wat bewaart, die heeft wat” was. Terwijl ik alles wat een jaar niet was gebruikt zonder gewetensbezwaren weg kon gooien. Opruimen, heerlijk, het geeft ruimte en rust in je hoofd. Inmiddels heb ik die rust heel hard nodig en ben ik dus begonnen met het opruimen van spullen die al jaren op zolder liggen en nooit meer worden gebruikt. Wat past, gooi ik in de grijze container. Ik huldig het standpunt dat als ik hem kan verplaatsen, de mannen van de gemeentereiniging dit ook kunnen en de container dus niet te zwaar is. En inderdaad, hij is iedere keer nog keurig geleegd. Wat niet past, tja, dat is natuurlijk een ander verhaal. Het moest er toch een keer van gaan komen. Dus, in mijn vakantieweek, besloot ik de stoute schoenen aan te trekken. Ik propte mijn auto vol, fijn dat hij nog behoorlijk groot is, en zette koers richting milieustraat. Ik was al van alle kanten gewaarschuwd. Ook mijn maatje vond het destijds geen feest, van nature eigenwijs als hij was, vond hij het niet prettig ‘rondgedirigeerd te worden’. Dus ik nam me voor mijn ‘ik ben blond-act’ uit de kast te halen. En braaf te doen wat me gezegd werd. En zo reed ik dus drie keer het terrein rond. Want wat ik dacht dat bij het grofvuil mocht, moest toch echt gesorteerd in andere bakken. De oude jassen die ik had meegenomen moesten in een afgesloten zak worden aangeleverd. Die ik dan ook weer bij het betaalpunt moest gaan halen want die had ik natuurlijk ook niet bij me. Maar uiteindelijk viel het eigenlijk best mee. Ik volgde de aanwijzingen en had nergens last van. Anders dan de mensen die vol haast het terrein op rijden met hun aanhangertje. Niet gewend met zo’n karretje te rijden en daarom veel ruimte nodig hebben. Want anders gaat het scharen en dan sta je nog meer voor schut. Ze kunnen de aanwijzingen niet opvolgen. Dan moeten ze immers achteruitrijden als ze weggaan. En dat, tja, dat is lastig. Je ziet het in hun ogen, ze willen zo snel mogelijk weg. Ik heb er met plezier naar gekeken. Arme mensen, meestal mannen, je ziet ze ongelukkig zijn. Nee, dan heb ik het er toch beter afgebracht, ik moet misschien wel meerdere keren rijden maar dat vind ik niet erg. Ik heb de horror van De Stort overwonnen.    

Machteld
0 0

Hondenleven

Ik ben een hond. Het schuim staat op mijn bakkes. Voorbijgangers deinzen terug als ik blaffend door de straten ga. Ik draag een wurgband. Als ik te ver loop knijpt die mijn luchtgat dicht en drijft pinnen in mijn nek. Toch blijf ik sleuren en trekken. Adrenaline is sterker dan pijn. Ik ben een mens, maar de hond is mijn gelijke. We zijn verbonden door de ketting tussen mijn pols en zijn hals. Ik weet niet wie de sterkste is. Mijn arm is krachtig genoeg om bijtincidenten te voorkomen, maar soms is mijn viervoeter zo pissig dat hij mijn hoofd tegen de muur ramt. Mijn hond kan dat. Hij is zodanig met me vergroeid dat hij moeiteloos een menselijke gestalte aanneemt. Ik weet niet waar hij vandaan komt. Misschien was ik als kind zo gewend aan de honden thuis dat ik sindsdien als een hedendaagse Mowgli in hun schaduw loop. Misschien is hij een Siamese tweeling, een verborgen bloedverwant in mijn schedel, die wakker schiet als zijn broer in gevaar is. Ook de dokters wijzen naar mijn schedel. Het heeft iets te maken met een frontale kwab die slecht samenwerkt met een andere kwab of zo – en ook iets met neurotransmitters. Mijn hoofd is de ideale biotoop voor dolle honden. Bij gebrek aan neurotransmitters krijgt mijn hond amfetaminen te vreten. Dat helpt hem te concentreren. Ook doe ik ademhalingsoefeningen. Het op en neer gaan van mijn borstkas heeft iets van een pendule. De hond kijkt ernaar en wordt zo moe dat hij in slaap valt. Soms zie ik hem wekenlang niet en denk ik dat hij dood is, maar hij komt altijd terug. Zijn komst is onvoorspelbaar. Ik kan wekenlang waden door poelen van bloed zonder zijn lust te wekken. Dan stoot ik mijn knie tegen de hoek van een ladeblok en een seconde later blaft hij op iedere vriend, collega, kennis of onfortuinlijke passant. Mijn hond is psychopaat noch zielepoot. Hij is simpelweg de verkeerde reu op de verkeerde plaats. Hij is geen burger, maar een frontsoldaat. Hij is geboren in de geur van bloed en buskruit, maar door een speling van het lot leidt hij het leven van een chihuahua. Hij speurt naar mijnen in de zandbak van een buurtpark, ontwaart geslepen messen in de handtassen van oude dames. Bij gebrek aan kruit smijt hij zelf met voetzoekers. Mijn hond is een paranoïde, onberekenbare provocateur, maar niemand heeft een betere neus voor verval, ziekte en dood. Hij is mijn beste vriend. Zonder hem is het leven vlakker dan een Hollandse horizon. Pieter Van der Schoot Afbeelding: Jenvanderlinde, CC BY-SA 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0, via Wikimedia Commons  

Pieter Van der Schoot
16 1

Voorwaardelijk

"Maar ge zegt het toch!", riep ik naar de beeldbuis. Mijn huisgenoten keken zelfs niet meer op. Ze herkennen die specifieke toon als ik mijn stem verhef naar iemand op tv. Bovendien zagen ze me al wijzend aan het tv-toestel zitten. Ook dat scheelt in de perceptie. Het roepen gebeurt als iemand het antwoord op een eenvoudige vraag niet kent. Of een politicus met enerzijds, anderzijds en tenslotte niets. Of - zoals in dit geval - iemand die alweer dezelfde zin uitspreekt. Een zin waar ik me al enige tijd aan erger. Een bijzin van slechts drie woorden: 'Ik zou zeggen'.  Ze gaan telkens een zin vooraf waarin ze het gegeven dat ze 'zouden zeggen' daadwerkelijk uitspreken. Laat me de man op tv citeren. U kent hem ongetwijfeld. Het is een Nederlandse hoofdpersoon uit een realityreeks (nou ja) waarin een koppel (nou ja) een kasteel koopt of pretendeert geen cent te hebben, terwijl ze voor hetzelfde programma vet betaald worden. Nou ja. U kan zich het beeld en de stem ongetwijfeld voor de geest halen. "Ik zou zeggen lieve mensen, laten we er een feestje van maken." Beste vriend, je zegt het toch. Dus die 'ik zou zeggen' is volkomen overbodig. 'Ik zou' is voorwaardelijke wijs, maar als je het uitspreekt is het niet meer 'voor waar', maar 'waar'. U moet er eens op letten. 'Ik zou zeggen' is alomtegenwoordig. Zeker bij het gesproken woord. Op tv, bij feestjes, in toespraken. Telkens als tussenzin. Beeld je in wat een tijd we (zouden) kunnen besparen. De receptie kan sneller starten. Het programma is sneller afgelopen. Ik zou zeggen: doen! "Ge kunt ook niet kijken", zei een stemmetje in mijn hoofd. Het laat regelmatig van zich horen. "Of schrijf het van u af." "Daar zegt ge zoiets", zei ik. Zo gezegd, zo gedaan.

Rudi Lavreysen
9 0

Verloren

Dezer dagen hangen in Brussel Centrum halfgrote affiches, op alle hoeken en de meeste palen, soms met foto’s, soms alleen met tekst, in kleur of zwart wit zoals een goedkope print en waarop mensen hun wanhoop uiten omdat ze iets of iemand verloren hebben.             Of is het verloren zijn?              Snoopy, Punch, Lady en Mirza. Allemaal in de Schildknaapstraat. Verderop, bijna aan het Muntplein, Tijger, Spoetnik, Garfield en Catherine. Een hond, een kat, een viervoeter, een vrouw? Er worden beloningen uitgeschreven maar nergens vermelden de wanhopigen wat die beloning nu juist inhoudt. Het kan 50 euro zijn, dat is een beetje zoals de lotto winnen in een doorsnee gezin dat regelmatig een euro of twee inzet. Voor dezelfde moeite krijg je een doos pralines ‘Made in China’ of een fles goedkope wijn. Erger zijn de schouderklopjes, de ingeoefende tranen en de dank-je-wel-merci-beaucoup beloningen. Daar kan ik écht niet van leven.             Toch blijf ik het vreemd vinden dat mensen Brussel bekladden met zoveel vragen. Aan het Sint-Katelijneplein had ik er ook een tiental opgemerkt toen we afgelopen vrijdag in Restaurant de la Bourse, bij Adil en Sofiane, mosselen zijn gaan eten die er niet waren. Een huisdier, ik kan het nog begrijpen, maar een halsketting? Een portefeuille? Een boek? Een Delhaize boodschappentas? Of zoals vandaag nog: een zetel, een computer, een staanlamp en een paraplu – hartje zomer nota bene!             Het meest vreemde vind ik de hartrubriek in mijn stad van verloren voorwerpen. Een hart, zoals in: ik heb mijn hart aan haar verloren. Maar ook de tijd zoals in: ik verlies mijn tijd. Zichzelf: ik heb mezelf in deze relatie verloren. Het weekend zoals in: ik heb dit weekend niets gedaan, het is een verloren weekend geweest. Een ontmoeting zoals in: wat een tijdverspilling deze date. Een ziel zoals in: ik heb mijn ziel aan de duivel verloren. Een oog zoals in: ik ben hem uit het oog verloren. Een job zoals in: ik ben ontslagen, ik heb mijn werk verloren. Een moeder zoals in: ik heb mijn moeder tien jaar geleden verloren. Punten zoals in: ik heb flink wat punten verloren door mijn onoplettendheid in de klas. Geld zoals in: ik ben in deze weddenschap heel wat geld verloren. Maagdelijkheid zoals in: gisteren heb ik voor de eerste keer seks gehad en het was met die knappe buurjongen maar ik ben zijn naam vergeten. Bij hem heb ik mijn maagdelijkheid verloren. Het hang er allemaal en nog veel meer.             Waar hebben sommige mensen toch het hoofd? Zelfs het hoofd wordt verloren, zoals in: ik wist het niet meer, ik was compleet het hoofd verloren. Lopen die mensen dan verder in het leven zonder een hoofd op hun lichaam? Ik zie ze toch niet, tenzij ze natuurlijk binnenblijven en aan auto-bodyshaming doen.             Als we altijd alles voortdurend verliezen, wat hebben we dan nog over? Waarom dragen we niet meer zorg voor onszelf, waarom letten we niet beter op wat van ons is? Betekent het dat we alles altijd en overal bij anderen verliezen en domweg vergeten weer mee te nemen? Neem nu het meisje dat haar maagdelijkheid is verloren. Gaat ze de volgende dag terug om haar maagdelijkheid weer op te halen? Je ziet dat maagdelijkheid een illusie is, toch?             Gelukkig kan je in de meeste gevallen dat wat verloren is, weer terugvinden. Meestal in een andere vorm, zoals een andere job. Het blijft een job maar het is eens iets anders. Ook een hart kan je terugvinden door iemand anders te ontmoeten. Geld maakt schommelbewegingen en een overleden moeder komt nooit meer terug. Verloren jaren is pure nostalgie, heimwee naar je échte leven. De verloren jeugd behelst een volledige generatie die er wat fluïde en vervelend bijloopt. Saaie mensen, ik zeg het je!             De vergetelheid siert de mens. Vergetelheid vervolledigt de mens. Wat verloren is, is verloren. Wat weg is komt nimmer weer. Berusting heelt. Het is allemaal hernieuwen en herbronnen. Het is eens iets anders uitproberen. Het is leren leven met verlies, ook al is het maar maagdelijkheid.              Veel meer valt er niet over te filosoferen. Ik weet niet hoelang de affiches zullen blijven hangen, ze blijven maar komen en komen. Wat zeker is, is dat je het werkwoord kan vervoegen én met hebben én met zijn. Laten we ook taal koesteren.

Erwin Abbeloos
9 0

Wist zij veel

‘Vanwege uw rustige uitstraling ... Ach, eerlijk? Ik liet me leiden door uw fluorescerend roze T-shirtje. Ik had zoiets van: laat ik maar aan die vriendelijke homo vragen of ik erbij mag. Sorry, hoor. Jonge kerels zijn zo opdringerig en vervelend tegenwoordig. U bent al wat ouder. Zo tegen de vijftig aan, gok ik?’ Eerlijk en recht voor de raap, zo heb ik ze het liefst. Wist zij veel dat ik enkele uren eerder voor de zoveelste keer een roze kledingstuk als verjaardagscadeau had gekregen van mijn moeder, die al heel haar leven wild is van roze. Ik niet. Wild wel. Soms, maar niet nu. Mijn vijftigste, ja, daar had dit mokkel het bij het rechte eind. Verder ben ik zo hetero als een huppelend haantje en bovendien uitermate gevoelig voor vrouwelijk schoon. Zeker als het schaars gekleed is, ben ik de geknipte persoon om benen, rondingen en kippenbilletjes te bezichtigen. Niet nu. Dat dacht ik. Niet nu het allemaal even te veel voor me werd. Ik kon haar niks verwijten en al zeker niks weigeren. Alle terrastafels waren bezet en ik was een van de weinige ‘eenzitters’. Ze was zo mooi dat ik er in normale omstandigheden ongemakkelijk van zou worden. Geen wonder dat ze de mannen van zich moest afslaan als waren het vliegen rond een pot perenstroop. Al was ik zelf een pot volgens haar en misschien wel een toffe peer of toch minstens een ongevaarlijke. Wat maakt het uit. Ik vond het veel vervelender dat ze zo vaak ‘u’ zei. Respect voor ouderen is prima, maar niet als ik zelf de ouderling belichaam. In mijn hoofd ben ik een snotneus. Een snotneus die haar daarnet op de vrouw af gevraagd had waarom ze nu net bij mij wilde komen zitten.  ‘Hoe dan ook, ik woon in een appartement zonder tuin en ik had zin in een terrasje om het begin van mijn vakantie te vieren. Ik ben springjuf. Vlinder, als je wilt. Ik ga van klas tot klas. Dikwijls begeleid ik kinderen die het emotioneel wat moeilijker hebben op school, kinderen die behoefte hebben aan een rustig plekje om te ontsnappen aan de drukte van een lesdag ...’  Wist zij veel dat ze daarna nog minutenlang lang bleef doorratelen zonder dat ik iets opnam. Wist zij veel hoe groot dit toeval was. Dat ik zelf een uit de kluiten gewassen kind ben dat af en toe behoefte heeft aan afzondering in een menigte, een relatieve mensenmassa. De ideale plek om je anoniem en eenzaam te voelen. Wist zij veel dat ik me net inbeeldde dat ik een vlinder was, fladderend van bloem tot bloem, van tafeltje tot tafeltje. Ongrijpbaar en frivool. Buiten bereik van iedereen. Wist zij veel dat dit mijn manier van verwerken is, nadat ik weer iets heb bijgeleerd. Want leven is leren, elke dag opnieuw, terwijl je je hoofd soms even de tijd moet gunnen om ruimte te creëren om te kunnen verwerken. Wist zij veel dat ik me op die manier stilletjes klaarmaak voor nieuwe momentjes van geluk, als een vlinder zo vrij.  

Danny Vandenberk
41 2

Dirty money

Onze vakantiepot is een restant uit de periode dat onze mannen uitkeken naar het tellen van de 2 eurostukken die we door het jaar samen hadden verzameld, zodat ze leerden om te sparen. U kent ongetwijfeld het principe. Nog steeds verdwijnt er af en toe een stuk van 2 euro in de vakantiepot. Soms lijkt het alsof ze uit mijn portefeuille rechtstreeks hun weg naar de pot vinden. Ook dit jaar gaan de muntstukken uit de vakantiepot mee naar de kust. Na een verkwikkende, doch behoorlijk forse strandwandeling door de felle wind nestelen we ons op een terras. De ober is gelukkig snel bij ons, want de dorst is groot. Zijn Nederlands is nog niet perfect, excuseert hij zich meteen. "Francais? English?", vraag ik. "Nee, ik probeer Nederlands", antwoordt de jongeman. Onze bestelling wordt door hem netjes herhaald, alsof hij in de les Nederlands zit. Ik verduidelijk dat het voor mij drie garnaalkroketten mogen zijn. "Drie? Toe maar", zegt mijn vrouw. "Jawel", zeg ik. "Stel dat ze dit jaar kleiner zijn, dan ben ik zeker." "Met de kaart of cash?", vraagt de jongeman nadat we hebben verzekerd dat het eten voortreffelijk was. "Cash", zeg ik, waarna we een biljet en stapeltje 2 eurostukken op tafel leggen. "Dat is inderdaad cash", lacht hij. Ik meen iets te zeggen over de vakantiepot, maar besluit het niet te doen wegens allemaal te ingewikkeld. Met cash geld betalen wordt langzamerhand een curiosum. De jongeman kijkt ons aan alsof we net een lunapark hebben overvallen. We zien er na de wandeling door de zeebries dan ook behoorlijk verwilderd uit. "It’s dirty money", lach ik, wat de toestand niet meteen verbetert. Ik twijfel of ik de term 'zwart geld' correct heb vertaald (toch wel blijkt later). Het slaat trouwens nergens op en de jongeman moet de 'vuile' muntstukken nog meenemen. Misschien had ik hem toch het verhaal van onze vakantiepot moeten vertellen.

Rudi Lavreysen
15 1
Tip

Rock Werchter, of: de angsten van een beginnende oude zak

"Terwijl elf miljoen landgenoten cocktails en muntthee drinken in de schaduw van een boom, tel ik het aantal erwten in een blikje van 140 gram." De pandemie ligt achter ons. De Derde Wereldoorlog laat op zich wachten. Het land zakt in de zee, maar de dijken houden stand. We leven in een klein intermezzo van vrede en vrijheid. Hier geldt slechts één gebod: Profiteer vandaag, want morgen zijt ge dood! Trouw aan dit woord steken de Belgen hun barbecue aan en heffen het Duvel-glas. Zelfs mijn overbuurvrouw, die een gans leven kwijnde in de schaduw van haar pas gestorven man, vertrouwde me onlangs toe dat ze ‘nu eindelijk eens Spanje kan zien’. Mensen willen knallen en knuffelen. Iedereen, behalve ik. Terwijl elf miljoen landgenoten cocktails en muntthee drinken in de schaduw van een boom, tel ik in mijn woonkamer het aantal erwten in een blikje van 140 gram. Dit zette me aan het denken: Als zelfs die wereldvreemde Magda het vliegtuig naar Málaga neemt, waarom zou ik dan tijdens de zomer in de zetel hangen? Hoe overleef ik deze tussenstop naar de ondergang? Wijsheid komt niet uit boeken, maar uit het leven van alledag. Dat las ik ooit op een tegel. Logisch dus, dat mijn nood niet werd beantwoord door profeten en filosofen, maar door een Facebook-advertentie voor Rock Werchter. Hoog op de affiche prijkten mijn jeugdidolen: de Red Hot Chili Peppers. Bijna kon ik het gras, het bier en het zweet ruiken van de festivalweides uit mijn wilde jaren. Ik dacht aan tequilashots, eeuwig durende schemeringen, snelle seks in een gammel tentje, en joints van schimmige makelij; aan Lucas die altijd een druiper had, Sharon die ongewenst zwanger raakte of Brend die op een dag wakker werd met een lepel in zijn reet. Ik dacht aan alle feesten die we vergalden met onze verknaldrang. Maar boven alles dacht ik aan de zomer van 2002, toen ik samen met duizenden anderen slaafs meedeinde met de robotrock van de Queens Of The Stone Age. Die herinnering trilde in elke vezel van mijn lijf. Onwillekeurig tikte ik mijn voeten op het ritme van de liedjes die in mijn hoofd draaiden als platen in een jukebox. Ik zag mijn reflectie in de vuile raam van mijn living, betrapte mezelf op een glimlach en zonder verder nadenken kocht ik een meerdaags ticket voor Rock Werchter. "Wie kan in godsnaam een festival overleven zonder 5 gram hasjiesj?" Nauwelijks had ik de QR-code voor de betaling gescand of de eerste vragen doemden op. Wat neem ik mee? Wie neem ik mee? Zijn drugs een jeugdzonde of is leeftijd slechts een getal? De meeste vragen losten zichzelf op. Wat ik meeneem is slechts een kwestie van lijstjes maken, en de uren voor het vertrek als een gek door het huis rennen om zeker te zijn dat ik niets vergeet. Wie ik meeneem is volstrekt irrelevant. Mijn vrienden zijn immers dood, ontoerekeningsvatbaar of levenslang veroordeeld tot het ouderschap. En daarmee was ook de kwestie ‘drugs’ opgelost, want wie kan in godsnaam op z'n eentje een festival overleven zonder 5 gram hasjiesj op zak? Eén vraag bleef onbeantwoord: Waar leg ik mijn hoofd te rusten? Alle hotels waren immers al vol geboekt. Ik kende niemand in de buurt die een slaapplaats kon aanbieden. Slechts één optie restte mij: de camping. "Op mijn loopshirt stonden in drukletters de woorden ‘NO PAIN, NO GAIN’. Ik vroeg me af of dat ook geldt voor katers en chlamydia." Ik ging naar de badkamer en keek naar de zevenendertigjarige, beginnende oude zak in de spiegel. Ik vroeg me af hoe hij zou aarden tussen de tieners en studenten, vijftien jaar na zijn laatste campingervaring. Is zijn maag opgewassen tegen festivalvoeder? Staan zijn ruggenwervels nog recht na een slapeloze nacht op een dunne matras? Is hij bestand tegen de geur van toiletten met een rechtstreekse aansluiting op het rioolstelsel van de derde cirkel van de hel? De man in de spiegel zag er jong uit. De grijze schaduw in zijn donkerbruine krullen en de luttele, ondiepe groeven in zijn voorhoofd ontsierden hem geenszins. Ze gaven zijn babyface zelfs een welgekomen illusie van levenservaring . ‘Je bent nog jong!’, zou Magda roepen, ‘Waar wacht je op? Doodgaan doe je toch.’ Misschien is Rock Werchter wel de uitlaatklep die ik nodig heb, dacht ik, al is het maar om het fiasco te vergeten van die halve dag Scherpenheuvel laatstleden, toen ik thuiskwam met een stijve nek, drie SOA’s en een ingeklapte long. Ik keek een laatste maal naar het spiegelbeeld, las de woorden die in drukletters op mijn loopshirt stonden - NO PAIN, NO GAIN - en vroeg me af of dat ook geldt voor katers en chlamydia. Drie dagen voor de start van het festival nam ik een besluit en zwoer eeuwig trouw aan m’n persoonlijke tegelwijsheid. Ik trok mijn sandalen aan, stak de straat over en belde aan. Magda keek me bedrukt aan toen ze de voordeur opende. Ze was net haar koffers aan het pakken. Ik vroeg of ze nog iemand zocht om op de katten te letten. Ze keek me aans alsof ik gek was. ‘Werchter overleeft de nucleaire winter wel’, zei ik, ‘Bovendien ben ik volgend jaar ook nog jong.’ Pieter Van der Schoot Afbeelding: Camping Rock Werchter, door: Steven Lek, CC BY-SA 4.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0, via Wikimedia Commons

Pieter Van der Schoot
181 3

Tijd om naar binnen te keren

Vandaag heb ik gecontempleerd. Een woord dat nog steeds niet even goed klinkt als zijn betekenis. Het klinkt alsof ik in een discussie in het stof heb gebeten (Je hebt gelijk, bij deze contempleer ik), dat ik vrede heb genomen met een slechte eigenschap van mezelf (Vandaag moet ik me weer eens contempleren met mijn aangeboren luiheid) of dat ik de zaken nodeloos heb vertraagd (Had ik de situatie niet danig gecontempleerd, waren we op tijd kunnen vertrekken). Het klinkt zeker niet als bespiegelen of mijmeren. De op hol geslagen etymoloog in mij hoort er con-tempus in, ‘mee-tijd’*. Zoiets als een samenvallen met de tijd, waarbij je er dus ook niet aan hoeft te denken. Zo voelt het ook, terwijl ik op ons buitenterras zit, een toonmodel van Makro dat ik destijds kon meepikken voor een prikje. Het gevoel vangt me op een onbewaakt moment, een tel tussen twee geplande invullingen van mijn tijd. Ik ben een boek aan het lezen – meer bepaald Het Lorchter Syndroom van D. Leue, in het gezelschap van een volgens Romaanse traditie gekoeld glas rode wijn. Vrouw bevindt zich buitenshuis, kinderen trotseren dromen van 27 graden in hun kamer. Het hoofdstuk is uit, de wijn in de man en het wordt tijd om mij naar de keuken te begeven voor de volgende taak van huishoudelijke aard. Maar ik beweeg niet, ik voel de tuin aan mijn blik trekken, om mijn aandacht schreeuwen. Meestal ontstaat er dan een horror vacui, een angst om achter te blijven met een gevoel dat ik niets heb gedaan. Vandaag gelukkig niet. Ik geniet van het groen. De trompetboom die ik vorig jaar plantte draagt een weliswaar bescheiden maar fiere kruin als een Braziliaanse verenhoed. Zijn bladeren dragen de belofte van lommerte in zich. Groene vingers heb ik allerminst, het groen is eerder achter mijn oren te zoeken als het aankomt op tuinieren. Te meer dat ik een niet misplaatste trots voel wanneer ik de boom zie floreren. Christophe Vekeman, een van mijn schrijfhelden, gaf me onlangs een compliment met een scherp randje: “Wat hij te vertellen heeft is niet spectaculairder dan wat eender wie te vertellen heeft, maar het wordt met humor gebracht en je beleeft er een esthetisch genoegen aan.” Ik antwoordde hem toen met een kwinkslag dat ik inderdaad geen hol beleef. Nog steeds erg dankbaar dat hij die woorden over had voor mijn blog, maak ik nu abstractie van het woord ‘beleven’. Het is waar dat ik geen stront heb geschept op een Oegandese boerderij of dat ik niet bont en blauw ben geslagen door mijn vader, maar zijn wij dan gedoemd om niets te beleven? Ik lig ondertussen languit in hetzelfde terrasmeubel, met mijn hoofd turend naar de zwaluwen die dansen en draaien en duiken in het luchtledige. Beleef ik dan helemaal niets wanneer ik word meegenomen in deze poëtische zwaluwzwerm? Deze wolkenwals? Dit blauwwit ballet? Zwaluwen zijn vogels die niet in groep vliegen, maar ik ben getuige van het tegendeel. Volgens mijn vrouw vangen ze muggen, die zich wel in zwermen verplaatsen. Het is een individuele vlucht in groep, zoals mensen vandaag met elkaar omgaan. De zwaluwenzang vervoert me naar een onbestemde plek. De tijd staat stil. Duizend gedachten passeren de revue: van hoe de kruin van de trompetboom mijn vadergevoel aanwakkert, over de mondelinge test die ik deze ochtend heb afgenomen bij een Oekraïense cursiste, die een traan liet nadat ze een haast feilloos examen had afgelegd maar van de emotionele weeromstuit aan haar thuisland moest denken; de gazpacho die daarstraks niet in de smaak viel bij mijn kroost vanwege de idiosyncratische eigenschap van gazpacho, namelijk dat hij koud wordt gegeten, en de complimenten die ik mocht ontvangen nadat ik de twee kommetjes een minuut in de microgolfoven had gestoken; tot de eigenzinnige opbouw van de structuur in Dimitri Leue’s roman, een aanrader overigens. Al deze bespiegelingen vullen mijn hoofd en tegelijkertijd ontstaat er een witte vlakte, een diffuus diafragma, een troebele lens. Geen onbeschreven blad, maar een hele tekst die te vaag is om te lezen. Geen verlaten plein, maar een hoop contourloze figuren wiens gedempte stemmen roepen om aandacht. Leger dan dit kan ik mijn hoofd niet maken.Ik voel de avond aarzelend maar meedogenloos vallen en besluit stilaan naar binnen te keren, hoewel ik het laatste uur niets anders heb gedaan. *na enig opzoekingswerk blijkt de juiste oorsprong van het woord toch iets heel anders. De ‘con’ klopt nog, maar het tweede deel komt van ‘templum’ wat de grenzen aangaf van het gebied waarin een augur werkte. Een augur was een Romeinse priester die, vaak door naar vogels te kijken, de toekomst probeerde te voorspellen.

Lennart Vanstaen
2 1

Geheugensteuntje

Als het al geen kunst is, dan toch minstens een buitengewone vaardigheid: nietsdoen. Even tijd nemen voor manuele inactiviteit. Verwar het niet met luieren, rondhangen, chillen of niksen. Nietsdoen is een noodzaak voor mannen, zeker voor onhandige exemplaren, omdat multitasken niet aan ons besteed is. Je handen stilhouden om je hersenen de kans te geven om te werken, daar komt het op neer. En neer lig ik, om twee uur in de namiddag, in mijn ligstoel. Het is zo simpel als wat, een voorwerp gebruiken waarvoor het bedoeld is, tenzij het van een doe-het-zelfwinkel komt of een handleiding behoeft. In mijn eigen behoeftes neemt mijn hand noodgedwongen ook wel eens de leiding, zij het ondersteund en bijgestaan in de bovenkamer door mijn fantasie. Misschien valt het met mijn onvermogen tot multitasken nog wel mee als het mij goed uitkomt. Er hangt iets in de lucht. Ik voel het. En ik zie het. Wolken. Wat hou ik van hun veelzijdigheid en hun verrassende vormen. Uren kan ik in de wolken zijn. Grote watjes zijn het. Een beetje zoals ik, maar dan enkele kilometers hoger. Als ze te snel overdrijven (en ik overdrijf niet), verdampen en vervagen ze, tot er niets meer van overblijft. Wolken moeten dus noodzakelijkerwijs vertragen als ze lang willen leven. Even blijven stilstaan. Bij voorkeur daar waar het mooi is. Wat wonderlijk en gek dat ze momenteel mijn tuin kiezen, waar zowel het gras als mijn hoofd een maaibeurt verdienen. Een naaibeurt nog veel meer, en niet alleen mijn hoofd, oppert mijn verstand. Ja, beste lezer, ik heb een opperhoofd, al ben ik geen indiaan, noch heb ik nood aan een leidersfiguur. Volgzaam ben ik lang niet altijd. Effenaf rebels soms, of toch minstens eigenzinnig. Volgen doe ik meestal alleen in de betekenis van observeren. Liefst doe ik mijn eigen zin, zoals de meeste wolken. Op mijn tempo. Er zijn er nochtans die voorbijracen, heftig wenen en daarna vervagen en voorgoed verdwijnen. Een beetje zoals mensen die zichzelf voorbijlopen en vroeg of laat instorten of opbranden. Ik sta liever even stil, zoals nu. Even zonder mensen, even zonder alles. De tijd nemen. Berekend. Traag tot zes tellen om even later in de zevende hemel te zijn, zoiets. Lang en langzaam leven. Doof voor wat hoort en wat niet hoort. Ik hoef niet zo nodig bakken geld te verdienen om alles te kunnen kopen of mijn tijd efficiënt te managen om te gaan bakken in de zon. Snelheidsduivels horen in de hel. Of in de bak. Omdat ze zo snel boos worden als wij, trage mensen, hen in de weg staan. De allerergsten hebben zelfs een turbo boost en een hoge bandenspanning, waardoor ze weinig grip hebben op hun baan en hun leven. Razendsnel en snel razend. Kwaadaardig en aardig kwaad. Ach, laten passeren en laten verdampen. Des te sneller kleurt de lucht hemelsblauw. Past bij mijn gemoed. Ik lig languit, terwijl mijn hoofd werkt. Niemand weet hoe mijn hoofd werkt. Hoe ik naar vermogen leef, niet altijd die indruk geef, maar altijd naar perfectie streef. In denken en straks misschien ook weer in doen. Mijn eigen perfectie. In mijn hoofd, waar alles rijmt en ook weer niet, waar alles zijn eigen plekje heeft en ook weer niet. Gevangen als een vogel zo vrij. Het leven is hemels, zo voelt het althans voor mij. Ik fluit een deuntje. Hou dit gevoel vast, Danny, je geheugen steunt je.

Danny Vandenberk
17 2