Zoeken

Herfstchrysanten en angstschreeuwen

Daar lig ik, op de behandeltafel van de dokter, in mijn ondergoed, met de buitendeur open. De verpleegster heeft corona al de schuld gegeven (een open deur, als u het mij vraagt) en gaat de dokter halen, met de woorden ‘ze komt er zo aan, mevrouw’. Twintig minuten wachten op een laattijdige dokter in je BH en slip valt niet onder de categorie ‘tien activiteiten die je moet doen nu het herfst is’. Bij het binnenkomen trekt de dokter, weinig verrassend, ook de coronakaart. Ik wil haar erop attenderen dat corona aan veel zaken schuldig is, maar niet aan het feit dat zij haar niet aan de afgesproken uurregeling houdt. Na vijf minuten onderzoek neemt ze afscheid op gepaste wijze: ‘dat is dan 75 eurootjes, mevrouw’. Verkleinwoorden, het is een kunst te weten in welke context ze te gebruiken. In de herfst, het seizoen met een disproportioneel aantal medeklinkers, is het tijd om weer muren op te trekken tussen de binnen- en de buitenwereld. In de zomermaanden vervaagt het onderscheid tussen binnen en buiten. Of om het met de woorden van mijn jeugdvriendin te zeggen: ‘het verschil tussen een gesloten en een open glazen deur merk je pas als je er met je gezicht tegen loopt’. Welke les ik daaruit leerde? Poets nooit glazen deuren in de zomer. Ik voegde er nog aan toe: of ramen. U weet maar nooit. In de herfstmaanden is er een duidelijke scheidingslijn tussen binnen en buiten. De buitenwereld is een wereld op zich, één met een eigen dresscode (een passe montagne of apenmuts, iemand?) en specifieke activiteiten (paddenstoelen fotograferen met stip op één). Bepaalde buitenactiviteiten kunt u toekennen aan een specifiek seizoen (gooien met waterballonnen of sneeuwmannen maken), maar wandelen kan werkelijk in elk seizoen. Enkel de randactiviteiten zijn seizoensgebonden. Gezellige picknick op het gras versus op dat ene droge plekje op dat bankje gaan zitten voor wat snelle suikers en merken dat dat plekje toch niet zo droog was. Of u beslist om buiten te komen ondanks of dankzij de herfst, laat ik aan u over. Maar zoals David Lynch zegt: ‘Just slow down and it becomes more beautiful’. Ik zou maar snel mijn apenmuts en wandelschoenen aantrekken. Dus geen angstschreeuwen de komende tijd, wel het tellen van herfstchrysanten. Mocht u het spelletje ‘woorden met de meest opeenvolgende medeklinkers’ spelen op één van uw wandelingen, dan heb ik net de twee topantwoorden uit mijn wollen mouw geschud. Geen dank.   Moeder: Ga je mee naar buiten? Dochter: Wacht even, ik ben bezig. Moeder: Wat ben je aan het doen? Dochter: Ik poets jouw bril, zodat je niet nog eens tegen de glazen deur loopt.

Lore Dewulf
34 2

Het smaakt of net niet

Zaterdagochtend. Ik begin het weekend met koffie, een chocoladekoek en mijn geopende Postvak In. Antwerpen vraagt vrijwilligers. Ik open de mail, klik op de betreffende link en lees: “In Antwerpen ‘vind’ iedereen vrijwilligerswerk: denkers, doeners, praters, schrijvers, …” De officiële pagina van ’t Stad?! Blijkbaar drinkt Antwerpen nooit Tee. Van commentaren op Facebook word ik ook niet vrolijker. Spellingsfouten van allerlei aard tarten me. En toch, iemand die bij Basiseducatie leerde lezen en schrijven vind ik moediger dan de arrogante universitair die te lui is om een taal te hanteren op zijn zogenaamde niveau. Van verengelsing zwijg ik dan nog. Met andere woorden; ik voel me gekneusd. 0ngemakkelijk wordt ackward. Voor loser is er geen alternatief. Er wordt niets meer gedeeld. We doen tegenwoordig aan sharen om iets dat we cute vinden op te dringen als een absolute must read. Kan de moedige waaghals, die in de pagina VRT-Taal vraagt wanneer men ‘gebeurd’ schrijft en wanneer ‘gebeurt’, voorzien dat ze vooral uitgelachen zou worden? Ze vraagt het nog zo beleefd. Een groep anderstaligen lijden naar de wondermooie Nederlandse taal wordt nogal pijnlijk. Wie is de lijder en wie de leider? Opiniemakers van één of andere radicale strekking vinden, bijvoorbeeld, dat ‘ze Nederlands moete lere en zig aanpasse.’ Series, quizzen, praat- en andere tv-programma’s,  die het verschil tussen ‘die, dat’ en ‘als, of, wanneer, toen’ en aanverwanten niet meer hanteren. Heeft zelfs de publieke zender geen trots meer? Sinds wanneer proeft een dessert? Sinds Jeroen Meus ze bereidt. Het kan hem maar smaken. Wie hecht nog waarde aan correct en hoffelijk taalgebruik? Taalvirtuozen die prachtige dichterlijke creaties op ons afvuren, waarvan wij dan kunnen smullen als van een malse rijpe perzik. Hier en daar zal nog iemand met een grote liefde voor taal zijn pennenvruchten vooraf grondig (laten) controleren. Een tikfout is immers snel gebeurd. Maar het is zaterdagochtend. Antwerpen kan wel even zonder mij. Ik reageer niet, noch om de moedige waaghals te verdedigen, als om het taalgebruik op de publieke zender aan te klagen. Neen, ik sluit mijn mobieltje, neem de weekendkrant erbij en laat me onderdompelen in een wereld van mooie woorden, duidelijke taal en uitdagende cryptogrammen onder het genot van de nog warme chocoladekoek en de sterke koffie. Het kan maar smaken.   12 horizontaal heb ik inmiddels gevonden ;-) 

Anemos
20 3

Gezond verstand

'We rekenen op de Belgen om hun gezond verstand te gebruiken.' Hoe vaak hebben we die zin niet gehoord de laatste tijd? Ik ben alleszins de tel kwijt. En ik begrijp het hoor. Want wij Belgen zijn geen Japanners. Wij houden niet zo van regeltjes. Dus in plaats van alleen maar met het vingertje te wijzen en te zeggen wat niet mag, wat overigens al genoeg gebeurt in deze periode, proberen onze leiders in te zetten op iets anders. Iets wat meer inspeelt op trots, dan betutteling: de Belg en zijn boerenverstand. Maar laten we niet vergeten dat de Belgen waarover we het hierboven hebben, dezelfde Belgen zijn die tegen 90 over de pechstrook sjezen als er file staat. Die gas geven wanneer de flitspaal ver genoeg in de achteruitkijkspiegel zit. En die zich, ondanks de geruststellingen van de supermarkten en depots, zo lieten opzwepen door andere Belgen, dat ze rijdende torens wc-papier naar de kassa duwden. Want blijkbaar is dat het allerbelangrijkste om de kelder mee te vullen in tijden van oorlog. Gezond verstand? Hmm. ’t Is niet dat we als volk zo subversief zijn dat we regels willen schenden gewoon om ze te schenden. Nee, wij zijn regelinterpreteerders. Wij zetten de regels naar onze hand en zijn in ons gat gebeten als iemand ons erop wijst. We zijn kantjes-aflopers. En we zijn nonchalant, vooral als het op veiligheid aankomt. Want veiligheid is niet stoer en wij zijn niet goed in het inschatten van gevolgen op lange termijn. Wij werken in den bouw tot onze rug kapot is omdat de rest dat ook zo doet. Wij leven met oorsuizingen omdat de gehoorbescherming in de andere kamer van onze renovatiewoning lag. Als het gevaar, zoals in de huidige situatie, dan ook nog eens onzichtbaar is, is het helemaal af. Het verbaast me dus niets dat een dag voor de lockdown de Meir overspoeld werd door Belgen die ervan overtuigd leken dat Het Grote Virus zich aanpast aan onze planning. Koopzondag is koopzondag en pas mórgen gaat de lockdown in. Vandaag kunnen we nog massaal op straat komen. Het verbaast me niets dat Belgen tijdens de herfstvakantie de grens oversteken naar regio’s waar er nog wel iets te beleven valt. Dat jongeren feestjes houden in hotels. En dat onze reeën en herten stress krijgen van de drukte in bossen waar mensen en masse de rust komen opzoeken. En tegelijk zijn het diezelfde Belgen die een warmte verspreiden die het gezond verstand ver overstijgt. Want de ene sector helpt de andere. Mensen die tijdelijk zonder werk zitten, vinden manieren om vreugde te brengen bij ouderen die tijdelijk zonder bezoek zitten. Nooit waren mensen zo creatief om elkaar te helpen. Er is dus nog hoop. Misschien kunnen De Croo en co het eens proberen door in te spelen op ons goed hart in plaats van ons gezond verstand. Zolang het maar niet klinkt als een regeltje.

Hans Verhaegen
54 1

Onderuithalen

Bouche bée, flabbergasted, erstaunt , in de ons omringende landen bestaan mooie woorden om uit te drukken dat iemand met open mond staat te gapen zoals Holle Bolle Gijs uit het kinderversje en in de Efteling. Van verzen, uitspraken, liedjes zegt men wel eens dat men ze afgezaagd vindt, als ware het tafel- of stoelpoten die men beter zou verwijderen omdat er de molm in zit. Neem bijvoorbeeld de crochetwedstrijd waar een Nederlandse familie nog dagelijks steenrijker van wordt.  Regelmatig  duikt  er een omhooggevallen zanger(es)  op die denkt een operastem te bezitten en een tot in den treure gezongen aria te berde brengt die, op dit vlak totaal incapabele juryleden, tot tranen toe beroert. Hoe schabouwelijk de teksten ook worden gezongen (die toch geen mens verstaat, laat staan de uitvoerder(ster) zelf),  oogvocht komt er steeds bij te pas. Zo is er de aria ‘O mio babbino caro’ die uit een kindermond op het Vrijthof in Maastricht duizenden emotioneert omdat ze denken  dat het meisje over een lieve kleine baby, bambino, zingt. Niets is minder waar, Babbino is de vader waartegen de dochter zegt dat ze zich van het leven zal beroven en zich van de brug in het water zal storten indien zij haar geliefde niet meer zal zien.  Geef toe, dat is toch geen lied dat je door een kind laat zingen, alle The Voices, Rieus en Got Talents ten spijt. En de clou van dit verhaal of de moraal? Er zijn al te veel personen die onterecht op stoelen zitten van waarop ze de touwtjes in handen houden.  De poten van die zitmeubelen moeten dringend worden afgezaagd.      

Vic de Bourg
37 2

Gratis therapie en stylohandjes

Mijn moeder is handig: ze vernist, schildert en stukadoort. Ik erfde haar handigheidsgenen niet. Toen ik toch eens een poging waagde, zag ze het met lede ogen aan. ‘Lore, je hebt stylohandjes’. Ik veinsde verontwaardiging en kreeg de slappe lach: ‘Wát heb ik?’. Iemand met stylohandjes is niet handig in het uitvoeren van ruwere handenarbeid. Desbetreffende personen kunnen beter bureauwerk doen met behulp van stylo’s en andere ongevaarlijke bureau artikelen. For the record: mijn moeder had uiteraard gelijk. Zonder air quotes. Wat je wél kan met stylohandjes? Schrijven, bijvoorbeeld. Dat ontdekte ik al als kind, toen ik een dagboek bijhield. Mijn eerste exemplaar was bloemig en voorzien van een hartvormig hangslot. Ik schreef met mijn tienkleurige balpen over vriendinnetjes, uitstapjes en mijn kat, in het geel, het roze en het paars.Later maakte het bloemige exemplaar plaats voor A5 schriften. Ook de toon veranderde: mijn kat maakte plaats voor bijna-liefjes, liefjes en niet meer liefjes. Daar valt heel wat over te schrijven, zo leerde ik onlangs van mijn 16-jarige zelf. Ik schreef hele schriften vol, maar in wezen is de samenvatting van die periode simpel: ik staarde afwisselend naar jongens en naar mijn eigen navel. Daarna volgden enkele jaren van schrijfonthouding – enter studeren en kinderen baren - maar ik keerde terug naar mijn oudste liefde. Het was Julia Cameron die me met haar boek The Artist’s Way terug over de streep trok. Mijn dagboeken werden Morning Papers en mijn schriften werden zwart, elegant en ingebonden. Het dagboek is een ondergewaardeerd genre, omdat het vaak gezien wordt als iets meisjesachtig. Ik hoorde gisteren een man op de radio die met tegenzin toegaf dat hij een dagboek bijhield. Het leek alsof hij zich schaamde voor zijn schrijven. Nochtans gingen mannen van divers allooi hem voor: Charles Darwin, Kurt Cobain, Che Guevara, Franz Kafka. Allemaal dagboekschrijvers. De man op de radio noemde zijn dagboek een journal, om zijn zelfverklaarde imagoschade te minimaliseren.Ook vrouwen mijden de term dagboek. Connie Palmen kiest voor het bijhouden van een logboek, ze noemt een dagboek regressief en de handeling omschrijft ze als ‘dat machteloze schrijven’. Misschien is de naam van de verpakking van ondergeschikt belang. De handeling van het schrijven verdient de aandacht. Schrijven is verhelderend. Het helpt om gedachten vast te grijpen of af te maken (afmaken als in ‘mijn buurman maakt kleine katjes af’ en afmaken als in ‘mijn buurmeisje maakte de theaterschool af’). Schrijven kan u in het ergste geval existentiële crisissen bezorgen en in het beste geval die crisissen bedwingen. Schrijven laat u zien dat u niet alles moet geloven wat u denkt (‘ik zal nooit een serieuze job vinden omdat ik stylohandjes heb’). Schrijven is, in tegenstelling tot spreken, een minder impulsieve daad. Met schrijven kunt u tijd kopen en oordelen uitstellen. Toen ik onlangs mijn zolder opruimde, kwam ik een bananendoos vol dagboeken tegen. Ik bladerde in mijn schriften en las flarden tekst opnieuw. Het voelde vreemd en soms gênant. Er de spot mee drijven lijkt me gratuit. De fik erin, dacht ik. Ik stookte een vuurtje in de tuin en gooide één voor één mijn dagboeken erin. De dag erna schreef ik erover in mijn Morning Papers. Dochter: Mag ik eens voorlezen uit mijn dagboek? Moeder: Ja hoor, graag. Dochter: ‘Vandaag gingen we zwemmen. Ik deed een gekke truc, te gek om uit te leggen hoe het zat. Binnen een kwartiertje doen we een aperitiefje. PS: mama is al begonnen’. Moeder: Ah, ik heb geen dagboek meer nodig. Mijn belangrijkste activiteiten worden al geregistreerd.

Lore Dewulf
19 2

Twee frietjes

De mevrouw voor me bij de frituur bestelt een ‘groot en een klein frietje.’ Een groot frietje. Vooral in het horecagebeuren lijkt het alsof de producten alsmaar kleiner worden. Bestel ergens twee pinten en u krijgt van de garçon gegarandeerd als bevestiging "twee pintjes". Hetzelfde bij een cola (colaatje) en een koffie (koffieke). "Met drie melkskes" hoorde ik ooit. Dat is bijna een halve fles. Nog een voorbeeld. Het ding is zo groot dat het amper op een bord past, maar toch is het een 'pannenkoekske'. Helemaal erg is op tv. De kandidaten werken zich in het zweet voor een viergangenmenu (een van de kandidaten draagt zelfs een zweetband), maar toch zegt een jurylid dat ze een aangenaam 'gerechje' op tafel toveren. Waarom de 't' verdwijnt is weer een andere vraag. Sommige woorden verdienen wel een verkleinwoord. Zoals een ‘tuinhuisje’. Let wel, geen bijbouw met winterterras en zomerkeuken, maar een klassieke houten chalet met een groen dak en een geruit gordijn voor het klapraam dat altijd klemt. Zo hadden wij er thuis ook eentje. Het zag er ook uit als een ‘huisje’. De afgedankte spullen van het grote huis kregen er een tweede leven. Zo stond er een oude kast van de woonkamer, met daarin een badmintonset, de frisbee, het croquetspel en enkele Jommekesboeken. Een huis op kindermaat. Onze oudste was onlangs op bezoek bij een vriend die zich een huis met tuinhuisje had aangeschaft. “Het rook daar helemaal zoals in het tuinhuisje van oma”, zei hij. Een ietwat vochtige geur, maar ook de geur van vroeger. “Ja jongen”, zeg ik. “Niets grift zo diep in het geheugen als de geur”. Geen zin van mezelf, maar het klopt. Ondertussen is het in de frituur mijn beurt om te bestellen. “Voor mij twee frietjes graag”, hoor ik mezelf zeggen.

Rudi Lavreysen
24 1

Oudedagstraining (2)

Lees hier deel 1 van hoe ik me één week per maand klaarstoom voor mijn apathische oude dag. Op vrekkige vrijdag parkeer ik mij voor een paar uur in de zetels van het kapsalon dat zonder afspraak werkt. Hoewel ik altijd op hetzelfde moment ga en perfect naar salons op afspraak kan, heb ik er deugd van om drukbezette mensen teleurgesteld te zien omkeren bij gebrek aan vrije plaatsen. Ik herinner de kapster nog eens aan wat vorige week beter kon, vraag een tweede koffie en zeg dat ze er iets aan moet doen dat de door haar aangeraden shampoo m'n permanent een paarse schijn geeft. Wanneer ik voor een tijdje onder de droogkap dreig te verdwijnen, vraag ik de enige jonge vrouw die toch een plek kon veroveren of ik de TV Familie die ze vastheeft mag lezen omdat ik de rest allemaal uit heb. Nee heb je, ja kan je krijgen. Aan de kassa laat ik terloops vallen dat het leven zo duur is geworden en dat het niet makkelijk is om rond te komen met een klein pensioen. Ik sluit af met '... maar ja, jij hebt er dan toch een mooie auto van kunnen kopen, hè.' De rest van de dag kijk ik televisie uit het raam en maak ik veronderstellingen over de buren die ik verder vertel als waarheid. Daarna zet ik een opname van Familie op, want tijdens de week kijk ik live naar Thuis. Na tien minuten val ik in slaap, terwijl de vraag door m'n hoofd zweeft waarom Véronique van Familie in de boekskes Sandrine genoemd wordt. Voor ik naar boven stommel om echt te slapen, neem ik m'n portemonnee en maak ik me nog eens druk om hoeveel geld ik wekelijks aan de kapster overhandig. Daarna leg ik de vaste 20 euro klaar om morgen mee te doen met de Lotto. Het weekend begint met zorgenrijke zaterdag en mezelf die een half uur vooraleer de krantenwinkel opent voor de deur staat met een ingevuld Lottoformulier en de angst om naast de weekendkrant te vissen. Ik maak een praatje met de andere vijf bejaarden in de rij over de corona, het rotweer van de laatste week en de zwarte vrouw met de hoofddoek die voorbijfietst. Waar moet die zo vroeg al zijn? Wanneer de uitbaatster haar rolluik een minuut na 7 met een 'goeiemorgen' opent, antwoord ik: 'Eerder late morgen, precies'. Na de middag bak ik een appeltaart voor wanneer de familie morgen op bezoek komt. Terwijl ik dat doe maak ik me dik in de gedachte dat er toch weer niemand langskomt – ik heb nochtans veel zegeltjes voor de knuffels die de kleinkinderen sparen – en ik de taart in de vuilbak ga moeten kieperen. Ik hou me nog net in om het niet nu al te doen. Nadat ik me heb opgeboeid in respectievelijk Het Journaal (waarom komen al die zwarten massaal op straat?), Het Weer (mossel!) en Iedereen Beroemd (waarom filmen ze nooit eens in mijn straat?), maak ik me kwaad omdat ik weer geen winst heb met de Lotto. De rest van de avond kijk ik opgenomen afleveringen Familie. 't Is te zeggen, na tien minuten dommel ik in en drijf ik weg richting de zondag. Of beter, zuchtende zondag. De eerste zucht van velen valt wanneer mijn vaste plek in de kerk is ingepikt door die trees van een Francine van Sus van Lowie van den Dikken Bakker. Volgende keer kom ik een uur vroeger (in plaats van drie kwartier) en zullen we eens zien van wie die plek op de tweede rij is. De pastoor ontroert me met zijn prachtige preek over verdraagzaamheid. Eens buiten doe ik zo luid mogelijk mijn beklag over Francine tegen de enige twee andere kerkgangers. Terwijl zie ik een zwarte vrouw met hoofddoek passeren en, er automatisch van uitgaand dat het dezelfde is als gisterochtend, vraag ik me opnieuw af waar die zo vroeg al moet zijn, en dat op een zondag. Met de snelheid van een obese slak met een enkelblessure rij ik achterwaarts uit mijn parkeerplek, om de rest van de rit naar huis in 2de versnelling tegen 5000 toeren te doen. Onderweg maai ik 5 voetgangers en 3 fietsers nét niet van de baan. Uit hun reacties blijkt dat geeneen van hen begripvol genoeg is over het feit dat de dode hoek van m'n goudkleurige Toyota Yaris groter is dan de auto zelf. Corona of niet, na de middag zit mijn kot vól familie. Het was te denken, kan ik mij op de Dag des Heren nog afjagen door garçon te spelen ook. De kleinkinderen zijn veel te rumoerig, maar muisstil wanneer ik hen met zegeltjes overlaad en een simpele dankuwel afdwing. De volwassenen praten meer met elkaar dan met mij. Wanneer ik de helft van het bezoek bediend heb, is de appeltaart op. Ik zucht. Terwijl de laatste van die profiteurs een uur of twee later de deur achter zich dichttrekt, laat ik een 'eindelijk!' ontsnappen en begin ik voor de derde keer aan dezelfde aflevering van Familie. Vijf minuten later, vlak voor ik in slaap val, beslis ik m'n kinderen volgende keer te vragen hun eigen gebak mee te brengen. Dat zal er wel af kunnen, met hun bedrijfswagens en al. Nee heb je, ja kan je krijgen. Ik zucht nog een laatste keer en glijd weg in een diepe slaap, klaar om morgen terug wakker te worden als een respectvolle dertiger. Nog een jaar of 40...

Hans Verhaegen
23 1
Tip

Spoiler alert: vrouwen hebben ook namen

‘U bent de mama van….?’, vraagt de leerkracht aan het onthaal. Ik zeg mijn naam, maar weet dat hij die niet zal onthouden. Ik heb geen naam, ik ben de naam van mijn kinderen, met ‘mama van’ ervoor. Sommige volwassenen gaan een stapje verder, zij spreken mij aan met mama in het bijzijn van mijn kinderen (zonder aanwezigheid van mijn kinderen zou dit het moment zijn waarop een stemmetje in mijn hoofd zou roepen: ‘lopen!’). Ik vind dat niet alleen tenenkrullend, het is ronduit akelig. Vorige week nog zei de kindertandarts tegen mij: ‘Dan mag je volgende week opnieuw een afspraak maken, mama’. Eigenlijk wil ik dan graag zeggen dat ik zijn moeder niet zou kunnen of willen zijn, dat hij uiteraard ook recht heeft op wat moederliefde en dat ik het jammer zou vinden mocht hij geen moederliefde krijgen en dat… ‘Lukt volgende week dinsdag, mama?’. ‘Ja hoor, geen probleem’. Vroeger, toen ik nog niet de surrogaatmama van de kindertandarts was, maar zelf nog een kind, kreeg ik vaak de vraag: ‘Ah, ben je dan de dochter van H.’? De naam van mijn vader deed belletjes rinkelen. Mijn eigen naam bestond niet op zich, die werd vastgehaakt aan de naam van mijn vader. Barack Obama erkent deze gevoelige kwestie en geeft een speech waarin hij zichzelf aankondigt als: ‘For those of you who don’t know me, I’m Michelle’s husband’. Zijn uitspraak wordt onthaald met luid applaus. U zult Barack Obama de kneepjes van het vak niet leren. Maar u en ik weten allebei dat de man van Michelle Obama eerder aan de progressieve kant van het spectrum staat. Kranten en boeken staan vol met dochters, moeders en vrouwen van. Deze week nog ‘vriendin van Stijn Steels fotografeert de blote buik van de zwangere vrouw van Wout Van Aert’. Welkom in 2020, jongens. Wat dacht u van ‘Layla Vancompernolle fotografeert de blote buik van Sarah De Bie’. Nogmaals, welkom in 2020. Kunnen we gezamenlijk afspreken dat we vanaf 2020 vrouwen bij hun naam noemen en hen niet meer aanspreken via de naam van hun vader, zoon en broer? In de naam van de moeder, de dochter en alle heilige vrouwen. Amen.   Dochter: Ik vind het raar dat de tandarts mama tegen jou zegt. Moeder: Ik ook! Dochter: Zal ik hem de volgende keer broer noemen?

Lore Dewulf
119 12

Oudedagstraining

Dat het weeral die tijd van het jaar is, zeg. Het seizoen waarin je een middagdutje doet, een kwartier later opstaat en vaststelt dat de zon al onder is. Het seizoen waarin we op het kerkhof aankomen en terstond beseffen dat we de bomma niet meer weten liggen. En het seizoen waarin de middenstand zoveel grijnzende pompoenpropaganda tegen onze knikker keilt dat we niet anders durven dan onze koters in verkleedkleren steken. In mijn tijd viel carnaval nog enkel in het voorjaar. Maar mijn tijd tikt verder en verder het verleden in. Want behalve voorgaande ongemakken komt de herfst standaard met een ander gebeuren waar ik niet onderuit kan. De jaarlijkse hiphiphoerering van ondergetekende. Wat nog een extra ongemak meebrengt, want hoe moet ik verkocht krijgen aan al die dames dat het dit jaar écht niet kan om kusjes te geven? Een paar jaar geleden vielen die verjaardagen me nog zwaar. Niet heel lang terug, schreef ik tenslotte nog over mijn voortijdige midlifecrisis. Die zorgen zijn ondertussen van de baan. Tegenwoordig kan ik niet meer wáchten tot ik oud ben. Tot die gelukzalige dag arriveert dat het plots toegelaten is om geen energie meer te steken in futiliteiten zoals je beurt afwachten in de winkel, de waarheid verbloemen om andermans gevoelens te sparen of je scheten inhouden terwijl je met mensen praat. Ik kan natuurlijk niet onvoorbereid in de derde leeftijd stappen. Daarom stoom ik me elke maand één intensieve week lang klaar voor deze geweldige toekomst van overassertiviteit en apathie. In zeven themadagen tracht ik alles te vergeten wat me als kind geleerd werd en focus ik op hoe ik in mijn oude dag zal staan. Of hangen, zitten, en in het slechtste geval kermend liggen, met een waardeloze heup en een afstandsbediening waarvan de batterijen plat zijn. Mijn trainingsweek start met wat tot voor kort marktmaandag heette. Op de eerste dag van de week strijken de marktkramers namelijk neer in Heist om de honderden uniformen van grijs en beige te voorzien van hun drie sneetjes kaas en hun anderhalf sneetje hesp, met niet zoveel vet aan de rand als vorige week, hetgeen ze vorige week ook al uitdrukkelijk gevraagd hadden. Maar met de corona is niks nog zeker en om mezelf de desillusie van een marktloze gemeente en verloren oefendag te besparen, doopte ik de eerste dag van de week om tot misnoegde maandag. Op die dag stap ik met het verkeerde been – maar het enige dat nog fatsoenlijk mee wil, zo fantaseer ik – uit bed, trek ik de rol op en onderwerp ik het weer aan een grondige inspectie. Typisch! Het is alweer te warm. Of te koud. Of te droog, te nat, te glad, te bewolkt, te wisselvallig of te winderig. En als het dan toch eens perfect is, is het te mooi om waar te zijn en zal het wel rap terug KVLV-leden regenen. Want die nieuwe weerman op één zit er nog meer naast dan Frank en de jongen heeft het charisma van een uitgehagelde mossel. De rest van de dag maak ik me druk in de postbode die het parochieblad tien minuten later dan anders aflevert, de kleinkinderen van de buurvrouw die teveel plezier maken 's middags en de finalist in de heruitzending van Blokken die het woord niet kan vinden, terwijl ik het al zeven keer geroepen heb. Op demente dinsdag weet ik meestal niet goed wat er allemaal gebeurd is. Dat is de miserie met die dementie. Wat ik mij die dag wel herinner is hoe nonkel Ronny vroeger op familiefeesten in de speelkamer kwam zitten en we allemaal Medisch Centrummeke moesten spelen. Laat dat juist het enige zijn wat ik wil vergeten. Daarop volgt winderige woensdag, de dag dat ik boodschappen doe en je mijn volledig afgelegde parcours in de winkel kan volgen door op de geur van slecht verteerde schorseneren en de verre brrrrrap brrrrrrrrrrrrrrrrattatap-geluiden af te gaan. Aan de kassa lukt het me net niet om de vrouw met dreadlocks voor te schieten. Terwijl ze haar wisselgeld nog aan het wegsteken is, zeg ik tegen de kassier: 'Amai, heb je dat gezien? Ik hoop dat het kind geen magneten tegenkomt op weg naar huis. Die had meer ijzer in haar steken dan onze lieven heer aan 't kruis. En die coiffure, precies Medusa. Is dat tegenwoordig mode, ja?' Ik sluit af met een brrapbrrapbrapp, betaal op m'n duizendste gemak met een karrevracht muntjes en zeg dat hij de dubbele hoeveelheid zegeltjes mag geven omdat de kleinkinderen graag alle knuffels verzamelen, maar dat dat niet lukt met mijn beperkte wekelijkse boodschappen van een brood en een doosje Senseo-pads. Donderdag is het demente donderdag en word ik kwaad als mijn vrouw zegt dat dinsdag al dementiedag was. Verder sla ik als een razende met de vliegenmepper naar de inbrekers die voor de deur staan en bij hoog en laag beweren dat ze mijn ouders zijn. De rest van de dag lig ik onophoudelijk te huilen omdat ik, hoe hard ik ook op m'n vuist blies, nooit geslaagd was in het Medisch Centrum van nonkel Ronny en ik altijd extra controles moest krijgen terwijl mijn neefjes en nichtjes al lang taart aan het eten waren. Volgende week lees je hier het vervolg van mijn trainingsweek. Tenzij Tom Van Grieken de komende week uitglijdt over een bananenschil en met z'n gezicht recht in een berenklem valt. Want dan moet ik daarover schrijven. Een mens mag dromen, toch?

Hans Verhaegen
24 2

Het orgasme van de schrijver

`Schrijvers schrijven, lezers lezen`Mulisch z’n uitspraak. Zelf koop ik al jaren boeken en poog ze te lezen. Helaas kom ik zelden verder dan de eerste- en de laatste bladzijde. Alles daar tussenin is veelal gezaag. Waarmee ik niet wil zeggen dat ik een schrijver ben. Schrijvers geven boeken uit. Ik niet. Nog niet. Veel mensen kunnen goed zagen. Blijkbaar schrijven diezelfde mensen ook boeken. Deze boeken liggen met hopen in de boekwinkel. De ene narcist na de andere vult bladzijden met veel woorden die weinig zeggen. Met alle respect voor het narcisme want hier heb je een gezonde dosis van nodig om een boek uit te brengen. Sta er maar eens bij stil;  je schrijft een slordige driehonderd bladzijden vol en verwacht dan dat mensen dit lezen. Elke schrijver hoopt stillekes op een bestseller. Stel je voor dat iedereen jou leest. Het ultieme orgasme van de schrijver. Als kind en adolescent heb ik boeken verslonden. Van `Alleen op de wereld` tot Socrates en van Socrates tot Victor Hugo. Uit de schone tijd dat ik nog dacht dat alle volwassenen slim waren.   Dan kwam er de periode van de zelfhulpboeken en de zweefteverij onder de noemer spiritualiteit. Ik lustte ze rauw. Tot het moment, ik denk zo’n vijftien jaar geleden, dat het niet meer lukte. Geen letter meer.  Op mijn nachttafeltje ligt dus een dode Kindl gevuld met een ongelezen bibliotheek. Ook ligt er nog een boek van Haruki Murakami en wat rotzooi van Herman Brusselmans.  Onaangeroerd. Voor het slapengaan zet ik op mijn slimme telefoon Spotify op. Het is zoveel gemakkelijker;  de fantasiebeelden komen vanzelf en je hoeft er niet wakker bij te blijven.  Een lege geest is de bakermat van een goede slaap. Ik begin me zo langzamerhand af te vragen wat er toch in hemelsnaam scheelt met het mensenras.  Overal zijn er opstanden, demonstraties, aanslagen, gefrustreerde mensen die kiezen voor zelfdoding of het uitmoorden van hun huisgenoten. Oorlogen, haat en nijd onder elkaar, burenruzies, noem maar op. De lijst van ellende is lang en tragisch. Mijn verstand staat stil als wij dan voor onze ontspanning bezig moeten zijn met diezelfde ellende. Omdat Brad Pitt het zo goed kan en Julia zo schattig lacht? Of omdat het muziekske er zo schoon bij paste? Boeken en films gaan in wezen meestal over de ellende van een ander. Hier vullen we onze ontvankelijke geest mee. Het creëert een vicieuze cirkel van ellende. Dat waar ge het kopke mee vult wordt de vader van de gedachten en de moeder van de daden.  Negentig procent van ons gedrag wordt aangedreven door het onderbewustzijn. Dit onderbewustzijn valt het best te programmeren als je in staat van totale ontspanning bent. Zoals op de momenten wanneer je als een patattezak voor de tv hangt of opgerold als een rolmops onder een fleece dekentje een ‘spannend boek’ leest. Ik denk dat het hoog tijd is om onze geest te vullen met positiviteit. Liefst een overdosis als we die positievelingen willen worden die we beweren te zijn op Facebook en Instagram. Daar waar de wijsheden te grabbel gegooid worden voor het grote publiek. Ik grabbel alvast eens goed. Wie weet word ook ik hier ooit een beter mens van. Of een narcist met een boek over dit thema.  Liefst Covidvrij.

Heidi Schoefs
29 0

Waarom kinderen en jongeren geen goesting meer hebben om te lezen

De helft van de Vlaamse vijftienjarigen vindt lezen tijdverlies. Dat lees ik in het internationaal PISA-onderzoek van 2018, een onderzoek waarbij 5.000 Vlaamse leerlingen uit verschillende onderwijsvormen bevraagd werden. En dat is nog niet alles: van alle 79 onderzochte landen en regio’s noteert Vlaanderen de laagste score op leesplezier. Schrijnende cijfers? Ik dacht het wel. Kinderen en jongeren krijgen geen kans om leesplezier te ontwikkelen. De consequenties hiervan zijn veel ruimer dan u aanvankelijk zou denken: kinderen die meer plezier halen uit lezen, presteren op schools vlak significant beter dan andere leerlingen. Van waar komt die negatieve houding tegenover lezen? Het zou makkelijk zijn om met de WhatsApp vinger (de vroegere sms duim) te wijzen naar de smartphone. Dat gaan we even niet doen, want dat brengt ons niet tot de kern van de zaak. Het zou ook makkelijk zijn om met de vinger te wijzen naar het onderwijssysteem. Laat ons dat wel even doen, want hier ligt met zekerheid een groot deel van het probleem. Ons Vlaams leesonderwijs is achterhaald en verschillende wetenschappers zien dit als oorzaak voor het belabberde leesplezier. Leerkrachten blijven kennisgerichte vragen stellen over fictieteksten waardoor leerlingen niet echt kunnen genieten van het lezen. Vraag dus niet what is poetry?, maar verleg de focus meer naar het plezier waarvan O captain, my captain uitgaat. Robin Williams zal u dankbaar zijn. Het fnuiken van het leesplezier begint al vroeg. Want vanaf het eerste leerjaar wordt gewerkt met het AVI systeem. Kort door de bocht: Dat. Systeem. Werkt. Niet. Ook al hoor ik al vijf jaar over AVI-niveaus, het is maar sinds kort dat ik weet dat deze afkorting staat voor Analyse van Individualiseringsnormen. Ik dacht tot voor kort dat het stond voor Afwijzen Van Interesse. Het bepalen van het AVI-niveau heeft een negatief effect op het leesplezier. Alle wetenschappelijke geledingen zijn het daar over eens. Lezen wordt door leerlingen te veel geassocieerd met werken. Daarnaast is het systeem afstompend. Kinderen moeten tegen de klok een tekst lezen om een bepaalde score, een bepaald niveau te halen. Maar wat doe je met kinderen die heel graag lezen, maar traag zijn in hardop lezen? Of een kind dat struikelt over zijn woorden, alleen omdat het een toets is? Mijn dochters kregen in het eerste leerjaar AVI-niveaus, de ene passend bij haar effectieve leesniveau, de andere totaal niet passend. Maar zelfs na het correct toekennen van het passende leesniveau bij mijn ene dochter, gaf de juf niet op. Ze moest en zou het leesplezier ondergraven. Zo kreeg mijn dochter op een dag te horen dat ze het verkeerde boek had gekozen uit de klasbibliotheek. Ze wou het gekozen boek graag lezen omdat het een leuk boek leek. De juf verbood het boek te lezen, omdat het niet tot het juiste AVI-niveau behoorde (for the record: het was één niveau boven of onder haar eigen leesniveau). Tot zover het stimuleren van leesplezier. Een juf met een missie, zo heb ik ze graag. Andere dochter, ander verhaal: ze kon op school geen plezier voor lezen ontwikkelen omdat ze werd ingedeeld in een veel lager leesniveau dan haar effectieve niveau. Zo ziet u maar: er zijn verschillende strategieën om kinderen het leesplezier te ontnemen. Het is een kwestie van kiezen. Gelukkig hebben mijn dochters het geluk om ook juffen en meesters te ontmoeten die hen het plezier in lezen voorlezen en voorleven. Mijn dochters lezen ontzettend graag, maar dat is ondanks en niet dankzij de AVI-niveaus.   Dochter: moeder, waarom lezen wij? Moeder: omdat we niet op dezelfde leest geschoeid zijn als jouw juf van het eerste leerjaar.

Lore Dewulf
90 0
Tip

Het is een soep

Exact op het moment dat de kerkklok halftwee luidt gaat de automatische deur open. Ik kom op bezoek. Als ouders niet meer thuis wonen, valt meteen het woord 'thuis' weg. Het woord 'bezoek' komt in de plaats. Zelf zegt ze na een wandeling of een koffie "Doe me maar naar huis." Of als we op bezoek komen terwijl ze naar een activiteit is, zegt ze achteraf: "Nee, ik was niet thuis." Rond dit uur zit ze meestal te knikkebollen. Na een eerste babbel zetten we de tv aan. Het is buiten te guur voor een wandeling. De nieuwslezeres geeft de samenvatting van enkele onheilspellende berichten. Met opnieuw heel wat cijfers en maatregelen. "Het is me toch wat, met dat dinges, wat zeggen ze er ook weer tegen?" Precies alsof ze het virus niet wil benoemen. Zoals in de boeken over Harry Potter, waarin ze de naam van de boosaard Voldemort niet durven uitspreken. Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, zeggen ze in de plaats. We kijken samen naar de kookzender. Het is ondertussen een gewoonte. De chef-kok zit aan zee. Hij kan het smakelijk vertellen. Toen we 's avonds nog gelijk naar Dagelijkse Kost konden kijken, zei ze altijd lachend "Maar we kunnen niet proeven hè Jeroen", als hij vertelde dat het lekker was. De tv-kok heeft in de haven zijn ingrediënten bij elkaar gevist. Thuis waren we vroeger geen grote viseters. Tenzij rolmops, kabeljauw en bakharing. Die brachten ze op woensdag soms mee van de markt. De geur van de bakharing bleef nog een tijdje in huis hangen. En het was uitkijken met de visgraten. Chef-kok Johan brengt ondertussen alles in gereedheid voor zijn vissoep. "Hij gaat soep maken", zeg ik. Maar haar ogen zijn niet op de tv gericht. "Ja, het is allemaal een soep", antwoordt ze. Er valt iets voor te zeggen.

Rudi Lavreysen
134 6

het palladium en de paladijnen: verhalen van een dolle mens

Terneergeslagen als de naargeestige ochtendschemering stond ik aan de wastafel in mijn appartement sudoku’s op te lossen. Onderwijl schrobde ik met Oral-B 3D White Luxe Stralende Glans aan mijn dentale carrosserie zoals een gepensioneerde dat met bruine zeep doet tussen zijn huidplooien. Ziet u, de tanden zijn de poort naar de ziel en op de mijne was een beetje eelt komen te staan. Ik trachtte de immense leegte in mezelf te vergeten door lege rasters met getalletjes te vullen. Maar het hielp niet en ik kreeg de rigor vitae ook niet weggepoetst. Geen werk, geen geld. Geen zin, geen lusten om me te doen willen.   Ik was aan de levensbeschouwelijke putten overgeleverd en al wat me nu nog restte was mijn stralende glimlach – de afspiegeling van een oude innerlijke mij. Waarom komen de kansen nooit hiernaartoe? Het was die zin die me hier had gebracht, die verduivelde boutade. En verdomd, God is d… – het beletselteken slikte mijn uitroepteken in toen er gebeld werd. Het was wat laat voor Sinterklaas en wat vroeg voor Driekoningen, dus ik vreesde dat het de deurwaarder was die beslag kwam leggen op de rest van mijn levensbeschouwelijke krediet, omdat ik mijn achterstallige betalingen pleeg te verzaken. Maar er was niets meer dan ongeloof om van me te stelen, dus wat kon het ook. “Hebt u misschien een paar minuten tijd om over GOD te praten?” (De stem had het echt zo gezegd, met de ‘o’ en de ‘d’ ook als hoofdletter.) En ik had tijd! Enfin, een minuut of zeven later mocht ik hen al David en Sylvie noemen en waren we de beste maatjes. Mijn glimlach straalde naar hen en de hunne straalde terug. Ik was helemaal mee met hun verhaal vol (zedige) passie en vuur. Lidkaarten verkochten ze terstond en ik liet me met groot genoegen registreren. Hun benevelende betovering liet niet af – wierook noemen ze het zelf, het zat in hun parfum, het zat in hun tandpasta, het zat in hun poriën. Dat merkte ik toen ik me net iets te spontaan opgaf voor het vacante zitje in hun beleidsraad. Maar eerst kwam de beproeving (een sollicitatie of zoiets) en ik legde hun mijn grootse plannen uit. Plots bevonden we ons midden in een nachtelijke ceremonie. Overal zag ik groene driehoeken en rode pentagrammen.  Om me heen pulseerde een candide mensenmassa in het dreunende licht rondom een laaiende brandstapel. In de rechterhand omklemden ze een kandelaar. In hun linkerwang ronkte bij elk van hen een elektrische tandenborstel – zo een als ik altijd had gewild. Ze neurieden, mompelden een hymne. Omdat de tremor van het mondhygiëneapparaat hun woorden vervormde, kon ik de aard van het gezang niet thuisbrengen. De klanken waren prehistorisch. Hoe ha hoe ha hoe ha. Ik deed gewillig mee: hoe ha. De massa spleet driehoeksgewijs uiteen door de advent van enkele fakkeldragers. Met z’n vieren, gedost in het witste wit van ons allemaal, torsten ze een brancard.  Bij hen snorde de tandenborstel in elk van de twee borstzakjes – dat moest wel betekenen dat zij de notabelen bij uitstek waren. Hoe ha. Op de draagberrie lag een levenloze donkere figuur. Hoe ha. De armen en benen staken in vreemde hoeken omhoog en gingen schuil onder een donker deken dat een sterk getaande figuur verhulde. Hoe ha, hoe ha. Kordaat schreden ze verder, onder de hypnotiserende hymne. Hoe ha, hoe ha, hoe ha. De deken werd verwijderd, de figuur onthuld en zonder dralen op het vuur gekieperd. Zijn takjes knerpten en schreeuwden. “Hoe HA!” Beste kerstboomverbranding ooit.   Enfin, ik ben jammer genoeg niet aangenomen. Nog hoe ha mompelend liep ik even werkeloos als tevoren terug de trap op, mijn appartement in. David en Sylvie sloegen me bedaard gade.

Midas
12 2
Tip

Donald de Stomme, een parlement uilen en woordarmoede

Groepen dieren krijgen specifieke namen. Denk maar aan een kolonie mieren, een kudde koeien, een meute wolven, een roedel honden. Minder bekende voorbeelden zijn een vendel ganzen, een toom kippen en een parlement uilen. Ik moet toegeven dat de namen van de meeste groepen mij onbekend waren. Maar ik kom nu eenmaal niet dagelijks in contact met een vendel of een toom. Laat staan een parlement. Over hoeveel woorden de Nederlandse taal kent, is geen eenduidigheid. Er gaan verschillende stemmen op: van 1 tot 5 miljoen woorden. Discussies gaan dan over het al dan niet meetellen van samenstellingen, afleidingen, … Ik zocht het even op: er bestaat ook een Taaldatabank van het Instituut voor de Nederlandse taal. In deze computer worden alle woorden en woordvormen (lezen: lees, leest, las, lazen,…) opgeslagen van de 12de tot en met de 21ste eeuw. Die bevat al meer dan 60 miljoen woorden. En toch, toch heb ik soms het gevoel dat de mogelijkheden van de taal  ontoereikend zijn om mijn gedachten te verwoorden. Daar bestaat een mooi woord voor: woordarmoede. Ook al is een taal nog zo uitgebreid, soms schiet ze tekort. Ik hou van het zoeken naar het meest geschikte woord. Juist en accuraat omschrijven van gedachten, situaties, omstandigheden is voor mij soms geen middel, maar een doel op zich. Dat is niet alleen zo in het Nederlands, ook de Engelse taal heeft zijn limieten. Ene meneer Trump zei namelijk, and I quote: ‘I’m highly educated. I know words. I have the best words. I have the best, but there is no better word than stupid’. Daaruit zouden we kunnen concluderen dat we het niet altijd te ver moeten zoeken met die woorden. Less is more, ziet u. Het less is more-advies wordt al eeuwen toegepast. We spreken over Karel De Stoute, Alexander De Grote, Filips De Goede en Jan Zonder Vrees. Als er ooit een stemming komt over een gelijkaardige naam voor Trump, dan hoop ik oprecht dat de Amerikanen kiezen voor Donald De Stomme. Stom is niet enkel een synoniem voor dom, het betekent ook ‘niet in staat om te spreken’. Now we’re talking.   Moeder: Waarover vertelden ze in Karrewiet? Dochter: Over de nieuwe regering. Ze hadden het ook over het parlement. Wat is dat eigenlijk? Moeder: Een parlement is een ander woord voor een groep uilen.

Lore Dewulf
259 6

Mannen in stofjassen en de schokkende waarheid van Milgram

Hoeveel pagina’s heeft een inleiding? Draagt uw boekenkast ook het boek ‘Psychologie: een inleiding’? Het is een knoert van een inleiding: het duurt een slordige 916 pagina’s vooraleer je ingeleid bent in de psychologie. Toen ik het boek voor het eerst in handen kreeg, spraken de psychologische theorieën en de sensationele experimenten tot mijn verbeelding. De vrouw die de lessen algemene psychologie verzorgde (ik kan me haar volledige naam niet meer herinneren, alleen nog dat die op een –y eindigde), kondigde aan dat een groot deel van dit boek cursusmateriaal was. Dat is meteen ook de reden waarom ik nog steeds weet hoeveel pagina’s dit boek telt. Mevrouw Y droeg voor de gelegenheid een truitje met een glinsterend vliegend paard op. Was het een verwijzing naar een optische illusie uit het boek? Ik durfde het haar niet te vragen. We hadden het over Pavlov en zijn kwijlende hond, Skinner en zijn hongerige duiven, Milgram en zijn gehoorzame proefpersonen. Vooral de experimenten van Milgram lieten me geschokt achter (pardon my french). Milgram passeerde de revue, ik passeerde mijn examen. Milgram verdween naar mijn achterhoofd tot ik het boek De meeste mensen deugen: een nieuwe geschiedenis van de mens las. Rutger Bregman legt in dit boek bevattelijk uit waarom de resultaten van heel wat populaire wetenschappelijke experimenten niet kloppen; zo ook de experimenten van Milgram.   De schokkende waarheid van Milgram Stanley Milgram vroeg twee proefpersonen een lootje te trekken om te bepalen wie leraar en wie leerling zou zijn in het experiment. De leraar moest plaatsnemen aan de schokmachine. De leerling moest vragen van de leraar beantwoorden. Bij elk fout antwoord moest de leraar de leerling een stroomschok toedienen met behulp van de schokmachine. Bij elk fout antwoord van de leerling, gaf een man in een grijze stofjas de leraar opdracht om een schok toe te dienen. De schokken werden gradueel opgebouwd: de voltage werd steeds hoger. De leraar startte bij 15 volt, maar bouwde via sprongen van telkens 15 volt (30 – 45 - …) op tot 450 volt. De stroomschokken waren nep en de leerlingen waren medewerkers van Milgram. Milgram wou onderzoeken hoe ver de leraar zou gaan in het toedienen van de schokken. De leraar kon de leerling niet zien, enkel horen. De leerling schreeuwde wanneer de steeds hevigere schokken toegediend werden, bonkte op de muur of smeekte om te stoppen.   De man in de stofjas De New York Times kopte in 1963 ‘Sixty-Five Percent in Test Blindly Obey Order to Inflict Pain’. Los van het feit dat het storend is dat ze hun titel verneuken door het overdreven gebruik van hoofdletters, kunnen we gerust stellen dat ‘Blindly Obey Order’ ‘Ietwat Scherp Geformuleerd’ is. Milgram zelf gebruikte zijn onderzoeksresultaten als ultieme verklaring voor de Holocaust. Hij schilderde de menselijke soort af als wezens die klakkeloos bevelen opvolgen door een autoritair persoon (a.k.a. de man in de stofjas). Bregman onderzoekt het onderzoek en belicht een aantal flagrante fouten. Milgram was eerder een theatermaker dan wetenschapper. Wie zich niet aan het script hield, werd zwaar onder druk gezet. Leraren die geen schokken wilden toedienen, werden tot 9 keer door de man in de stofjas gedwongen om verder te gaan (a.k.a. The People Who Blindly Obey Order). Er is ook bewijs dat bijna de helft van de leraren niet geloofden dat de schokken echt waren. Dat is niet verwonderlijk: hoe zouden marteltechnieken in een onderzoeksetting ooit door de ethische beugel kunnen in een prestigieuze universiteit als Yale?   De mediageile wetenschapper Milgram maakte zijn onderzoekresultaten wereldkundig. Hij beschreef de resultaten als ‘diepe en verontrustende waarheden over de menselijke natuur’ (a.k.a. de mediageile wetenschapper). In zijn dagboek vroeg hij zich echter af of de onderzoeksresultaten verwezen naar significante wetenschap of alleen naar effectief theater? Hij schreef: ‘ik ben geneigd de laatste interpretatie te accepteren’. Het experiment van Milgram en de tot de verbeelding sprekende resultaten zijn bekend bij een heel breed publiek. De conclusie ‘mensen volgen blindelings bevelen op door een autoritair persoon’ is ongecompliceerd en geeft mensen een houvast om verklaringen te geven aan genocides, zoals de Holocaust. Hoe graag we dit ook willen geloven, de waarheid is vaak genuanceerder en gecompliceerder.   Durf denken Ik heb al gans mijn leven een fundamenteel en quasi onverwoestbaar geloof in de kracht van de wetenschap. Het lezen van Bregmans boek dwingt me mijn visie bij te stellen. Ik ben niet sceptisch tegenover wetenschap, eerder nog kritischer dan voorheen.Mijn Alma Mater, de Universiteit Gent, vat het mooi samen: ‘Durf Denken’. Als u beslist ongenuanceerd te zijn in hetgeen u van dit betoog wil opsteken, kies dan voor het toepassen van deze slogan.   Moeder: heb je al je woordpakket gestudeerd? Dochter: ja, maar ik weet niet wat het woord ‘stofjas’ betekent. Moeder: dat is een jas voor mannen die denken dat ze door het aantrekken ervan anderen kunnen commanderen.    

Lore Dewulf
230 0