Zoeken

Kantoor

De vergaderzaal is zielloos. Witte muren, geen ramen. Een licht zoemende klimatisatie-systeem zorgt voor de gepaste Soundtrack. Zacht monotoon gezoem waarlangs elk beetje zuurstof langzaam wordt afgevoerd. Enkel verstikkende lucht achterlatend, kweekvijver van barstende hoofdpijn en koppig darmflora. De muren zijn wit geschilderd. Symbool van onschuld, kalmte. Geassocieerd met goddelijkheid en perfectie. Wat een grap. Het is een daad van ongebreideld sarcasme om vergaderzalen wit te schilderen. Wit zou zich zwaar beledigd moeten voelen. Alle symboliek die ze wordt toegeschreven elke keer weer opnieuw verpletterd door een doodse kudde vergaderende wezens. Een complete donkere kamer past beter als vergaderzaal. Zoveel mogelijk zintuigen uitgeschakeld. Voordeel is dan ook dat de zorgvuldig uitgekozen, op hun lelijkheid en hun compleet gebrek aan inhoud ,kunstwerken niet te zien zijn. Het duurde drie werkgroepen en één poll alvorens de verschrikkelijkste creaties werden uitgekozen. Het zijn ingekaderde kadavers van compleet mislukte schepsels, die meer functie hebben als laxeermiddel dan als wandversiering. Nu ik er over nadenk, een hoop uitgesmeerde uitwerpselen was een veel betere optie geweest. Het meubilair in de vergaderzaal is apathisch.  Symbool van deze plek. Het ziet er vanop afstand behoorlijk uit. En eigenlijk zou het daar moeten bij blijven. Dit bedrijf koopt enkel materiaal dat vanop een afstand enige waarde en nut schijnt te hebben. Zodra je dichter komt, en de ware aard van de dingen naar boven komt, slaat de gelatenheid je met een kletsnatte dweil in het gezicht. Eens je in de persoonlijke ruimte van het meubilair komt is echt alle hoop verloren. De tafels schijnen van karton, de stoelen papier-maché. Een blackboard waar een hele geschiedenis van vergaderen op af te lezen valt. Elke vergaderleider is opgewonden om zijn nonsens op het bord te schrijven, lucht uitgeschreven in vier kleuren. Hun neergepende gevoeg verwijderen kunnen ze niet, alsof ze een deel van zichzelf zouden uitwissen. Iets waar ik altijd weer vurig op hoop, dat ze zichzelf uitwissen. De flip-overs zijn aan de magere kant. Elke keer opnieuw. Twee blaadjes nog en dan niets meer. De oeroude verlichting, ondertussen in drie verschillende varianten van pipi-geel, omsingelen mij alsof ze in plaats van licht zure regen over me heen druppelen. Het is een hel, waar door sadistische dik betaalde boosdoeners, heel lang is over nagedacht. Hoe krijgen we de wil van de leidinggevende zo snel mogelijk wet voor zijn ondergeschikten? We richten een ruimte zo in dat de ondergeschikten bereid zijn om hun ziel te verkopen om zo snel mogelijk uit die ruimte kunnen. Alle vergaderzalen, waar ik al als samengedreven vee richting slachthuis een glimp van de hel opving, hebben geperforeerde plafondpanelen. Respectievelijk, volgens de grote van de vergaderzalen, zijn er in de gehele oppervlakte van het plafond 12574 perforaties, 8941 perforaties en 4210....

Piet V.
21 1

Entre chiens et loups

Ik lig in de hangmat en doe een poging om het lawaai van de auto’s die op de kasseibaan omhoog klimmen te negeren. Drie seconden stilte, meer krijg ik niet. Ik hou het niet. Ik word knettergek van dat constant lawaai. En nu? Heb ik nu alles opgegeven voor rust in mijn hart en krijg ik constant lawaai in mijn hoofd in de plaats? Exact zes maanden geleden veranderde een uitnodiging voor een wandeling in het parkbos mijn leven. Ik had hem twee jaar eerder ontmoet, als het lief van mijn zus. We stuurden om de paar maanden eens een berichtje en hij kwam een aantal keren langs op mijn werk in functie van zijn werk. Ik werd warm en blij van de bezoekjes. Maar meer was het niet maakte ik mezelf wijs, ook niet toen hij mijn zus verliet. En toch liet ik twee maanden na die wandeling in het park de partner waar ik 23 jaar mee samen leefde en de straat waarin ik 45 jaar had gewoond achter omdat die ontmoeting veel meer was, misschien wel alles. De eerste dag dat hij mij meenam naar zijn woning was mijn reactie “waaaaw, wat een uitzicht”. Ik voelde mij een beetje Heidi in de bergen, zeker als het donker werd en de lichtjes van de stad beneden aan de berg verschenen. Vandaag kijk ik vanuit mijn hangmat naar dat uitzicht en probeer ik het binnen te laten, maar alleen het lawaai komt binnen. "Focus! Filter het lawaai toch gewoon weg", zeg ik mezelf. Ik concentreer mij op de twee bomen met een bankje tussen. Rechts ervan de eerste witte bloesems en iets meer op de achtergrond een geveerde boom. Ik bedenk dat ik graag alle bomen bij naam zou willen kennen. De kruin waait wat open en de wind brengt ook het grasveld van de boer in beweging. Mijn ogen genieten, maar mijn hersenen willen niet mee. Het geluid van de auto’s is er nog steeds. Ik bedenk een plan om dat geluid te stoppen. De stad een brief sturen om de snelheid te minderen, nog hogere bomen plaatsen, leuke plakkaatjes op de weg zetten zodat de bestuurders automatisch vaart minderen of elke dag mijn toekomstige schapen loslaten. Mijn blik verplaatst zich naar de vijver. Misschien moet ik onder water gaan en daar blijven. Dan stopt het geluid eindelijk. De vijver is donker, vol gevallen takken en gifgroene wieren. De kikkers die dagen geleden op elkaar zaten zijn niet meer te horen of te zien. De zwarte ondergrond heeft hun wellicht opgeslokt. Alleen hun nageslacht drijft nog aan de oppervlakte. Dat nageslacht wordt elke avond uiteen gedreven wanneer een eendenkoppel landt om er de nacht door te brengen en er binnenkort ook nageslacht achter te laten. Naar die gele donsjes kijk ik uit, naar kleine groenzwarte kikkertjes ook, maar niet naar de vele lijkjes die dan in het gras en op de oprit achterblijven en ook niet naar het verdriet wanneer een geel donsje het toch niet blijkt te halen. Ver achter de vijver staan gigantische bomen die het geluid niet tegenhouden. Hun kale kruin met dikke donkere kronkelende takken zien er bij avondlicht een schilderij van de Latemse school uit, maar bij daglicht doet het me eerder denken aan de horrorversie van sneeuwwitje. Sneeuwwit was het hier enkele maanden geleden. Ik hou van elk seizoen, maar als er sneeuw ligt en de zon de hele dag aan een helblauwe hemel staat kan mijn geluk niet op. Ik denk terug aan die dag hoe we uren door de sneeuw de voor mij nieuwe omgeving verkenden. Volkomen gelukkig, niet wetend wat er ging komen en nog niet goed beseffend hoe hard het gemis plots zou binnen komen. Zoals vanavond. En daarom lig ik in de hangmat. Net zoals jaren geleden toen er maandenlang mist mijn hoofd werd ingeblazen en ik werkonbekwaam werd verklaard. Echt bekwaam ben ik niet meer geworden. Op mijn nieuwe werk viel dat niet op. Maar ik wist het, er was iets kapot. Kapot was ook mijn relatie, al van in het begin. Met wat positivisme, relativeringsvermogen en vele kleine gelukjes zijn we toch 23 jaar ver geraakt.  Ik draai me op mijn buik zodat mijn rug omgekeerd kan rekken. Ik probeer mijn lief achter het raam te zien, wil hem eigenlijk graag bij me, maar hij moet werken en ik niet, ik ben werkloos, voor de tweede keer. Qua timing hebben ze dat goed gedaan bij ’t stad. Ik had nog maar net aangegeven dat mijn werk mijn houvast was in de periode van de scheiding of ze kondigden al mijn C4 aan. Bad getimed zijn ook mijn dipjes, mijn gemis, mijn verdriet, mijn thuisloos verdwaald gevoel. Dat zei mijn lief. Bad omdat ze opduiken zodra ik in bed zit. In bed wil hij slapen. Als ik gevoelens kon timen had ik de afgelopen twee jaren vast geen tranen gelost op de bus, was ik niet verliefd geworden toen hij twee jaar geleden gehurkt naast mijn bureau op mijn scherm meekeek, had ik nog voor de eerste woede mijn vorige relatie stop gezet. Maar gevoelens zijn niet te timen. De stand van de maan wel. En vanavond staat ze daar als helder fijn lijntje. De lucht krijgt weer alle kleuren alvorens over te gaan naar donker. Dit is mijn favoriet moment van de dag, entre chiens et loups. Ik kan beginnen met uitkijken naar de nacht. Dan wordt het eindelijk stil buiten. En met een beetje geluk ook in mijn hoofd.

Fien SB
24 3
Tip

Bewijs van bestaan

In een vergeten kantoor, tussen een plant die ooit groen was en een koffiezetapparaat dat de droom van versheid al lang had laten varen, lag een formulier. Het was geen opvallend document; geen heilig perkament, geen geheim geschrift van een verloren continent. Het was niets meer dan een schriftelijk bewijs van verblijf. De ambtenaar achter het loket schraapte zijn keel en bestudeerde me zoals een archeoloog een potscherf bekijkt: nieuwsgierig, maar met de uitgebluste blik van een persoon die al talloze scherven heeft geteld. Zijn vingers rustten op een halflege koffiebeker, de rand getint door oude afdrukken van opgedroogde slokjes. "Bewijs van woonst," herhaalde hij, alsof hij zelf niet geloofde dat zulke stukkenecht bestonden."Maar waar woont u?" Ik zweeg even. Waar ik woon? Dat is een uitstekende vraag. In welk huis? In welke stad? In welke taal? Ik heb adressen gehad, brieven ontvangen, belastingen betaald; maar als je me vraagt waar ik woon, kan ik louter een opsomming geven van plaatsen die ik ooit bewoonde, niet van waar ik thuishoor. Thuis ligt verscholen tussen de letters van twee paspoorten, tussen een zin die in het Nederlands begon en in het Spaans eindigde. Een liminale ruimte, zoals het moment net voor de zon ondergaat: noch dag, noch nacht, maar een schemerige stilte daartussenin. De ambtenaar tikte met zijn pen op het loket "U moet toch in een of andere gemeente ingeschreven staan?" "Dat wel," gaf ik toe. "Maar ik ben niet zeker of dat betekent dat ik er woon" Hij zuchtte "Uw identiteitskaart, alstublieft" Met een lichte aarzeling haalde ik het plastieken bewijsstuk tevoorschijn, een document dat mij officieel aan een land verbond, alsof ik een boom was met wortels die vast in de kille bureaucratische grond verankerd lagen. Maar mijn wortels waren van een ander soort: luchtwortels, zwevend tussen staten, zoals een klimplant die weigert zich te beperken tot één muur. Hij bekeek mijn gegevens en fronste "U heeft twee nationaliteiten?" "Correct" Hij bladerde door het systeem, op zoek naar zekerheid, alsof mijn dubbele identiteit een fout in de matrix was. "En waar woont u dan echt?" De ambtenaar keek me afwachtend aan. Ik haalde diep adem. “Dat vraag ik mezelf ook al jaren af,” zei ik, terwijl ik mijn vingers over de rand van het loket liet  glijden. “Misschien woon ik in de brieven die me nog bereiken. Of in de verhalen die ik schrijf; in de taal waarin ik het best kan dromen.” Zijn blik bleef neutraal, maar hij tikte ongeduldig met zijn pen. Of woon ik in de gezichten van mensen die me herkennen zonder dat ik mezelf hoef uit te leggen? "Op papier woon ik hier," antwoordde ik uiteindelijk. "Maar in werkelijkheid woon ik nergens en overal." De ambtenaar knikte alsof hij dit vaker hoorde, alsof bureaucratische limbo een officieel erkende staat was. Hij printte een blad uit, stempelde het met de ernst van een rechter die een vonnis velt en schoof het naar me toe. "Hier is uw bewijs van woonst" Ik nam het aan. Een wit vel, enkele letters, een zegel dat autoriteit ademt; een document dat mij officieel aan een plaats verbindt. Zwart op wit, een bewijs van bestaan. Maar terwijl ik het papier tussen mijn vingers draaide, wist ik: ik zal altijd tussen de schaduw blijven schuilen.Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
81 4

Een bevroren moment

Bij het binnenkomen zocht ik meteen een van de twee tafeltjes die dicht bij een stopcontact staan, en de barman begeleidde me er alvast naartoe: hij herkende me. Het is een Britse keten, dus ik ben niets met het beetje Zweeds dat ik ondertussen spreek. Ik ga in een hoekje zitten, links tegen een muur die het zicht op de rest van de bar blokkeert. Zo heb ik het graag: verdwijnen in de massa. Ik kijk uit op een straat die ik noch druk noch rustig zou noemen. Aan de overkant is een antiekwinkel, een zaak die gespecialiseerd is in baljurken, en een soort superette. Het café zelf is voor de helft gevuld, veelal door duo’s.   Naast mij zit een koppel dat net Amerikaanse pancakes heeft besteld en zichtbaar verheugd is met hun keuze wanneer de serveerster de bestelling komt brengen. Tegenover mij zitten twee vrouwen die een conversatie hebben. Ze zitten wat voorover geleund, alsof ze dichter bij elkaar willen zijn.   Ik luister naar het verschrikkelijk droevige So Long, Lonesome van de Amerikaanse band Explosions in the Sky, en word overvallen door het gevoel dat ik “inhaalverdriet” heb gedoopt. Het is in feite omgekeerde heimwee: het is de zachte pijn die je voelt wanneer je bijna ergens moet vertrekken en je je inbeeldt wat je allemaal zult missen wanneer je weer thuis bent.   Het komt heel plots op, een beetje zoals het moment waarop je ineens beseft dat je je sleutels ergens hebt laten liggen. Je lichaam plooit even dubbel, inhaleert alle ruimte en tijd tegelijkertijd. Je ervaart in één ogenblik het verglijden van de tijd samen met de prikkeling voor wat komen zal, terwijl je – erg bewust van jezelf – vastgenageld bent aan de stoel in het onversneden heden.   Het is een moment waarop je spreekwoordelijk alles moet laten vallen. Het enige dat je kan doen, is je laten meesleuren in de nostalgie. Het eerste beeld dat meestal in me opkomt, is het zicht vanuit een trein terwijl die met hoge snelheid bossen, weilanden en een kerk of boerderij voorbijraast. Op zich niet zo vreemd – het is wat dit moment met je doet. Tijd passeert. Jij passeert tijd. Afstand en tijd vallen samen. Dingen gaan voorbij, momenten zijn vluchtig en keren nooit meer exact op dezelfde manier terug. Vluchten in het verleden laat je altijd bedrogen achter. De enige vlucht is voorwaarts, naar het onbekende.   En dat betekent dat je alles wat gedaan is, wat je hebt gezien, beleefd en gevoeld, moet loslaten. Die gebeurtenissen, die dagen van vreugde en verdriet, hebben hun betekenis gehad:   de nieuwe gewoonte om als ontbijt knäckebröd te eten, de ochtendlijke haast op de overvolle bussen, de ratten die je ’s avonds vanuit je slaapkamerraam door het afval op straat kon zien kruipen, de boottocht die je nam naar een museum over een boot, je dochter die steeds op je schouders wilde zitten tijdens het laatste steile stuk naar de internationale school, je zoon die je telkens bij de hand nam en in al zijn enthousiasme meetrok naar het schema van de metro, de avond toen je vrouw zei dat Midnight in the Garden of Good and Evil écht iets voor jou was en ze na tien minuten op je borst in slaap viel, de stille sneeuwwandeling die je in je eentje maakte op het eiland.   Alles is gegaan zoals het is gegaan.   Terwijl ik al deze herinneringen oprakel, blijft me vooral het beeld bij van de witte stilte op het eiland: de kale bomen en struiken, de afwezigheid van alle leven, het meer dat er bevroren bij ligt en de ontelbare lichtjes aan de overkant van het meer. Kon ik de tijd maar bevriezen, zoals dit moment een eeuwigheid in een seconde was – en hoe de ontelbare lichtjes voor alle mooie momenten staan die ik hier heb beleefd.

Lennart Vanstaen
18 2

soms de wanhoop

Met het uiteengezette verloop van tijd is niets mis mee:jij gaat mee het gangetje en voelt je daar een randfiguur bij. Dat dat zelfvertrouwen nog ver te zoeken is, kan liggen aan de verstandhouding van jou,de eenzame figuur met zijn verleden op het geweten, en die tijdslijn:zonder het verloop ervan ook geen geweten om je tot uren in de nachtgezelschap mee te houden. Het is een bar giswerk naar de ontelbare noemers waaronderjij je gevestigd hebt.
Nu ben je moedig, de volgende dag verdwaal je in de dalendie bij ontreddering horen. Jij weet niet waaraan en waaraf.Soms voel je je leeglopen op de ontzetting en wanhoop af,laat je met een laatste zucht de hoop liefst gemeen ver varen, zodat hem terug binnen halen al verdomd wat moeite kost, vergis je tussen het nergens en het ergens, laat je het na jezelf tegemoet te komen in een ruimte die daarom vraagt, waarop je een ruimte baart die daadwerkelijk daarom vraagt,niet echt wetende dat we zoiets als destructief gedrag klasseren, en als je het al wist kon het je net zoals al die andere ik’s die je al vooraf gingenéén voor één, geen moer meer schelen,net zoals conventies je geen moer kunnen schelen omdat het nu eenmaal afspraken met tradities zijn, en jij bent geen burger meer vanaf dat moment en een kat is wel nog net een kat. Jij bent geen burger die daarop aanspraak wil maken omdat je je dan voelt plooiennaar een kant waar je je aan snijdt. Nergens naartoe, een bestemming die pijn doet. Waar ging je je ook al weer voor excuseren, nu de aandacht gevestigd is op de strategie? 
Vergeet niet, de strategie is en blijft taal genereren, en of het nu hier is of ergens waar ik heen kan om toekomst te zingen, het is een standvastig proces dat subjectief gekleurd isen ambigu klinkt. 
Je wordt altijd maar op je plaats gezet als je leest. Jullie zijn mijn doelgericht ritme vast wel nog niet beu, en dat voel ikaan de potentieel gevaarlijke woorden die ik nog heb klaarzitten,daar moet wel iemand voor te vinden zijn. Maar schrijven is je altijd een beetje dichter bij een dood bevinden.
Of ik het er voor over heb, is bijzaak.Wat heeft het schrijven mij nog meer te bieden dan contracten met duidelijk een duiveltje?
Ik hoop alvast op meer wanhoop om op te teren. 

Dries Verhaegen
6 1

Mijn eerste werkdag

Over een carrièreswitch gesproken! De vorige week zat ik nog in het muffe bankfiliaal van mijn schoonbroer. Nu bevond ik me in het kloppende hart van Europa, het Europees Parlement! Dit kantoortje was wel nog kleiner dan dat van de bank, maar ik zat hier toch maar. Hier gebeurt het, hier worden de debatten gevoerd, de belangrijke beslissingen genomen. Uitwendig was ik een en al rust, inwendig trilde ik van opwinding en van de zenuwen. Ik wilde mijn werk goed doen en een goede indruk maken. Ik ging werken voor Suomen Keskusta, de Finse Centrumpartij. Finland was net toegetreden tot de Europese Unie en de partij had vijf verkozenen in het parlement. Ik ging de secretaris van de partij bijstaan met het opzetten van hun kantoor en allerlei praktisch en administratief werk doen. De leider van de delegatie was Olli Rehn, die het later tot Europees Commissaris zou schoppen. Die eerste dag was Tuomo, de secretaris, me komen halen aan de ingang van het parlementsgebouw en had me door een wirwar van gangen naar het kantoortje geleid. Er stonden twee bureaus, recht tegenover mekaar, en een lege boekenkast. Ik zou mijn werkplaats delen met Seppo Pelttari, een ander nieuwbakken parlementslid. Hij was nog niet gearriveerd maar ik kon me alvast nuttig maken door de post rond te delen. Voor de rest was er nog niet veel te doen. Er was veel post, vooral kleurrijke brochures, gedrukt op dik, glanzend papier. Ik maakte stapels op het bureau van elk parlementslid. Later in de voormiddag maakte ik kennis met de genaamde Seppo. Hij was een kleine, iets oudere man en zag er een beetje nors uit. Hij gaf me een hand en mompelde iets van ‘nice to meet you’. Seppo zette zich aan het werk en begon de post door te nemen. Hij wierp een blik op elke brief en brochure en mikte die dan een voor een in de papiermand. De klus was op een halve minuut geklaard. Zo kan ik het ook. Vervolgens begon hij te telefoneren. Zijn mond ging open en er kwam een ononderbroken stroom van harde klanken uit. ‘Tak tak tak nien totta totta no nien tak tak ...’ Ik speelde voor luistervink maar kon er niet veel van maken. Wat kon ik nu nog doen? Mister Pelttari negeerde me compleet en was nog steeds aan het bellen. Tuomo had gezegd dat ik maar even moest wachten. Ik besloot koffie te gaan zoeken in het Europese labyrint en toen ik terugkwam van de koffiekamer, dook hij weer op. Of ik even bij Mister Rehn kon komen. Het kantoortje van Olli was naast het mijne. Ik klopte op de deur, de coming man van het moedige Finse midden zat aan zijn bureau te blinken. Hij begroette me en vroeg wat ik ervan vond. Ik stamelde iets in de aard van : ‘Het is allemaal nieuw, ik vind het heel interessant. Ik zie het helemaal zitten.’         Olli knikte bemoedigend. Hij had een eerste opdracht voor mij. ‘I have a question for you. Can you buy seets for me?’ Hij legde uit dat hij pas zijn intrek had genomen in zijn nieuwe appartement en dat zijn bed nog niet was opgemaakt. O juist, ‘sheets’. Even vergeten dat Finnen geen 'sh' kunnen zeggen.  ‘And orans joes.’ Sinaasappelsap voor bij het ontbijt. Olli haalde zijn portefeuille boven en gaf me een briefje van tienduizend frank. Ik nam het aan, moffelde het in mijn jaszak en begon aan mijn missie. Het eerste wat ik tegenkwam was een superette. Ik ging er naar binnen, nam een karton sinaasappelsap uit de rekken en ging naar de kassa. Ik tastte in mijn jaszak. Leeg. Andere jaszak dan. Niks! Het begon te suizen in mijn oren. Met trillende vingers doorzocht ik mijn portefeuille, nee, ik moest me vergist hebben. Dit kon niet waar zijn. Ik rende terug naar de drankafdeling, klampte het winkelpersoneel aan. Mijn benen en armen wogen honderd kilo. Ik betaalde met mijn bankkaart, stormde naar buiten en liep het hele traject terug naar het parlement. Alsof het nog ergens zou liggen! Woorden schoten tekort om te mezelf uit te kafferen. Een normaal mens steekt zoveel geld goed weg, niet los in een jaszak! Het deed fysiek pijn toen ik mijn bankkaart en het geld uit de automaat nam. Met slepende benen zette ik mijn zoektocht naar een winkel van beddengoed verder. ‘Kiitos, thank you. Very nice,’ glimlachte Mister Rehn toen ik het gevraagde, samen met het wisselgeld, op zijn bureau deponeerde. Met een knallende migraine zat ik op de trein terug naar Antwerpen. In mijn vermoeide, pijnlijke hoofd botsten en stuiterden de gedachten : aan mijn eerste werkdag, het saldo op mijn bankrekening, mijn toekomst bij de Europese Unie. Ik ga goed opletten, geen fouten meer maken. Suomen Keskusta kan op me rekenen. Olli Rehn was in ieder geval tevreden.      

Ilse Janssens
0 1

Thuis

Wat betekent het om je ergens thuis te voelen? Is dat wanneer je ergens je weg kent? Ook al neem je steeds dezelfde brug en vermijd je de zijpaadjes, alsof ze nergens naar leiden. Of is het wanneer je de taal van de mensen spreekt, dat je kan zeggen dat je géén lid bent van de supermarkt zodat er geen ongemakkelijk stilte ontstaat? Misschien is het wel het moment waarop je weet wat er van jou wordt verwacht, dat je bijvoorbeeld niet zomaar lacht naar vreemden of je schoenen aanhoudt in een openbare bibliotheek. Is het wanneer je merkt dat je niet meer de neiging voelt om je te verplaatsen? En dan rijst ontegenzeggelijk de vraag of je je thuis kan voelen op meer dan één plek. Wellicht. 'Jij hebt iets met plaatsen’, zegt ze soms. Ik denk er vaak over na, nu het bijna tijd is om deze prachtige stad vaarwel te zeggen. En onlangs dacht ik dat ‘zich ergens thuis voelen’ betekent dat je jezelf kan zijn, zoals je je ook bij een persoon thuis kan voelen. Er zijn maar weinig mensen bij wie ik me echt thuis voel, maar er zijn opvallend veel plaatsen waar ik dit gevoel heb gehad. Zo voelde ik me, naast de buurt waar ik woon(de) of naar school ging, thuis in onder meer Genk, Oostende, De Panne, De Haan, Kortrijk, Luik, Aywaille, Arles, Nîmes, Rome, Parijs, Utrecht, Rotterdam, Bordeaux, Kopenhagen, York, Edinburgh en Stockholm.  Veel plaatsen zijn voor mij onlosmakelijk verbonden met muziek. Zo doen Machina van The Smashing Pumpkins en Secret Samadhi van Live (wat een vergeten topschijf!) me meteen aan de binnenkant van de knalpaarse Ford Mondeo Clipper denken van mijn vader, toen ik twaalf jaar was en enkel mijn walkman en deze cassette had voor de lange autorit naar Portugal. Il Viaggio, de door merg en been brekende melancholische plaat van Melanie De Biasio, beluisterde ik non-stop toen ik een week aan het schrijven was in De Letterie in Oostende. Hail to the thief van de beste groep aller tijden is niet mijn favoriete album, maar wanneer ik ernaar luister, ben ik vijftien en zit ik naast Jens op de bus, op weg naar de Maasvallei om er samen met de rest van het derde middelbaar de bodem af te speuren naar slib en klei. Het werkt ook andersom: als ik denk aan het huis waar ik ben opgegroeid, hoor ik Human touch van Springsteen, Steppin’ out van Joe Jackson of Big love van de supergroep Little Village. Ik onthoud niet zo vaak gezichten, zeker geen beroepen of namen en al helemaal wie wat wanneer deed. Maar ik had nooit een probleem met het studeren van data voor geschiedenis, ik kan codes van deuren of nummers op bankkaarten memoriseren of zelfs tracks op een cd. Maar bovenal onthoud ik plaatsen. De weg ernaartoe is een klus voor de gps, maar ik onthoud wel beelden van steden, straten en pleinen waar ik ben geweest, alsof ik de wereld in schilderijen zie. Helaas betekent dat ook dat ik me snel kan vergissen, als de schilderijen een beetje te veel op elkaar lijken. Ik doe het nu romantisch en poëtisch klinken, maar dat is niet per se zo. Ik onthoud ook willekeurige plekken waarvan ik me echt afvraag waarom ze in mijn hoofd blijven rondspoken. Zoals een balie van een weinig inspirerend museum (ik zie de balie in al haar glorie, maar ik weet niet meer in welke stad of land die zich bevindt) of een hotelkamer en de binnenkoer in een hotel in Tongeren, zonder dat deze opmerkelijker was dan al die andere hotelkamers. Ik kan mezelf ook dingen in het hoofd prenten, alsof ik het bewust download op mijn harde schijf, zonder enige reden. Zo was ik eens met mijn ouders en twee broers op vakantie in een klein dorpje in de Alpen en ik verveelde me steendood. Mijn ouders hadden een voorliefde voor kleinschalige huisjes in dorpen waar de geboorte van een geit het evenement van het jaar was en blijkbaar vonden mijn broers dat prima. Ik probeerde haast elke dag iedereen zover te krijgen om eens naar het amfitheater te gaan kijken of gewoon de stad op te zoeken, maar daar werd zelden aan toegegeven. Ik herinner me een moment waarop ik helemaal alleen was aan het struinen door het dorre berggras, tot ik bij een soort afgrond kwam. De zon prikte op mijn huid en het rook er naar lavendel. Het was best een mooi uitzicht over de vallei. Ik besloot toen dat ik me dat moment voor eeuwig zou blijven herinneren, en dat is tot op vandaag niet veranderd. Misschien moet ik meer van deze momenten creëren.  

Lennart Vanstaen
18 1