Zoeken

Wat doe je met de schoolwerkjes van je kinderen?

Kinderen zijn de pest voor elke ouder. Je werkt je de benen onder het lijf, windt jezelf op in eindeloze files, verliest je hoofd in de dagelijkse stroom e-mails, sms’en en telefoons, duizelt zo hard dat zelfs een familiepak Rilatine geen klaarheid schept, breekt je hoofd over wat voor zooi je vanavond weer gaat koken, kiest uiteindelijk toch voor een diepvriesmaal of een Happy Meal, en als je eindelijk thuiskomt van die plek tussen het vagevuur en de hel die jouw job is, dan krijg je het gezeik van de kinderen over je heen. De kids. Die schattige oogappels, waarvoor je bereid bent nietjes in je tepels te schieten. Je zou ze wel kunnen wurgen. Zeker voor ouders met ADHD is de rommel van kinderen een wetenschappelijk bewezen foltertechniek. Vooral de ontelbare tekeningen en knutselwerkjes die ze meebrengen van school hangen je de keel uit. Zelf zijn de kleine serpenten apetrots op de krabbels en hersenscheten die ze op het papier braken. Jij daarentegen - als hooggeschoolde cultuurminnaar - wéét dat hun productie ongeïnspireerde bagger is. Eén blik in de schitterende puppy-ogen van deze lopende en jengelende nagels aan jouw doodskist is echter voldoende om je ouderhart te doen smelten, of toch minstens een tikkeltje sneller te doen kloppen. Dus houd je die rommel bij. Uit nostalgie en om de lieve vrede te bewaren. Niettemin raden we ouders met ADHD aan om tijdig paal en perk te stellen aan deze ongein. Laat de onvoorwaardelijke liefde voor je kinderen geen obstakel wezen voor je geluk . Constante overprikkeling is immers de grootste vijand van een ADHD’er en kinderen zijn beruchte prikkelbronnen. Voor ouders die met het gevreesde fenomeen ‘schoolwerkje’ te maken krijgen, bestaat er gelukkig een handig trucje om het probleem vakkundig te elimineren - en tegelijk je kind een goede levensles te geven. De methode is verassend eenvoudig. Elk nieuw werkje of uitmuntend cijfer dat jouw zoon, dochter, X of hermafrodiet mee naar huis neemt, kan je bevestigen aan een prikbord op een zichtbare plek in je huis. De meest logische plaats daarvoor is het toilet of – als je liever op je gemak schijt – de keuken. Met elk nieuw werkje dat je op het prikbord bevestigt, verwijder je uiteraard een oud werkje. Dat werkje bewaar je in een speciale doos met een afsluitbaar deksel. Je kan een Tupperware-doos nemen, maar met de finaliteit van de volgende stap in het achterhoofd kies je beter voor een houten of kartonnen exemplaar. Om jouw kind een gevoel van eigenheid en zelfwaarde te geven kan je de doos in zijn/haar/x favoriete kleur verven of het een speciale naam geven, zoals ‘Wonderdoos’ of ‘Talentenbox’. Als het doosje met oude werkjes vol is, dan werp je die simpelweg in de open haard. Zo is er weer ruimte in jouw woning en in jouw hoofd. Bovendien heeft je kind zo een wijze levensles geleerd. Nu weet hij/zij/x/het dat het perfect normaal is om oude dingen te vervangen door nieuwe zaken, zelfs als die nieuwe werkjes in feite geen vooruitgang betekenen ten opzichte van de vorige. Het leven is immers een cirkel. De levenden voeden zich met de doden. Uit as zijt gij geboren en tot as zult gij wederkeren. Je kan de symbolische lading van deze techniek kracht bij zetten door de ‘Wonderdoos’ te gebruiken als brandstof voor een zomerse barbecue. Zo kan je erop wijzen dat de werkjes niets voor niets verloren zijn gegaan. Zij houden het vuur brandende, waardoor jullie nu lekkere worstjes, satés en koteletten kunnen eten. De barbecue kan je overigens ook aangrijpen om kinderen vertrouwd te maken met het fenomeen ‘rouw’. Je kan bijvoorbeeld de worsten, koteletten en satés vervangen door Bunnie, het konijn van je zoon, dochter, x of hermafrodiet. Gezamenlijk het huisdier verorberen is de perfecte manier om je kind te tonen dat de dood geen vijand is, maar een noodzakelijk onderdeel van de natuurlijke cyclus. Ook de dood is deel van het leven. Net zoals wij ooit elkander ten grave zullen dragen, zo dragen wij heden ten dage het konijn Bunnie ten mage.   Pieter Van der Schoot

Pieter Van der Schoot
15 1

Goed vasthouden

Het was een winderige weekenddag. Dat weet ik nog omdat ik het boekje uit de weekendkrant bij me had. Hierin legt een schrijver wekelijks de link tussen een foto uit de krant en een kunstwerk. Het boekje was die dag de oorzaak van wat er gebeurde, ook al geloofde de patron me niet. Het was trouwens winderig in de betekenis van veel wind. Als u het andere winderige in gedachten hebt, daar waar een geurtje aan zit, moet ik u teleurstellen. Maar we komen er toe. Ik had me aan een tafeltje onder de luifel gezet, vastberaden om het artikel over de foto en het kunstwerk te lezen. Bij de patron bestelde ik een glas gerstenat, dat even later netjes arriveerde. Het was een glas met een voetje. Een dergelijk glas is wankeler dan een glas zonder voet, zo bleek later. Mijn glas was nog vol en ik wisselde een woord met de man naast me. Ik had nog niet door dat de wind op het terras vrij spel had. Tot er plots een windvlaag onder de luifel sloeg. Het magazine van de krant vloog omhoog, recht tegen het glas dat zoals een duiker op een springplank met een salto van de tafel tuimelde. Het glas was gelukkig niet stuk. Wel leeg. De barman kwam op het geluid af en zag me het glas oprapen. “Mijn pint is gaan vliegen”, zei ik. “Nu heb ik al veel gehoord hier, maar dit slaat toch alles”, lachte hij. Mijn buurman gaf me evenwel gelijk en van de barman ontving ik een vers exemplaar. “Goed vasthouden”, zegt hij nu wel eens als hij een consumptie brengt. Niet veel later heb ik het artikel in het magazine nog gelezen. Waar het over ging, weet ik niet meer. Wel dat het die dag winderig was.  

Rudi Lavreysen
16 0

Kleurenwaaier

Ik kocht een pakje stiften. Hoewel ik eerder natuurlijke materialen boven synthetische verkies. Omdat de pigmenten in verf of potloden zich beter mengen tot alle kleuren die ik maar wil. Met stiften is nuance in kleur moeilijk aan te brengen.Het gemak van stiften is dat ieder kleur zich op een wit blad laat zetten zoals je het verwacht. Zonder enige moeite. Daarom zijn stiften bij kinderen zo geliefd. Of bij diegene die ze voor hen koopt. Het vraagt geen uitleg, zorgt niet voor potloodslijpsel en is ondertussen ook uitwasbaar. Een setje met de vier basiskleuren is voldoende om de hele wereld in te kleuren. Gele stift voor de zon, groen voor het gras, rood voor de bloemen en blauw voor de witte wolken. En het mensje op de tekening kleur je gewoon niet in. Want die is toch wit. Dankzij de passie van mijn vader voor het kleurpotlood leerde ik er als kind mee omgaan. Mits de juiste techniek kan je de kleuren van het kleurpotlood goed mengen. Met veel geduld en een geoefend oog in het kijken. ‘Tekenen en kleuren doe je met je ogen’, was zijn raadselachtige uitleg die hij poogde te verduidelijken met, ‘Tien keer kijken en één keer tekenen’. Nu ik groot ben besef ik dat ik toen leerde kijken zonder oordeel. Reflecteren met een open kijk. Wolken zijn niet wit maar grijs, blauw en geel. Verf mengt makkelijker maar ook daar is een bepaalde aanpak vereist om het gewenste kleur te bekomen. Het geheim zit in het beginnen met het lichtste kleur. Door druppelsgewijs het donkere kleur toe te voegen kom je al snel tot een prachtig pallet. Omgekeerd is moeilijker. Want om een donker kleur lichter te maken heb je veel wit nodig. Heel veel. Waardoor mijn potje witte plakkaatverf altijd als eerste leeg was. Als jongvolwassene leerde ik dat kleuren mengen net als kleur bekennen is. Vertrek je van een ongekleurd blad dan kan je met een open kijk alle kleuren toevoegen die je wil. Beetje bij beetje. Met oog voor de nuance die ontstaat door het toevoegen van pigment. Ook vooruit denken terwijl je kleur toevoegt is belangrijk om het gewenste resultaat te bekomen.In alle geval is tijdig stoppen de kunst. Een stap te ver kan gevolgen hebben. Net als de gevolgen van een ongenuanceerde donkere mening. Die vraagt heel veel zachte kleuren om tot de juiste nuance te komen. Meer dan één potje witte plakkaatverf. De liefde voor kleuren zit ons in de genen. En ook dochterlief heeft er oog voor. Als peuter mocht ze op school met één kleur waterverf een dégradé tot ver buiten de randen schilderen. Later kon ze met twee kleuren of drie experimenteren. Nu zoekt ze de juiste intensiteit binnen een veelheid van kleuren die haar niet vreemd zijn.De wereld rondom haar is zo divers gekleurd als het palet aan potloden dat ze heeft. Een gekleurde school, blanke pieten en stoere mieten. Roze jongens en blauwe meisjes. De verschillende mengvormen van ouders die kinderen kunnen hebben zijn voor haar evident. Het zit allemaal in de brede kleurenwaaier van de regenboog rond haar wereld. Tot ze deze week uit het paradijs viel. En ontdekte dat het hier op aarde niet zo rooskleurig is. Dat grote mensen nog steeds moeite hebben met het mengen van kleur. Dat iemand zwart maken heel gemakkelijk gaat. Vooral als je het zelf niet bent. Dat een regenboog toch niet tot het universum behoort. En zijn kleuren niet tot aan de andere kant van de wereldbol reiken. Ze bemerkte dat ze tussen haar honderden kleuren nog enkele tinten miste. De belangrijkste om aan haar tekening van de mensheid te kunnen beginnen. Ik kocht dus een pakje huidskleurstiften. En vroeg me af of de wereld wél gekleurd zou zijn waren we allemaal kind gebleven. Kinderen die een grote doos kleurpotloden hadden gekregen in plaats van het set vierkleurige stiften.

ZINinZICHT.
1 1

Grijze haren

“Kijk, dat is Freddy”, zeg ik naar de tv wijzend. “Ken je hem nog?” Hij kwam altijd in het café waar we als jonge mensen menige jeansbroek hebben versleten. “Ze waren toch met twee broers, niet?”, zeg ik. De naam van zijn broer ontsnapt me. “Hij is oud geworden”, zegt mijn vrouw. Hij werkt voor een museum in de provinciehoofdstad en de lokale tv-zender brengt een item over een nieuwe expo. Je kan inderdaad niet naast zijn lange grijze haren kijken. Vroeger waren zijn haren niet zo lang. Of grijs. Plots besef ik dat ik naar mezelf kijk. Alsof de beeldbuis een spiegel is. Ik ben immers net zo oud. Ook bij mij hebben de jaren hun sporen nagelaten. "Heb ik je dat trouwens verteld van Rita?" Ik leg uit dat ze vrijwilligerswerk deed in de bibliotheek. We lazen wekelijks voor uit prentenboeken en Rita was een van de vrijwilligers. "Ik kwam ze een paar weken geleden tegen. We hadden het over mijn vorige werkplek en dat ze nog steeds vrijwilligerswerk doet." "Ik ben nu wel met pensioen. Het geld komt zo op mijn rekening", zei ze. Het klonk alsof ze de lotto had gewonnen. "Maar jij bent toch ook al met pensioen?" Ze meende het. Ze keek me aan en zag een pensioengerechtigde man staan. "Ik was er serieus van geschrokken", zeg ik tegen mijn vrouw. "Zie ik er echt zo oud uit?" "Misschien ziet ze niet meer zo goed", antwoordt mijn vrouw. Dat zou kunnen natuurlijk. Maar wat als dat niet zo is? Ik laat het onderwerp rusten en stap naar de keuken. In de fruitschaal ligt een appel die enkele rimpels vertoont. Op de duur begin je het overal te zien. De gerimpelde appel moet eraan geloven. Ik zet er mijn tanden in. Hij smaakt nog voortreffelijk.

Rudi Lavreysen
18 0

Droog

Ik had me voorgenomen om na een dagje Antwerpen de trein van 18u09 huiswaarts te nemen. Diezelfde ochtend had ik voor mijn vertrek enkele weekendkranten gekocht. Het aantal laat ik in het midden, maar mijn gezin vertelt me dat ik gek ben. Ik vertel ze het dan voortaan ook niet meer. Ze zaten veilig in mijn rugzak. Om half zes reed ik met de stadsfiets op het Zuid. Perfect op schema. Maar halfweg de Kloosterstraat voelde ik een druppel op mijn neus landen. Dat betekent ofwel dat het goed gemikt is van de weergoden, maar meestal wil dat zeggen dat er meerdere druppels in omloop zijn. Je kent dat. Al snel is het een plensbui en voor je het weet vallen de katten, de honden en de pijpestelen allemaal tegelijk uit de lucht. Dan kan je ofwel stoppen en schuilen. Ofwel denken: “Ik ben nu toch al nat. Het heeft geen zin meer om te stoppen.” Maar dat is belachelijk, al besef je dat pas achteraf. Bij het Centraal Station gearriveerd, bleek dat ik niet alleen van kop tot teen uitlikte van het Antwerpse regenwater, maar ook dat de inhoud van mijn rugzak (inclusief kranten) zo nat was als Fred De Burggraeve na een valse start. En een krant uitwringen, dat werkt niet. Er restte me geen andere optie dan de kranten te laten drogen. Ik had gedacht om in de trein op elke bank een pagina te leggen, maar met een volle trein is dat iets moeilijker. Thuisgekomen was er aan mijn uitwringbare toestand nog niet veel verbeterd. Ik had al een paar kranten op de verwarming gelegd, maar aangezien die niet opstond, leek het een proces zoals de laatste regeringsvorming te worden. Van lange duur. Bovendien, een gedroogde krant levert frommels op, zodat die eruit begint te zien zoals een mopshond. Het leek me beter is om het droogproces te versnellen. Er viel me iets te binnen. We hebben toch een föhn? Een haardroger. Aan onze jongste, die zich in de badkamer bevond, vroeg ik om het toestel uit te leggen. Moeilijk bleek het niet te zijn. “Er zijn maar twee knoppen”, zei hij. “Dat moet toch lukken hè pa.” Nadat hij de badkamer verlaten had, begon ik met het föhnen van mijn kranten. Hij dacht wellicht dat ik mijn natte haren wou droogföhnen. Al snel had ik een aardige föhntechniek in de vingers. De kunst is om in de hoeken van de krant te föhnen, zodat de pagina’s omhoog waaien. Dan gaat het sneller. De spreekwoordelijke frank viel bij onze jongste al na een paar minuten. Hij weet als geen ander dat vader zijn haar niet föhnt. Toch niet zelf. Bij het opnieuw binnenkomen zag hij me aan de wastafel in de weer met het föhnen van de kranten. Hij had geen oog voor mijn voortreffelijke techniek, maar riep meteen zijn moeder. “Ma, hier moet ge komen kijken, onze pa is de gazet aan het föhnen.” Al snel stond de hele bende in de badkamer. In een gezin zijn er weinig geheimen. Als je niet oplet halen ze de buren en een hele rist nonkels en tantes erbij. Ik meende te zeggen dat ze zo niet moesten kijken, want nog niet zo lang geleden had de butler de opdracht om eerst de krant te strijken, vooraleer hij het dagblad aan zijn baron of hertog serveerde. Ik besloot om ze allemaal de badkamer uit te jagen met de pas geföhnde Standaard.De voorpagina van De Morgen was aan de beurt. Zonder aarzelen begon ik het kapsel van de eerste minister te föhnen. Hij had er duidelijk deugd van.

Rudi Lavreysen
57 3

Trendwatcher

Volgens mij is het een nieuwe trend. Pas op, ik ben geen trendwatcher. Zo ver reikt mijn trendkennis niet. Maar ik stel vast dat mobiele telefoons almaar meer op speaker of luidspreker worden gezet. Misschien gaat het gehoor van de gemiddelde beller erop achteruit? Je ziet mensen in de publieke ruimte passeren die hun smartphone vasthouden alsof ze een boterham gaan eten. Met het toestel plat op hun hand. De gesproken boterham. Bij het voorbijgaan hoor je een geruis, maar als je ergens zit, hoor je hele gesprekken. Zo was ik recentelijk getuige van een lang telefonisch onderhoud over grasmachines, waarbij ik de stelling van beide partijen hoorde. Je kan het eenvoudigweg niet 'niet' horen. In het beste geval leer je wat bij. Bijvoorbeeld over grasmachines. Maar daar wil ik het eigenlijk niet over hebben. Wel over het vermakelijk gesprek waarvan ik getuige was bij het buitenkomen van de bank. Een gesprek tussen een mama en haar zoontje, die de wereld volop aan het ontdekken is. “Daar zou ik nog eens naartoe willen gaan”, bedacht ik me. Naar die tijd. Toen alles nog ontdekt moest worden. Hoe de wereld in elkaar steekt. Zoals geld uit de muur halen. We staan er zelden bij stil, maar op zich is dat een wonderlijk gegeven. Dat was ook letterlijk wat de jongen zei. "Dat is toch wel praktisch hè mama, dat ze dat geld hier gewoon kunnen printen." Ik hoorde hem denken: “Waarom hebben wij die speciale printer niet in huis? Dan kunnen we zelf briefjes maken. Zo moeilijk is dat toch niet?” De mama antwoordde dat de briefjes in een kluis zaten, dat het geld van je rekening gaat en … vervolgens waren ze buiten gehoorafstand. De wereld is een wonderbaarlijke plek, maar soms weten we te veel. Zou het dat niet zijn?

Rudi Lavreysen
17 1

Strekbeweging

Ik ben best sportief. Altijd geweest, eigenlijk. Toch in de zin van ‘met plezier lichamelijke activiteit beoefenen’. Als tiener deed ik mee aan zwemwedstrijden en op school was ik één van de besten in het lange afstandslopen. Ik deed ook graag grondoefeningen. Toestelturnen was dan weer minder mijn ding. Aan een rek hangen durfde ik nog, maar over een paard of een bok springen was net iets teveel gevraagd. Dat de gymleraar me daarbij maar al te graag een ruggensteuntje gaf, hielp niet echt. Ik wist nooit zeker waarnaar hij grabbelde. Bovendien haatte ik het pakje dat we in de turnles moesten dragen: een donkerblauwe, sponzen onesie met korte mouwen en nog kortere broekspijpen. Zwemmen doe ik nog altijd graag, maar omdat ik allergisch reageer op water (lach niet, het bestaat wel degelijk) komt het er nog zelden van en ga ik liever wandelen. Dit alles om aan te tonen dat ik niets tegen wat beweging heb. Daarom maak ik ook zelf mijn huis schoon.      In het milieu waarin ik verkeer doen ze dat niet. Daar láten ze schoonmaken. Eén van de argumenten die ik daarbij hoor is dat ze dan meer tijd overhouden om iets zinvollers te gaan doen. Zoals sporten. Waarmee ze dus bedoelen: sporten is zinvol maar schoonmaken niet. Schoonmaken, beweren ze ook, leidt tot niets. Akkoord, knik ik dan toegeeflijk, er ontstáát niets. Het is niet hetzelfde als je eigen groenten kweken of een trui breien. Maar wat in hemelsnaam ontstaat er door te gaan joggen, tennissen of fitnessen?      Er is dus sprake van een uiterst eigenaardige redenering. Bij mijn weten betekent sporten: een lichamelijke of mentale activiteit beoefenen waarbij vaardigheid, kracht en inzicht vereist worden. En de strekbeweging bij het ramen lappen, of het zeulen met de stofzuiger, door de knieën gaan en op een laddertje kruipen om stof af te nemen, strijken, tapijten uitkloppen, is dat dan geen lichamelijke activiteit? Is daar geen kracht voor nodig, of inzicht? Echt, het wil er bij mij niet in. Kilometers joggen of fietsen, zomaar, nergens naartoe, of nog erger: gaan fitnessen - is daar meer zingeving mee gemoeid dan wanneer je, ik zeg maar, de vloeren van je boven- én benedenverdieping op één uur dweilt?     Ik wil hier niet beweren dat ik gráág schoonmaak. Maar het zelf doen houdt me fit en met de voeten op de grond. Ondertussen krijg ik ook vaak verhelderende gedachten over het leven. Grootse, filosofische redeneringen zijn er al bij op gang gekomen. Over zin en onzin van theedoeken strijken, over stof dat alsmaar wederkeert, over steeds opnieuw beginnen en mijn eigen vergankelijkheid. Eerlijk, bij sporten heb ik dat nog niet gehad. Dan is het enige wat me bezighoudt: waarom doe ik dit eigenlijk? Hoe lang duurt het nog? Aan wie moet ik hier iets bewijzen? Of: ik zou mijn tijd beter besteden aan ramen lappen, want mijn schoonouders komen op bezoek. Heb ik in een moeite door een buig- én strekbeweging. Ook al leidt het dan tot niets.

ingridvdk
3 0

Dennenappels

Door het voortduwen van de rolstoel veeg ik al na vijftig meter het zweet van mijn voorhoofd. De zon schijnt genadeloos op mijn hoofd. Alsof het in een kachel steekt. We draaien het bos in. Eindelijk schaduw. “Hier is het beter”, zegt ma. “Zeg dat wel”, antwoord ik, opnieuw mijn zakdoek bovenhalend. Ze hoort me vegen en zuchten. "Ge zweet al zeker? Bij mij gaat het nog." "Er liggen gelukkig geen dennenappels op het pad", zegt ze. "Dat rijdt makkelijker.” “Dat is tegen de herfst hè ma”, zeg ik. Het doet me denken aan het woonzorgcentrum uit de tv-serie 'After life'. ‘Autumn leaves’ heet het woonzorgcentrum, of ‘Herfstbladeren’. Voor mensen in de herfst van hun leven. Een naam waar je het niet meteen warm van krijgt. Dat doet de serie wel. Over een man die na het overlijden van zijn vrouw de draad terug probeert op te nemen, maar hier niet meteen in slaagt. Hoe begin je daar ook aan? Daarbij komt dat zijn vader in het WZC een op voorhand verloren gevecht tegen dementie voert. Je kan de reeks vertalen als 'Na het leven'. Of misschien wel 'Het tweede leven'. Wist je dat je inderdaad twee levens hebt? Het tweede begint op het moment als je beseft dat je er maar één hebt. “Vroeger gingen we in het bos altijd dennenappels rapen”, vertel ik ondertussen op het wandelpad. “Om de stoof aan te maken.” “Ja, we hebben wat dennenappels geraapt, maar dat zult gij niet meer weten. Wij waren nog klein. Die waren voor de Leuvense stoof in de keuken.”Ma zit af en toe een generatie verder terug in de tijd. De Leuvense stoof stond bij haar ouders. Wij hadden een kachel in de woonkamer. Toch vertellen we graag over vroeger. Je moet het warm houden, dat geheugen.  

Rudi Lavreysen
7 0

Een bijzonder seizoen

"De buurman deed dierengeluiden na", zeg ik. Mijn vrouw kijkt me aan alsof ik een zonnesteek heb en begin te hallucineren. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Het is al behoorlijk warm. "Nee, echt, dierengeluiden. Vogels. Ik passeerde er toen ik naar de bakker ging. Het ging van roekoekoe en oehoeh. Wacht, er zat ook een leeuw bij denk ik, want hij deed nog van: wroooww. Daarna opnieuw hetzelfde." "Ssst", zegt ze. "Het raam staat open." "Ja, bij de buurman dus ook." "Welke buurman was het?" "Een paar huizen verder. Het kwam van de bovenverdieping. Ik dacht: hij heeft zijn kleinkind op bezoek. Maar dan hoor je een reactie van het kleinkind. Een gegiechel." "Niet alle kinderen zijn hetzelfde. Misschien lacht zijn kleinkind niet zo luid." "Nee, maar in de tijd dat ik er stond, heb ik alleen de buurman gehoord." "Hoe lang heb je er dan gestaan?" "Ik heb even gedaan alsof mijn veter los was. Daarna heb ik die effectief losgemaakt en langzaam mijn schoen gebonden. En een paar keer mijn rug gestrekt." "Misschien was hij aan het oefenen voor iets", zegt mijn vrouw tenslotte. Je hebt er het raden naar, wat mensen doen. Ik heb er op zich niks mee te maken. Het is zomer, dan hoor je vanalles met die openstaande ramen. Het doet me denken aan een zin uit Hotel New Hampshire van John Irving. 'Keep passing the open windows.' 'Blijf de openstaande ramen passeren.' De familieleden in het boek zeggen het tegen elkaar als iemand problemen heeft, omwille van een tragisch voorval met een openstaand raam. Misschien moet ik nog eens een John Irving boek lezen, bedenk ik me. Het is vakantie voor iets. Goed idee. Dat allemaal dankzij de dierengeluiden van de buurman. Wat is het toch een bijzonder seizoen, de zomer.  

Rudi Lavreysen
8 0

15 zijn.

            Zijn denken, zijn schrijven, zijn drang naar de onbeschaamdheid van het leven werden beïnvloed door ‘De Verkeerde Minnaar’ van Mireille Cottenjé en ‘De Schaamte Voorbij’ geschreven door Anja Meulenbelt. De eerste auteur maakte een diepe indruk op hem en Meulenbelt vond hij uiteindelijk een conformistische trut, al bleef dat boek op hem kleven. De dames zouden hem doen geloven in vrijheid van liefde en seks en de twee titels zouden zeker voorgoed zijn onvermurwbaar militantisme onder zijn huid graveren en hem in een onuitputtelijk streven naar wat later totaal onmogelijk zou blijken, het goede in de wereld en in de maatschappij te betrachten. Wat goed is, zal nooit kunnen zegevieren maar hij beloofde er iedere dag het beste van te maken, voor zichzelf – niet uit eigenbelang maar sinds zijn jeugd leeft hij met het gebrokene en daarom probeerde hij zijn eigen leven en dat van anderen te herstellen -, en voor de ander. Leven in continu herstel levert misschien niet veel op maar hij zou met niemand ruilen. Deze twee boeken waren zijn eerste pornoboeken en hoewel de ‘Happy Hooker’ van Xaviera Hollander ook in de boekenkast stond, hadden Cottenjé en Meulenbelt de meeste invloed op hem. In pornoboekjes ergerde hij zich overigens aan de spelfouten in de teksten. Porno was daarmee zo banaal, zo ordinair, zo seventies. Vriendschap in porno bracht verbondenheid op een totaal ander niveau, dacht hij. De camaraderie die zich uitte in seks vond hij verbluffend en origineel. Het voelde goed aan. Alsof het zo moest zijn. Hij kende de boeken van Michel Foucault nog niet maar onbewust werden de kiemen gelegd voor zijn latere bedenkingen. Porno had zich niet alleen genesteld in zijn lijf maar ook in zijn hele bestaan en zijn gedachtegang.             Daarom geloofde hij in magie. Hij geloofde dat mensen die elkaar niet kenden op een of andere manier met elkaar in verbinding stonden, dat bepaalde mensen elkaar moesten ontmoeten, niet zozeer voor seks of voor liefde maar omdat een of ander noodlot hen naar die ontmoeting dreef om zelf vooruit te geraken in het leven. Soms moesten mensen elkaar gewoon een tijdje ontmoeten en dan weer solo verder gaan.             Hij schreef in schriftjes met lijntjes, met grote en kleine ruitjes, op losse bladen en in kantlijnen van schoolboeken. Alleen hij kende het geheim achter vertellen. De vragen waarop hij antwoorden zocht waren geen echte vragen. Ze waren een aanzet om te denken en op te merken hoezeer mensen naast elkaar konden leven, hoe mensen elkaar de mond dichtsnoerden, hoe mensen het niet zo nauw met elkaar namen, hoe mensen niet bereid waren om toegevingen te doen, laat staan compromissen te maken. Hij schreef hoe hij zag hoe tijden veranderden, hoe, zonder het te merken, de jaren achter hem kwamen te liggen. Wat wist hij over wat hij vandaag deed waar het hem later zou brengen. Mensen voelden de verzuchtingen van hun eigen levenservaringen in hun eigen nek niet meer. En uiteindelijk zouden het diezelfde mensen zijn die er ook in zouden slagen hem het zwijgen op te leggen.             Tot zijn geheim barstte.

Erwin Abbeloos
7 0

16 zijn

Een tekst is nooit af. Een tekst is zoals in het leven, zoals mijn leven, dacht hij. ‘Zijn’: de tekst is, de tekst staat er (maar hij is nog niet af). ‘Hebben’: je hebt de tekst in handen, je hebt de tekst van links naar rechts, van rechts naar links, van boven naar onder en terug geschreven – maar hij is nog niet af; bezitten is niet zo belangrijk in het leven. ‘Worden’: de tekst is zoals jij: in wording. Dat was zijn belofte daar onder ede in zijn slaapkamer: altijd worden. Zijn en hebben zijn volstrekt onbelangrijk in het leven.             Hij trok als een bezetene aan zijn sigaret, alsof het zijn laatste genot op aarde was en hij het aardse ging ruilen voor het hiernamaals. Hij voelde een lichte erectie opkomen. In gedachten rookte hij sigaretten met sportieve mannen gekleed in korte sportshorts. Seks en sigaretten gingen voor hem altijd samen. De rook stapelde zich in zijn mond op en hij blies meteen alles weer uit. ‘Nooit de rook aan je longen laten komen,’ maande zij hem aan en hij rookte verder.             Ze had de sigaretten, ze had het allemaal: een platenspeler met ingebouwde cassettespeler en radio, honderden 45 toeren platen mét alle singles van ABBA, Gerard Lenorman en twee versies van ‘Patrick mon chéri’. Ze had ouders die amper thuis waren en ze had een beroemde schoonbroer die de sigaretten leverde. Ze had een bromfiets waarop hij niet mocht rijden, hij had een tweedehands meisjesplooifiets. Ze had een grote labrador, hij had een poedel. Ze kon zwemmen, hij bleef aan de rand staan met een zwemband rond zijn heupen en twee meisjesachtige vrienden erbij. Ze had twee zussen die het huis uit waren, hij had een afwezige familie. Voor haar verjaardag kreeg ze een huis, hij deelde zijn kamer met zijn broer. Ze had onafhankelijkheid, hij had eenzaamheid.             Ze trok hard aan het laatste stukje sigaret. Ze draaide een beetje in slow motion met haar hoofd alsof ze door te veel nicotine flauw ging vallen. Ze namen afscheid. Hij bleef vertwijfeld achter en hoopte dat het ooit allemaal beter zou worden. Hij had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld.

Erwin Abbeloos
8 1

17 zijn.

            Hij keek uit naar de liefde, hij verlangde naar seks, naar geld, naar een carrière in de muziek of in de literatuur. Hij keek er naar uit om vrienden en vriendinnen te hebben, met honderden zullen ze zijn, dacht hij. Hij keek uit naar een vriendje. Een knappe, sterke en geile man. Hij wou zelf een knappe, verzorgde man zijn en die ook nog eens goed met woorden en oneliners overweg kon. Hij wou zingen, hij wou dansen. Hij wou schrijven. Hij wou een groot huis of een modern appartement in het midden van de stad. Met veel ramen.             Maar wat is toekomst als je 17 bent. Hij moest nadenken over wat hij later wou worden. Hij was altijd meer bezig met wie te worden dan met wie of wat te zijn. Hij was moe. Uitgeput. De school wou alles, elke vezel, elke ader, elk beender en elke gedachtegang. Alles. Hij voelde zich vernietigd door de school en door zichzelf. Ik weet wie ik ben maar waarom moet ik iets zijn, dacht hij.             Hij wou zijn eerste fouten maken, met rust gelaten worden en zijn generatie op de straatstenen, onder de lakens en aan de toog van een bruin café aftekenen om later zonder spijt te kunnen zeggen: wat was het goed. Hij wou bochten maken, muren doorbreken, de schaamte voorbij. Hij wou aan de andere kant zijn, los van God.             ‘Ik lees op je informatiefiche dat je toneel of dans wil doen,’ zei de vrouw op een zuur toontje terwijl ze met een middelvinger een tikje aan haar scheve bril gaf. Haar verpletterend streng voorkomen benadrukte in haar gelaat nog meer de stijfheid van haar functie als PMS-psychologe. Ze liet een zuinig misnoegend ‘hum hum’ vallen en gooide ostentatief het briefje dat hij vorige avond zorgvuldig en met alle hoop van zijn bestaan had ingevuld. ‘Wel, jongeman, wat heb je hier op te zeggen?’ Haar armen hingen als gekruiste degens over haar bolle borsten. Hij snoof zweet- en maandstondengeur. ‘Ik weet het niet, mevrouw’ zei hij en boog zich wat achterover. De vrouw hinnikte als een lomp boerenpaard. ‘Maar jongen toch’, lachte ze zijn toekomst weg. De geur van nylon vermengd met zweet hing als een donderwolk over hun conversatie. De stank was niet meer te harden. Zij bepaalde zijn richting, zij bepaalde zijn leven, een leven nu voorgoed gekleurd door stank.             Hij verliet het klaslokaal. ‘Zeg tegen, laat eens kijken... Jan Smeyers dat hij mag binnenkomen’. Ze keek hem niet meer aan, hij was nog slechts het hoopvol foldertje dat een waardeloos papiertje werd en dat ze uiteindelijk in vier scheurde en dopte in haar lege kop koffie.             Misbegrepen fietste hij terug naar huis. Schouders recht, borstkas vooruit. In nog geen vijf minuten had hij zin aan zijn eigen leven gegeven. Het zou zijn geheim zijn. Hij zou zwijgen en hij zou in het leven enkel vrouwen toelaten die bij het voorbij wandelen een discreet wolkje parfum achterlieten.

Erwin Abbeloos
10 0

Oh my god, zegt ze

Voorwerpen hebben de gave om te spreken. Ze kunnen ons iets zeggen. Jeff Tweedy heeft het in een van zijn songs over ‘the ashtray says you were up all night’. De volle asbak zegt hem dat zijn moeder de hele nacht op was. We maken op een doordeweekse dag een wandeling in een gehucht van een naburig dorp. De kerk, de lagere school en café Welkom op de hoek. Alles vlak bij elkaar. La Flandre profonde. De openstaande ramen, de vlaggetjes op de speelplaats en het gejoel van de kinderen zeggen me ook zonder een blik op de kalender dat het schooljaar op zijn laatste benen loopt. Een meisje hangt uit een van de openstaande schoolramen en roept iets naar ons. We zijn te ver om het te kunnen verstaan. “Meneer, raapt u mijn pop even op alsjeblieft”, herhaalt ze. Dat meen ik alleszins te begrijpen. “Is je pop gevallen?”, vraag ik. Het meisje kijkt me vanuit de hoge ramen glimlachend aan. Het gebouw zegt me dat de school er al heel wat decennia staat. “Och, het is geen pop”, zeg ik als ik het speelgoed in het hoge gras zie liggen. Het is een soort van bord met nopjes. “Nee, het is geen pop maar een pop it”, lacht ze. “Oei, dat ken ik niet”, antwoord ik. Wat niet helemaal klopt, want jongere collega’s hebben er iets over verteld. Dat het een hebbeding is voor kinderen. Ik overhandig het speelgoed, het meisje zegt ‘dankjewel’ en verdwijnt uit ons zicht. Ik hoor dat ze lachend ‘Oh my god’ tegen haar klasgenoten zegt. In de ogen van kinderen zijn we wellicht stokoud. Het speelgoed zegt me hetzelfde. Oh my god. Hoe bestaat het? Dat iemand een pop it niet herkent als die in het gras ligt? Wie zal het zeggen?  

Rudi Lavreysen
6 0

Ma chanson préférée

Zal ik dit weerzien aankunnen? Resoluut stap ik het druk bezette terras op.  Wij zijn zoveel ouder en hebben niet afgesproken waaraan we elkaar kunnen herkennen. Discreet loop ik voorbij de tafeltjes. Iemand streelt mij in de nek. “Ludwig?”“Mady!”Lichtgrijsblauwe ogen kijken dwars door mij heen.“De enige man op de wereld met zulke groene ogen. Hoe dikwijls ben ik daar in verdronken?”Wij omhelzen elkaar. Fijne naaldhakken maken haar bijna zo groot als ik.Zodra wij  een drankje besteld hebben,  vraagt ze:  “Vertel, wat spook jij uit tegenwoordig?”“Je weet dat ik altijd goed was in talen. Ik werk als tolk voor de Europese Gemeenschap.”Ze glimlacht meewarig,  gaat er verder niet  op in en steekt van wal over haar topjob in de hotelbusiness.Waar is de stralende lach van mijn Mady,  die in de plenzende regen rode kruisstickers verkocht? Zij aan de ene, ik aan de andere kant van de verkeerslichten. “Ach, Ludwigje, ik die vliegangst had, nu ken ik de luchthavens van Tokio, Dubai en Parijs als mijn broekzak. Niet dat ik graag broeken draag, maar in het Waldorf Astoria van New York zwaai ík wel de plak.”Ik wil weten of ze een aardige man leerde kennen, of ze kinderen heeft, hoe die heten? Woont ze in een gezellige buurt, sport ze nog, weet  ze welke films we samen zagen?Niets van dat, wel alles over haar geliefde sterrenrestaurants,  toplounges en luxe boetieks, die ze, ‘thank god’,  nog heeft kunnen bezoeken in de korte tijd dat ze hier verbleef.Ze vraagt niet hoe het mij vergaat, maar stelt vast dat ik in blakende gezondheid verkeer en zonder twijfel  elke dag mijn lijntjes trek in het stedelijk zwembad,  tenzij ik mijn eigen ‘private pool’ bezit?Ik voel mij warempel opgelucht wanneer ze gehaast opstapt, haar vliegtuig vertrekt straks.“Bye, green eyes. Pas goed op jezelf.”“Daaaag.”Flarden van het oude deuntje van Isabelle Aubret schieten mij door het hoofd.  Het werd mijn lijflied nadat ik vijftien jaar geleden afscheid nam van  Mady. “Un premier amour ne s’oublie jamais … leur premier amour était si fort“.  Aubret won er in 1962 het Eurovisiesongfestival mee. In de opgelegde luttele minuten verhaalde ze het allemaal:  waar ben jij gebleven, wat heb jij met je leven gedaan zonder mij?Nu ik eindelijk het antwoord ken, is de tijd rijp om een andere ‘hymne à l’amour’ uit te kiezen, excuse-moi, Isabelle.  

Vic de Bourg
31 1