Zoeken

Op afstand

"Je weet achteraf nooit hoe je droom begon", hoorde ik een personage in een film zeggen. Het klopt. Je herinnert je alleen een gedeelte bij het wakker worden. Vervolgens zeg je tegen de persoon die naast je ligt, of tegen jezelf: "Wat een rare droom." Zo droomde ik onlangs dat Frank Deboosere naast ons bed stond. Al kon het geen droom zijn, want ik lag amper in bed en was klaarwakker. Toch dacht ik: "Ik droom." "Hoor jij dat ook?", zei ik tegen mijn vrouw. "Frank Deboosere is hier." Ik dacht dat ze ging zeggen: "Vraag eens wat voor weer het morgen wordt, dan weet ik wat aandoen", maar ze sliep rustig verder. Ik wist snel wat er scheelde. De tv was aangesprongen. We hebben een nieuwe Digibox, met natuurlijk een aparte afstandsbediening. Als ik de tv uitzet, en niet de Digibox, springt de tv soms terug aan. Ik kan het niet verklaren, maar het gebeurt. Het is me wat met die afstandsbedieningen. Onze buurvrouw Lisette kan erover meespreken. Naast het kastje van de tv, de Digibox, de tuner, de radio en de thermostaat lag een nieuwe afstandsbediening, maar dat had ze niet gezien. Het lag op de plaats waar normaal dat van de tv lag. Ze drukte blindelings op de aan/uit knop, maar er gebeurde niets. Al meende ze een gezoem te horen. Ze drukte nog een paar keer, maar niets. Plots ging de bel. Het was overbuurman Jos. "Lisette, ik denk dat je een kortsluiting hebt", zei hij. "Inderdaad, de tv doet het niet", antwoordde ze. "En jullie garagepoort blijft maar open en dicht gaan”, zei Jos. "Oei, daar moet ik Frank naar laten kijken. Merci Jos". En ze duwde de deur dicht. "Frank, nondedju”, vloekte ze. “Gij met uw automatische garagepoort. Al die stomme kastjes ook.”  

Rudi Lavreysen
22 0

De onderliggende aandoening

Onze Westerse cultuur en onze ‘plastic way of thinking’ hebben ons ver verwijderd van wie we ooit waren. Ooit waren we oersterk. Toen we nog oermens heetten. In die tijd bulkten we van de energie en gold het recht van de sterkste. Met gemak renden we een kilometertje of twintig om een wild dier de kop af te rukken, om het vervolgens met blote hand te villen en in stukken te verdelen onder onze dierbaren. De onzen beschermden we letterlijk met hand en tand. Eenvoud vierde hoogtij. Het was over het algemeen ook duidelijk wie onze vijanden waren. De natuur omvatte alles. Het was onze religie, onze leermeester, onze toevlucht, onze vijand, onze vriend en ons genot. Van intuïtie hadden we nog nooit gehoord. Alles was basic instinct. We waren één met de natuur. Anno 2020 zijn we beschaafd. We hebben de natuur niet meer zo nodig. De god van de donder heeft plaatsgemaakt voor de adonissen van de wetenschap. Van verwilderde krachtpatsers zijn we geëvolueerd naar intelligente en geciviliseerde wezens.  Ranzige Van Ranstjes vertellen ons nu wie de vijand is en hoe wij ons moeten beschermen. Sensationele nieuwsuitzendingen kwaken over hoe we moeten omgaan met onze nieuwe vijand, Covid 19. Van honderdvijftig centimeter afstand tot het muilkorven van onze kinderen. Pootjes wassen en ontsmettingsmiddel op je pollen! Hier en daar wat getinte codes van geel, oranje tot rood. Doe mij maar code wit! Géén enkele viroloog vertelt iets zinnigs over dat minuscule monster. Omdat ze het niet weten. Ze weten niks en vertellen niks. Als je onderliggende aandoeningen hebt kan Covid 19 fatale gevolgen hebben. Daar moeten we het mee doen.  Moeder natuur daarentegen wordt genegeerd. Maar zij staat wel met uitstrekte hand te smeken om hulp te bieden. Ze brult het uit dat we moeten stoppen met de lucht te vervuilen en ons eten te vergiftigen. Ze kijkt verdrietig toe hoe we toelaten om onder ongezonde werkdruk te functioneren. Ze schudt het hoofd als ze ziet hoe we onze kinderen en onszelf vergiftigen en versuikeren met alcohol, vet en frisdrank. Om nog maar te zwijgen over de tonnen bewaarmiddelen en kleurstoffen om ons happy te houden met mooi voedsel. Ze smeekt ons om onze verkankerde, suikerzieke wereld te veranderen.  Ze dringt aan om te stoppen met over-cultivatie, en om te stoppen met stressen over niks. Ze vraagt ons waarom we in 24u activiteiten willen proppen die een normaal mens 48u kosten. Ze kijkt zorgelijk naar uitgeputte kinderen die irreëel zware lasten op hun schoudertjes moeten dragen. De lat ligt hoog. Messi en Rihanna van Instagram zijn hun rolmodellen.  Meewarig kijkt moeder natuur naar de eindeloze bucketlists die nog afgewerkt moeten worden. Wat een druk. En dan horen we van de ‘ranzige Van ranstjes’ dat Covid 19 gevaarlijk is voor mensen met onderliggende aandoeningen. Is onze verziekte maatschappij niet onze onderliggende aandoening? Daar wordt in alle talen over gezwegen. Wanneer horen we iets over het versterken van onze immuniteit? Over het verlagen van onze stresslevels? Over het leren omgaan met onze emoties, gezonde voeding en lichaamsbeweging? Nee, niet je half dood fietsen of marathons willen lopen omdat je persé je grenzen moet verleggen…  Oh ja, er is een kentering. En gelukkig zijn meer en meer mensen bewust aan het worden. Maar de bewustwording is er één van keiharde realiteit. Wetende dat we enkel met verenigde krachten en niet met verkrachte eenden, het schip kunnen draaien. Enkel dan maken we een kans om terug oersterk te worden.

Heidi Schoefs
20 1

Nog niet gedaan

Het gebeurt dat ik deze vraag voorgeschoteld krijg: "Wanneer schrijf je over mij een stukje?" Ik herinner me een keer op een feest. Een 50-jarig huwelijk was het. Een verre neef die naast me zat schreeuwde het in mijn oor. De muziek stond luid en de man had al enkele glazen bier achter de kiezen. Eerst verstond ik niet goed wat hij zei. Het woord 'stukje' had ik begrepen, maar omdat hij met een stukje puddingtaart in zijn handen zat, dacht ik dat hij vroeg of ik een 'stukje' taart moest hebben. Ik schudde van 'nee'. Door zijn geschreeuw waren er al enkele kruimels puddingtaart in mijn oor beland. Toen hij met zijn andere hand deed alsof hij iets opschreef, begreep ik pas wat zijn vraag was. "Oh", lachte ik, de kruimels uit mijn oor wrijvend. "Een stukje schrijven. Ja, als ik geen inspiratie heb." Bij deze dus. Nee, de vraag stellen is toch een beetje zoals de zanger die op een feest zijn eigen plaat als verzoeknummer bij de DJ aanvraagt. Al vroeg onze oudste onlangs iets soortgelijks. "Wanneer komen wij er nog eens in?" Tja, anekdotes of gebeurtenissen zijn er in overvloed. Of zelfs gewone zinnen. Zoals deze die hij al uitsprak toen hij nog klein was en aan de eettafel dringend naar het ‘potje’ moest. “Ik heb nog niet gedaan hè”, zei hij dan telkens. Als schrik dat we zijn bord met eten zouden wegdoen. De uitspraak is al die jaren blijven hangen. Als de druk te hoog wordt, belandt het twintig jaar later nog altijd op de eettafel. “Ik heb nog niet gedaan hè.” Het is een zin zoals die in veel huiskamers te horen is. Een inside joke. Een familiegrap. Maar deze staat bij mijn favorieten. In meerdere betekenissen. Nee jongen, doe zo maar verder.  

Rudi Lavreysen
6 0

De Provence

Het is een bloedhete dag. Zo eentje waarvan ze in de krant en op tv zeggen dat je dan veel moet drinken, al vermelden ze er meestal niet bij wat. Maar de kans is groot dat ze water bedoelen. Als het over onze gezondheid gaat, zijn we zeer volgzame mensen. Daarom begeven we ons naar die gezellige zaak met de Parijse terrastafeltjes. De bomen van het plein en de passerende auto's zorgen voor een aangenaam briesje. "Dat is lang geleden", zegt iemand terwijl we ons neerzetten. Het is een buurvrouw van vroeger. Ze zit met haar man aan het tafeltje naast ons. Ze wist doorgaans beter wat er zich rond het huis afspeelde dan wijzelf. "Zeg, maar gij staat precies ook op een goei wei." Ik tover een schaapachtig lachje tevoorschijn en geef een cliché antwoord. Dat het allemaal zo lekker maar niet moet zijn enzoverder. "Ik weet dat het niet slecht bedoeld is, maar het zijn toch vooral dieren die op een wei staan", fluister ik tegen mijn vrouw. Terwijl ik in een notitieboekje iets opschrijf dat in me opkomt, voel ik dat dezelfde buurvrouw opnieuw naar me kijkt. "Toch straf hè, zo met zijne linkse poot." Ze zegt het vrij luid tegen haar man, die zelf nog geen woord gezegd heeft. Het halve terras heeft het gehoord en kijkt naar mijn handen. "Ik zou het niet kunnen", vervolgt ze. Opnieuw heb ik een braaf antwoord klaar over mijn linkshandigheid. Dat ik rechts niets kan enzovoort. "Eerst sta ik op een wei, nu heb ik geen handen maar poten", fluister ik. "Ik ben toch niet aan het transformeren in een dier?" Ik bekijk mezelf zoals het hoofdpersonage uit het boek 'De gedaanteverwisseling' van Kafka, die 's morgens ontdekte dat hij een kever was geworden."Dat is toch een beetje bij de beesten af, vind je niet?", zeg ik tegen mijn vrouw. "Wat wel klopt is dat mijn geschrift bijna onleesbaar is. Het zijn overduidelijk hanenpoten." "Mensen kijken toch altijd op als er iemand links schrijft", zegt ze. "Bedoel je zoals naar een kermisattractie van vroeger? Een curiosum. Zoals een vrouw met een baard of een man met schubben." "Nee, zo erg is het nu ook weer niet", antwoordt ze. Maar het klopt ergens wel. Ik was meestal de enige in de klas die links schreef. Veel linksvoetige voetballers waren er niet bij de club. Oud-president Obama is ook bij de club van de linkshandigen. Het valt bij iedereen op als je hem met zijn linkerhand een document ziet ondertekenen. "Wist je trouwens dat er mensen zijn met een angst voor linkshandigen? Sinistrofobie heet dat. Sinister had in het Latijn niet alleen de betekenis van onheilspellend, maar ook van links. Als priesters of geleerden voorspellingen deden, was hun blik naar het noorden gericht. Zo hadden ze het gelukbrengende oosten aan hun rechterkant. De linkerzijde werd dus als ongunstig of onheilspellend beschouwd. Het woord sinister kennen we nog altijd en misschien is er daarom die rare kijk naar linkshandigen. Ook 'slinks' is ervan afgeleid." Ik zie dat mijn vrouw maar met een half oor naar mijn verhaal luistert. Wellicht heb ik het al ooit verteld. "Het is hier met die stralende dagen tegenwoordig net de Provence", zegt een kennis die zich aan het tafeltje achter ons zet. We kijken naar het plein dat inderdaad Frans aanvoelt. "Klopt, nog een paar oudere heren aan een petanquebaan en het plaatje is compleet', zeg ik. "De Parijse terrastafels hebben we ook al." "Onze consumpties zijn precies verdampt. Misschien moeten we nog iets bestellen?" "Doe dat", zegt mijn vrouw. "Monsieur", zeg ik tegen de passerende patron.

Rudi Lavreysen
19 0

Muntenverzamelaar

Een muntenverzamelaar kan je mij bezwaarlijk noemen maar sinds jaren bewaar ik enkele oude munten en biljetten in een bokaal in een lade van mijn bureau. Meer dan twintig jaar na mijn reis naar Berlijn stond de muur nog overeind. Nu meer dan dertig jaar na de val van de muur doe ik een vondst. In mijn confituurpotje vind ik een muntje met het opschrift: ‘Deutsche Demokratische Republik’. Het maakte ooit deel uit van het blikken geld dat je aan checkpoint Charlie moest inruilen voor Westers geld. Bij een bezoek aan Oost Berlijn hoorde je inderdaad minimum vijf zulke Ostmarken aan te kopen met Westerse Duitse Marken of liever nog Amerikaanse dollars, die door het DDR-regime zeer gegeerd werden. Het volledige bedrag moest ter plaatse gespendeerd worden en het overschot moest bij terugkeer afgegeven worden. Onze groep bestond uit mannen en jongens van alle leeftijden, van achttien tot zestigjarigen. Bij de terugkeer naar West Berlijn hadden enkele ouderen het overgehouden geld weggeschonken, anderen hadden het zelfs in een vuilnisbak gedeponeerd. Wij, jongeren hadden in een herberg voor de lokale argwanende bevolking drank gekocht. Het overgebleven kleingeld hadden we in onze broekzak verstopt. Aan een zwaarbewapende Vopo (Volkspolizist) die amper onze leeftijd had, toonden we onze lege geldbeugels. Gelukkig liet hij ons ongemoeid, maar in onze broekzakken gloeiden de geldstukjes. Ze hadden nooit waarde en of ze die nu meer dan vijftig jaar later hebben, is zeer de vraag. Als souvenir is hun sentimentele betekenis daarentegen onbetaalbaar.

Vic de Bourg
24 0

Papa in "de Congo".

De bar van het woonzorgcentrum is weer open. Ik maak een afspraak om mijn vader te zien. “Niet in de kamer, maximum 1 uur, in de bar, het liefst buiten.” Ik respecteer het huis. Zoals de zon over onze oude huiden wreef, zo gewoon gelukkig zaten vader en zoon weer samen. We lachten en we praatten enkele biertjes weg. We wuifden naar de vrijwilligers. We bedankten het personeel. Zijn nieuwe vriendin Helena zat aan het tafeltje naast ons. Het deed iedereen deugd onze “oudjes” terug te mogen zien. “Erwin,” vroeg hij mij. “Kijk jij naar ‘Kinderen van de kolonie’ op Canvas?” Ik zei neen. Omdat er veel te luide stemmen zijn die mij dingen verwijten die ik niet ben, nooit ben geweest en nooit zal zijn. Ik ben niet geprivilegieerd. Ik ben niet wit. Ik weet wat discriminatie is en ik weet wat racisme is. En ik ken onze geschiedenis. Activisten moeten zich niet zo dwangmatig en neurotisch opstellen en hun veel te complexe woorden moeten van mijn lijf blijven. In serieuzere zaken is mijn vader een man van weinig woorden. Niet omdat hij verbitterd of getekend zou zijn door de strengheid van zijn generatie en de armoede van het Vlaamse platteland tijdens WO II. Zijn blik dwaalde af naar Congo. “Wat ik daar allemaal gezien heb... Wat ik daar allemaal heb moeten doen...”. Hij herbeleefde Congo, ik zag het in zijn lichaam kruipen. Meer dan het gekrijs van jonge activisten die racisme mengen met gender politics en kolonisatie met identiteitspolitiek, op TikTok en in de krant, lag in die enkele woorden van mijn vader het leed van zwarte mensen dat ook zijn leed is geworden. Meer dan jonge activisten was het voor mijn vader helemaal niet vermoeiend om het “weer eens te moeten uitleggen”. Hij sprak, hij vertelde het verhaal. Met emotie. “Die mensen uit Congo verdienen niet wat wij daar gedaan hebben.” Mijn vader is geen geprivilegieerde blanke man. Hij is dat nooit geweest en zal dat ook nooit zijn. Ik volg hem daarin. Mijn vader was in “de Congo” en zijn verhaal is ook mijn verhaal en het verhaal van alle Belgen. Nieuwe Belgen en minder nieuwe Belgen. Ik luister niet meer naar het geroep en het getier. Het is te vermoeiend. Het zegt niets. De toon van mijn vader daarentegen is rustgevend. Zijn herinnering leerrijk en van zo groot Belgisch en Congolees belang dat de verhalen van onze vaders ook gehoord worden. Ook door een blanke man die er was. Ik luister morgen verder, dan is het zijn verjaardag, en ik zal (uitgesteld) kijken maar alleen omdat mijn vader erover verteld heeft. De verhalen in de woonzorgcentra zijn voor mij de verhalen die tellen. Omdat ze echt zijn, omdat ze niet verwijten, omdat ze niet betuttelen, omdat ze niet arrogant zijn, omdat ze me niet willen opvoeden. Omdat vele verjaardagen later mijn vader er niet meer zal zijn maar Congo door hem en door mij Congo de plaats zal krijgen die het verdient. Gelukkige verjaardag, papa!

Erwin Abbeloos
21 0

Treinperikelen

Het moet een fraai zicht geweest zijn. Een volwassen man die achterwaarts op een stijgende roltrap stapt. Alsof het de opnames voor een slapstickfilm waren. De reden van mijn halsbrekende toeren was dat ik me wilde vergewissen van het bericht op het elektronisch informatiebord van de benedenverdieping. "Deze trein rijdt niet." Ik had het goed gelezen. Een onfortuinlijk verkeersongeval op de sporen bleek later. Ook de volgende treinen werden geannuleerd. Een andere trein richting Lier en een bus tot Herentals was de oplossing om thuis te geraken. De vier talen machtige conducteur stelde ons gerust. "Alles wird gut", besloot hij in het Duits. Waarop de West-Vlaming naast mij, met wie ik ondertussen aan de klap was geraakt, plots over de Duitse Militaire Begraafplaats in ons stadje begon te praten. Dat hij er ooit geweest was begreep ik, maar omdat zijn West-Vlaams dialect door het mondkapje moeilijk verstaanbaar was, knikte ik telkens, op tijd en stond afgewisseld met een 'hm hm'. Na afscheid genomen te hebben van de West-Vlaming die samen met zijn vrouw in Leuven op de kleinkinderen ging passen (ik had 'hou u goed jongeman' verstaan, maar volgens mijn vrouw klopte dat niet, vanwege de jongeman), bleek er in Lier geen bus te bespeuren. 'Alles wird nicht gut', zei ik. Een doos met droge legerkoeken van de buurtspoorwegen en water om ze weg te spoelen was voorzien, maar daarmee geraak je niet thuis. Het was wachten op een tourbus, want met de lijnbussen bleek er geen samenwerking te zijn. Je moet het meemaken om het te geloven.Een plots arriverend taxibusje - hij moet het geroken hebben - bracht de verlossing. We zouden de kosten met een paar andere wachtende reizigers delen. Hierbij een jongeman met een luchtig onderhemd, gecombineerd met een afgesneden jeans, teenslippers en een zomerhoed. Alsof hij rechtstreeks van Spanje kwam. Met zijn twee peuterdochters nam hij tegenover ons in de taxi plaats. Door zijn zomerse kledij leek onze slecht eindigende dagtrip nog iets van een vakantiegevoel te krijgen. Het zou anders uitdraaien. Bij de taxichauffeur had ik als een volleerd toerist in een zuiderse badplaats 10 euro van de kostprijs afgepingeld. Al had hij daar even later spijt van, want de jongste dochter van de papa met de zomerhoed vond de taxirit geen goed idee. "Ik wil niet", schreeuwde ze bij het instappen. Een zin die ze minstens 300 keer herhaalde, waarbij haar beentjes als een kleine Eden Hazard alle richtingen op trapten. Onze jongste zoon die er met zijn vriendin recht tegenover zat, hield er een blauwe plek aan over. Ik zag ze vanuit mijn ooghoek fronsend naar elkaar kijken. Geen enkel troostend woordje van de papa hielp. "Ik wil niet. Ik wil niet." Het bleef ocharm maar komen. Zelfs de droge koeken die ik aanbood werkten niet. "Ik wil niet", huilde ze. Ik geraakte ze maar niet kwijt. Ik had er voor alle zekerheid een paar extra uit de doos gevist. "Zeg, het is geen oorlog", zei mijn vrouw toen ze me betrapte. "Nee, maar we beginnen plots wel allemaal Duits te spreken", zei ik. Op een zucht van Herentals viel de duts in slaap. Nog steeds stilletjes 'ik wil niet' zuchtend. Met haar hoofdje op de autozetel en haar achterste in de lucht, zoals alleen vermoeide peuters dat kunnen. In Herentals gearriveerd stond de trein ons op te wachten. Ik viste meteen mijn boek uit de rugzak. De leuze "met de trein is het altijd een beetje reizen" heb ik maar niet uitgesproken. Wel fluisterde ik iets in het oor van mijn vrouw. "Ik denk dat kleinkinderen nog niet voor morgen zijn", zei ik.

Rudi Lavreysen
19 0

Elke dag

“Ik kom al van Kerkhoven”, zegt Fré terwijl hij zijn fiets parkeert. Zijn lichtgrijze, bijna witte haren komen onder zijn witte fietshelm uit. Het is een donderdag in juni en al behoorlijk warm.Hij moet bijna negentig zijn. Ik ken hem van mijn kinderjaren. Mijn ouders kochten er hun meubels. De kast van mijn oude slaapkamer heb ik pas een paar maanden geleden weggedaan. “Van Kerkhoven? Dat is een uur heen en terug”, zeg ik. “Met mijn elektrische fiets iets minder”, antwoordt hij. “Ik ben altijd vroeg wakker.” Het is mijn eerste gesprek van de dag. Mijn vrouw was al naar haar werk toen ik opstond.“Ge zijt weer te vroeg”, roept een man vanop het aanpalende terras. “Nee, gij zijt te vroeg”, antwoordt Fré iets minder luid. Roepen gaat hem niet zo goed af. Een andere man voegt zich bij ons. Kalend, maar met een snor. Zijn linkerhand steekt in zijn broekzak. Ik hoor hem zenuwachtig met kleingeld rammelen. “Daar is ze weer”, zegt hij plots. “Elke dag opnieuw.” We kijken naar een blauw autootje dat aan het plein stopt. Op de schoot van de bestuurster zit een hond, die wild met zijn staart kwispelt. Het zijn precies de ruitenwissers die op en neer gaan. Uitgelaten. Of toch bijna. We horen een sleutel in het slot omdraaien. Het is zeven uur. De winkel gaat open. De man heeft het kleingeld uit zijn broekzak gehaald en snelt naar binnen. “Gaat gij maar eerst”, zegt Fré tegen mij. “Gij moogt nog gaan werken.” Bij het buitenkomen hoor ik de mevrouw tegen haar hond praten. “Hij is braaf hè”, zegt ze alsof ze het tegen iemand anders over haar hondje heeft. Fré steekt ondertussen zijn krant weg. “Veel leesplezier”, zeg ik. “Merci. Al is het toch elke dag van hetzelfde”, lacht hij.

Rudi Lavreysen
45 1

De mug en de krant

Regen op vakantie is zoals een mug in de slaapkamer. Vreselijk ambetant en in beide gevallen komt een krant van pas. Om boven je hoofd te houden zodat je minder nat wordt of om de mug naar de eeuwige zoemvelden te helpen. Een tablet is hiervoor minder geschikt. Ooit geprobeerd, maar de buren waren niet blij. Net als mijn tablet. Let wel, bij regenbuien is mijn krant niet meteen een standaard beschermingsmiddel. Het is zonde voor het werk dat al die journalisten er dagelijks aan besteden voor het leesvoer van morgen. In het stadje waar we vertoeven motregent het. De vervelendste onder de buien. De naam is niet afgeleid van het willen geven van een ‘mot’, maar van ‘modder’. We zien een terrasje waar het aangenaam schuilen is, als zoiets al bestaat, en waar een bord met een Belgisch streekbier de gevel opvrolijkt. “Binnen bestellen”, staat op de menukaart. Het geeft ons de tijd om rustig na te denken. Het wordt een cappuccino, een groene thee en een warme appelcrumble. De streekspecialiteit staat er. Al heb ik dat op meerdere plaatsen gezien. Het streekbier is voor de tweede ronde. Mijn vrouw is te snel terug buiten om iets besteld te kunnen hebben. “Hier is geen café”, zegt ze. “Het is een antiekwinkeltje.” De gelagzaal is blijkbaar verder in de zaak. We hadden het bord met ‘brocanterie en taverne’ niet gezien. Als we binnen afrekenen is het internet uitgevallen. De uitbaatster kan een dialectvloek niet onderdrukken. Met de bankkaart betalen is geen optie. “Ik kijk of ik nog een paar dukaten in mijn geldbuidel heb”, knipoog ik. “Daar had je vroeger inderdaad geen last van”, lacht ze met een blik op haar antiekspullen. Bij het buitenkomen heeft de motregen er ook de brui aan gegeven. “Heb jij het ook zo warm?”, zeg ik.

Rudi Lavreysen
10 0

August van Putlei

Ik fietste van mijn huisarts in Deurne naar huis via de August van Putlei. Het was jeugdsentiment dat mij daartoe had aangezet. Twintig jaar na mijn middelbareschoolcarrière ben ik harder veranderd dan het gelaat van deze straat. Huid is vergankelijker dan steen. Ik keek rond, snoof de lucht van melancholie op en probeerde het gevoel van toen te herbeleven. Even zat ik weer op mijn stoere citybike. Ik dacht terug aan het meisje met de mysterieuze blik en blonde krullenbol. Ik fietste, zij wandelde en soms keken we mekaar secondenlang aan tijdens het kruisen. Maar misschien fietsen mijn herinneringen in slow-motion. Ik zie ze naar me glimlachen, spaarzaam zoals de Mona Lisa. Tijdens die momentjes ging mijn hart wild tekeer en domineerde deze schoonheid mijn gedachten tijdens de rest van de rit. Nooit had ik het lef om haar aan te spreken. Er moet een moment geweest zijn dat we elkaar voor het laatst zagen zonder het te weten. Ik dacht ook terug aan toen ik mijn middelvinger uitstak naar een roekeloze chauffeur die toeterde en mij rakelings voorbij vlamde terwijl ik naast een vriendje fietste. De chauffeur stopte abrupt, stapte uit en wachtte mij met gekruiste armen op. Toen ik hem naderde, slingerde hij verwensingen naar mijn puberhoofd. Dat is wat ik mij herinner, maar het geheugen neemt je voortdurend in de maling. Ik dacht ook terug aan het nabijgelegen voetbalpleintje waar ik na schooltijd tot een afgesproken uur tegen een bal trapte en joints doorgaf zonder er zelf aan te trekken. Voor het overige herinner ik me bitter weinig van de August van Putlei. Het is ook maar een banale straat. En toch: waar zat ik aan te denken, al die jaren met de wind in de haren? Ik zou eens terug in dat dromerige hoofd willen kruipen. Dacht ik soms aan later?

Antony Samson
22 2