Zoeken

Stationsgesprek

Het is een bloedhete dag en ik ben redelijk vroeg aan het station van het naburige dorp. Onze jongste arriveert er met de trein, wegens geen aansluiting naar ons stadje. Het terras aan de achterzijde van het stationsgebouw ligt voor een groot stuk in de schaduw. Ik heb graag zon, maar een hele dag bakken en braden is aan mij niet besteed. Ik ben dan als een lasagne in een hete oven. Als hij begint te pruttelen, moet je hem eruit halen. Ik heb nog een kwartier. Aan mijn linkse kant zijn twee oudere dames in gesprek met de eigenaar. Dat het warm is en dat het bij de coiffeuse onder de droogkap nog warmer is. De geur van hun haarlak is herkenbaar. Ik zie de bruine bus met de witte dop thuis nog in de kast staan. Aan mijn rechtse zijde zit een grote man met een zomerhoed. "Ik ben zjust in de schaduw gaan zitten", spreekt hij met het smakelijke accent van ons naburig dorp. "Ik hem ne nieuwe vélo gekocht”, gaat hij meteen verder, alsof we oude bekenden zijn. Hij wijst naar de driewieler tegenover ons, vastgebonden aan de lantaarnpaal. "Drie ruggenwervels gebroken", zegt hij. Er gaat meteen een rilling over mijn rug. Hij vertelt over zijn zwaar ongeval en dat een gewone fiets moeilijk is om op en af te stappen. Het is zijn evenwicht waar het nu aan schort. "Ik verschoot van de prijs. Daar kon ik hem niet voor laten staan. Rij hem maar naar buiten, zei de man van de Kringloopwinkel tegen mij. Ik ga eens zien of ik hem thuis krijg”, zegt hij, waarna hij zijn glas uitdrinkt. Hij maakt het slot los en stapt voorzichtig op zijn fiets. Het gaat hem goed af. Ik zwaai nog even. Alsof we oude bekenden zijn.

Rudi Lavreysen
21 0

Het terras

“Je bent te laat,” begroette Eva hem. “Je bent nog niks veranderd in die vijftien jaar.” Het verwijt was hypocriet, dat wist ze wel. Ze was zelf een kwartier te laat. Robin trok een wenkbrauw op; zijn wenkbrauwen waren dikker sinds hij ze niet meer trimde. “Niets veranderd? Jij ziet niet goed. En trouwens, ik zag je uit de auto stappen toen ik aankwam. Je bent hier zelf maar net.” Allebei hadden ze niet degene willen zijn die op de ander moest wachten, zeker als die ander besloot niet op te komen dagen. En toch waren ze hier nu, op het terras, Eva met haar zonnebril in de haren en ogen tot spleetjes geknepen tegen het daglicht, en Robin, breder en hariger dan ze zich herinnerde, maar tegelijkertijd toch heel herkenbaar. Robin plofte neer in een lege stoel en kamde een hand door zijn vetkuif. De schouderlange krullen van voorheen waren verdwenen, net als de zwarte mouwen die zelfs in de zomer voorbij zijn vingertoppen hadden gereikt. “Zullen we het kort houden?” vroeg hij. “Wat jij wil.” Eva bestelde een glas rosé, Robin spuitwater. Zij grinnikte. Hij negeerde haar en sloeg zijn armen overeen. In het zonlicht staken de littekens, die hij nu droeg als oorlogswonden, fel af tegen zijn gebruinde huid. Zijn nagels waren kort geknipt (niet kort gebeten), zijn armen sterk en afgetraind. Dit was niet het lichaam van een angstige tiener, maar dat van iemand die zichzelf heruitgevonden had. Haar ogen dwaalden over zijn gezicht en bleven rusten op zijn lippen, die ze in haar tienerjaren met haar eigen mond nog duchtig had verkend; een tijd waarin baardgroei nog een vreemde onbekende was – voor zover de schrale sprieten op zijn bovenlip als baardgroei telden, alleszins. Vreemd genoeg maakten die hem juist minder man. Als de serveerster even later hun drankjes bracht, bleef haar blik te lang op Robin hangen, haar voorhoofd in een frons. “Valt er soms wat te zien?” bitste Eva, die de halve euro fooi in haar hand weer in haar tas liet vallen. De serveerster mompelde iets onverstaanbaars en maakte zich uit de voeten. Eva zuchtte. “Je ziet er goed uit. Meer dan ooit jezelf. Zag iedereen dat maar.” Robin ontvouwde zijn armen en legde een hand op haar knie. “Dank je,” zei hij, heel even weer dat meisje van zeventien dat Eva’s hart gestolen had. En toen opeens niet meer.  

Caronaut
32 2

Wat Karel nog genoodzaakt was te melden over Pientje

Wel get-ver-dem-me. Het potje, waar Karel zo zorgvuldig zijn straal in had gemikt, zoals voorgeschreven zijn eerste handeling na het opstaan, bleek, bij het openen van de rugtas op het bureau van de huisarts, niet zo goed te zijn dichtgedraaid. Met in zijn ene hand een vochtig dekseltje en in zijn andere hand een halfleeg potje stond hij er verloren bij.    ‘Lekker bezig,’ zei zijn huisarts. ‘Morgen nog een kans, het slaat niet op een dag.’ De arts liep naar een kabinet rechts in de hoek van de spreekkamer, naast het geopende gordijn voor de onderzoeksbank. Zij rommelde in een la en toonde triomfantelijk een schoon en vooral droog potje. ‘Doe je er voorzichtig mee?’ zei ze met een grijns en wees naar de gang. ‘Tweede deur rechts is het toilet als je nú aandrang hebt, maar verwacht je niet meer dan een paar druppels eruit te persen, dan graag thuis afvullen tot het streepje en morgen inleveren.’   “Zeikwijf,” dacht Karel en hij deponeerde de twee natte onderdelen in de prullenbak naast het bureau, waste zijn handen, pakte het schone potje en keek weer in zijn rugzak. Shit, zijn bammetje voor tussen de middag was prut, vettige gele kringen doorweekten het vetvrije papier om zijn lunch. Zijn notitieboekje onderin klonterde als dampend papier-maché.    De arts stond achter hem en zei: ‘Volgens mij heeft u klamme plekken op uw jas.’ Het vrolijke toontje irriteerde Karel. Dit was niet zijn dag, wat zouden zijn collega’s denken? De geur alleen al. Hij zou zijn jas op de gang hangen en niet over zijn bureaustoel, dat hielp misschien.    En het zal vast geen goede indruk maken op zijn Tinderdate. Karel had zijn bed verschoond, zijn kamer gelucht en de afwas gedaan, dan kom je niet stinkend naar pis aanzetten. Uurtje eerder naar huis om te douchen en nieuwe kleren dan maar.  Maar waar Karel het meeste mee zat, waar hij chagrijnig van was, wat zijn dag verpestte en waar zélfs geen tien succesvolle Tinderdates verschil konden maken, was het broodprutje in zijn rugzak. Niet het brood zelf was het probleem, maar de door urine doorweekte eiersalade.   Dit was geen gewone eiersalade. Het was zelfgemaakte eiersalade. In Karels familieclan was dit generaties lang de enige manier om eiersalade te maken. Met een klein beetje paprikapoeder, ui en een klein teentje knoflook voor extra pit. Zelfgemaakte mayo erdoor en stukjes augurk. Het resultaat was een kano door een waterval, veel wendingen en onverwachte schokken, niet zo flauw als die fabriekstroep. Oma Adelheid sloeg hem drie jaar geleden een bloedneus toen ze proefde dat hij de gore moed had om gember toe te voegen, het clanrecept was heilig. De reden van zijn chagrijn was Pientje, niet het heilige recept. In deze portie zat haar laatste ei, de laatste creatie van zijn favoriete rode ADHD kip die altijd vrolijk aan kwam lopen. Pientje was eergisteren door de Pitbull van de buren zó bewerkt dat de dierenarts haar een spuitje gaf. Na een korte sectie op het kippenlijk, bleek het ei, dat gelegd zou zijn als Pluto (hoe verzin je het?) niet was losgebroken, al volgroeid. De dierenarts peuterde Pientjes laatste ei uit het warme kadaver en dumpte het in de groene bak. Karel redde het uit de troep en nam het mee naar huis. En zijn tupperwarebakje eiersalade met het finale ei van Pientje was leeg, helemaal leeg. De laatste lik zat op zijn lunch en plakte nu met vetvrij papier aan de bodem van zijn rugzak.   Hij peuterde alles los en flikkerde de natte kwak brood in de prullenbak. Meestal gaf hij restjes brood aan de kippen, die aten alles. Juultje, Kwik en Tokkie waren nog over, maar om die de resten van de hun neefje of nichtje te voeren ging te ver.  Die kutarts had nog steeds dat arrogante lachje rond haar mond. ‘Morgen inleveren bij de balie, met de deksel vast alstublieft.’    Klote pis.

MCH
14 1

Klaar bij het testen

‘Je hebt toch tot vijf uur?’     ‘Ik kreeg eerder vrij.’     ‘Waarom?’     ‘Laten we het een principekwestie noemen, je weet: ik heb sterke normen en waarden. Daar valt niet aan te tornen.’     ‘Principe?’     ‘Ik sta daar bij die ontvangst van alles te regelen, in mijn blauwe plastic ziekenhuisjurk en met een spatkap én mondlap op de kneiter, komt zo’n kakmoedertje met een jochie van een jaar of zes aanlopen. Ze geeft mij de papieren en vraagt naar de kindvriendelijke locatie, balie twee.’   ‘Dus?’   ‘Nou, ik zag het in een oogopslag: dat kind was een weekdier, die moeder verwende dat knulletje te veel. Thuis een vader die de afwas doet, weet je wel: zo’n lullletje zonder ballen. Dat weerspiegelde in haar ogen, dat de ballen bij haar hangen en niet bij hem. Leer mij die serpenten kennen. Ik verwees haar naar balie vier en zei tegen dat jong. “Jij moet niet zeuren, kleine. Gewoon wapper in de neus en effe doorbijten.” Laten we eerlijk zijn, dat heeft een kind nodig.’    ‘Toen ben je weggestuurd?’   ‘Nadat ik dat zeikwijf een geruststellend tikje gaf.’   ‘Peter! Alweer?’   ‘Ik gaf een lichte, correctief bedoelde klap om de dame tot de orde te roepen. Ze reageerde  hysterisch toen ik dat joch bij zijn nekvel pakte en naar vier duwde en het mokkel toonde hoe ze moest opvoeden.’   ‘Zo ben je Janet en de kinderen ook kwijt geraakt.’   ‘We kweken alleen maar watjes op de wereld. Te weinig mannen.‘   ‘En nu?’   ‘Volgende week voorkomen, daarna zie ik wel verder.’   ‘Pint?’   ‘Alsof je het nooit zou vragen.’

MCH
12 1

Foxy Foxtrot

Na een wandeling in een dorp dat niet het onze is, belanden we op een terras. Vooral om van mijn gezeur af te zijn. In de laatste kilometer heb ik tien keer gezegd dat ik dorst heb. Nadat de kastelein onze drankjes heeft geserveerd, houdt hij halt bij de man aan de tafel naast ons. 'Heb je het gehoord van José?', fluistert hij. "Speelden jullie ooit Chinees fluisteren?", vraag ik aan mijn vrouw. "De eerste fluisterde een zin in het oor van de tweede en zo ging het de hele klas door. De laatste zin was altijd anders." "Dat ken ik", zegt mijn vrouw. "Zo gaat het ook met geroddel. Als een gerucht rondgaat, wordt het alsmaar erger. Al heb ik nooit geweten waarom het spel ‘Chinees fluisteren’ noemt.” "Dat weet ik ook niet. Ik was als klein manneke gek op het liedje Foxy Foxtrot van Nico Haak. Mijn meter hield er ook van. Dan zongen we het samen en deed ik allerlei gekke danspasjes." "Je had het over Chinees fluisteren", zegt mijn vrouw. "Juist, ik mocht een keer beginnen met het spel en ik fluisterde een zin uit dat liedje. 'Oh Foxy Foxtrot met je elastieken benen.' De meester deed ook mee. Hij zat laatste. Weet je wat de voorlaatste hem in het oor fluisterde? 'Fons heeft drie plastieken tenen.' Geweldig toch." “Ken je trouwens het laatste stukje van Foxy Foxtrot? Wacht, ik zing het even.” “Doe maar niet”, zegt mijn vrouw. Ik zing het stilletjes. ‘Ik hoop nog één ding te beleven: dat ik de honderd nog eens haal. Dan zal het dansen van zo'n foxtrot niet zo een-twee-drie meer gaan. Maar dan dans ik wel een Engels walsje met mijn eigen Sjaan.’ “Nico Haak”, zegt de cafébaas, die me toch hoorde zingen. “Zo maken ze niet meer”.

Rudi Lavreysen
11 1

Honger

Ik heb honger, en niet zo’n klein beetje. Lastig. Het hotelrestaurant is dicht. Ik ben te verlegen om op straat elk menu naast de deur te lezen en ter plekke te beslissen. Bang wat mensen denken. Als de ober naar buiten komt, móet ik naar binnen, als vegetariër stapte ik zelfs een Steakhouse binnen.    De enige optie voor een onafhankelijk antwoord op de eetvraag, staat voor de deur. Ik haal diep adem en repeteer in mijn hoofd “waar kan ik iets eten?” Hup, door de draaideur en ik sta op straat. Ik draai om naar de portier. De portier heeft een imponerende snor, zo’n Oostenrijksekeizerssnor. Kraaienpootjes geven ogen vaak vermoeidheid. Dit is bij hem anders, de kraaien hebben vriendelijkheid en vrolijkheid rond zijn ogen gepoot. Zijn geur van Old Spice doet aan mijn vader denken.   Wat denkt hij van iemand die om half elf ‘s avonds nog wil eten? Precies een half uur nadat de keuken van het hotel dicht is? Is dat niet vreemd? Een voorverpakte sandwich bij roomservice kan toch? Of chips, pinda’s en cola uit de minibar?   ‘Weet u … misschien … waar ik… op dit tijdstip …’   De portier knipoogt en zegt: ‘Geen probleem, mijnheer.’ Uit de zak van zijn lange, rode jas haalt hij een mobiel en smoest erin. ‘De taxi rijdt binnen vijf minuten voor, mijnheer. Waar gaat de voorkeur naar uit, als ik niet te onbeleefd ben om het u te vragen?’   Ik stamel wat over geen voorgerecht en iets lichts.   ‘Begrepen, mijnheer. En bent u van de rechtopenneer? Als ik weer niet te onbeleefd ben.’   Waar heeft hij het over? Hij ziet mijn twijfel aan voor ontkenning.   ‘Meer van de bal in de mond en plets op de kont?’ Hij knipoogt. ‘Weten we wel raad mee, mijnheer.’    Ik hoop niet dat hij gehaktballen op het oog heeft, zoals gezegd: ik ben vegetariër.    Hij monstert mij als een paardenhandelaar en zegt: ‘Ik bespeur een bepaalde klasse, daar houden we wel van.’   De taxi stopt, hij duwt mij kordaat op de achterbank en zegt tegen de chauffeur: ‘Peter, deze is voor Rooie Mien, special treatment. Zeg dat ze de kelder eerst een sopje geven, deze heer is niet van de straat. Laat Mien de rekening naar ons sturen.’ Hij klopt geruststellend op mijn schouder. ‘We zetten het op de rekening als diner, dan zeurt de boekhouder niet over de bonnetjes.’ Hij licht zijn hoed en sluit de deur. Weg zijn we.   Ik heb honger, en niet zo’n klein beetje.

MCH
15 2

De Wetten

De Wetten Net als vroeger bij haar moeder thuis. Lisa snoof de geur van houten meubelen en pluchen kleedjes langzaam op, pal achter de ingang van de kringloopwinkel. Daar had ze niet op gerekend. De langzaam opkomende melancholie bestreed ze met nieuwgierigheid. Er was hier vast meer te zien. Op de benedenverdieping stond het meubilair. Via een trap kwam ze op de eerste etage vol glaswerk, huishoudelijke spulletjes, kleding en speelgoed. Ze herkende van alles maar stond er bewust niet bij stil. Voor haar doel moest ze verder, nog een trap omhoog, naar de zolder. Daar kwam ze in een andere wereld. Eindeloze rekken vol boeken, cd’s, videobanden en zelfs langspeelplaten strekten zich voor haar uit.     Hoe kon ze hier in hemelsnaam haar boek zoeken? Ze had Anna’s voorstel om ‘De Wetten’ te bespreken meteen omarmd.  Als leeftijdgenoot van Connie Palmen had ze het in één dag uitgelezen. Ze was benieuwd wat ze er nu, dertig jaar later van zou vinden. Maar toen ze het wilde gaan lezen greep ze mis. Uitgeleend natuurlijk, geen idee aan wie, ze drong haar vrienden altijd boeken op. In de leesclub was al en paar keer gezegd dat er  veel goede boeken in de kringloopwinkel te koop waren. Dat was de aanleiding geweest om hier naar binnen te gaan. Ze begon maar gewoon wat rond te kijken en ontdekte zowaar een indeling.     Op de planken waren briefjes geplakt met: streekromans, spannende boeken, buitenlandse boeken, Engelstalige boeken, kookboeken, mannelijke Nederlandse schrijvers. Een briefje met vrouwelijke Nederlandse schrijvers kon ze nergens vinden. Dan maar eens kijken bij de mannelijke Nederlandse schrijvers, dacht ze.  Daar was genoeg te zien. Haar helden stonden netjes alfabetisch geordend voor een habbekrats te koop. Couperus, Hugo Claus, Maarten ‘t Hart, Harry Mulisch, Jan Wolkers. Ze pakte ‘Eline Vere’ van de plank en bladerde er in.     ‘Wat moet je daar nou mee?’ Achter zich hoorde ze een bekende stem van lang geleden. Ze liet het boek van schrik vallen en draaide zich om. ‘Dave, wat doe jij hier?’ ‘Hetzelfde’ als jij denk ik,’ zei hij terwijl hij het boek opraapte. Haar gedachten schoten alle kanten op terwijl ze het boek van hem aanpakte. Wat was hij oud geworden, maar tussen zijn grijze haar en rimpels zag ze nog steeds dezelfde warme oogopslag. Waarom had ze hem zo lang niet gezien? Wat was er gebeurd? Was het bespreekbaar? Ze wist het weer, hij moest plotseling naar het buitenland, voor ontwikkelingswerk, en dat was dat. Ze waren niets aan elkaar verplicht geweest, maar het voelde anders. Het schuurde, zoals ze nu zeggen. Zou hij mij ook zo oud vinden? dacht ze en meteen erachteraan: natuurlijk, waarom niet. ‘Net vroeger, in onze tijd,’ zei hij en wees naar de boekenplanken. ‘Ik herkende je houding, zo stond je ook altijd bij Scheltema te kijken. Wat duurde het lang voor je een boek uitgezocht had, maar dat hinderde niet, ik vond het fijn om naar je te kijken.’ Gewoon meepraten, dacht Lisa, tijd maken om mijn hoofd op orde te krijgen. ‘Nu weet ik wel wat ik hebben wil,’ zei ze, ‘maar ik kan het niet vinden. Ik zoek “De Wetten”, zo te zien is er geen afdeling voor vrouwelijke schrijvers.’ ‘Zeker wel, daar, naast waargebeurde verhalen,’ wees Dave. Hij aarzelde, draaide zich naar Lisa toe en keek haar recht aan. ‘Wacht,’ zei hij. ‘Dit komt wel heel plotseling, maar ik kon niet weten dat ik jou hier tegen zou komen.’ Haar hart begon te bonken. ‘Je hoeft ‘De Wetten’ niet te zoeken, want ik heb het thuis.’ Hij haalde diep adem. ‘Ik had het van je geleend toen ik naar Kenia ging. Ik heb het expres niet teruggegeven omdat ik iets van je bij me wilde houden.’ Zijn linker ooglid trilde een beetje. Lisa zei zacht: ‘Dan is de leentermijn nog net niet verstreken, als je nog één dag langer wacht krijg je boete.’ ‘Laten we het dan maar meteen bij mij thuis gaan ophalen,’ zei Dave. ‘Kan dat?’ ‘Ja, dat kan,’ zei ze. ‘Ik ben aan niemand iets verplicht.’ Ze zette Eline Vere terug op de plank en samen gingen ze weg. Net als vroeger.     Corry van Eeten    

corry
5 0

Jip en Janneke

Haar hand trilt terwijl ze haar wijnglas naar haar mond brengt. Hij merkt het niet op. Hij is gefixeerd op haar mond die zich opent. “We hebben van elkaar gehouden” denkt hij, “dat hoeft nu toch niet te stoppen”. Net als het glas haar onderlip raakt, neemt ze diep adem en plaatst het met een heftige beweging terug op tafel. Er spat wat wijn uit. Ronde druppels vormen zich op het tafelkleed. Hij schrikt op. Ze kijkt hem koel aan. In haar ogen leest hij ongeduld en irritatie. “Wat een mooie vrouw” gaat er door hem heen. “Nog steeds”. Hij kan het verleden niet loslaten, hoopt ergens diep vanbinnen dat het weer goed komt, weet dat het niet goed zal komen, dat ze hem niet zal vergeven, loopt hopeloos verloren in dit stille gesprek. “Wijn was een verkeerde keuze” denkt ze. “Hier valt niets te genieten.” Ze verwijt zichzelf dat ze ingestemd heeft met dit etentje waar hij op aandrong - omwille van de kinderen en de hond. Terwijl ze zich ongemakkelijk op haar stoel verplaatst, kijkt ze naar zijn hand die zenuwachtig de dessertlepel om en om draait. Ze ziet de broze doorschijnende aders, de ouderdomsvlekken die er vroeger niet waren, de groeven in zijn vingers. “Hebben die handen mij ooit gestreeld” schiet er door haar hoofd. Ze voelt er niets meer bij. “Weet je nog” probeert hij. Hij stokt midden in zijn zin als hij ziet hoe haar ogen zich vergroten. Van diep uit haar buik komt een walging opzetten als een onstuitbare golf. Het zweet breekt haar uit, haar zicht wordt troebel. Uit de mist in haar hoofd doemt haar moeders gezicht op, bleek en verwrongen. Ze moet alle moeite doen om niet flauw te vallen. Ze voelt opnieuw de verlammende pijn en de schaamte toen ze het hoorde – haar moeder had haar voorzichtig op de hoogte gebracht, iedereen wist het blijkbaar, zij was zo naïef en blind. Waarom? Wat heb ik hem misdaan? Ze heeft het zich honderden keren vertwijfeld afgevraagd. Ze heeft het hém gevraagd. Nooit een antwoord. Toen hij vertrok om bij háár te wonen, voelde dat uiteindelijk als een opluchting. Zíj́, dat bleek een jeugdvriendinnetje van hem te zijn. Uit dezelfde tuinwijk waar hij was opgegroeid. Daar hadden ze, naar hij wist te zeggen, ontelbare dagen samen gespeeld. Jip en Janneke: ze ziet het zo voor zich. Wat een nostalgische sukkel is die ex van haar toch. Haar adem komt tot rust. Wat ze nu voelt, is afkeer. Hier heeft ze geen zin in. Wat denkt deze sentimentele vent eigenlijk? Dat hij haar terug kan winnen met goedkope herinneringen omdat hij ooit in haar bed geslapen heeft? Omdat hij de vader van haar kinderen is? Haar de hond cadeau heeft gedaan? Zonder dat ze het zelf beseft, recht ze haar schouders. Ze groeit. “Ga jij maar gezellig Jip en Janneke spelen” zegt ze. Ze kijkt hem met haar meest onschuldige glimlach aan. Ze triomfeert als ze ziet hoe hij in war is. Ze staat langzaam op, knikt hem toe met de mildheid van de overwinnaar, en vertrekt. Hij zakt weg in zijn stoel, als in drijfzand.

Nik Grymonprez
5 0

Feest!

Christel neemt een tweede glaasje cava. Hopelijk zal er lekker eten zijn, want voor de rest voorspelt dit personeelsfeest niet veel goeds. Alle omhooggevallen collega’s staan te pronken met hun partner en straks volgt vast een kijkronde op de parking.  Ze ziet haar reflectie is de grote ramen: a little black dress, haar speels opgestoken en zelfs hakjes en make up ontbreken niet. Tegen beter weten in is ze  klaar voor een opwindende avond, maar net als op kantoor heeft niemand oog voor haar. Ze kijkt rond, op zoek naar een tafeltje waar ze discreet het vijfde wiel aan de wagen zal zijn maar tenminste ongestoord kan genieten van het eten. Dan staat opeens Pieter naast haar en klinkt met zijn glas tegen het hare. ‘Lekker spul, he.’ Ze knikt alleen maar. Ze wordt altijd een beetje zenuwachtig als ze hem ziet. Hij is zo groot, heeft zo’n blauw ogen en lachende tanden. Hij is slim en grappig en weet altijd precies wat hij moet zeggen. Geen wonder dat hij zo populair is bij de vrouwelijke collega’s. Ze voelt dat hij haar aankijkt en nipt verlegen nog wat van haar glas. Net als ze overweegt om stilletjes te verdwijnen tussen de belachelijk grote bloempotten, spreekt hij haar opnieuw aan: ‘Christel? Ik had je bijna niet herkend. Wat zie je er goed uit vanavond!’ Haar hart slaat er eentje over. Hij kent haar  naam en gaf haar een compliment! Of toch bijna… ‘Weet je of Wendy er al is?’ Waarom vraagt hij naar Wendy? Zou de bitch hem niet verteld hebben dat haar man zal meekomen deze avond? Ze trekt haar gezicht terug in de plooi.  ‘Aan de oesterbar. Rode jurk.’ Over alle hoofden heen zoeken zijn ogen contact. Wendy knipoogt, likt aan haar oesterschelp en kust dan haar echtgenoot lang en vurig terwijl ze over zijn schouder Pieter uitdagend blijft aankijken. Christel ziet hoe hij instinctief een stap achteruit zet en met zijn jasje in een metershoge cactus blijft hangen. ‘Ik help je wel even.’ ‘Dank je. Je bent lief.’ Zijn blik blijft even rusten op haar blozende decolleté en dan verschijnen er sterretjes in zin ogen. Hij draait zijn rug naar de zaal, slaat zijn arm rond haar schouder en kijkt haar intens aan. ‘Lieve Christel, je weet vast wat ze allemaal over mij vertellen. Ik kan niet ontkennen dat het meeste ervan waar is. Maar ik zie dat onze anders zo ruimdenkende collega haar echtgenoot heeft meegebracht en misschien is hij wel van het jaloerse type. Wat zou je er van denken als jij en ik deze avond eens laten zien dat hij zich geen zorgen moet maken?’ Terwijl zijn stem dieper wordt, glijdt ook zijn hand langs haar rug naar beneden. Wanneer ze blijft rusten op haar billen, fluistert hij: ‘Als je begrijpt wat ik bedoel?’ Ze knikt alleen maar en neemt snel een derde glas.  

Hadewijch
0 0

Laat mij slapen!

Met een schok zit ik rechtop, een wazige gedaante danst rondjes in de kamer. Mijn vrees is bewaarheid. Ik zat er al op te wachten. Op de tast reik ik naar de muur en na een druk op de knop springt het licht in de kamer aan. Een gnoom met blonde krullen, gele tanden en een gigantische neus met pukkels zingt tijdens het dansen: ‘Niemand weet, Niemand weet dat ik …’    ‘Kop dicht en laat mij slapen,’ roep ik terug.   Hij staat stil met een verwonderde blik in zijn ogen. Eerst kijkt hij mij aan, dan zwaait die blik rond mijn slaapkamer.   ‘Wat mot je?’ vraag ik.   ‘Ik zoek de dochter van een prinses,’ antwoordt Repelsteeltje.   ‘Zie ik er uit als een prinses?’ Ik sla de dekens van mij af. Het jeukt en ik krab aan mijn kloten.   ‘Meer als een middelbare vent… ’   ‘Precies.’   ‘...met een dikke pens, vlekkerig hemd...’   ‘Precies, genoeg.’   ‘...vettige haren, uitgelubberde onderbroek.’    ‘Genoeg zei ik!’   Die veel te grote neus snuift om zich heen als een stofzuiger die spinnenwebben verwijdert en de kabouter trekt een vies gezicht maar durft niets te zeggen.   Hij zakt zwijgend op de vloer en pakt uit zijn wambuis een rol papier. Met zijn handen strijkt hij het papier vlak, zet zijn voeten op de onderste punten van het papier zodat dit niet dicht rolt en buigt voorover. Lenig is hij wel, dat moet ik hem nageven. Geconcentreerd kijkt hij naar de plattegrond waar in het midden een groot rood kruis staat, omringt door pijlen, tekens en tekst. Hij mompelt een paar getallen en opent de locatie-app op zijn mobiele telefoon.   ‘Laat me raden,’ zeg ik. ‘Drieduizend nog iets bij achttienhonderd zoveel.'    Repelsteeltje knikt verrast en toetst de getallen in de app. Hij drukt op “Go” en het scherm wordt groen, links in het scherm verschijnen drie foto’s. Hij mompelt en zoekt de overeenkomsten tussen mijn slaapkamer en de plaatjes van een slaapzaal met gouden hemelbed. Hij scrolt door naar een roodharige schoonheid met een baby in haar armen. Zijn ogen schieten van de foto naar mij en weer terug en schudt zijn hoofd.   ‘Anton…’ begint hij.   ‘... van de planning. Ja, die ken ik nu wel,’ knor ik geïrriteerd. ‘De afgelopen drie weken wordt die knul elke keer als excuus gebruikt.’ Ik stap met een been uit bed, de vloer voelt kil. ‘Eerst die prins in zijn belachelijk strakke maillot, toen een kudde dwergen en eergisteren een wolf.’ De gedachte doet mij weer rillen. ‘De eerste stak zijn tong in mijn mond en prevelde hitsig “Oh, Doornroosje” in mijn oor, de dwergen zochten tevergeefs naar een glazen kist en die laatste hield niet op met klagen over de kwaliteit van de grootmoeders: “Die tegenwoordig allemaal een snor hebben.” En nu sta jij voor mijn bed te dansen. Rot op en laat mij slapen!’   Repelsteeltje kijkt beteuterd op zijn kaart en zegt: ‘Het staat hier toch echt: 3859,43 - 1843,98.’ Hij houdt de resetknop van de app vijf seconden vast. Het scherm flikkert twee keer en wordt zwart met een draaiend, blauw zandlopertje in het midden. ‘Nou, dan ga ik maar weer.’ Hij rolt de kaart dicht en staat op.    Naast de afzichtelijke kobold vormt zich een grijze mist en vanuit deze steeds donkerder wordende schim klinkt de roep: ‘Doe open, doe open.’ Een wolf met een witte poot verschijnt en staat dreigend wijdbeens in de kamer. Nu heb ik het helemaal gehad.   ‘Laat me raden,’ schreeuw ik tegen de wolf die mij stoer aankijkt. ‘Je zoekt een geit?’    De wolf knikt vastberaden en zegt: ‘Zeven geiten om precies te zijn.’   ‘En Anton stuurt je hierheen?’   De wolf knikt weer, nu onzekerder en zoekt met zijn ogen steun bij Repelsteeltje die ingespannen de rode belletjes op de punten van zijn groene sloffen bestudeert.    ‘Zie ik eruit als een geit?’ zeg ik. ‘Of “Om Precies Te Zijn”, zie ik eruit als zeven geiten?’   ‘Volgens mij is mijn zus hier ook geweest,’ stamelt hij. Ik sta met twee benen op het koele zeil, de kou slaat op mijn blaas. ‘Ik ga pissen, en als ik terug ben zijn jullie vertrokken. Vertel al jullie vriendjes en vriendinnetjes die de komende tijd uitvliegen, dat de volgende die midden in de nacht aan mijn bed staat, terugkeert met ongelofelijke hoofdpijn!’ Bij de deur roep ik ze na: ‘Die Anton moet je ontslaan of op zijn minst een goed functioneringsgesprek mee houden. En de basiscursus planning is geen overbodige luxe.’

MCH
18 2