Zoeken

Sint-Raymundus

Bijna was ik non geworden in het laatste jaar van mijn studie. Niet dat ik een roeping had of een degout van de liefde. De aanleiding was veeleer praktisch van aard. Ik moest dringend een nieuwe studentenkamer vinden, aangezien het binnen regende in die van mij. De klusjesmannen die mijn huisbaas stuurde, hadden het vak al doende en zonder hulp geleerd. Ze klopten zich op de borst als het probleem gefikst was, maar de dag erop begaf hun oplossing het al. Volgens de huisbaas overdreef ik, hij was dan ook komen kijken op een droge dag. Mijn kamer lag op zijn route langs de verschillende panden die hij bezat en waar iedereen wel iets te klagen had. Bij elke regenbui baanden de druppels zich een weg door de buitenmuur, langs een kier in het plafond. Terwijl ik sliep, landde er op mijn hoofd een trage drup. Ik las dat dat in sommige landen een martelmethode was. Het water sleet op den duur een gaatje in je schedel, als je al niet krankzinnig werd door de zenuwslopende regelmaat van het gedruppel. Ik kon natuurlijk gewoon omgekeerd in het bed gaan liggen, met mijn voeten op het hoofdeinde, maar veel andere uitwijkmogelijkheden had ik niet in de kleine kamer.  Wanhopig kamde ik de straten uit op zoek naar kamers te huur. ‘Studentenkamer voor rustige niet-rookster’, las ik op een dubbelgevouwen papier achter een raam. De gevel zag eruit alsof een enorme hand het dak tussen duim en wijsvinger had geklemd en het hele huis had uitgerekt als was het van klei of deeg. De voordeur en de ramen waren buitenproportioneel hoog. Ik beeldde me in dat er lange en magere mensen woonden, zoals in de schilderijen van El Greco. De schrijver van het zoekertje had de letters dik aangezet met zwarte balpen, zodat ze getypt leken. Kalligrafie kon je het niet noemen. En ik haatte het stereotiep van het keurige niet-rokende meisje. Toch trok iets me over de streep, misschien wel het koperen naambord ‘Denis Van Outreve, notaris op rust’. Het leek me een daad van verzet om jezelf na je pensionering een professioneel naamplaatje te gunnen. Ik drukte op de knop in het koperen leeuwenmuiltje aan de muur en hoorde een ding dong achter de voordeur.  Het duurde even voor ik voetstappen hoorde, waarna iemand minutenlang aan de binnenkant van de hoge deur morrelde. De klep van de ingewerkte brievenbus kletterde ervan. Toen de deur eindelijk open zwaaide, zag ik allesbehalve een reus. Een buikig mannetje met witte haren om een kale kruin begroette me met ‘Juffrouw’. Hij droeg een mouwloze gilet over een vergeeld hemd en een zwarte broek waarin zijn knieën opbolden. ‘Dat verrekte slot!  Wat wil je ook, het is honderd jaar oud’, zei hij.  Ik zei hem dat ik geïnteresseerd was in de studentenkamer. ‘U heeft gelijk. Gelijk en geluk. Want ze is nog niet verhuurd. Het is een hele mooie kamer met veel licht. U kan er de hele dag zonnen achter het raam’, schaterde hij. Hij meende het oprecht en had iets onbevangens ondanks zijn vele jaren ervaring. ‘Kan ik de kamer even zien?’, vroeg ik.  ‘Zeker, ik breng u erheen. Laat me even mijn autosleutel zoeken.’ Hij maakte aanstalten om zich om te draaien. ‘O, de kamer is niet hier?’, zei ik. ‘Ah nee’, lachte hij, ‘het huis ligt even verderop, in een meer dan stijlvolle buurt.’ Hij krabde zich in de haren. ‘Ik kocht dat huis dertig jaar geleden, eind jaren tachtig, toen de stad nog niet zo aantrekkelijk was. Maar ik voelde dat die plek het ging worden. Zoals je dat van personen ook kan zeggen: die maakt het straks wel, die heeft het in zich. Maar laat me nu even die sleutel zoeken.’ Hij hobbelde de gang door met zijn bolle buik en korte benen. Was hij een dier, dan een kangoeroe. In de gang hingen portretten van mannen die de toekomst in tuurden terwijl ze al lang overleden waren.  ‘Hier is hij,’ zei de oude notaris terwijl hij me de sleutel van zijn wagen toonde. Hij trok de zware deur achter zich dicht, en ik hoopte dat hij ook daarvan de sleutel had meegenomen. Terwijl hij me voorging naar zijn auto, vertelde hij over zijn familie, een geslacht van notarissen. Hij straalde van trots op de bloedlijn die zijn beroep had bepaald, terwijl we nu ten allen koste onszelf willen uitvinden, liefst zonder enige hulp. De notaris liep in de voetsporen van zijn voorvaderen, en ik liep achter hem aan. Hij stopte abrupt bij een grijze Mercedes, opende het portier en vroeg me aan de andere kant in te stappen. Onderwijl stopte hij niet met vertellen. ‘Deze buurt was vroeger een zoo, ik ben er als kind nog geweest. Alleen onze straat was er al. Mijn grootmoeder rook de mest van de olifant door het raam. Ze keek uit op de struisvogels, waarvan er veel gestorven zijn. De mensen van de zoo maakten er soep van, zei ze, net zoals ze de olifant opaten tijdens de oorlog.’ De auto van de notaris scheerde rakelings langs een fietser. ‘In welke staat is het huis eigenlijk?’, vroeg ik.  ‘Je krijgt er de kakkerlakken gratis bij’, schuddebuikte hij. ‘Geen zorgen, juffrouw, het dak is enkele jaren geleden gerenoveerd en er zijn dubbele ramen. Er is slechts een, hoe zullen we het noemen, een kleine bijzonderheid. Maar daar valt een mouw aan te passen. Zeker als je de Codex van buiten kent. Bestaat de wereld eigenlijk niet uit mouwen?’ lachte hij.  Hij zette de richtingaanwijzer aan, die dreigend tikte.  ‘Welke bijzonderheid?’ vroeg ik. ‘Daar is een plaatsje. Net voor de deur. We zijn voor het geluk geboren’, zei hij terwijl hij de auto parkeerde. Het huis was net zo statig als dat waar we vandaan kwamen. Het keek uit op de groene berm van een stadspark. De notaris op rust gooide het portier achteloos open en liep naar de stoep, ik volgde zijn voorbeeld. Hij diepte een andere sleutel op uit zijn broekzak, beklom het opstapje naar de voordeur en leunde wat naar achteren terwijl hij zijn sleutel in het slot stak.  ‘Ik zei al dat het huis dertig jaar geleden al tot me sprak, dat het een, hoe heet dat tegenwoordig, charisma is oubollig geworden, appeal is het ook niet, de X-factor? Het heeft een X-factor, vindt u niet?’  Zijn hippe woordenschat deed me glimlachen. En ik kon hem geen ongelijk geven. De vloer was bedekt met muntgroen vasttapijt waarop geen spatje rode wijn of tomatendip te zien was, en de lichtroze muren waren al even onberispelijk. Door de hoge ramen bescheen het zonlicht de woonkamer alsof we ons in het hiernamaals bevonden. De notaris toonde me de nieuwe wasmachine. ‘En er is zelfs een afwasmachine.’  ‘Met hoeveel wonen we hier?’ ‘Er is plaats voor een viertal studenten.’ ‘Maar vier studenten?’ Ik dacht aan mijn oude kamer in het rijtjeshuis met keuken in de kelder. Twaalf studenten woonden er. ’s Avonds kookten we om beurten, wat uren in beslag nam en ‘s morgens schoven we aan bij de douches. Dit huis was anders, het was groter dan het huis van mijn ouders, het was nu al een thuis.   ‘Wat is nu precies dat probleem?’, vroeg ik de notaris.  ‘Probleem?’ ‘Wel, die bijzonderheid waar u het over had?’ ‘O, iets puur administratiefs, niks heel ernstigs’, lachte hij. ‘Het gedrocht dat ruimtelijke ordening heet, laat geen studentenkamers toe in deze wijk.’ Een akkefietje. Je mocht hier als student gewoon niet wonen. De notaris zag mijn teleurstelling. ‘Maar er is een kleine hiaat in de wetgeving’, stelde hij me gerust. ‘Houdt u van creativiteit?’  ‘Hangt ervan af’, zei ik.  ‘Studenten kunnen dus niet,’ ging hij verder, ’maar voor een religieuze orde is men wel mild.’  ‘Een religieuze orde?’ ‘Geen paniek’, lachte hij, ‘Ik sleur u niet om vijf uur ’s morgens uit uw bed om de metten te bidden en ’s avonds kom ik geen vespers zingen.’  Hij veegde een lachtraan weg.  ‘U bent lid van een kloosterorde. Maar alleen op papier.’ ‘Welke orde?’, vroeg ik. ‘Wel, ik heb er even over nagedacht. De Jezuïten zijn me te naargeestig, te plichtsbewust. Met de Franciscanen loop ik ook niet hoog op. Dus dacht ik, ik bedenk er zelf een. De orde van Sint-Raymundus, naar mijn grootvader Raymond’, zei hij ontroerd.  Hij zag mijn verbijstering en voelde zich verplicht extra uitleg te verschaffen. ‘Er is feitelijk een echo naar de Dominicanen, die verscheidene Raymundussen in hun gelederen hadden. Het kan geen kwaad om de principes van die orde eens door te nemen. Mocht er ooit inspectie komen, dan komt dat beter over. Voor die gelegenheid hangen er wat kruisjes in de elektriciteitskast, die kan u dan snel omdoen. Maar ik denk niet dat u ooit controle zal krijgen.’  Hij gaf mijn vertwijfeling geen kans, en sleurde me mee naar de trap. ‘Uw kamer bevindt zich op de tussenverdieping’, zei hij terwijl de deur open gooide. ‘Ziehier uw bezinningsruimte, uw cel. Hier kunt u in alle rust bidden en visioenen krijgen’, gniffelde hij. Terug in mijn studentenkamer plakte ik een plastic zak onder het lek aan het plafond en stopte oordoppen in. Ik had geen religieuze titel over voor een stadspaleis. Liever luisterde ik tijdens de Gentse Feesten naar een niet zo heilige Raymond, die elk jaar liedjes zong tot diep in de nacht. 

Pons
11 1
Tip

Twee echtparen / één huis

Twee echtparen delen een huis. Er is weinig dat hen verbindt behalve dat hun dochters trouwen. Dat hun dochters trouwen! Dus komen ze samen. Er is veel dat hen niet verbindt: taal, cultuur, gewoontes. De eerste dagen loopt het goed. Ze gaan op stap, bezoeken steden, eten uit met zicht op zee en verdelen de rekeningen eerlijk. Ze nemen foto’s: van elkaar, van zichzelf in verschillende constellaties. Wanneer ze elkaar na een goedgevulde dag slaapwel wensen trekken ze de deuren van hun slaapkamer goed achter zich dicht. Dan, wanneer het donker is, start het gefluister ‘Ik snap niet waarom ze de hele dag zo roept’, zegt de ene vrouw tegen haar echtgenoot. Hij kleedt zich uit, stapt zijn pyjamabroek in. ‘Het lijkt alsof ze vooral zichzelf wilt horen’ voegt ze er nog aan toe. ‘Hij wou zo graag winnen met schaken dat het ongemakkelijk werd’, aldus haar echtgenoot. ‘Ik zou durven zweren dat ik hem zag valsspelen.’ ‘Heb je gezien dat ze de kraan van het toilet gewoon liet doorlopen?’ klinkt het enkele meters verder, in dezelfde gang, achter een andere deur.  Zo fluisteren ze, die twee echtparen, ‘s avonds in bed, de ene tegen de andere, man tegen vrouw, vrouw tegen  man, tot ze moe van hun woorden, moe van hun urenlange observaties en mentale notitites in slaap vallen. Arm in arm liggen ze, als in een herwonnen kameraadschap. Dit heb ik lang niet gevoeld, denkt de ene vrouw terwijl ze haar oog laat rusten op de schouder van haar echtgenoot. In de andere kamer zinkt de man in een diepe slaap en droomt over paarden, schilden, degens, droomt over zijn vrouw die haar zwaard scherpt, naar hem knipoogt, haar vizier naar beneden tikt en weggaloppeert. Het is een droom die hem nog lang zal bijblijven. Stof waait op vanonder de hoeven van haar paard. Ze kijkt nog een keer om en stuift weg, breekt de horizon met haar steeds kleiner wordende gestalte.

Sarah Skoric
121 7

Twee generaties Fleur

Altijd al wou ik een verhaal schrijven dat begint met een vinger die een nerf van een eikenhouten tafelblad volgt. Onlangs heb ik het gedaan: de tafel opgepakt en haar in een café in de haven gezet. Ik heb over 't randje geschreven. Publicatie volgt. Later.   Oostende Vrijdag 11 augustus 2023  Hij volgde met zijn vingertoppen de diepe nerven van de eikenhouten tafel. Zijn vingers waren knokig, de muis van zijn hand bedekt met levervlekken, de levenslijn in zijn palm onderbroken. Margriet wachtte al lang niet meer op zijn teken. Ze pakte de lege pint weg en zette een nieuwe in de plaats. Met het glas aan de lippen vroeg hij zich even af waar de groef hem naartoe zou leiden, maar hij wist het antwoord al. De enige weg die er was, was de weg terug.   Zeven kotters voeren dagelijks de haven van Oostende uit en brachten tonnen vis aan wal. Af en toe ging hij mee om een vinger aan de pols te houden, maar vooral omdat hij nog altijd meer visser was dan reder. Hij ruilde maar al te graag het monotone kantoorwerk in voor het avontuur van de Noordzee.  Voor zijn vijftigste verjaardag kocht hij zichzelf een trawler. Het was een emotionele beslissing geweest, geen zakelijke. Zo kon hij dagenlang op zee blijven en doen wat hij het liefste deed: vis vangen en strippen, 's avonds pinten drinken met de bemanning en de schipper aflossen tijdens zijn nachtdienst. Met weemoed dacht hij vaak terug aan het herstellen van gescheurde visnetten, de vreugde als een sleep veel opbracht en het heen en weer schuiven van de potten en pannen op het fornuis tijdens een zware storm. Volgens de visserstraditie werd de vis gebakken zwemmend in de boter, afgekruid met peper en zout. Hij kon zo intens genieten van het moment waarop de machinist chef-kok de pruttelende pan op tafel zette en de bemanning zich, onder luid gelal, tegoed deed aan een welverdiende maaltijd. Nergens sliep hij beter dan in de scheepskooi, het snurken van zijn scheepsmakkers daargelaten. Het ruisen en wiegen van de zee maakte veel goed. Maar peperkoek aan boord brengt ongeluk en zaken van het hart wreken zich altijd in een wereld waar alles om geld en winst draait. De concurrentie was moordend en niemand zat op hem te wachten. Roosje - zo heette het schip - kostte hem meer dan ze opbracht, maar van verkopen wou hij niet weten. Ook niet toen de visprijs kelderde en de brandstofprijs steeg. Hij deed nog liever de kotters weg dan Roosje.  Om zijn financiële zorgen te vergeten, voer hij steeds vaker uit, maar bij het afleveren van de nokvolle kratten aan de visafslag kon hij niet anders dan de realiteit onder ogen zien. Hij moest toegeven dat hij een zakelijke fout had gemaakt die verstrekkende gevolgen had. De winstgevende kotters die allemaal de namen van zijn minnaressen droegen, had hij net als hen een voor een van de hand gedaan. Behalve Fleur, die had hij om sentimentele redenen gehouden. En Roosje natuurlijk. Roosje moest blijven, hij was haar al een keer verloren.  Hij veegde het schuim met de palm van zijn hand weg toen het scherm oplichtte.   André_ In heel mijn leven maar twee vrouwen gehad die dat goed deden. Sommigen denken dat zuigen letterlijk genomen moet worden. Iris_ Ook maar weinig mannen die het goed kunnen hoor. De meerderheid doet daar maar wat in de buurt. Kom morgen met de auto. Makkelijk parkeren op de Hendrik Baelskaai? André_ Ja, wel betalend. Iris_ No prob. Tot dan! Nieuw bericht Iris_ Ga wat later zijn. Nu in Aalter, hou je op de hoogte.  Hij zuchtte. Iris was jong. Ze kon zijn dochter zijn. Toch hadden ze op Tinder gematcht en al snel een datum voor een date vastgelegd.  André_ No worries. Ik zit al in de JS. Neem je tijd. Haha.  Tijdens het typen moest hij plots denken aan hoe Roosje gereageerd zou hebben. Toen hij Roosje ten huwelijk vroeg, was ze amper achttien. Ze had altijd gewerkt in een kledingwinkel op de Torhoutsesteenweg tot dat vuile kankerbeest haar uit de confectie en het leven had gerukt. Ze had menig koppeltje in innige omhelzing uit het pashokje weten strompelen. Dan wist ze: die zijn verliefd en hebben elkaar passioneel gezoend. Dat volstond, omdat de avond nog veel voor hen in petto had. Maar als eerst de man nonchalant met een truitje uit het pashokje dook en zich er haastig vanaf maakte met een weifelende beweging van het hoofd die zowel ja als nee kon betekenen op de vraag of de maat goed was, wist ze dat de vrouw ongemakkelijk met een papieren zakdoekje het zaad van tussen haar benen aan het deppen was. Pashokjes, soms kreunen ze van passie, maar nog vaker van ellende. Wie het thuis niet vond, moest het zeker niet zoeken achter de blauwe damasten gordijnen met zilverkleurige ringen die altijd met volle geweld de wereld van de uiterlijke schijn dienden werden ingeschoven. Roosje en hij deden het nooit in de pashokjes van de kledingwinkel op de Torhoutsesteenweg. Overal, maar niet daar. Daar had ze een grondige hekel aan. Waarom Roosje er was blijven werken, had hij nooit begrepen. Het was een komen en gaan van verkoopsters die de winkel geen warm hart toedroegen, maar eerder zagen als hun persoonlijke dressing. Zo koos Fleur elke donderdag haar outfit: ze feestte tot in de vroege uurtjes en hing vrijdagmorgen rond tienen de door rook en alcohol doordrongen feestkledij nonchalant bij de retours. Dat de andere verkoopsters geen argwaan koesterden, kon er bij Roosje niet in. Roosje, te goed en te vroeg heengegaan. Fleur kon hemels pijpen. Dat kon ze wel, maar voor de winkel had ze geen respect.  Iris_ Ff plaspauze. Nog ff en we zien elkaar eindelijk. Spannend! André_ Jaaaa, spannend. Ik ook ff snel plassen.  In het smalle gangetje naar het toilet ging hij de herentoiletten binnen. Sinds de breuk met Fleur vermeed hij die van de dames met de aparte hokjes die hem normaliter de privacy boden waar zijn verlegen blaas om vroeg. Margriet had het niet nodig gevonden om de spiegel daar, die hij in een delirium aan stukken had geslagen, te vervangen. Ze had gezegd dat ze al blij was als de dames hun handen wasten, een reflectie van hun dronken kop boven de wasbak vond ze overbodige luxe. Hij wist dat het zeeppompje altijd vol was, dat de Dyson op volle toeren blies en dat de automaat altijd netjes gevuld was met tampons en maandverbanden, maar dat de spiegel gebroken bleef. Hij trok aan de klemmende deur van het toilet en koos het pissijn in de hoek. Hij ritste zijn jeans open en haalde zijn piemel uit zijn slip. Met een erectie kan je niet plassen, maar met Fleur in gedachten kon het urineren wachten. Hij zette zijn linkerhand tegen de muur en begon met volle rechterhand zijn halfharde lul te bewerken.   Fleur was de enige minnares die verliefd op hem was geweest. De seks met haar was geweldig. Ze deed dingen met hem die nog nooit iemand had gedaan. Het was een spel van aantrekken en afstoten geweest. Hij beloofde haar veel, maar kwam zijn afspraken zelden na. Ze kwam te dicht, was te veeleisend en hij wist zich geen houding te geven. Hij had haar herhaaldelijk gezegd dat hij bij Roosje zou weggaan, maar dat was altijd een loze belofte geweest. Hij kon financieel geen kanten uit en hoe geweldig Fleur ook was, Roosje zorgde voor een dak boven zijn hoofd.  Een half jaar duurde het tot Fleur hem doorhad. Toen stond ze plots voor de deur. Hij wilde haar nog tegenhouden, maar met een flinke schouderstoot stond ze plots in de gang. Roosje was boven aan het stofzuigen en de schrik sloeg hem om het hart. Ze wilde alleen naar buiten als hij ook naar buiten ging. Op zijn kousenvoeten was hij op de loop gegaan met Fleur achter hem aan. De verwijten echoden door de straat tot er geen weerwoord meer kwam en hij besefte dat ze was weergekeerd om opnieuw voor de deur post te vatten. Deze keer zou Roosje opendoen en hij besefte dat zijn rijk uit was. Hij kon de confrontatie tussen zijn echtgenote en minnares niet aan, nam zijn jas, trok zijn schoenen aan en maakte dat hij weg was. Toen hij een paar uur later de straat inreed, zag al van ver dat al zijn spullen op de oprit stonden. Hij laadde alles in zijn kofferbak, reed ermee naar de haven en maakte van Roosje zijn nieuwe thuis.  Iris_ Ben er. Ff parkeren. Tot zo. André_ Check.  Hij ritste zijn gulp dicht. Zijn halfharde penis klopte tegen de stugge jeansstof. Hij waste zorgvuldig zijn handen en terwijl hij ze afveegde aan zijn broek, ging hij terug naar zijn tafeltje.  Een fijne, netjes gemanicuurde hand greep zijn schouder beet. Of het oké was om aan de overkant van de straat te parkeren? Hij knikte instemmend. Ze lachte haar hagelwitte tanden bloot en ging tegenover hem zitten, het vaasje met vaalrode kunststoffen anjers tussen hen in. Margriet dook achter haar op, nam een bierviltje uit het houdertje, legde het neer en zette een tot de rand met rosé gevuld glas erop. Het was van het huis en ze knipoogde naar André.  Condens had zich intussen al gevormd en waar haar vingers net nog waren, vormden zich nu druppels die langs de steel van het glas een weg naar beneden zochten. Het hield zijn blik vast. Intussen praatte Iris honderduit. Af en toe keek hij op. Ze was nog mooier dan op haar profielfoto en wat leek ze op Fleur. Ze kon haar dochter zijn. Hij zei dat het hem speet dat hij haar niet bij hem thuis kon uitnodigen. Ze haalde haar schouders op en leidde hem bij de hand naar de damestoiletten. Het was er koud en het rook er naar een mengeling van urine en javel. In de gebarsten spiegel die hij zojuist en alle andere keren zorgvuldig wist te mijden, zag hij hun gefragmenteerde reflectie. Ze koos het laatste toilet en duwde hem rustig maar gedecideerd het hokje binnen. Hij voelde de kilte van de pisgele wandtegeltjes tegen zijn rug terwijl ze zijn broekriem losmaakte. Het bonkte in zijn onderbuik en hij knoopte snel zijn jeans los om zijn erectie wat ruimte te geven. Ze ging op haar hurken voor hem zitten en trok zijn slip opzij. Zijn glimmende eikel verdween zonder aarzeling in haar gulzige mond. De natte warmte gaf hem een gelukzalig gevoel dat zich als een gloed over zijn hele lichaam verspreidde en hem leek wakker te schudden uit zijn dronkenschap. Hij kreunde zacht terwijl haar lippen gretig in zijn ballen leken te bijten en ze hem afrukte. Zijn handen rustten op haar kruin en voor hij er erg in had, trok hij haar hoofd aan de geblondeerde haren naar achteren. Hij keek haar in de ogen en stak ostentatief zijn tong in zijn kaakholte. De boodschap was duidelijk. Zijn hele penis verdween tussen haar kaken. Hij stootte zo hard dat ze moest kokhalzen. Het zuur van de opgegeven alcohol brandde en hij duwde zijn pik nogmaals snoeihard naar binnen. De tranen sprongen in haar ogen en rolden vermengd met mascara over haar wangen. Hij greep met beide handen onder haar oksels en hees haar zo omhoog. Ze wankelde en terwijl haar evenwicht zich herstelde, kuste hij haar vol op de mond. 'Sorry', stamelde hij. 'Sorry', als om zijn eerste verontschuldiging kracht bij te zetten. Ze knikte als aanvaarding. Een derde sorry stierf op zijn lippen toen hij haar gretig begon te zoenen. Zijn handen verdwenen onder haar bloesje. Eigenlijk vond ze die handeling te intiem voor deze plek, maar ze verzette zich niet. Om de een of andere reden voelde het vertrouwd, wilde ze niet eens dat hij zou stoppen. Het was niet uit medelijden dat ze zijn gangen liet gaan, iets in haar zei dat het zo moest zijn. Hij haakte haar bh los, ontblootte haar borsten en zoog aan haar tepeltje terwijl hij het met het tipje van zijn tong zacht beroerde. Ze zuchtte en een kirrend lachje galmde door de toiletruimte.  Seks had ze al lang niet meer uit lust gehad, laat staan uit liefde. Deze keer was het verrassend anders. Deze man leek haar te kennen. Deze man wou ze voelen, aan haar lijf en in haar hoofd. Deze man mocht gewoon. Als uitnodiging zette ze haar voet op de rand van de wc-bril. Met zijn palm op de kanten boord van haar nylonkous en zijn duim onder de jarretel duwde hij haar been opzij. Zijn broek hing op zijn enkels en onhandig schuifelde hij dichterbij. Ze kantelde haar bekken en zo kwam hij zachtjes bij haar naar binnen. Met zijn handen in zijn zij en ogen gesloten ging zijn middel ritmisch van voor naar achter. Hij ging telkens ver uit, alsof vluchten nog een optie was. Diep in haar en met een verlossende zucht kwam hij lang en intens in haar klaar.   Hij ging de smalle gang in, maar in plaats van terug naar het café te gaan, koos hij ervoor om een sigaret te gaan roken onder het schamele afdakje waar Margriet het leeggoed bewaarde en waar de slijter in het verleden al meer dan eens zijn peuken tussen de flesjes cola moest hebben gevonden. Roken deed hij net als drinken om zijn gevoelens te onderdrukken. Psychosomatisch heet dat, mensen die ziek worden van emotionele stress. De borstkanker van Roosje was beslist daaraan te wijten. Maandenlang wist ze niet waar hij uitging en ook al had ze een vermoeden, ze controleerde dat niet. Op een dag stond de politie aan haar deur. Dat hij gevonden was. In de kombuis, comateus van te veel alcohol en met een strop om de nek. De knoop was gelost en ze wist dat als een visser geen goede strop kon maken, het een kreet om hulp moest zijn.   Hij bood Iris een sigaret aan. Ze peuterde er een uit het pakje en hij zorgde voor vuur. Wat haar intentie was en of ze echt iedereen zonder condoom deed? Dat moest ze echt niet doen. Daar kan je van sterven, weet je wel? Dat doet ouderdom met een man. Vroeger zou hij haar louter hebben gebruikt voor de seks, maar met de jaren kwam ook de compassie. Roosje zat daar voor iets tussen. Na haar korte en verloren strijd tegen die verdomde kanker, was hij beginnen beseffen hoe broos het leven was. Sindsdien praatte hij ook altijd even met zijn seksdates. Zo vertelde Iris dat ze een vreselijke jeugd had gehad. Haar moeder was smoorverliefd geweest op haar vader die verder nooit in beeld was geweest. Hij had zijn laatste geld op de tafel gegooid en geroepen: 'Voor de abortuskliniek!' Haar moeder had de huur ermee betaald en er een wieg mee gekocht. De potentiële vaderfiguren die achtereenvolgens 's morgens om beurten naast de toiletpot pisten, kwamen echter sneller dan ze bleven. Haar moeder bleef jammeren om André.  Ze zei dat ze nog had getwijfeld om met hem af te spreken. De naam André riep te veel emoties bij haar op, maar toen ze vroeg waar de letter A in zijn profiel voor stond, was het gesprek al gestart en had ze zichzelf ervan overtuigd dat niet iedereen met de naam André per definitie slecht was.  De lege flesjes rammelden in de krat. Margriet zette ze bij de andere en deed alsof ze hen niet zag. Ze kende zijn levensverhaal. Het grootste deel van zijn jeugd bracht hij door in instellingen. Met een nymfomane moeder en een vader die geheel terecht de eer aan zichzelf hield en vertrok, was hij altijd op zichzelf aangewezen geweest. Hij was een prototypische selfmademan die alles wat hij aanraakte in goud veranderde tot de liefde daar anders over besliste. Hij was Margriet en de Jolly Sailor altijd trouw gebleven, in goede en slechte tijden, en zeker toen er sprake van was dat het café moest verdwijnen voor de oprukkende nieuwbouw die binnen de kortste keren de hele Hendrik Baelskaai - en dus ook de Jolly Sailor - zou opslokken.   Oostende Zondag 5 mei 2024 (Negen maanden later)  Margriet wringt voor de laatste keer haar dweil uit. De eikenhouten tafel waaraan André altijd zat, gebruikt ze nu als keukentafel in haar nieuwe flat in Mariakerke. De tap had ze nog van de hand kunnen doen, maar de rest van de inboedel had ze niet meer kunnen verkopen. Het aanplakbiljet op het raam hangt aan flarden, half opgevreten door de zilte zeelucht.  De postbode passeert voor de laatste keer. Een crèmekleurige envelop valt op de versleten kokosmat. Margriet draait haar hoofd en leest in sierlijke krulletters de naam van André. Ze neemt de omslag, steekt die in haar handtas en kijkt voor de laatste keer rond. De Jolly Sailor was jaren een thuis, niet alleen voor haar, maar ook voor de vele reders en vissers. Ze trekt de deur definitief achter zich dicht. De sleutel gooit ze aan de overkant in het Visserijdok. Een mintgroene Mercedes claxonneert als ze onoplettend de straat oversteekt. Ze kijkt niet eens op. Ze neemt haar fiets die tegen de gevel staat en fietst de vijf kilometer naar de begraafplaats van Stene.   Het graf van André is een berg zand met een houten kruis. Toen hij stierf had hij geen rooie cent. Zijn laatste geld had hij op tafel gegooid en geroepen: 'Voor de abortuskliniek.' Iris had de verfrommelde briefjes geduldig op een stapeltje gelegd en was zonder omkijken het café uitgewandeld. Ze had de huur ermee betaald en er een wieg mee gekocht.  Het begint te miezeren. Margriet zet haar fiets op de pikkel, graait in haar handtas en haalt het geboortekaartje uit de omslag. André is vader geworden van een dochter. Ze heet Fleur. Ze is genoemd naar haar grootmoeder. 'Godverdomme, André', vloekt Margriet.  

Véronique Scheyvaerts
42 0

Een vroeger land een ander huis

Ze komt van een land dat niet meer bestaat en misschien ook nooit heeft bestaan, daar is discussie over. Haar vader zat in een leger dat niet meer is, dat zichzelf ontmantelde, een leger dat zich tegen zichzelf keerde. Samen spraken ze een taal die veel namen kent, veel tongvallen, accenten. Ze spraken een taal van een unie dat gemaakt werd van volkeren die dat eigenlijk niet wouden. Zo wordt gezegd. Een fictief land, al is daar ook discussie over. De opdracht tot het samenvoegen van mensen over grenzen kwam van hogerhand, de toekomst door machthebbers besloten: jullie zijn één. Jullie horen samen. Er was sprake van economisch voordeel. Er was grond te verdelen. Er werd geld geschept en verbruikt. Enkele jaren leek dat goed te gaan. Maar er waren te veel verschillen, te veel accenten,gebruiken. De gemeenschap van volkeren die niets gemeen wouden hebben bleek onhoudbaar en versplinterde in entiteiten die wel nog bestaan. De scheiding was niet makkelijk. Het duurde lang. Er was bloed. Lichaamsdelen. Kraters. Er zijn hoofdsteden ontmanteld, huizen opengebroken. Er zijn mensen verdwenen.  Haar vader zag het gebeuren en wist niet wat doen. Hij vroeg haar waarnaartoe en ook zij wist niet meer waar ze hoorden. Maar dit stond vast: het werd te onveilig, hun grond, er werd met te veel grenzen geschoven. Dus vertrokken ze. De nachten wandelden ze door, behoedzaam. De dagen verstopten ze zich in bossen, nog behoedzamer, achter heuvels, onderstruikgewas. Ze probeerden te slapen, maar er was ongedierte. Ongemak. Er waren knallen. Snipers. Onrust. Er was een angst die maar niet ging liggen. Maar ze waren niet alleen, deze vader en dochter. Ze vonden een nieuwe gemeenschap. Ze waren met veel, de thuislozen, landlozen, grensverleggers, landlopers. Ze staken de handen uit naar elkaar, grepen kinderen onder de arm, hielpen elkaar oversteken. Ze verdeelden hun brood, granen, water. Ze waren met veel op zoek naar nieuw land, hielden zich aan elkaar vast, trokken zich op aan elkaars broekspijp, middel, hals. De tocht was lang. Niet iedereen haalde het. Maar ze kwamen aan, in een ergens, spreidden zich uit en startten nieuwe levens met nieuwe talen in nieuwe landen met nieuwe namen. Ze zagen elkaar niet meer terug. Het is maar heel soms dat ze terugdenkt aan dat land van haar dat misschien nooit echt een land is geweest. Aan haar slaapkamerraam, open. Aan de geur van wilde vijgenbomen. Aan het geruis van vijgenbladeren op een nog onbeschreven zomerochtend. Ze denkt aan de zwaluwen net onder haar daknok. Aan hoe ze over en weer vlogen naar hun nest

Sarah Skoric
29 4

Water

Vrijdagochtend, 6u22.                                                                                                                 Net als op alle andere weekdagen werkte Lea 60 lengtes af. Met haar een handvol andere fanatiekelingen. Ze zwom 25 meter heen en 25 meter terug in een soepele crawl met tussendoor een goed ingeoefend keerpunt. Ze voelde zich als een muis in zo’n loopwiel dat doet denken aan het reuzenrad op de kermis, maar dan zonder pretparkvibe. Zouden muizen zichzelf die monotone beweging opleggen net als zij? Zouden ook zij die routine nodig hebben om niet gek te worden?  Dat ze eigenlijk veel verder wilde dan die 25 meter, vertelde ze aan niemand. Ze verlangde naar eindeloos zwemmen, slag na slag, met om de drie slagen een gecontroleerde ademhaling. Ze hoopte zichzelf zo langzaam uit te wissen. Ze wilde verdwijnen uit het hier en nu, overgaan in een parallel universum zonder gedachten. Er zou enkel water zijn met happende, stille monden en langzame, zwemmende bewegingen.   60. Lea tikte de rand van het bad aan. Ze duwde zichzelf op haalde haar spullen uit de locker. Bijna vergat ze haar eurostuk.  Zwijgend droogde ze zich af. Op de grond van het kleine hokje lagen een klit lange, zwarte haren en een verdwaalde pleister met nog wat bloed. Ze walgde. De chloorgeur en de warme, vochtige lucht maakten haar draaierig. Ze haastte zich naar buiten en hapte naar adem. Ze voelde de frisse ochtendlucht in haar longen.   Ze bedacht dat ze morgen naar zee zou rijden. Ze wilde het open water in. 

Melanie Huyghe
24 1

GOD HEEFT TWEE NEUZEN

Hij zag eruit als een gewone man van reeds gezegende leeftijd. Hij was gehuld in bruine en grijze tinten, droeg een geruite bompaklak en een blazer van hetzelfde motief. Zijn gezichtsbeharing was wit als sneeuw, uit zijn oren priemden enkele lange haren en zijn wenkbrauwen waren even weerbarstig als een afgeleefde tandenborstel. Maar hij had één zeer in het oog springend kenmerk, hij had een soort gezwel vlak naast zijn neus, waardoor het leek alsof hij over een reserve-exemplaar beschikte. De beleefdheid zorgt er natuurlijk voor dat mensen niet kijken naar dat ding, want zo leert onze moeder het ons. Niet staren en niet wijzen. Zie je een man met een jurk en hoge hakken, iemand die heel luid zingt in de tram met een blik in zijn hand, een vrouw die een hond heeft aangekleed als een baby of een kerel wiens gezicht er volledig is afgebrand, je doet alsof het de normaalste zaak is van de wereld. En dat is het ook. We zijn allemaal aberraties van God. Toch vond ik het een hele uitdaging om niet naar de man te kijken. Ook al omdat ik het gevoel had dat hij constant naar mij keek. Want daarover zeiden onze moeders ons niets: wat als die vreemde figuren wel naar ons keken? Ik richtte mijn blik voorzichtig op zijn neuzen. Hij staarde me ongestoord aan, terwijl hij kauwde op een broodje hesp dat er zeer droog uitzag. Hij bleef naar me kijken, nam een gulzige slok van zijn flesje Fanta en maalde het brood met behulp van de gifgele frisdrank tot een weke substantie die hij alsnog met moeite kreeg doorgeslikt. Dan glimlachte hij. Omdat ik wist dat ik mijn nieuwsgierigheid voor zijn aparte reukorgaan niet kon beteugelen en dus af en toe moest kijken, glimlachte ik terug. Opeens scheen het me toe dat niet hij maar ik de vreemde eend in de bijt was. Mijn tafelgenoten waren namelijk allen bejaard. Niet onlogisch, ik had plaatsgenomen in de cafetaria van een ontmoetingscentrum in Wijnegem omdat mijn zoon leert programmeren in het belendende gebouw. Meestal neemt dat een drietal uren in beslag, die ik dan gebruik om toetsen te corrigeren of om aan mijn roman te schrijven. Ik had veel bekijks van die oudjes, ze zien op hun conventies (deze stond in het teken van plantenverkoop) niet zo vaak hippe jonge vaders met een laptop die hun party komen crashen. Op een of andere manier paste hij ook niet hier. Al was het maar omdat hij helemaal alleen zat. Er zaten wel mensen naast en over hem, maar hij had niemand, hij praatte met niemand, terwijl alle anderen elkaar zelfs bij naam schenen te kennen, alsof zij wekelijks samenkwamen. Maar niemand maalde om deze man, hij zat er maar. Bij het eten en drinken maakte hij abnormaal veel geluid, alsof het de allereerste keer was dat hij voedsel en drank tot zich nam. Aan zijn linkerkant zat een keurige man die voor de gelegenheid zijn beste zondagskostuum had aangetrokken. Hij droeg een rechthoekige Lanoyebril en zijn haar lag in een zijstreep tegen zijn kalende schedel. Hij was in gesprek met zijn overbuurvrouw over de nakende verkiezingen. Aan de andere kan van de man zat een vrouw die er kwiek uitzag voor haar leeftijd. Ze was een knop in een krans van oude dames die lachten als schoolmeisjes. Ze was danig verdwaald in het gesprek dat ze haar speculoosje al voor de vierde keer in haar kop koffie had gesopt, waardoor het afbrokkelde. Toen ik na enige tijd opnieuw naar de man keek om nog maar eens een glimlach uit te wisselen en een zoveelste blik te krijgen op zijn fascinerende gezicht, was hij verdwenen. Vreemd, ik had hem niet zien of horen weggaan. Ik ruimde alles op om mijn zoon op te halen en merkte dat de man zijn pet had laten liggen op zijn stoel. Toen ik hem van de stoel wilde nemen om hem af te geven aan de bar, legde de heer met Lanoyebril zijn gerimpelde hand op de mijne en sprak me toe dat het zijn pet was. ‘Excuseert u me’, zei ik, maar ik wist bijna zeker dat het de bompaklak was die ik op het hoofd van de man met twee neuzen had zien staan. ‘Bent u daar wel zeker van? Volgens mij is die pet van de man die naast u zat’, probeerde ik zo voorzichtig mogelijk te suggereren. Ik wist niet hoeveel slachtoffers Alzheimer al had gemaakt aan deze tafel. De man kijkt me aan alsof ik degene ben met Alzheimer. ‘Hier zit niemand, daarom leg ik mijn pet altijd op deze stoel’. Zijn buurvrouw treedt hem bij: ‘Renaat zit altijd op deze plek en wil niet dat er iemand anders dan ik naast hem komt zitten, het is nooit anders geweest.’ Een beetje verward wandel ik naar de bar en ik moet terugdenken aan het tweede middelbaar, waar een jongen uit mijn klas niet gepest werd maar gewoon genegeerd, alsof hij niet eens bestond. Ik weet niet of dat erger is dan pesten. Omdat ik nog een kleine honger heb, besluit ik ter ere van de man die al dan niet in mijn hoofd bestaat een broodje hesp en een Fanta te bestellen. Ze serveren geen van beide.

Lennart Vanstaen
19 0