Zoeken

De genade van één noot

Er zijn dagen waarop de lucht zingt nog voor ik ademhaal.Een trage toon, bijna onhoorbaar, trilt ergens tussen mijn ribbenkast en de tijd.Zo begint Amazing Grace voor mij — niet als een lied,maar als een herinnering aan hoe stilte zich ontvouwt tot klank. In de living ruikt het naar koffie en matatabi.Het ochtendlicht strijkt over de pianotoetsenalsof het zelf wil meespelen.De wereld lijkt even te wachten, de adem ingehouden. Ik weet niet wie eerst bewoog: het lied of ik.De eerste noot raakt me niet via het oor maar via de huid,alsof iemand zachtjes tegen de randen van mijn bestaan tikt.Er is iets onverbloemd eerlijks aan die toon,iets dat weigert te doen alsof troost vanzelfsprekend is.Het zegt: hier is pijn, maar ook adem. Wanneer de melodie zich opent, dansen stofdeeltjes in het licht.Alles wat ooit te scherp, te veel of te snel was, valt even stil.Ik herken mezelf in de breekbaarheid van de cadans —niet in de woorden over genade,maar in het ruisen ertussen. In die schemerzone tussen wanhoop en helderheidwaar iets besluit om tóch te blijven bestaan,vind ik een soort vrede.Amazing Grace is voor mij geen gebed,maar een harmonie van menselijke overgave.De stem die het zingt hoeft geen God te kennen,alleen de diepte van de eigen valen de onverwachte zachtheid van het landen. Soms speel ik het zelf, traag,alsof ik de tijd wil overhalen om niet verder te gaan.De klanken wiegen de ruimte open;ze spiegelen alles wat niet gezegd wordt.En daar, in dat tussenstuk van adem en echo,besef ik: misschien is genade niets andersdan de moed om nog één noot te laten klinken,zelfs nadat alles gezwegen heeft.   Mephis aka Evelyn Mérida

Mephis
16 1

Pa-Palliatief deel 1: Donderdag 2 oktober 2025

Dit is niet echt een verhaal, maar een relaas van wat er in mij of ons omgaat, wanneer onze pa in de palliatieve afdeling wordt opgenomen. Ik heb de tekst bewust dichter bij dialectisch laten aansluiten omdat zo gevoelens veel beter overkomen. Donderdag 2 oktober 2025 Ik was aan het werk en moest het loket doen bij ons in het uitreikingskantoor waar klanten hun grote zendingen komen binnenbrengen. Dat moest ik doen tot 13.30 uur, waarna ik zou worden afgelost. Ik had mijn gsm te opladen gelegd aan het kopieerapparaat en er verder geen acht op geslagen. Blijkt dat mijn moeder mij had proberen te bellen – wat niet al te vaak gebeurt, meestal stuurt ze een sms. Dat was er ook bij, met de melding dat de dokteres was langsgekomen, wat ik wist, en dat pa naar palliatieve zou moeten gaan. Hij wou niet meer leven en er was te veel vocht. Eerst zou hij naar een andere afdeling gaan en dan, wanneer er plaats was, zou hij naar palliatieve moeten. Ik moet eerlijkheidshalve toegeven dat ik niet zo’n gevoelsmens noch paniekerig ben. En toch is zo’n bericht niet echt iets dat je wil lezen, op geen enkel moment van de dag. Het was geen verrassing dat hij naar palliatieve zou moeten, eerlijk gezegd. Moeder trachtte zo goed en zo kwaad mogelijk  voor hem te zorgen, maar ook zij is er al 71, van de gesel des levens niet gespaard geweest en dus lichamelijk redelijk frêle. Op haar kerfstok had het leven al onder andere artrose, darmkanker, iets met haar nieren en haar longen gekrast. Ook hier en daar wat erfelijke aandoeningen en een van nature nerveuzer karakter waren haar deel. Ondanks dat alles, of misschien wel dankzij, heeft ze een sterk karakter en slaat ze zich overal wel door. “Het zal wel gaan” is haar credo. De toon voor de rest van de dag was dus gezet. Ik moest weg zien te geraken van het werk, niet zozeer om ma te troosten want zij zou dat nooit openlijk laten zien dat ze er van af ziet, maar om haar naar het ziekenhuis te voeren met allerhande spullen voor pa. Gezien hij nog maar in juli-augustus voor een kleine maand was opgenomen, stond zijn trolley niet zodanig super ver en wist ma wat ze moest meenemen. Wat pyjama’s omdat het deze keer wel eens wat langer zou kunnen duren en wat luiers, waar hij afhankelijk van was geworden na die eerder genoemde opnameperiode. Hij was zeer sterk geëvolueerd van “licht urineverlies” naar “quasi incontinent”. Het verraste mij ergens wel, want ik kende pa altijd als een trotse mens. In ons gezin was hij het die de badkamer lang bezet hield. Hij stapte nooit naar buiten als zijn haar niet in een mooie plooi lag en was als de dood voor haarsprietjes op het gezicht. Hij woog tegen de honderd kilogram. Soms overschreed hij dat wel eens, maar sinds hij een jaar of drie of zo geleden de diagnose “diabetes” kreeg, moest hij noodgedwongen op zijn voeding beginnen letten. Hij nam niet alleen vieruurtjes, maar ook tienuurtjes, elfuurtjes, twee-uurtjes en als hij daartussen honger had, legde hij de weg van zijn zetel naar de koelkast af. Zijn zetel, waar hij altijd al mee was vergroeid. Hij was een kloeke Bourgondiër, niet echt een bolletje vet maar zeker ook niet mager. Dat was vroeger. Nu is hij nog maar een schim van die beer die hij ooit was. Op z’n zwakste, ergens in augustus, woog hij nog maar 66 kilogram. Te mager, natuurlijk, zelfs voor zijn diabetesbehandeling, want hij moest plots veel minder prikken dan voorheen. Zijn armen en benen zijn nog maar stekjes in vergelijking met vroeger. Zijn gezicht heeft, op zijn magerste, de contouren van een doodshoofd. En dat beeld wordt nog wat meer geholpen door het feit dat hij quasi altijd met zijn tanden bloot zit. Dat was dus de pa die toch al enkele maanden koste wat het kost werd verzorgd door ma. Elke ochtend een verse luier aan – het gebeurde in de beginperiode dat hij ’s nachts ronddoolde naar het toilet en dan tegen de grond ging. Wij konden nooit gerust slapen, maar sinds hij incontinent geworden was wel, want hij deed zijn gevoeg gewoon waar hij lag in de zetel. Voor ma was dat maar een kleine kost, het verversen van de luier, vergeleken met het proberen omhoogtillen van een blok vlees van om en bij de zeventig kilo, een blok vlees die absoluut niet meewerkt. Maar ’s morgens dus, moest hij uit de zetel worden gehaald met de “kanestok”, ofte wandelstok in het mooi Nederlands, waarna ma hem trachtte aan zijn rollator te hangen. Dan was het een weg banen naar de keuken, waarbij zij hem vast hield aan zijn lendenen, opdat hij niet zou omvallen. Het kwam in haar op de situatie te vergelijken met dansen op een huwelijksfeest, iets wat mijn broer en ik maar met moeite konden smaken. Wij wisten wat er zou komen en dat dat allesbehalve een feest zou worden. De laatste dagen voor de opname was het al zo erg dat hij zelfs niet meer zonder ondersteuning op een stoel kon zitten zonder het risico dat hij zou omvallen. Eén lichtpuntje, dacht ma, dat door haar goede zorgen (en ze waren echt wel zo goed als maar kan) hij opnieuw begon te verzwaren. Helaas bleek dat hij eigenlijk niet verzwaard was, en dat de toename in kilo’s alleen te wijten was aan het feit dat hij zijn vocht ophield. Dat begon zichtbaar te worden. Hij werd een geraamte met een dikke buik en dikke benen. Paarse benen, bijna. Er moest dus iets gebeuren en dat gebeurde dus ook. Ik belde vanuit het werk naar huis om te vragen wat dat daar nu eigenlijk allemaal was. Ma trachtte het mij uit te leggen, tot de dokteres de telefoon overnam. Ik ben niet zo te vinden voor de dokteres, mijn oude dokter had véél betere bedside manners zoals ze dat noemen, maar ik zal haar altijd blijven respecteren voor de eerlijkheid waarmee ze me te woord stond. Mijn broer en ik hadden al lang in de gaten dat het niet zo goed ging met pa. We hadden tegen elkaar gezegd dat pa niet zo lang meer zou meegaan. Mijn broer, doorgaans de meer optimistische van de twee, gaf hem nog tot het einde van dit jaar. Ik wou er nog een jaar bovenop doen en zei tegen het einde van volgend jaar. Blijkt dat de pronostiek van mijn broer er wellicht dichter zou bij liggen, want toen ik de dokteres vroeg of mijn stelling te optimistisch was, kreeg ik het antwoord dat we niet meer in jaren, maar in maanden zouden moeten denken. Dat kwam ergens toch binnen, ook al kon ik het onmiddellijk plaatsen. In schril contrast met een collega wiens vader met een “knip” overleed, konden wij het zien afkomen en afscheid nemen, wat ik in alle eerlijkheid al voor een deel had gedaan. Wij dus naar het ziekenhuis – ma mocht mee met het ziekenvervoer – met zijn spullen en zijn rollator, die hij eigenlijk niet zo veel meer nodig zou hebben. We komen toe op zijn kamer en hij zit recht, iets wat best een unicum mag genoemd worden, want de voorbije maanden was het van bed naar zetel. We hadden hem tevergeefs geprobeerd, al maanden lang, te overtuigen om een ziekenhuisbed te nemen. Eindelijk lukte dat, en toen kwam vandaag. Dat bed staat daar nu. Om even te illustreren, mijn vader heeft een karakter. Altijd al geweest. Uitweiden zou te veel tijd in beslag nemen, maar ik herinner mij een anekdote van een week of twee of zo geleden. Hij moest een nieuwe identiteitskaart hebben. Tot dat doel moest hij nieuwe foto’s hebben, maar hij had dit jaar Heule niet meer gezien tenzij uit het raam van een auto of ambulance. Dus als Mohammed niet naar de berg kan, moet de fotograaf langskomen om foto’s te nemen. Want dat is wat fotografen doen. We hadden een stoel gezet voor het grote raam van de “voorplaats” van ons huis, waar de lichtinval het meest ideaal was. We stelden hem voor de keuze. Ofwel op de stoel ofwel op zijn rollator – dat is een model waar je ook kunt op gaan zitten. Dat waren de twee opties. Hij wees naar de stoel die aan de tafel stond en zei dat hij daar wou zitten. Om maar even te stellen dat hij een willetje heeft. Dat bleek eens te meer toen de kinesiste van de afdeling waar hij lag, langskwam. Hij rolde met de ogen en mompelde een vloek of een verwensing toen ze zich voorstelde als kinesiste. Pa heeft een hekel aan lichamelijke beweging. Toen ze vroeg of hij in afwachting van de palliatieve nog wat oefeningetjes wou doen, was zijn antwoord het gekende, resolute, “neen, neen, neen” alsof je een tweejarige wil vragen of hij zijn broccoli wil opeten.  

Miguel
8 0