Koningen van de droefheid
De kranten staan er vol van: de muziekwereld nam deze week afscheid van legende Brian Wilson, de leider van The Beach Boys. Die Brian was me eerlijk gezegd onbekend — ik kende alleen zijn naam. Mijn beeld van zijn groep was eveneens vrij beperkt: een stel brave jongens (nog braver dan The Beatles) dat jolige deuntjes speelde en zich vooral liet kenmerken door hun alomtegenwoordige meerstemmigheid. Gelukkig heb ik mijn nieuwsgierigheid, of eerder mijn buikgevoel laten spreken wanneer ik de grootorde van het verdriet en respect voor dit popicoon in de media niet voor lief nam. Ik kende natuurlijk het hemelse God only knows van een van mijn favoriete romcoms Love actually, maar tot daar ging mijn kennis. Wel een prachtig lied, maar ik wist niet dat Brian Wilson veel meer was dan dat.
Hoe komt het toch altijd dat ik het oeuvre van sommige droevige diamanten pas ontdek nadat ze dit leven hebben verlaten? Luc De Vos, wiens muziek ik uiteraard goed kende, heb ik pas écht leren appreciëren toen hij plots van ons werd afgenomen. Ik weet nog hoe heel Gent rouwde. Hoewel ik ooit het podium had gedeeld met de man en hij zich in de backstage toen als een omhooggevallen stuk stront had gedragen, zette ik die gedachte opzij toen ik die mensenmassa zag jammeren. Ik dook diep in zijn liederen en teksten, las zijn boeken en leerde een zielsgenoot kennen.
Hetzelfde gebeurde met Mark Linkous. Hem kende ik niet voor 2010, ik had gehoord van Sparklehorse, zijn band, maar verder kon ik niet bevroeden wat een enigmatische man die Linkous was en wat een prachtige en persoonlijke liederen hij componeerde. Ook de sfeer die door zijn albums waaide — bijvoorbeeld het ironisch getitelde album It’s a wonderful life — deed me enerzijds denken aan mijn grote held (zowel muzikaal als tekstueel) Mark Everett (Eels) en anderzijds aan alweer een (bijna)-Gentenaar: de prins van de dood Jotie T’Hooft.
In 2019 overleed de excentrieke Daniel Johnston aan een hartstilstand. Hem leerde ik kennen omdat Mark Oliver Everett een cover van hem opnam op zijn Useless Trinkets – een album met B-kanten waartussen enkele parels zitten. Die cover is Living life. Nergens stond expliciet te lezen dat dit geen lied van Everett zelf was, en omdat ik de tekst zo mooi vond zocht ik hem op. Het was dus de kracht van de tekst, de magie van de woorden die me de weg toonden naar deze voor mij totaal onbekende Daniel Johnston, een bipolaire man die muziek speelde en onbeschroomd zijn eigen platenhoezen tekende, allemaal op het kinderlijke af, maar waaruit ook steeds de ontwapenende eerlijkheid sprak van een kinderstem.
En deze week ben ik helemaal uit mijn lood geslagen door Brian Wilson en zijn getormenteerde ziel. Mijn idee van The Beach Boys moest ik 180 graden bijstellen. Al drie of vier dagen klinken de melancholische klanken van Wilson en de zijnen in mijn oren. Vooral hun meesterwerk Pet sounds dan. Op repeat.
Onder het banale avondritueel van de afwas luisterde ik naar The best of The Beach Boys. Plots werden mijn ogen vochtig en vielen mijn tranen tussen de kopjes en borden in het sop. Een krop in mijn keel. Ik stond er zelf van te kijken, want het nummer dat uit de bluetoothspeaker kwam was Wouldn’t it be nice, een ogenschijnlijk uitermate positief nummer waar in de verste verte geen spoor van melancholie in te bekennen valt. Integendeel: het barst van de joie de vivre. Er spreekt een zorgeloosheid uit die we meer dan ooit nodig hebben. En toch. Waarom greep mij dat zo aan?
Wel, in al zijn optimisme is dit ook een enorm warm en troostend lied, en wie troost zoekt, is droevig. Dat was de eerste keer dat ik in Brian Wilson een soulmate zag. Omgekeerd evenredig aan de woorden, die net een blik vooruit werpen, werd ik getroffen door nostalgie. Brian uit hier een onversneden kinderlijk verlangen naar ‘groot zijn’, maar tegelijkertijd voel je de omgekeerde beweging. Een schreeuw naar wat was.
Wouldn’t it be nice if we were older?Then we wouldn’t have to wait so longAnd wouldn’t it be nice to live togetherIn the kind of world where we belong?
En toen dat gevoel zich van mij meester maakte, begon de echte afdaling naar zijn teksten pas. Ik ontdekte het hoofd van Brian Wilson, een wereld die me bekend is en me telkens weer aantrekt: de tegenstelling tussen pure levensvreugde, jeugdige impulsiviteit enerzijds en aan de andere kant een weemoedigheid, een onuitgesproken wens naar een onbestemde ruimte en tijd die door velen wordt opgezocht, en ondanks te weinig woorden telkens wordt begrepen door de lotgenoten. Ik kan het niet beter verwoorden dan Wilson zelf:
I keep lookin’ for a place to fit inWhere I can speak my mindAnd I’ve been tryin’ hard to find the peopleThat I won’t leave behind
They say I got brainsBut they ain’t doin’ me no goodI wish they could
Each time things start to happen againI think I got somethin’ good goin’ for myselfBut what goes wrong
Sometimes I feel very sadSometimes I feel very sad(Ain’t found the right thing I can put my heart and soul into)