Zoeken

Ten voeten uit

Het begin van alle wijsheid, de eerste stap naar volwassenheid en het einde van de meeste illusies. Dat is zelfkennis. Weten wat je kan en wat je niet kan. Gebreken opmerken aan jezelf en tegelijkertijd je talenten ontdekken. ’t Is natuurlijk een heel karwei om eigen sterktes en zwaktes in te schatten. Iedereen heeft ze, al is de mix telkens anders. Wij zijn allemaal unieke cocktails. Merkwaardige mengelmoezen. Pompelmoezen met of zonder pit, bitter maar toch een beetje zoet, sappig of droog, met veel of weinig vruchtvlees, met of zonder vluchtvrees. Een mens kan immers vluchten voor zichzelf of er net naar op zoek gaan. Zelfbedrog en ontkenning zijn veel gemakkelijker dan de moeilijke ontdekkingstocht naar de kern van het zijn: de eigen ik. Ik ben een lentemens met een zomerwens. Op herfst kan ik niet rijmen en de winter is me te koud, te nat en te glad. Ik heb bijvoorbeeld nooit geschaatst. Zelfs nooit geprobeerd. Als kind besefte ik al heel goed dat het niets voor mij was. Het ontbreekt me aan de nodige concentratie en coördinatie en bovendien ben ik er simpelweg te slungelig en te harkerig voor, vond ik.  Op een al even houterig bankje naast de schaatsbaan zat ik als enige koppig en saai te zijn, want iedereen leek het noodzakelijk te vinden dat ik meedeed en eveneens onbegrijpelijk dat ik het maar niet wilde, of durfde. Laat ze maar lekker lachen en samen dolle pret beleven, dacht ik, ik zie graag vrolijke gezichten. Ik hield het been stijf, schaatste niet en vroeg mezelf heel even af of een koppige pornoacteur het been ’s winters ook urenlang stijf houdt. Daarna kwam ik terug tot de essentie. Ik? Schaatsen? Binnen de kortste keren zou ik op mijn smoel vallen en een of ander lichaamsdeel breken. Ik breek kin, kaak, vinger, arm, been of enkel … of ontbreekt het me enkel aan zelfvertrouwen? Geenszins, besefte ik toen al, als kind. Vroegontwikkelde zelfinschatting en talent voor zelfbehoud, niet meer of niet minder. ‘Jij zou nooit kunnen vreemdgaan,’ zei mijn vrouw onlangs, ‘want ik zou het meteen aan je zien en binnen de twee minuten zou je je sowieso verspreken, flapuit.’ Zoals gewoonlijk probeerde ik tegen te stribbelen. ‘Ik ga al heel mijn leven vreemd!’ riep ik naar waarheid. Iets met mijn ene stijve been dat net iets langer is dan het andere stijve been, of iets ertussenin, al is dat nooit bewezen. Hoe het komt, weet ik niet, maar telkens als ik met iemand ga wandelen, wordt me gevraagd of ik gekwetst ben of waarom ik mank of ongemakkelijk loop. Ow … ‘kunnen vreemdgaan’, zei ze. Zoals zo vaak dringen haar woorden of de juiste volgorde ervan veel te laat door. Ze heeft gelijk. Een scheve schaats rijden is in mijn geval totaal onmogelijk. Ik ben geen schaatser. Een schuinsmarcheerder in het beste geval, maar dan moet je me al heel letterlijk nemen. Ik zet mijn voeten scheef en stap als een houten klaas, maar bij het leger ben ik nooit geweest en gemarcheerd heb ik bijgevolg nooit. Hooguit gestapt en geslenterd.  Nee, ik ben geen vrouwenloper, fuifnummer, bon vivant of losbol. Daar ben ik veel te weinig uitbundig, te rustig en veel te rechtuit en onverbloemd voor. Te eerlijk. Soms spreek ik te veel. Net dat vinden veel vrouwen aangenaam, vooral de niet al te jonge. Ouwehoeren! Over alles praten, bedoel ik dan. Als ik een frituursnack was geweest, dan was ik vermoedelijk een playboy speciaal. Een onhandige en toch bijdehante babbelaar met eigenzinnige, (ongewild) grappige ideeën. Een verleider zonder het zelf te willen, een mentale flierefluiter die niet met zijn fluit denkt, zoiets. Gelukkig ben ik niet waanzinnig knap, anders had ik een kingsize vliegenmepper nodig om ze van me af te houden, de vrouwen. Gelukkig maar.  Gelukkig, maar een beetje raar. Dat ben ik ten voeten uit. Zelfkennis, weet je wel.  

Danny Vandenberk
6 1

4 – Het Interieur

  De notaris had mij een oude zware sleutel meegegeven.
 – Het slot hing half uit zijn hengsels – 
Maar daar hoefde ik mij geen zorgen over te maken - had hij gezegd - Alles functioneert naar behoren – wel stevig duwen, want het is een erg zware deur!” - lachte hijInderdaad – ik kon ze net ver genoeg open wrikken om mij zijdelings naar binnen te wurmen. Och! - dacht ik-  Welke zin heeft het toch allemaal – mijn besluit staat nu al vast – hier wil ik nooit komen wonen! Maar ik wou mijn vrouw niet teleur stellen – dus ging ik maar verder kijken. Ik bevond mij in een voorportaal.
 – Rechts: een helder trappenhuis met fel blauwe vloertegels.
 – en toen ik opkeek: 
Een nis in de muur met daarin enkele roestige geweren.
(“Winchester” was nog leesbaar op één ervan.) Links: Een deur – daarachter een trap naar beneden – een souterrain? Ik beklom een brede marmeren trap.
 Betastte de leuning – maar werd de kilte van het koper gewaar daar waar ik hout verwachtte. Boven trof ik een interieur aan zoals ik die enkel uit oude Europese films kende – hoge plafonds – een enorme goudomrande spiegel boven een zwart marmeren schoorsteenmantel – Zware kasten in een donkere houtsoort – met snijwerk waarin gebladerte, dieren, vruchten en jachttaferelen waren uitgebeeld.
– Een koperen kroonluchter met kristallen lampions en een pendule.
Te midden van een grote ronde eikenhouten tafel volgestouwd met velerlei voorwerpen. Over dat alles lag een fijne bleke stoflaag die wolkig verstoof bij iedere beweging.
– Onder een dik tapijt kraakte een parket.
 De geuren waren bijzonder maar moeilijk te beschrijven – hadden ze iets van kasha of een rozengeur? Ik ontdekte een kleine bibliotheek – verschillende schilderijen waarin ik enkel kleuren, strepen en vlekken kon onderscheiden. Die veelvoud aan voorwerpen, die in iedere kamer opdoken, begon meer en meer mijn belangstelling op te eisen – soms waren het dingen waarvan ik de functie nog nauwelijks raden kon. Ik werd nieuwsgieriger bij het openmaken van iedere deur. Maar plots overviel mij het onbehaaglijke gevoel van indringer te zijn. 
Ik was geen koper meer die een pand komt bezichtigen – maar een indringer – een dief – die rondspiedde. Het was er heel erg stil.
 Er hing die onwezenlijke dreiging die van verlaten huizen kan uitgaan.Het pand benauwde mij.
 Ik zocht mijn weg terug – naar de uitweg - ik liep de trap af – tastte in mijn jaszak naar de sleutel – stapte op de buitendeur af – greep naar de deurknop – 
Maar toen ik die vast greep werd ik iets gewaar dat mij tegenhield. Ik kon niet meer bewegen.

Anker Tong
0 0

3 – Een week later

    Een week later reed ik terug. We hadden een afspraak gemaakt met de verkoper.
 Maar mijn vrouw kon zich niet vrijmaken, en de kinderen hadden school. 
Dus, reed ik er alleen naartoe.We hadden het web doorzocht naar wat meer informatie.
 Maar erg veel waren we niet te weten gekomen. Eén herkenbare foto en een notarieel bericht : “vrijstaand herenhuis te koop,
 begin 19 de eeuw (bouwjaar onbekend)
twee verdiepingen, omliggend 3 hectare” Dat was ver allesHet roestige hekje protesteerde snerpend. Ik wou mij eerst vergewissen van de staat langs de buitenkant. 
Ik probeerde om het huis heen te lopen – Het leek wel een kubus met een dak erop – aan iedere kant drie hoge ramen met telkens daarboven weer drie.
Het kostte mij heel wat moeite om mijn weg door deze hellende tuin te banen – zo hoog stond het gras!En steeds maar goed uitkijken vooraleer ik mijn voeten zat. 
Door de tijd hadden zich her en der herkenbare en onherkenbare voorwerpen hun plaats verworven tussen de woekerende gewassen.
 Een roestige fiets was haast onherkenbaar opgeslokt door klimop.
 En wat verder stak de kleurloze karkas van een tuig boven de wildgroei. De buitenmuren waren bekleed met verfresten van een onbestemde kleur 
– waaruit hier en daar naakte donkerrode bakstenen staken.
 De gebarsten hoge ramen speelden een hoekig spel met weerspiegelende wolken… Dit huis geleek helemaal niet meer op dat van een week geleden.
 Van kortbij had het zijn antieke schittering verloren.
 Nu deed het de moed van de dappersten verzinken.…Opeens een aanzwellend geruis – als van een waterval – 
Ik strompelde in de richting van het gerucht en ontdekte een rij populieren waaraan de wind heftig rukte. Vanuit het niets klonk een vrouwenstem.
 Zij riep iets onverstaanbaars. Waar jeugdige kreten op volgden –
– Pok!…Pok! ..Pok!..? – een tennisspel? Hier 
Een romp – en daar een arm, en ginds rennende benen opschietend tussen het groen. 
Even verscheen de rugzij van een hoofd en verdween dan weer meteen.
 Flarden wit flitsten tussen de groene bladeren van de struiken bij iedere beweging van de spelers

Anker Tong
0 0

Re-valideren

Het was allemaal snel gegaan. Voor ik het kon vatten, kleefde er vertraging aan mijn ribben. Net als de klamme pyjama waarin ik door de ziekenhuisgang schuifelde. Mijn rechterhand geklemd rond de metalen staf waaraan een collectie infuuszakjes bengelde. In het geluid van de krassende wieltjes op het linoleum herkende ik de geruststelling van een avond waarop alle verlangens irrelevant waren. Al het worden, was nu ongecompliceerd zijn. En vanuit het zijn, zou ik vanzelf weer iets worden. Mijn sterke wil mocht nu rusten. Het pad dat zich lusvormig naar mijn beginpunt keerde, als een slang achter haar staart aan, liep dwars door deze beige gang. In de reflectie van een raam probeerde ik mijn figuur te corrigeren. Zou dit buigen gauw weer staan worden? Ik sloot het beeld af met een sussend gevoel van vertrouwen in de natuurlijke gang der zaken. Zonder mijn actieve tussenkomst, groeiden dingen rustig verder. Het verstrijken der indrukken had mij uit elkaar doen vallen en tijd zou mij weer aaneen smelten. Die tijd kreeg ik nu. Tijd om mezelf te herzien. Om mezelf te re-valideren. Rond de duur betaalde tijd bond ik, als ware het kleurrijke ballonnen, een tros gerechtvaardigde ‘neens’. Want dit proces was ernstig genoeg om mijn authentieke verlangens kracht bij te zetten. Om ze te onderstrepen met dikke zwarte lijnen die mijn tere rijke wereld afbakenden. Een fractie van een glimp in enkele gapende deurgaten bevestigde dat ik nergens anders wou zijn dan bij mezelf. De vraag was alleen: wie was ik? Hoe voelde mijn ware aard, geborgen onder al die strategieën en onderhuidse overtuigingen? Wat leefde er onder dat zware gonzende hoofd van mij? Om dat te weten, werd ik naar binnen gedreven. Ik werd open gemaakt, omdat het onzichtbare zich wou tonen. Toch zou ik niets te zien krijgen. Zolang ik mijn ogen weigerde te sluiten. In de stille duisternis, geheel zonder afleiding, zou ik mezelf haarscherp kunnen waarnemen. Ervaren wat er daar onder het sidderende oppervlak speelde. Elke avond bracht verzachting. Het uitdeinen en verstillen van de dag zette mijn kern in beweging. Het ging hier louter om het bewegen zelf, niet om de doelen die daarmee bereikt konden worden. Traag en aftastend tekende ik mijn contouren uit. Het moest geen plaatje worden, noch moest er een lijn inzitten. Zolang ik de grenzen maar voelde. Ik trok ze dicht tegen mij aan, hulde mij erin en ervoer de vrijheid die in simpele kleinheid woont. De muren van deze gang waren geen beperking, maar een omkadering. Als zwierige accolades bakenden ze het veld af waarin ik ontplooide. Trillend strekte ik er mijn kwetsbare voelsprieten uit. Tastend houvast zoekend naar dat wat nog overeind was gebleven. Aan het eind van de gang vond ik mezelf in een aquarium. Onderworpen aan immer zoemend elektrisch licht en een dreunende filter die het water helder hield, maar het contact met de aarde vertroebelde. Een gevoel van verspilling overviel mij. Was het geen zonde om die hoogst intelligente natuurlijke schoonheid zo in te blikken, in verkrampte cirkels te laten draaien? Om de genialiteit en uniciteit der natuur zo klein en gecontroleerd te houden? De vissen verstonden de projecties die uit mijn hoofd kwamen niet. Wat hen betrof was er niets anders dan de voorbijgaande ervaring, onbelemmerd door bewustzijn of gedachten. Eén met de vorm die ze aannamen, één met het water en de plastic planten, zonder weerstand noch oordeel, opgaand in de beleving die zich nu voordeed, alsof er niets anders mogelijk was. Natuurlijk was alleen de mogelijkheid die zich nu aandiende werkelijk. De vissen waren altijd thuis, terwijl ik vergeefs beschutting zocht onder holle denkbeelden. Ik was dan ook groter dan de vissen, groot genoeg om over grenzen heen te kijken. En om te jammeren dat ik mij elders bevond. Reiken naar wat niet was, ontnam mij de kracht om te zwemmen. Ik zou naar de oppervlakte gedreven zijn als de vissen mij niet de diepte hadden ingeduwd. Hun ogen waren zo gevuld met leven dat ik enkel zuivere leegte kon onderscheiden. Een leegte waar ik slechts van kon nippen zonder te proeven. In hun stilzwijgen ontwaarde ik een lied over de berusting van het komen en gaan. Het levensritme dat omhelst en loslaat, doodknijpt en leven inblaast. Ze lieten zich meevoeren met de oneindige stroom van verschijnen en verdwijnen zonder het besef van iets geweest te zijn. Deze vissen belichaamden de aanvaarding die ik mij eigen kon maken. Aanvaarden was glijden in plaats van schrapen. Dat kon ik zien aan hun intacte glanzende schubben, in contrast met mijn gehavend voorkomen. Onder het aquarium hing een A-4tje met instructies en waarschuwingen. Negen uitroeptekens als soldaten naast het stellige verzoek van iemand die streed voor een stipje leven in deze steriele woestijn. Uit het vergeten verleden van de vissen had men voorschriften gefilterd. Alles dat natuurlijk en vanzelf ging, werd hier gereguleerd. De repetitieve opname van parameters had van intuïtie een mythe gemaakt. Regelmaat was de moeder van kleine zekerheden. Ook ik had mij onder haar vleugels genesteld. In de gelatenheid van de vissen las ik hun weerbaarheid. Onwetendheid was het pantser waarmee ze het bewustzijn uit hun wezen hielden. Grillige narcosedromen riepen mij weer te bed. Ik zei tegen de vissen dat ik zou terugkeren, maar deed dat uiteindelijk niet. Deze eenmalige ontmoeting bleef zich wel caleidoscopisch ontvouwen. Hun onuitgesproken woorden nestelden zich in mijn voornemens. De herinnering werd verankerd, houvast bij felle wind. Het benoemen der dingen vond nog weinig hechting na mijn bezoek aan het aquarium. De laagjes betekenis die ik overheen ervaringen schilderde, vertoonden al snel barsten. Ik hing mijn interpretaties aan de haak en wortelde in stilstand. Daar, zonder gewoel, zou ik gaan bloeien. In het meest vruchtbare zijn dat om niets vroeg.

KarolienDeman
3 0
Tip

#28

                                                                                                           Najaar. Zes letters. Herfst.    Het is gebeurd. In de zoektocht naar uitkomsten en antwoorden ben ik alles geworden wat ik nooit wou zijn. Een lichtgelovig spiritueel bypass zoekend schepsel. Kortom: mijn moeder. Mijn onopgeloste problemen en psychologische wonden zet ik samen met de plastic flessen buiten. PMD. Personal Misery Disintegrated. Dat wat ik de ene dag verwerp, wordt de andere dag mijn toevlucht. Ik wend me tot het web voor antwoorden; de dt- en spellingsfouten neem ik erbij. Voor een tientje kan ik tien minuten met een medium chatten. Met behulp van paragnosten en helderzienden terug richting in de klerezooi krijgen. EHBO. Eerste Hulp Bij Ontkenning. Medium Miet blokkeer ik al na vijf minuten; haar waarzeggerij klinkt me te apocalyptisch. Ik geef haar een negatieve recensie. Eén ster. Opdat andere weerloze zielen die op zoek zijn naar verlichting gewaarschuwd mogen zijn. Medium Gerdie wordt dan weer tot favoriet gebombardeerd. Vijf sterren. Bij haar ziet mijn toekomst er veelbelovend uit en ook al duurt het lijden langer dan de voorspelling beloofde, tot haar blijf ik me wenden. Gerdie. Mijn guru. Mijn godin. Ik brand wierook met namen als Buddha Blessing en Aura Cleansing. Smudge mijn huis met witte salie om het energieveld te reinigen. Bij volle maan val ik op de mat; tijd om los te laten. Wat ik wil vergeten pen ik neer; vervolgens gaat het blad in rookpluimen op. Bij nieuwe maan val ik weerom op de mat; tijd om te dromen. Wat ik wil manifesteren pen ik neer; vervolgens plaats ik het wensenblad onder edelstenen. Rozenkwarts voor liefde. Citrien voor overvloed. Amethist voor harmonie. Bergkristal is de passe-partout, die doorschijnende steen schijnt voor van alles en nog wat goed te zijn. Met een chakraspray probeer ik de balans in mijn eerste chakra, het wortelchakra, het chakra van de voortplantingsorganen, te herstellen. Patchouli, bergamot en dille zouden de disbalans moeten verhelpen. Mijn nachtkastje is het Grasse van mijn slaapkamer geworden. Het epicentrum van slaap stimulerende geuren; lavendel-, neroli-, kamille-, salie- en cederhoutolie sieren het tafelblad. De oliën druppel ik ’s avonds met evenveel toewijding als een priester wijwater over de gelovigen sprenkelt op mijn hoofdkussen in de hoop op rust. Mijn koffietafel is een altaar geworden. Een schrijn van vondsten tijdens wandelingen; witte pluimpjes, schelpen en andere curiositeiten. Wat de bijbel voor mijn grootmoeder betekende, symboliseert de tarot voor mij. Het spel praalt op de offertafel. Achtenzeventig kaarten als spiegel naar de ziel. Ik trek een dagkaart. XVI. De toren: op deze kaart is de laatste val, het volledige falen, de tragische ondergang uitgebeeld, je leven stort als een kaartenhuis in elkaar. Een beeldherinnering van vallende biervilten flitst voor mijn ogen. Te catastrofaal. Ik trek een nieuwe kaart. XXI. De wereld: op deze kaart danst een vrouw vol vreugde, alles vindt zijn juiste plek, je ziet het doel achter al je levenservaringen. Deze klinkt beter. Deze houd ik. De cookies op mijn computer halen me weer eens in. Op het scherm springt een advertentie voor ear seeds die een betere nachtrust beloven. Ik koop ze; minieme zaadjes die je in je oor kan plakken als een vorm van doe het zelf acupunctuur. Alles. Alles om uit deze cirkelvormige cel te raken. PTTS. Posttraumatische Stressstoornis.   

Scroes
114 1

#18

                                                                                                 Afscheid. Achter letters. Verlaten.    Jouw bezoek is een slotpleidooi. Je zegt dat ik veranderd ben en je me niet meer herkent. Ik zeg je dat jij me hebt veranderd. Je zegt dat het altijd hetzelfde is met mij, dat ik de schuld weer bij een ander moet leggen. Dat je begrijpt waarom ik hier lig. Dat ik gek ben. Krankzinnig. Dat alleen wie volledig is doorgeslagen zich in de zee wil verzuipen. Je zegt dat je er genoeg van hebt. Dat het moet stoppen. Dat het leven doorgaat. Dat ik het moet vergeten. Dat wat gebeurd is, voorbij is. Dat in het verleden blijven dralen me niet zal helpen. Ik zeg je dat het verleden amper twee weken geleden is. Dat het verleden nog heden is. Je zegt dat tijd relatief is. Ik zeg je dat de feiten niet afhankelijk zijn van de snelheid waarmee jij beweegt. Je zegt dat ik je een hufter mag vinden als ik dat wil, of niet, eender wat eenvoudiger is voor mijn verwerking. Je zegt dat hoopvol zijn een houding is. Dat het lot in onze eigen handen ligt en dat geluk maakbaar is. Je zegt dat op de negende verdieping de dienst gynaecologie is gevestigd. Dat ik me maar moet informeren over spermadonoren. Je zegt het onachtzaam, alsof het om een bezoek aan de tandarts gaat. Je wil mijn baarmoeder opvullen, mogelijkheden in composiet in mij optrekken. Ik tracht kalm te blijven en niet te denken aan het bed, het bloed en het embryo dat tussen onze handen in viel. Je zegt dat geluk de kunst is een boeket te maken met de bloemen waar je bij kunt. Ik zeg je dat ik met jouw tegelwijsheden de barsten in de muren niet kan behangen. Je zegt dat dit nu typisch mij is, dat pessimisme en die rancune, dat godsjammerlijke klagen altijd. Je zegt dat je het hebt geprobeerd. Dat we samen zoveel mooie momenten hebben beleefd, maar dat het op is. Ik vraag je waar die poging, die komma, tot een punt verworden is. Je zegt dat als ik eerlijk met mezelf ben, ik toch ook wel weet dat het nooit goed tussen ons heeft gezeten, dat wij niet voor elkaar zijn gemaakt. Ik zeg je dat mensen niet voor elkaar worden gemaakt maar uit elkaar worden geboren. Je zucht en zegt dat de dozen zich ontvouwden. Dat de boeken zich verdeelden en de kaders zich aan de muren onttrokken. Dat het huis zich terug naar jou plooit. Je zegt dat ik nog jong ben en er het beste van moet maken. Weer die jong. Altijd die jong. Alsof jong geen leeftijd maar een verweer is. Alsof ik op mijn leeftijd niet mogelijk even ver ben verwijderd van de dienst gynaecologie als van de dienst geriatrie. Ik zeg je dat het mooi was geweest, had de dienst psychiatrie op de tiende verdieping gelegen, zwevend tussen worden geboren en sterven. Ik zeg je dat het woord geboren altijd een hulpwerkwoord nodig heeft en het woord sterven op zichzelf staat. Ergens tussen beiden wordt losgelaten. Ik huil. Je zegt dat ik mijn tranen moet drogen. Ik vraag je of de verf, die verf met de naam van een rustig ochtendgloren, nog nat is.   

Scroes
14 0

#10

                                                                                                 Amorf. Negen letters. Lusteloos   Therapeutisch dansen. Therapeutisch knutselen. Therapeutisch zingen. Als je er het woord therapeutisch voor plaatst is alles plots heilzaam. Aan het prikbord op de gang hangt een helende dagplanning voor wie zijn bedgevangenis wil verlaten. Wat mij betreft is die planning even overbodig als epauletten. Schouderbelegsel louter als versiersel om de blouse een aanzicht te geven en de dag vorm. Hier op de eerste verdieping willen de verpleegkundigen mijn humeur via toonladders ophijsen. Ze willen me met een therapeutische do-re-mi naar de hoogste do tillen; de do die staat voor doorleven. Laat mij maar onder de notenbalk, daar waar de do voor dood staat. Ze willen dat ik mijn ontkleurde gedachten Mondriaanse kleuren geef. Ze noemen het verven met primaire emoties. Rood voor liefde. Geel voor vreugde. Blauw voor hoop. Ik zeg hen dat de niet-kleuren ontbreken. Zwart voor doodop. Wit voor ontzield. Grijs voor twijfel. Ze willen dat ik me door de depressie heen dans. Beweging voor bewustwording noemen ze het. Ik pas. Ze willen dat ik mijn lichaam op de mat rek en buig naar poses waarvan de namen niet met mijn gevoel vibreren: vibrabhadrasana - de krijger. De korte klanken van adho mukha weten me te bekoren,  het blijkt de neerwaartse hond. Ze staan op de rand van opgeven maar triggeren me dan met taal. Kruiswoordraadsels. Ja, denk ik, de weldaad van woorden zal me uit deze ellende redden. Ze geven me vijf uit puzzelwoordenboeken gekopieerde bladen. Ik koester ze als waren ze van perkament en vul de vakken in gedachten met antwoorden. Het blad blijft onbeschreven, zo kan ik het raadsel telkens opnieuw en opnieuw en opnieuw oplossen. Martenotgolven rollen door de gang. Ne me quitte pas. Ne me quitte pas. Ne me quitte pas.

Scroes
4 0

#novembervers2023 naar vrije insteek dag28

Een nest Eens in een nest andere veren duiken, lijkt me erg  verkwikkend. Alhoewel. Welke blikken willen  vreemde pluimage daadwerkelijk kennen leren?   Inzage van vederdos vraagt naar schuldige antwoord, het liefste een eerlijk, op de waaromvraag. Ik weet,  niemand bereid. Blijken dan toch lucide gedachten.  Uitborstelen eigen nest, wil ik hoegenaamd zelf niet;  laat staan dat van, voor of door vreemde blikken.   Wat ik binnenin niet najagen wil, wordt buitenbeeld. Stelling is meteen dichtslaand voor deuren,  die ik zelf niet openen wil.    Wat kan op nestkasten en meermaals overwogen?  Om idem dito blikken, de mijne om mee te beginnen,  dan toch doorheen vreemde sprieten, blad en tak  naar bouwtrucs te doen hengelen willen?   Niet begrijp ik wat erin als verpletterend klinkt?  Misschien, een aangeleerd gedragspatroon? Geconditioneerde zorgzaamheid kan omslaan, in geweld en haat, als omstandigheden veranderen.   Duiken in een ander stel veren, is niet zonder risico.  Kan niets zich dan naar open houding voltrekken?   Wordt bij nestbouw ongekend materiaal ingezet?  Of blijkt de zoveelste vreemde blik, ik incluis, allergisch voor al te donzige nesttuigen?  Ik beken meteen schuld. Of was ik neststelling weg,  zoals de regen het stof van een plant wegwast?  Misschien wacht ik beter op een vreemde bloem?  Inzage zal ook dan naar schuldige antwoord verzoeken. Ik beloof mijn nest. Het wordt een eerlijk.   @linde20231128 #novembervers2023#dag28

de jutte acrobate
0 0