Zoeken

Allesbehalve super

Het was geen pretparkbezoek. De supermarkt, twee dagen voor Kerstmis. Het begon al bij het vinden van een parkeerplaats. Het was zoeken naar een vegetariër in een vleesrestaurant. Ik zag een vrije plaats en stapte uit terwijl de auto nog bolde. Gelukkig was ik niet de chauffeur. Ik spurtte naar een vrijgekomen plaats en ging in het midden staan met mijn armen overeen. Nooit gedacht dat ik zoiets zou doen. Eindelijk binnen. Daar was het zo mogelijk nog erger. Mensen stopten bij proevertjes en maakten praatjes met elkaar. Gezellig toch? Nee, hoegenaamd niet. Met al die stilstaande winkelkarren moest ik slalommen zoals een volleerd skiër op de grote prijs van Garmisch-Partenkirchen. "Ook aan het winkelen?", hoorde ik iemand zeggen. "Nee, aan het skiën.” In de groenteafdeling trof ik oorlogstoestanden aan. Er stonden meer karren dan wettelijk toelaatbaar. De brandweer zou het nooit goedkeuren. Een mevrouw sprak haar man aan. "Ludo, hier blijven staan". Hij stond net voor de tomaten. Een wezenlijk onderdeel van de verse tomatensoep die ik meende te bereiden.  "Ludo, zou je even aan de kant kunnen, want ik moet tomaten hebben", vroeg ik vriendelijk. Hij bewoog geen millimeter. Hij keek me aan met een blik van “de sergeant heeft gezegd dat ik hier moet staan en ik blijf hier staan”. Ik kon niet wachten, want de man achter mij had al drie keer op mijn enkels gereden. Opzettelijk. Terwijl ik verder sjokte zag ik dat Ludo zijn plaats bij de tomaten verliet en trots naar zijn vrouw keek. “Moeten we hier eigenlijk zijn, in de groenteafdeling?”, hoorde ik een man tegen zijn vrouw zeggen. “Nee, eigenlijk niet”, antwoordde ze. Ook dat nog. Ramptoeristen. Ik was ondertussen zo opgejaagd en heetgebakerd dat ik tussen de pizza’s in de diepvriezer had willen afkoelen. Omdat ik niet alles gevonden had en andere zaken vergeten, zoals mijn tomaten, reden we nog naar een andere supermarkt. Daar moest je bij het verlaten van de parking een nummer ingeven zodat de slagboom omhoog ging. Een vrouw stapte uit de auto voor ons en tekende met haar wijsvingers een vierkant in de lucht. “Ze roept er de VAR bij”, zei ik. Zoals in het voetbal. Ze had het papiertje vergeten af te geven aan de kassa. Ik sloeg een zucht, zo luid dat de chauffeur in de vierde auto achter ons ervan schrok. Ik wil maar zeggen, tijdens de eindejaarsperiode naar de supermarkt gaan is allesbehalve super. Nee Ludo, volgend jaar bestel ik mijn tomaten op het internet.

Rudi Lavreysen
39 0

Midlifecrisis

Onlangs heb ik mijn haar geblondeerd. Vorig jaar kocht ik een elektrisch skateboard waarmee je 40 per uur kan rijden. Het jaar dáárvoor, met Kerstmis, vroeg, kreeg en maakte ik een kasteel van Lego. Geen een van ons twee, beste lezer, weet waar dit gaat eindigen. Voor je het beseft begin ik opnieuw Flippo’s te verzamelen als een maniak of, erger nog, wil ik de sirene opzetten in de brandweerwagen op de eerstvolgende Roefeldag. We hebben hier overduidelijk te maken met een midlifecrisis. Volgens mijn beperkt wiskundig vermogen, betekent dat dus dat ik het op deze planeet tot maximum 70 jaar ga uitzingen. En die tijdsdruk pusht me nog harder om zo snel mogelijk al mijn cliché midlifedromen te realiseren: een diepzinnige tattoo in het Chinees laten zetten, 3 kilo coke door m’n neus jagen met Mike Vegas en Like Dimitri op Ibiza, naakt op een leeuw over de Meir rijden en roepen: ‘Weg met Leider Bart, buig voor Koning Hans! Weg met Leider Bart, …’ De dromen die we allemaal wel hebben. Je denkt nu, maar jij bent toch nog helemaal niet zo oud. Da’s sympathiek, lieve lezer, en misschien wel waar, maar vergis je niet, ik draai al een tijdje mee. Ik kom uit de eeuw dat Coco Jr. nog Kid Coco was en een zwarte nog een neger. De tijd dat we geen internet hadden, dan enkel als er niemand telefoneerde internet hadden, en dan zoveel internet hadden, maar we zo’n diep ongelukkige puistenkoppen waren, dat we al dat internet alleen maar gebruikten om melige songteksten in onze MSN-naam te zetten. Twixen heetten Raiders, we aten Koetjesrepen, die eerder smaakten naar koetjesreten, en al onze technologie was dik. Tv’s waren dik, laptops waren dik en gsm’s met merknamen als Ericsson, Alcatel en Sagem waren dik, waardoor mensen ze in een hoesje aan hun broeksriem hingen alsof het hen er níét deed uitzien als truckchauffeurs die in binnenspeeltuinen zitten te masturberen. Elke eighties baby zit zich nu met vochtige ogen af te vragen waar de tijd zo snel naartoe is gegaan. Ik weet het ook niet, lieve lezers. ’t Is toch niet dat we tegenwoordig 2 uur per dag missen door met dubbelgeplooide nek door Instagram te scrollen als een zombie, dat we 20 uur per week Netflix kijken en 10 uur per week Netflix kijken terwijl we met dubbelgeplooide nek door Instagram scrollen? Het zal dus wel liggen aan het feit dat we te hard werken. Op zo’n relatief jonge leeftijd al in deze levensfase zitten, maakt het er niet makkelijker op voor mij. Het typische, 20 jaar jongere minnaresje dat ik zou moeten nemen, zit in mijn geval nog ergens in een klaslokaal hartjes boven haar i’s te tekenen. En uitleggen aan de arm der wet dat het omwille van mijn vroege midlifecrisis is dat ik een puber aan het volcoïteren ben in de kleedkamer van de turnzaal, dat werkt zomaar niet. Niet alleen omdat de gemiddelde flik dommer is dan een turnpantoffel, maar ook omdat het geen goed idee is dat mid-dertigers massaal op mid-tieners beginnen te kruipen, ook al zien die laatsten er tegenwoordig allemaal 21 uit, kleden ze zich hoeriger dan Hot Marijke op Wereldhoerendag en hebben ze van die enorme tieten waar je pikdorser zo van omhoog kleppert dat je het zelf ook niet meer weet. En dan hebben we het nog niet gehad over het geld. Doordat mijn midlifecrisis zo prematuur is, heb ik nog lang niet genoeg kunnen bijeenrapen om een Porsche te kopen. Laat staan dat ik al grijs genoeg ben om in zo’n penisverlenging op wielen te mógen zitten. Nee, zo’n zielig sportautootje van Mazda is het meest haalbare en daar krijg je zelfs een vijftienjarige vandaag de dag niet meer nat mee. Die jeugd van tegenwoordig is voor niks nog goed. Voilà. Daar heb je 't, vrienden. Geen groter bewijs dat je in de tweede helft van je leven gesodemieterd bent, dan klagen over de jeugd van tegenwoordig. Ik denk dat ik dus maar eens snel op m’n elektrisch skateboard kruip, de blonde haren wapperend in de wind, roekeloos over het voetpad scheurend tot een oud koppel me een ‘voorzichtig, snotaap!’ naroept. Daarop zal ik m’n middelvinger opsteken, want dat is wat snotapen doen, maar in mezelf zal ik duizend keer dank u, dank u, dank u zeggen. Want dat laatste woordje, was eigenlijk alles wat ik moest horen.

Hans Verhaegen
10 1

Wolf Food Market in Brussel

Afgelopen zondag ben ik eens gaan kijken. Er was duidelijk een probleem met de verluchting en het ventilatiesysteem. Er hing een nevelachtige witte wolk van alle dampen die de keukens produceren. Na 5 minuten wandelen draag je de geur van bakken en vooral aangebraden keuken in je kleren. Overbevolkt was het daar maar dat is allicht te wijten aan de opening, het effect van het nieuwe, de Kerstmarkt en zondag is toeristjesdag in DisneyBrussel. Ik mis hier zoals dikwijls in onze stad de keuze van lokaal kooktalent, maar misschien heb ik niet goed gekeken. Nu ja, dat heb je in de oude kazernes in Elsene, maar toch… De grote houten tafels zijn een echte afknapper. Van slechte kwaliteit en ik vrees in een half jaar aftands meubilair te vinden waartegen een kringloopwinkel ook neen bedankt voor de moeite zou zeggen. Er stonden zelfs mensen op de tafels, ja hoor, mensen doen dat, om sfeer foto’s te nemen. En de security wandelt gewoon voorbij. Nu ja, sfeer is relatief… Het was er ongezellig druk druk druk als een zaterdagnamiddag in de City 2 van de jaren ’80 van vorige eeuw. En dat is tegen elkaar aanlopen, zuchten, boze blikken werpen en bedenken van er zo snel mogelijk weer weg te zijn. Wat zou beter kunnen? Uiteraard het ventilatiesysteem. Wie wil nu naar gebakken vlees ruiken? Ik heb tal van Food Markets bezocht en dé Food Market bij uitstek zijn de Markets die je in Stockholm vindt. België kijkt veel naar Scandinavië, misschien kan hier ook eens naar gekeken worden. Daar hebben alle keukens hun eigen territorium, hun eigen tafels. Met de gemeenschappelijke tafels die je bij Wolf vindt, is het niet altijd leuk om naast luidruchtige ordinaire mensen te zitten. Vaak ook mensen zonder enige stijl of die geen enkele ‘ik-ben-in-een-restaurant-en-ik-gedraag-me’-houding hebben bij een maaltijd ‘op restaurant’. En dan die kinderen als loslopend krijsend wild zeg…! Het wordt al snel gereduceerd tot, alweer, een tweede City 2. Dat groepsgevoel van samen eten met mensen die je van toeten noch blazen kent en die, gsm in de hand, denken dat ze daar alleen zitten, hmm, dat had ik niet voor ogen voor een prestigieuze Food Market. De setting (de oude ASLK-bank) is leuk, jammer dat de stijlloze 21ste eeuw net hier juist zijn intrede doet. Alles kan beter, misschien moet over alles nog eens nagedacht worden dus wens ik het concept alleen maar veel succes toe. Maar ik betwijfel het. En oh ja, voor ik het vergeet, ruim die tafels eens af! https://wolf.brussels/nl/

Erwin Abbeloos
43 0

Maar Michel toch

Mijn krant ging onmiddellijk naar beneden. Had hij dat echt gezegd? Ik keek met grote ogen naar het tv-toestel. Van het schrikken. Zoiets zeg je toch niet? Ik heb zelfs luid “Maar Michel toch” geroepen. “Naar wie zit je te roepen?”, vroeg mijn vrouw. Maar wacht, laat me eerst de plaats van het gebeuren meegeven. Er was een veldrit op de tv. Die dag eentje voor vrouwen. Een passieve activiteit die ik combineer met het actief lezen van de krant of een boek. Kwestie van me niet schuldig te voelen voor het complete nietsdoen terwijl de wielrenners zich het zweet uit het fietspak koersen. De Michel naar wie ik riep, is de vaste wielercommentator bij het veld- en wegwielrennen. Hij had het wel degelijk gezegd. In exact deze bewoording: "Maar kijk eens naar dat gat nu weer." Zelfs de co-commentator reageerde niet. Er was echter geen wielrenster te bespeuren. Ook niet in achteraanzicht, wat je zou verwachten bij een dergelijke uitspraak. Alleen een beeld uit de lucht van een modderige vlakte. De ‘weer’ in zijn uitspraak duidde erop dat hij nog een achterwerk gezien had. Net op het moment dat ik de terugspoelknop meende te gebruiken, zag ik het ‘gat’. Alsof iemand het licht aanknipte in het donker. Het 'gat' waarvan sprake was het gat of de ruimte tussen een aantal wielrensters. Hij kan toch ook vragen om naar de voorsprong te kijken? Afijn, dat krijg je natuurlijk als je ogen op de krant en niet naar de tv gericht zijn. “De krant lezen en tegelijk tv kijken gaat duidelijk niet”, zei ik. Ik zweeg over mijn misinterpretatie van het gat van Michel. Al had mijn echtgenote, die weet hoe ze als vrouw twee zaken tegelijk kan doen, meteen een oplossing. “Maak dan een gat in uw krant”, zei ze.  

Rudi Lavreysen
64 0

De kracht van een belediging

In de heisa rond de vertoning van plastisch chirurg Jeff Hoeyberghs, kunnen we eens nadenken over wat een belediging is, wie het viseert en wat het doet. Een belediging is niet louter een onschuldig woord om iets of iemand te beschrijven. Een belediging geeft niet alleen een informatie over wie of wat ik – of een groep – ben. De persoon die de belediging zendt, laat me weten dat ik in zijn/haar macht ben. De macht om mij of mijn gemeenschap te kwetsen en in mijn ziel schaamte te kerven. In die zin werpt een belediging verontwaardiging op omdat wat zij zegt of teweeg brengt, wordt door de maatschappij afgekeurd; een persoon of een groep mensen ziet zo zijn/haar imago bevuild. Ook bij mensen die niet tot de beledigde groep behoren, steekt verontwaardiging en afkeer de kop op. Een belediging heeft een performatieve kracht. De Engelse filosoof J.L. Austin onderstreept in  How to do things with words het belang van de gevolgen wanneer iets gezegd wordt (een angst voor iets, voor iemand om voor een bepaalde groep mensen maar ook gevoelens of uitspraken zoals ‘Ik waarschuw voor‘ kunnen teweeg brengen). De belediging is een taalhandeling waarmee een plaats in de wereld wordt gegeven aan wie de belediging geadresseerd is. Deze aangeduide plaats (de plaats van de vrouw) determineert hoe iemand op de wereld kijkt. Hier zegt Jeff Hoeyberghs : “Ik herleid je tot…”, “Je bent…”, “Jij hoort daar”. Een belediging heeft als functie effect te creëren, dit effect te laten duren en een duidelijke scheidingslijn te tonen tussen wat ‘normaal’ is en wie gestigmatiseerd moet worden. De belediging refereert naar een (mannelijke) hiërarchie in de wereld die als evident beschouwd en gedragen wordt door de persoon – of groep van personen -, en is gebaseerd op een eenzijdige perceptie van de wereld : man/vrouw, mannelijk/vrouwelijk. Bij uitbreiding gaat het hier ook over het overheersen van (mannelijke) heteroseksualiteit (het mannelijke) en het denigreren van homoseksualiteit (het vrouwelijke). Een belediging is niet verstoken van een seksuele betekenis omdat juist in hun wereld het deze hiërarchie is die de sociale inferioriteit van de vrouw en het stigmatiseren van homoseksuelen (het gepercipieerde vrouwelijke) rechtvaardigt. Wat ook de bedoeling is van degene die de belediging onderschrijft, een belediging wijst op deze seksuele hiërarchie van de alfa man (DS https://www.standaard.be/cnt/dmf20191213_04766569). Een belediging herinnert ons ook aan ons lichaam, hoe dat lichaam zich moet verhouden tot de wereld van degene die beledigt, wat aanvaardbaar is en niet mag afwijken in de alfa heteroperceptie van het bierdrinkende dikkertje tot het afgeborstelde gespierde. De door de belediging geviseerde groepen worden altijd door de dominante groep voorgesteld als bedreigend, immoreel of behorend tot een onduidelijke maar te behandelen geestesziekte. Zo krijgt in de wereld van degene die beledigt de beledigde partij nooit voldoende krediet of autonomie omdat de beledigde partij altijd beoordeeld zal mogen worden. Daarom is de strijd van vrouwenbewegingen ook de strijd van de LGBTQ-gemeenschap en moeten LGBTQ-verenigingen ook hier openlijk afstand nemen. Jeff Hoeybergs is een karikatuur geworden van zichzelf en zijn beweging. De filmpjes die nog circuleren over zijn performance zijn om te lachen als je ernaar kijkt als een stand up comedy. Wat het niet is, daar ben ik duidelijk in. De man bewandelt het veilige territorium van de karikatuur en doet beroep op de vrije meningsuiting. Een karikatuur drukt de inferioriteit uit om, bijvoorbeeld een vrouw te zijn in de maatschappij. Toch is het not done om een vrouw of een groep vrouwen (of de LGBTQ-gemeenschap) te beledigen maar laat de karikatuur juist toe om hele groepen sociaal, cultureel, politiek en juridisch geweld aan te doen. De karikatuur die de chirurg ophangt laat hem en zijn kliekje toe om met veel humor ‘de waarheid’ te verkondigen. Dat is uiteraard een slimme zet dat politiek veel gebruikt wordt door populisten. Wanneer een hele bevolking niet meer kritisch kan denken of respons kan geven, krijg je echter een ontwrichte en gepolariseerde maatschappij. Het is een goede zaak dat er klachten worden ingediend, al zullen deze klachten symbolisch blijven. Dat is vaak ook sterker dan eindeloze processen waar niemand baat bij heeft. Hooguit zijn mensen geschokt of verontwaardigd. Toch moeten we blijven weerwoord geven. Als gemeenschap. Als burger van de wereld. De LGBTQ-gemeenschap heeft een lange geschiedenis met belediging aan het adres van haar individuen. Deze gemeenschap heeft doorheen de geschiedenis de vernietigende kracht van een belediging in haar voordeel weten te draaien. Daar zijn (woord)strategieën voor die we moeten blijven gebruiken. Of zoals iemand al in een opiniestuk schreef : ja, ik doe mijn benen graag open, maar niet voor jou. Sterk!  

Erwin Abbeloos
41 0

Running joke

Op zondag 8 oktober 2017 zou ik in Eindhoven mijn eerste marathon lopen. Tot ik twee weken ervoor geblesseerd raakte en er niks anders op zat dan mezelf hysterisch jankend, mankend, wandelend en daarna opnieuw lopend door een revalidatie van anderhalf jaar te sleuren. We spoelen twee jaar verder. Op zondag 13 oktober 2019 zou ik in Eindhoven mijn eerste marathon lopen. Tot ik twee weken ervoor geblesseerd raakte en … bon, je begrijpt het wel. Het is duidelijk dat ik goed op weg ben om de running joke van mijn omgeving te worden. Verhaegens zijn geen stappers. Wij lopen en we lopen verdomme hard. We gaan geen brood halen, wij lópen een brood halen. We crossen de zolen van onder onze schoenen om de trein niet te missen. En we spurten naar de wc. Want wandelen is tijdverlies en als er iets is wat Verhaegens haten, naast alcoholvrije dranken, dan is het tijdverlies. Voor tijdverlies heb ik gewoonweg geen tijd, zeg ik altijd. Je hebt m’n toestemming om dat op je bedrijfsmuur met inspirerende quotes te hangen. Tot zijn laatste werkdag liep mijn nonkel elke dag van Schriek naar z’n werk in Antwerpen en terug. Over de autostrade, want dat was de kortste weg en het is niet makkelijk om met een gevulde brooddoos, een banaan, een appel, een mandarijntje, een suikerwafel, een Double Lait-reep, een thermos koffie, een boek van Suske en Wiske, een gebruikte onderbroek van mijn tante en een volle gereedschapskist te lopen. Vergeet ook niet dat dat in de tijd was dat het gevaarlijk was op de snelweg omdat je nog niet tussen de stilstaande auto’s kon zigzaggen. Maar niemand van de familie doet het beter dan mijn overgrootvader Kamielius Senior (de Tweede). Die heeft het in 1894 klaargespeeld om in één dag 325 kilometer te lopen, tot in Parijs. Vava Kamiel, zoals wij hem noemden, was geselecteerd voor het WK 100 meter patattenpleklopen dat in de Franse hoofdstad doorging. Maar hij moest er wel eerst geraken en ons enige paard had op die dag de smerigste diarree in de lokale geschiedenis van smerige paardendiarreeën. Dus vond vava Kamiel er niks beters op dan met 6 hardgekookte eieren, een paar extra klompen en een gebruikte onderbroek van m’n overgrootmoeder in een op z’n rug gebonden jutezak naar Parijs te lopen. Ginder bakte hij er natuurlijk niks van omdat hij de volgende dag stijver was dan de steel van een schop. En dat was niet de enige tegenvaller, want toen hij drie dagen later thuiskwam kreeg hij te horen dat z’n paard dood was. Het beest was uit heimwee haar baasje gevolgd, maar had onderweg letterlijk de ingewanden uit haar lijf gescheten. De darmen lagen tot in Zemst. Dat allemaal om te zeggen dat in onze familie een serieuze loopgeschiedenis leeft en dat ik mezelf belachelijk maak als ik niet eens een simpele marathon kan uitlopen. Het is dus op zondag 11 oktober 2020 dat ik in Eindhoven mijn eerste marathon ga lopen. Hinkend, kruipend of meeliftend op de rug van een uit de kluiten gewassen Ruud, Sjoerd of Jaap. Het kan me niet schelen, maar finishen zal ik. En terwijl zal ik hier en daar een druppel op mijn hard werkend loperslijf voelen vallen, en ik zal heel goed beseffen dat dat niks heeft te maken met de Eindhovense herfst, maar dat het vava Kamiel is die in de hemel een traan wegpinkt, beseffende dat drie generaties later de loopnaam van de Verhaegens nog altijd in stand wordt gehouden.

Hans Verhaegen
17 0

Deze uitvinding socks

De (af)wasmachine, de televisie, internet, … Allemaal uitvindingen die de meesten van ons alleen maar zullen toejuichen. Maar zo af en toe kom je een uitvinding tegen, waarvan je je afvraagt: waarom in hemelsnaam?! De avocadosock is er wat mij betreft zo een. Nee, beste mensen, het is geen 1 aprilgrap. Hij bestaat echt. En nee, de sok is niet uitgevonden omdat de avocado het te koud zou hebben in ons frisse noordelijke klimaat. Het werkt zo: je doet een onrijpe avocado in de sok en binnen 24 uur zou hij dan perfect rijp moeten zijn om te eten. Iets met de warmte van de wol in combinatie met het natuurlijk wolvet (lanoline dus). Een schaap kan de was doen. Zoiets. Om maar even binnen het thema te blijven: ik werd van mijn sokken geblazen toen ik de prijs zag. Achttien euro! En dat niet voor een páár sokken, maar voor slechts één enkele sok! Noem me ouderwets – een ouwe sok als je wil – maar kun je niet gewoon een eetklare avocado kopen? In de supermarkt liggen die tegenwoordig toch allemaal mooi uitgedost met een stickertje ‘eetrijp’ erop? Achttien euro, zeg… Daar kun je toch al snel een stuk of twaalf avocado’s van kopen. Ik leef weliswaar op grote voet, maar dan wel alleen letterlijk. Dat doet me aan iets denken: stel je voor dat ik ’s morgens vroeg nog half slaapdronken per ongeluk met mijn maat 42 in de avocadosock stap? Tegen dat ik erachter ben gekomen, zit ik misschien ineens al met een maat 43. En dat dan aan één kant! Aan de andere kant: wat als ik geld in de magische sok zou steken? Zou tien euro na een dagje rijpen tot, pak ‘m beet, veertien euro? Kijk, dan wordt het pas een interessante uitvinding. Brengt het toch nog wat op, geld in een sok bewaren.       

Vera's Column
15 0

Langteen en Schommelbuik

"Ik zeg het. Ze moeten Jef Nys een standbeeld geven." De man onder ons spreekt het uit als 'Jef Naas'. Het is volop zomer en we zitten op een Antwerps terras. Bij het basketpleintje aan het Sint-Jansvliet. We zitten voor het raam op barkrukken en kijken over het terras. Als een stel schippers die over de boeg van het schip turen. Het viertallige gezelschap lijkt niet naar huis te gaan vooraleer ze de klimaatzaak opgelost hebben. "In de jaren '60 bracht hij het stripverhaal De Straalvogel uit. Over een vliegtuig dat op waterstof vliegt. En begin jaren '70 De Grasmobiel. Over een auto die op gras rijdt. Zeg nu zelf.” "Ja Eddy", zegt zijn buurman terwijl het bierschuim van zijn lippen veegt, "maar dat is pure fantasie. Die toestellen werken niet.” "Elke uitvinder heeft zijn dromen Roger", gaat hij verder. "Nys was een visionair. Ik zal zelfs meer zeggen. Lang voor de computers heeft hij de sociale media voorspeld, zoals Facebook en Instagram. Het was een figuurtje dat maar twee zinnen kende. Ik meen dat het “Dat vind ik leuk” en “Dat vind ik niet leuk” was. Geef toe, meer doen we op sociale media toch niet.” De anderen zijn onder de indruk. “En wanneer heeft hij dat voorspeld?” “Begin jaren zestig. Nog voor Jommeke, in de albums van Langteen en Schommelbuik. Dat waren kabouters. ”De andere drie komen niet bij van het lachen. “Kijk, ik ben ook Schommelbuik”, lacht de meest corpulente van het gezelschap terwijl hij zijn buik vastneemt. Ze schudden van het lachen. Ik besluit om me niet te moeien. Maar Jef Nys heeft inderdaad die reeks gemaakt. Ik moet nog een exemplaar hebben. Thuis ga ik op zoek. Inderdaad, kabouter Knaagtand zegt alleen maar “Ja, dat zie ik graag” en “Nee, dat zie ik niet graag”. Geef toe.

Rudi Lavreysen
492 1

Seksuele gezondheid LGBTQ anno 2019

Volgens onderzoek van Sciensano (https://www.sciensano.be/nl/pershoek/minder-hiv-diagnoses-maar-hiv-treft-diverser-publiek), daalde in 2018 het aantal hiv-diagnoses met 2% in vergelijking met 2017. PrEP lijkt daarbij positief bij te dragen aan de preventie van hiv en de daling van het aantal gevallen. (PrEP is een preventieve behandeling van mensen die geen hiv hebben maar wel een groot risico lopen op besmetting). Bij mannen die seks hebben met andere mannen zien we dezelfde neerwaartse trend, hoewel deze daling vandaag nog te miniem is om al te spreken van een serieuze ommekeer. Hoe kunnen we nu als gemeenschap verder nadenken en concreet pistes uitwerken om die daling van het aantal nieuw geïnfecteerde mannen die seks hebben met andere mannen (msm) verder te zetten, de juiste uitdagingen aan te gaan in een lange termijnvisie en onze gezondheid niet louter te minimaliseren tot hoe veilig of minder veilig we seks hebben. Homomannen hebben in het verleden zwaar met hun levens betaald in de strijd tegen aids. Niet alleen door het aidsvirus zelf; ook discriminatie en stigma hebben veel negativiteit in handen gewerkt en doen dat vandaag nog verder. Nog steeds blijven mensen bezorgd om over hun positieve status te communiceren. En nog steeds worden mensen op een negatieve manier op hun homoseksualiteit en homoaffiniteit gewezen. Wanneer we kijken naar de geschiedenis van aidspreventie in België en in het buitenland, stel ik vast dat we vandaag in een post aidstijdperk leven waarbij combinatiepreventie werkt (https://www.sensoa.be/hiv-belgie-feiten-en-cijfers). We komen van ver. Van heel ver, ook al lijken we meer en meer grip te hebben op hiv en aids, achter de term post aidstijdperk schuilt helaas ook weinig investering in de strijd tegen aids door de huidige jongere generaties. Wat heeft de strijd tegen aids ons voor, tijdens en na het ‘aidstijdperk’ bijgebracht? Wat deden we toen en wat doen we vandaag? Voor welke uitdagingen staan jonge holebi’s vandaag? Seksboeken van Goedele Liekens of Belle Barbé gaan dat niet veranderen, zij zetten meer in op seks als glamoureus modeverschijnsel dat je in alle kleuren en geuren overkomt. Ook al bulken deze boeken van geluk en genot en is hun positieve benadering een verademing in het landschap van boeken over seks, in se brengt hun literatuur niets nieuw bij aan het debat van iedere homoman en zijn (seksuele) gezondheid. De bibliotheek van heteroseks is meer dan compleet en is altijd al toegankelijk geweest in de leeshoek van iedere supermarkt. Ook hun schrijfsels over het lichaam vinden we terug in iedere medische encyclopedie. Elke heteroseksueel vindt wel zijn of haar antwoorden. Voor een jonge seropositieve homo is het vandaag nog steeds zoeken naar antwoorden die niet in de heterobibliotheek staan. Waarom is seksuele gezondheid voor homomannen vandaag nog zo belangrijk in de strijd tegen aids? Seksuele gezondheid specifiek voor mannen die seks hebben met andere mannen rust op het principe dat wanneer je aan aidspreventie doet, de aanpak en de visie ervan op een holistische manier benaderd wordt en dat gezondheid voor deze populatie niet enkel en alleen berust op hiv of aids. In dit post aidstijdperk waarvan ik in mijn denkpistes in het verleden al gewag over heb gemaakt, zijn we als groep, als gemeenschap uit een crisis geraakt die ons vandaag toelaat op lange termijn na te denken over die toekomst. Deze aanpak heeft gewerkt. Aan die dynamiek die de homogemeenschap toen aan de dag heeft weten te brengen moet vandaag een nieuw elan gegeven worden. Een nieuwe benadering in een holistische benadering van seksuele – en bij uitstek ook fysieke, psychologische, sociale en emotionele gezondheid, kan niet meer enkel en alleen gefocaliseerd zijn op negatieve benadering die msm zouden hebben in hun gedrag of hun psychologie (zoals : homo’s zijn niet in staat om…, homo’s kunnen niet…); we moeten veeleer verder bouwen op de positieve successen en de expertise die een hele gemeenschap doorheen maatschappelijke en ook politieke stormen heeft weten op te bouwen. Het collectieve binnenin de holebigemeenschap en de sociale verbintenis vindt zijn oorsprong niet bij ouders of familie. Het deel van iemands identiteit dat homo is, komt van de sterkste, meest pure menselijke drift : verlangen. De holebigemeenschap is geen gesloten of op zichzelf geplooide gemeenschap. Het is een gemeenschap die haar gelijke vindt in seksuele, amoureuze, sociale en recreatieve praktijken en die een eigen positieve identiteit opbouwt. Fierheid is in onze gemeenschap van groot belang. En ook al is onze gemeenschap doorheen de jaren veranderd en geëvolueerd (homo’s uit de jaren 70 zijn niet dezelfde homo’s als homo’s uit de volgende decennia), je kan geen publiek gezondheidsbeleid voeren dat stigmatiserend werkt, waarbij je bepaalde (seksuele) praktijken en (seksuele) contexten of specifieke identiteiten gaat veroordelen en moreel gaat verwerpen. Ook de huidige normalisatie tot stand gekomen door het homohuwelijk en adoptie staat een eigen identiteit niet in de weg. Integendeel. De holebi-gemeenschap is vandaag een erg diverse gemeenschap met specifieke noden, eigen belevenissen en benaderingen, ten spijt van gevaarlijke politiek waarbij nog steeds het oubollige traditionele man-vrouw schema als hoeksteen van de maatschappij geldt. Ook al roepen deze vaandeldragers van de moraal heel luid niet tegen holebi’s te zijn, het blijft negatieve politiek die de meest kwetsbare binnenin de maatschappij en de gemeenschap grote schade berokkent. Onze gemeenschap kent ook individuen met migratieachtergrond, er zijn mannen die zonet naar België zijn gekomen, in trauma leven en voor wie hiv/aids nog steeds een groot taboe is. Ook deze groep verdient speciale aandacht binnen een seksueel gezondheidsprogramma. De homogemeenschap gaat doorheen alle culturen. Seksuele gezondheid voor LGBTQ+ behelst de veelvoud en de culturele diversiteit van de manier waarop gays hun seksualiteit beleven en het is ook in hun belang om binnenin een globale visie rekening te houden met verschillende vormen van sociabiliteit, van plezier, van kennis en van hun capaciteit voor zichzelf te zorgen. Seksuele gezondheid is er veelzijdig en kan niet gericht worden op een unitaire – meestal medische – aanpak of heteroseksueel georiënteerde benadering. Een denkpiste is hier niet op zichzelf terugvallen, als groep of als individu maar om de pijlen van de toekomst te richten op beleid en politiek die de mensen en de meest kwetsbare van ons in hokjes duwt en het welzijn van holebi’s ondermijnt. Het is ook denken aan een seksueel gezondheid centrum voor holebi’s, het versterken van het contact met de arts en onze gezondheid steeds in het licht van onze eigen belevenissen te houden. Het is aan onze gemeenschap om hier de dynamiek te brengen en het werk niet over te laten aan zogenaamde professionelen die het wel goed voor holebi’s hebben maar seksualiteit uniformiseren en reduceren tot een klassiek man-vrouw patroon. Het werk moet opnieuw van binnenuit komen, vanuit onze eigen gemeenschap. Seksualiteit bij msm is niet dezelfde seksualiteit als bij hetero’s. Punt aan de lijn. Tenslotte moeten we als homogemeenschap waakzaam blijven over onze eigen gezondheid en wanneer we spreken over seksualiteit bij homomannen, moeten we het niet altijd enkel en alleen hebben over het aantal infecties te vinden bij msm maar we moeten ook andere vragen die ons bezighouden durven stellen. We moeten blijven werken aan onze toekomst en de beste bewakers blijven van onze levenskwaliteit, met of zonder hiv. We moeten alert blijven dat een hele maatschappij, politiek en sociaal, onze praktijken niet veroordeelt en ons reduceert tot oneliners als “Ja maar, ze hebben het zelf gezocht”. Laat ons positief blijven, fier ook, op hoe we na bijna 40 jaar strijd tegen aids ons eigen leven verder zelf bepalen, in onze seksualiteit, in onze affiniteit, in onze homoseksualiteit. Seropositief of seronegatief. Ik schrijf voor Zizo Magazine, ik ben sexpert in lgbt issues en ik studeer seksuologie. Ik ben ruim 30 jaar werkervaren in (seksuele) gezondheid bij holebi’s en ik pleit voor positieve (seksuele) gezondheid bij holebi’s, voor en door holebi’s.

Erwin Abbeloos
37 0

Patatten met snottebellen

Een man van pakweg zeventig jaar, al kan het ook een jong uitziende tachtiger zijn, speurt in een taverne naar een vrijstaande tafel. In zijn kielzog schuifelen twee jongemannen. "Opa met zijn kleinzonen", zeg ik. Het koppel naast ons zwaait naar de man. De vrouw maakt daarbij ietwat overdreven lipbewegingen, zonder een geluid voort te brengen. "Wij vertrekken zo", liplees ik. "Dat is vriendelijk", zegt de man. Ik begrijp dat ze net voordien samen een grote militaire begraafplaats bezocht hebben. De kleinzonen zijn onder de indruk. "Opa heeft nog gezien dat ze de stoffelijke resten van de soldaten met vrachtwagens tot hier brachten", zegt hij. Grootouders spreken vaak in de derde persoon over zichzelf. "Misschien vertellen zijn kleinkinderen dat verhaal volgende week wel in de klas", fluister ik. "Of hij kan het er beter zelf vertellen. Een verhaal uit eerste hand blijft altijd meer hangen." De oudste van de twee kleinzonen heeft de leeftijd om een pintje te bestellen. Opa knikt goedkeurend. Als hij even later een foto neemt van zijn kleinzonen, zegt de oudste dat hij die maar niet naar hun papa moet sturen. Aan hun accent hoor ik dat de kleinkinderen aan de andere kant van het land wonen. De jongste heeft onlangs een voetbalwedstrijd in de streek van Brugge gespeeld. Op een slecht veld. "Een patattenveld dus", zegt opa. Waarna hij moet uitleggen waar die naam vandaan komt. "Alsof ze net aardappelen hebben uitgedaan op het veld", verklaart hij. "Ik heb vroeger vaak op echte patattenvelden gezeten", zeg ik tegen mijn vrouw. "De aardappelen gerooid in de tuin of op het veld. Op onze knieën. Onze pa met de riek en ons ma met een rode doek op haar hoofd. Ik zie ons nog zitten. Met de ijzeren mand om de aardappelen in te doen. Het leek wel eens scène uit een oud schilderij. Op zich leuk om te doen, maar af en toe graaf je een rotte aardappel op. Behoorlijk vies, zoals snottebellen." "Zeg, we gaan dadelijk wel eten", zegt mijn vrouw. "En als je dan 's avonds in bad ging", ga ik verder alsof ik het niet gehoord heb, "zag het water achteraf zo zwart als de nacht. Precies alsof er inkt in plaats van water in het bad zat. Het groene schuursponsje lag klaar, samen met de gele bus Cif, om achteraf het bad terug netjes te maken. Drie dagen later kwam er nog zand uit mijn neus." "Jij moet later ook van die verhalen vertellen", zegt mijn vrouw. "Opa heeft vroeger nog veel patatten geraapt, kan je dan zeggen." Net op dat moment brengt de ober ons eten. "Inderdaad", zeg ik. "Patatten met snottebellen."

Rudi Lavreysen
5 0

Het is rap gebeurd

Zondagavond in de wachtzaal van de spoed. Ondanks de urgentie van sommige letsels is iedereen er gelijk voor de wet. Wachten tot je aan de beurt bent. Er komen extra stoelen. "We hebben een tweede urgentie-arts opgeroepen", komt de eerste zeggen. Wegens de onvoorziene drukte. Voor ongevallen tijdens sportwedstrijden, zoals onze voetballer en zijn knie. Hij is niet alleen. Nog een voetballer en twee handballers hebben ook iets … aan de hand. En accidenten tijdens feestjes. Een man komt met een zwaar bebloede keukenhanddoek tegenover me zitten. De handdoek krijgt het bloed niet geabsorbeerd. Er vallen druppels op de vloer. Zijn gezicht ziet zo wit als de handdoek ooit geweest is. Ze laten hem gelukkig snel binnen. Was het een mes? Glas? “Het is rap gebeurd”, zegt een mevrouw. Het tv-toestel aan het plafond staat aan, maar het ruist en kraakt. Alsof het sympathiseert met de gewonden. Later op de avond zitten we in een nieuwe wachtzaal. Een man leunt tegen de deurstijl. “In het ziekenhuis kom je maar voor één ding voor je plezier. Als er iemand bevallen is”, zegt hij. Waarna hij zelf naar zijn buik kijkt. “Nee, het lijkt zo, maar ik ben nog niet zover”, lacht hij luid. Een andere man vertelt honderduit over de kwetsuur aan zijn voet. Hoe hij de hele week heeft rondgelopen met een dikke enkel. En dat ze allemaal niet zo flauw moeten doen. Later zien we in de deuropening een voet in het plaaster voorbijkomen. Vervolgens de praatjesman met een bedrukt gezicht en dan zijn vrouw die hem voortduwt in de rolstoel. “Nu heeft hij het niet zo druk”, lacht de man die nog altijd tegen de deurstijl leunt. Als we later met slecht nieuws over de voetballersknie naar huis vertrekken zie ik dat de tv in de eerste wachtzaal nog altijd kraakt.

Rudi Lavreysen
119 0

de stad is moe

De stad is moe De stad is vuil De stad is boos   10 jaar geleden was het alweer. Barcelona.  Terwijl mijn lief een conferentie bijwoont, strekt de dag zich voor me uit als een leeg canvas. Die tijd krijgen in een vreemde stad, het is een onverwachte luxe. Barcelona was altijd al complex voor me, een soort levende identiteitscrisis als kenner van het Spaanse binnenland, en wordt dat vandaag nog meer. Binnen een tijdspanne van 5 uur meander ik zonder kaart van een café solo onder een palmboom (in november!) via een tentoonstelling over feminisme, recht richting straatprotest. Sinds enkele weken bezetten jongeren het universiteitsplein in een geïmproviseerd tentenkamp, als protest tegen de uitspraak over de Catalaanse parlementsleden en het politiegeweld dat volgde na eerdere manifestaties. De bus die bezoekers naar de binnenstad brengt, moet er omrijden om Plaza Catalunya nog enigszins te kunnen bereiken. De stickers vind je overal in de stad: op vuilnisemmers, lantaarnpalen, onder je voeten op eeuwenoude tegels: l‘LLibertat Presos Polítics!’  - #genercacio14 -‘Spain, a real dictatorship’ - . ‘Todos iguales, todos san papeles’, #NiUnaMenos.   Een rugzak op mijn rug blijkt voldoende reden voor de inwoners om me stuurs aan te kijken of in het Engels aan te spreken, hoewel ik perfect Spaans spreek. Het is ontnuchterd als toerist te worden bejegend in een land dat ooit als mijn tweede thuis voelde. Maar ik ben natuurlijk écht: een toerist. Zoals 7 miljoen anderen per jaar. De paradox van de toerist is dat niemand toerist onder de toeristen wenst te zijn. Ook ik redeneer zo, en het uit zich in mijn gedrag: als ik sneller stap, in de metro verveeld voor me uit kijk, een zonnebril draag en de kleine parallelstraatjes induik in El Born – zal ik wel mooi oplossen in de lokale bevolking. Ik moet lachen om mijn eigen doorzichtige gedrag. Alweer een paradox is dat die zelfrelativering me niet belet het truukje toch vol te houden. De stad is vuil en druk. Ik haast me over de uitgesleten Rambla. Ook dit is Barcelona. Na Venetië en Amsterdam een van de meest geciteerde voorbeelden van massatoerisme, tegen wil en dank. Gevelspandoeken herinneren me aan de wens van de bewoners om geen gegentrificeerde woestijn van verhuurappartement te worden. Ik mijd bewust ketens, winkel bij de lokale kruidenier en kies boquerones fritos bij een oude Catalaan. Ik blijf mensen op straat of in het appartementsgebouw waar we logeren, consequent vriendelijk groeten, ook al groeten ze niet terug. Italo Calvino schreef: “de stad ademt in wat wij uitademen. Moge het in hemelsnaam liefde zijn.” Vandaag voel ik die liefde niet. Vandaag is Barcelona een podium van de wereld in crisis, van veranderde narratieven, van het omverwerpen van een dominant discours. De stad is handen van zij die de status quo verwerpen. Oude verhalen, nieuwe, urgente hoofdstukken. Dit is Barcelona. 

JanaK
59 0

Het handtassenmysterie

Eens in de zoveel tijd breng ik een bezoekje aan de Kringloopwinkel. Ditmaal vergezeld door mijn 14-jarige petekind. Terwijl zij er een sport van lijkt te maken om het meest spuuglelijke voorwerp op te sporen, snuister ik tussen het porselein. Ik heb een voorliefde voor romantisch gebloemde borden en kopjes en moet me inhouden om niet met wéér een stapel servies thuis te komen. Dan valt mijn oog op een mooie schaal met lieflijke roosjes. O, wat is ie leuk! En nog helemaal gaaf. Ik spreek mezelf echter streng toe en ga op zoek naar mijn petekind dat ergens tussen de rekken ronddwaalt. Samen vergapen we ons aan de meest uiteenlopende voorwerpen. Vintage blikken dozen, asbakken in de vreemdste vormen, voorwerpen waarvan het doel niet duidelijk is, en nog veel meer. Als we weer langs het rek met serviesgoed komen, kan ik niet langer weerstand bieden. De gebloemde schaal blinkt me smekend tegemoet. Ach, die tweeënhalve euro kan ik nog wel missen, zeker? Er is vast wel een plaatsje over in de kast. Ik weet nog niet wat ik in de schaal zal serveren, maar ik bedenk wel iets. Hij gaat hoe dan ook mee. Blij als een kind loop ik met de felbegeerde schaal in mijn handen met mijn petekindje richting kassa. We komen langs de handtassen en ik blijf met open mond staan. De hoeveelheid handtassen die er is uitgestald, is niet te bevatten. Leren exemplaren, handtassen van kunststof, maar ook volledig stoffen tassen. En dat in de meest uiteenlopende kleuren. Met of zonder gesp, met korte handvaten of juist een lange riem. Met of zonder rits, franjes, veel of juist weinig vakken. Ik kijk mijn ogen uit. Sommige zien er nog als nieuw uit. Ongelofelijk dat mensen die allemaal wegdoen. En zo veel, zo ontzettend veel! Ik pak een mooie bruinleren handtas van het rek en bekijk hem van alle kanten. Ziet er nog prima uit en ruikt naar echt leer. Ik kom serieus in de verleiding. Maar ik heb thuis al een handtas en voorlopig nog geen nieuwe nodig. Hm, dat kleine hippe handtasje is ook wel erg leuk. En met veel handige vakjes. O, wacht, die rode is ook fijn. Zou mooi staan bij mijn retrojurkje. En is een zwarte handtas niet eigenlijk een onmisbare basic in een vrouwengarderobe? Ineens begint het me te dagen waarom er zo veel handtassen in omloop zijn. Ik heb zo’n vermoeden dat er hier ergens ook bijzonder veel vrouwenschoenen zullen liggen…

Vera's Column
3 0

Generatie X

Een hevige generatiestorm tussen babyboomers en millenials heerst over het internet sinds de 25-jarige Chloë Swarbrick in het Nieuw-Zeelandse parlement een oudere collega van haar aansprak met de uitspraak ‘Ok, boomer’ om met deze uitdrukking deze babyboomer het zwijgen op te leggen. Swarbrick behoort tot de generatie generatie Y en Z, geboren tussen 1980 en 2000. Babyboomers zijn mannen en vrouwen geboren na de Tweede Wereldoorlog en die deel uit maakten van de groeiende naoorlogse economie. Ik behoor tot de generatie daartussenin. De generatie X. We zijn onder de radar gebleven tijdens het torpederen van woorden en verwijten tussen bovengenoemde generaties. En hoewel het hokjes denken en verdelen niet aan mij besteed is, voel ik me nu wel aangesproken om te reageren. Iets te zeggen. Of eigenlijk niet want mijn generatie wordt ook al eens de generatie Niks genoemd. Wij, dat zijn mensen die geboren zijn, zeg maar, tussen 1965 en 1980. Niks dus. Alsof wij hier in die jaren gewoon op planeet Aarde zaten te niksen. Zelfredzaamheid zou ons ook kenmerken maar zoiets is zoals horoscopen : vaag, zweverig en niet iedereen die tot mijn generatie behoort voelt zich aangesproken. De lijst zou te lang zijn om allemaal te noemen wat op het pad van een X-er gekomen is in die jaren : ABBA, Madonna, Hollandse ‘Girl Power’ meidengroepen, Walen buiten, Fourons wallon, Touche pas à mon pote, kabeltelevisie, het antwoordapparaat, de Koude Oorlog. Afspraak maken met iemand en op tijd komen. Aids ook en het sociaal stigma errond. Homoseksualiteit. Transgenders. Goedele Liekens. Ecstasy. GSM, homecomputers en internet. En zoveel andere maatschappelijke en sociale vraagstukken die vandaag soms alweer in vraag gesteld worden. Mai ’68 is gebeurd en ik was amper 5 maanden oud. Mijn generatie hoor je klagen noch zagen. We weten vanwaar we komen en we zijn respectvol naar babyboomers toe. Ik wou persoonlijk dat ik dat ook kon zeggen naar de generatie Y en Z maar ik moet toegeven dat dat voor mij moeilijk ligt. Ik zie een hele generatie die niet meer onderling communiceert anders dan via de Smartphone. Een generatie die van alles een punt maakt, die praat en schrijft in de ik-vorm, voor wie alles altijd een belevenis moet zijn (met de Smartphone dan, en op knopjes drukken, digitaal leven) en aan wie een leven voorbijgaat. Een generatie die leeft van prikkels, conflicten en schoonheidsidealen die lelijker zijn dan mijn verrimpelde moeder zaliger. Een generatie die verwacht dat alles zomaar gegeven wordt, alles wat kritisch is in de kiem smoort met oneliners en emoticons. Een generatie die een zekere intellectuele luiheid sans précédent vertoont, waar nonchalance en arrogantie als vanzelfsprekend geacht worden. En daarvoor ben ik bang. Dat deze ego-generatie pakweg binnen 20 jaar totaal gedesoriënteerd wakker wordt. Want ik zal dan nog leven en ik zal dit verval moeten aanzien vanuit mijn oude dag. Kortom, Y en Z is een generatie die duidelijk het statement van een breuk tussen hen en mijn generatie gemaakt heeft maar daar allicht later zelf de prijs zal voor betalen. Wat maakt nu een generatie beter dan een andere? Ik vrees dat er op deze vraag geen antwoord is. Alles heeft zijn tijd, alles heeft zijn context. Het enige wat je kan doen is dankbaar blijven voor wat verworven is, geschiedenis begrijpen, de fakkel overnemen en vooral de fakkel overdragen. Iets wat de generatie X en Y moeilijk ligt en ook nooit gedaan heeft. Er is hoop. Er is de generatie A. De start van iets nieuws, een combinatie van goed politiek bestuur, respect voor de planeet Aarde, begaan met de buur en de buurt en handig in het gebruiken van digitale materie. Ik een verloren generatie? Ik dacht het niet, boomer 2. Misschien kan een media eens drie of vier mensen uit verschillende generaties samen zetten om in debat te gaan? Dan zal ook de hevige generatiestorm woeden, is alles uitgeklaard en uitgepraat en kan iedereen weer rustig ademen.

Erwin Abbeloos
14 0

Vrij als een vlinder….

Vrij als een vlinder…. Ik sta in een korenveld met korenbloemen dichtbij het huis van mijn grootouders. In de verte zie ik op een hoogte een man staan, een collega van ’t werk, een man die beroepshalve als “wijs” wordt beschouwd. Ik ga naar hem toe en kijk hem aan. Hij zegt niets. “Niet praten, ik begrijp je wel,” kan ik in zijn ogen lezen. Ik vraag hem: “ Waarom heb ik me dit aangedaan? Hoe is het toch kunnen gebeuren? Wat is er fout gegaan? Wanneer? Kan ik het nog goed maken? Wat zal de toekomst brengen? Wat moet ik toch doen?” Hij antwoordt niet, maar diep in zijn donkerbruine ogen zie ik wat hij zeggen wil… “Dat weet je zelf wel! Vooruit, je kan het!” Hij geeft me een gouden kistje en lacht. Ik lach verlegen terug, draai me om en ga terug naar de plek van waar ik hem daarnet opmerkte. Als hij helemaal uit het zicht verdwenen is, open ik het kistje. Er zit een levende, kleurrijke vlinder in. Heel snel sluit ik het kistje zodat de vlinder niet kan gaan vliegen. Nogmaals en nogmaals open ik het kistje, steeds sluit ik het weer. De vlinder kan maar niet ontsnappen! Dan opeens weet ik wat de blik van de wijze man uitstraalde. Snel open ik het kistje en laat de vlinder vrij. Boven het korenveld fladdert hij, maar hij blijft dicht in mijn buurt. Ineens begrijp ik dat ook ik weer vrij kan zijn zoals die fladderende vlinder. Het is aan mij, enkel aan mij, om hierover te beslissen!! Niets of niemand houdt me nog tegen!!   Ik wil terug vrij zijn!! BEVRIJD!!  

Josette
5 1

Een misvatting

"Het is een misvatting", zeg ik tegen mijn vrouw. "Een wijdverspreid misverstand. Dat oudere mensen door hun leeftijd langzaam stappen. Dat het met de jaren allemaal wat trager gaat. Zeker bij mensen die alleen zijn." We zitten aan de enige tafel van het gezellige koffiehuis waar je rechtstreeks op de straat kijkt. De andere mensen in de zaak moeten langs onze hoofden proberen te zien, vooraleer ze een glimp van buiten opvangen. Het is een tafel waarvoor gevochten wordt. Bij het plein zien we de man langzaam stappen. "Ik ken hem via zijn vrouw”, vervolg ik. “Door het vrijwilligerswerk dat ze deed. Hij is nu een paar jaar weduwnaar. Ik herinner me dat ze vertelde dat haar man ziek was. Vrij ernstig. Toch is zijn vrouw eerder moeten gaan. Van zijn ziekte is hij goed hersteld. Je ziet hem nu dikwijls ergens alleen een koffie drinken." "Het is niet hun leeftijd”, zeg ik. “Of hun fysieke toestand. Ze stappen langzaam om de tijd te vertragen. Met elke stap die ze buiten zetten, moeten ze binnen niet voor de tv zitten. Daarom bewegen ze zich, misschien onbewust, traag voort.” “Ik begrijp het wel. Ik zou mijn pas ook inhouden. Zeker tijdens de donkere wintermaanden, als je om vijf uur de afstandsbediening naar de beeldbuis richt. Alsof je een knop indrukt om de dag af te sluiten." Buiten houdt de man halt bij een kennis. Zijn handen sierlijk op de rug. Op zijn hoofd draagt hij een pet tegen de kille najaarslucht. Het is een groene pet met gewatteerde oorkleppen, die hij kan laten zakken als het te koud wordt. Nu staan ze omhoog. Wellicht om zijn gesprekspartner goed te kunnen verstaan. Een paar tellen later stapt hij verder. We zien hem nog net. Hij is ondertussen heel klein. Ik meen te kunnen zien dat hij de gewatteerde oorkleppen ondertussen heeft laten zakken. Daarna verdwijnt hij uit ons zicht door het raam van het koffiehuis. Langzaam stappend en de tijd vertragend. De tijd dodend. 

Rudi Lavreysen
16 0

Uit de biecht geklapt

Het is zomervakantie en we zijn op de terugweg van een weekje Center Parcs. Nog voor we weer thuis zijn, vraagt onze zesjarige zoon of er een vriendje mag komen spelen. Prima, gezellig voor hem – hij is enig kind – en eerlijk gezegd ook wel gemakkelijk voor ons. Want we komen uiteraard met een berg was terug en in een tuin waar het onkruid een hele week naar hartenlust heeft mogen groeien en bloeien. En dan zijn er nog hopen klusjes die we altijd, naïef als we zijn, denken in de vakantie te gaan wegwerken. Dus ja, laat dat vriendje maar komen. Er zijn een aantal op vakantie dus gooi ik maar een algemene oproep in de klassenapp. Onze zoon zegt tot mijn verbazing: “Ik hoop dat het een meisje is.” En jawel hoor, een meisje uit zijn klas komt graag spelen. Hij blij. Wij blij. Na een oriëntatieronde langs het speelgoed van zoonlief, besluiten ze al snel te gaan knutselen. Gekleurd papier, stickers, Prittstift, schaar en plakband op tafel en dan gaan ze los. Zalig om te zien. Maar het wordt nog leuker. Ik kijk naar hun knutselbezigheden en zeg: “Mooi hoor, jongens.” Vervolgens vertrek ik naar de keuken om wat eten en drinken voor ze klaar te maken. Zij: “Zegt je mama altijd ‘jongens’?”Hij: “Ja, mijn mama is een verstrooide professor.” Dan gaat hij op iets zachtere toon verder: “En mijn papa zit altijd op de wc.”Waarschijnlijk kijkt ze hem ietwat ongelovig aan, want hij vervolgt: “Echt waar, de héle dag.”Heerlijk, die kindergesprekken. Wat ben ik blij dat we een open keuken hebben. En een dichte wc.

Vera's Column
5 0

IJskoud afgeserveerd

Er is een eerste keer voor alles. Zo ook voor deelname aan de scholenveldloop. Onze 6-jarige zoon heeft er veel zin in. Mama moet natuurlijk komen supporteren en krijgt de opdracht om bij de finish te gaan staan. Hij heeft namelijk nogal hoge verwachtingen van hoe zo’n finish eruitziet. Hij hoopt op minstens een boog. Een rode loper mag natuurlijk ook. Op de valreep moet ook zijn – momentje, waar ligt het meetlint ook alweer – 50 cm grote knuffelpinguïn mee om hem aan te moedigen. Dat probeer ik op mijn beurt dan weer te óntmoedigen want het betekent dat ik met een halve meter grote pluche beest moet gaan rondsjouwen. Maar zoonlief wil het echt hééééél graag en dus gaat deze (te?) gekke mama akkoord. Met pinguïn in mijn fietszitje (zoonlief is er al te groot voor maar dat ding is superhandig voor mijn zware laptoptas, een rugzak vol boodschappen, etc. dus ik laat ‘m er lekker op zitten) en een opgetogen zoon in mijn kielzog fietsen we naar school. Iets na negen uur gaan ze al van start dus ik fiets direct door naar het parcours dat vlak achter de school gelegen is. Even overweeg ik om de pinguïn in het zitje te laten en met de fiets aan de hand langs de route te gaan staan, maar dat lijkt me toch wat omslachtig. En minder leuk voor zoonlief. Dus zet ik de fiets in de nabijgelegen fietsenstalling en neem het grote knuffelbeest in mijn armen. Als zoonlief met zijn klasje arriveert, voelt deze emo-mama al een brok in haar keel. En dan moet de veldloop nog beginnen, dat belooft. Hij ziet me staan en ik zwaai enthousiast met pinguïns vleugel. Hij trekt even een grimas voordat hij terugzwaait en ik vraag me onwillekeurig af of hij zich alsnog schaamt. Nog even zwaaien en springen als opwarming en dan klinkt het startsein. En ja hoor, daar gaat hij, mijn kleine ‘grote’ jongen (of moet ik onderhand die ‘kleine’ tussen aanhalingstekens zetten?). Hij loopt niet in de voorhoede, maar dat hoeft ook niet. Ik ben al blij als hij niet over zijn of andermans benen struikelt en vooral: als hij zich amuseert. En dat doet hij overduidelijk.   Als hij over de finish komt – een simpele witte kalkstreep op het gras – ben ik dan ook apetrots op hem. Ze krijgen een flesje water en trekken hun jassen weer aan. Terwijl hij staat te drinken, krijgt hij mij in het oog. Hij komt met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht naar me toe met zijn armen wijd open. Met pinguïn onder één arm geklemd, open ik mijn armen om zijn uitnodiging tot knuffelen met veel liefde te beantwoorden. Maar in plaats daarvan grijpt hij zijn pinguïn en knuffelt hem hartstochtelijk. Daar sta je dan met je goede gedrag. IJskoud afgeserveerd.

Vera's Column
0 0