Zoeken

over jarig zijn

‘Maar hoeveel kindjes mag ik uitnodigen?’. Mijn oudste dochter aan het woord, puppyblik on point. Ik dacht dat er een soort officieuze stelregel bestond: één kind per jaar. Dus in haar geval zijn dat – even tellen, nee hoor, grapje, gewoon even bekomen van de optelsom – negen kinderen. Is dat echt de stelregel? Daar moet dringend een maatschappelijk debat over gevoerd worden. De vraag over hoeveel kinderen ze mag uitnodigen, komt een aantal maanden vóór haar effectieve verjaardag. Als kind kan je nooit te vroeg starten met het plannen van je verjaardag. Als hoogbejaarde overigens ook niet. De dag na je 99ste verjaardag kan je best meteen op zoek gaan naar genodigde nummer 100, voor je volgende verjaardag. Als je de gewoonte hebt om veel mensen uit je eigen leeftijdscategorie uit te nodigen, kan je best een kleine reservelijst aanleggen. Je weet maar nooit. Wat ze graag wil doen, wat ze graag wil eten, hoe ze de uitnodigen wil maken. Elk deeltje verjaardag wordt nauwkeurig voorbereid. En uitgevoerd. Dat was vorig jaar. (Een jaar later. Enter Corona.) ‘Maar mag ik dan echt niemand uitnodigen?’ Je eerste verjaardag als tiener binnenshuis vieren met als enige gezelschap je ouders en je zus. Dat zat niet in haar planning. Maar als er één verjaardag als tiener is die je in dat gezelschap wil doorbrengen, dan zal het deze zijn. Ja toch? De verse tiener toont begrip. Er vallen een aantal bonnen in de brievenbus. Een bon om naar Technopolis te gaan, cinematickets, een bon voor het STAM museum. De bonnen van buiten de bubbel en de zelfgemaakte slingers en taart in de bubbel geven haar verjaardag een lockdown waardig feestgehalte. Ook al kreeg ze geen echte Bongo-Bon, ik zie het als mijn moedertaak om haar te waarschuwen voor het Bongo-Bon syndroom. Klinkt bekend? Eerst bekijk je vol enthousiasme de mogelijke opties van de bon, maar voor je het weet, is het je volgende verjaardag en doorzoek je gans het huis op zoek naar die f*cking Bongo-bon. Eens je die gevonden hebt, stel je vast dat de vervaldatum een week later volgt. Om dan als een gek te bellen om alsnog een plaatsje te reserveren bij je eerste, tweede of laatste keuze. Als ook dat op niets uitdraait, heb je dit jaar wel een voordeel: je kan Corona de schuld geven. ‘Overmacht’ is hét codewoord. De gevaren van het syndroom werden besproken. We besloten te anticiperen. De eerste week van het nieuwe normaal gaat mijn oudste dochter op één dag naar de Technopolis, de bioscoop en het STAM museum. Ze kijkt er nu al heel hard naar uit.   Moeder: Wauw. Je bent al tien jaar. Niet te geloven! Dochter: Juist. Ik ben nu geen meis-je meer. Wat is het vergrootwoord van meisje?

Lore Dewulf
1 0

Geposeerd

"Bij de grote boom of bij het tuinhuisje?" Dat moet de vraag ongeveer geweest zijn, net voor het nemen van de communiefoto na de mis. Ik moest in oktober van dat jaar nog twaalf worden. In de hoek van het gazon stond een hoge naaldboom. Onze bal verdween er wel eens achter. Bij de struiken iets verder was het nog erger als de bal erin terecht kwam. Dan haalden we de hark uit de barak. Iemand moest dan halfweg in het struikgewas kruipen om de bal eruit te harken. De spinnenwebben waren er altijd. De keuze voor de plechtige communiefoto viel op het tuinhuisje. "Kom Maria, dan moeten wij ook op de foto”, hoor ik de man van mijn meter nog zeggen. Als de peter en de meter met de communicant op de foto mochten, dan iedereen, grapte hij. Hij had altijd een frats of een zwans in huis, waardoor hij een situatie helemaal kon ombuigen. Je ziet het aan de spontaan lachende gezichten op de foto. Zes jaar eerder, bij mijn eerste communie, stond ik bij die grote naaldboom in de hoek van het grasveld te poseren. Iemand had me gezegd om een blaadje van de boom vast te nemen, om wat losser op de foto te staan. Het tegendeel gebeurde. “Wat was er met die boom aan de hand, dat je die vastpakt”, zeggen mensen als ze de foto zien. Mijn communiekostuum, dat mag je letterlijk nemen, was ook niet bevorderlijk voor de spontaniteit van de situatie. Het was een lichtblauw pak voor een volwassen man maar dan in miniformaat, met olifantenpijpen zo breed dat je er een voetbal in zou kunnen verstoppen en tevoorschijn halen. Zoals een goochelaar een konijn uit zijn hoed tovert. Het leven kan soms als de mode zijn. Alles komt terug, als je het maar lang genoeg laat liggen.

Rudi Lavreysen
3 0

over emoji stress

Ik groeide op in een tijdperk zonder smartphones. Dylan Moran noemt dit tijdperk in zijn comedy show Dr. Cosmos: the days when phones were still attached to buildings (Nee, dat betekent niet dat ik oud ben. Smartphones zijn verrraderlijk jong). Telkens ik ergens een vaste telefoon met draaischijf zie, begin ik mijn dochters heel enthousiast uit te leggen hoe zo’n telefoon werkt. Laat ik het zo stellen: hun interesse is omgekeerd evenredig met mijn enthousiasme. Met de komst van de mobiele telefoon kwamen ook de emoji’s. In den beginne was dit vrij eenvoudig en overzichtelijk. Je had een lachend gezichtje – de smiley - en een sip kijkend gezicht. Al snel kwamen er uitbreidingen: de knipoog met een komma, het lachen met open mond met een D en de tong uitsteken met een p. Ik moet eerlijk bekennen dat ik toen al een beetje de weg kwijt was. Want zeg nu zelf: wie steekt zijn tong meermaals uit bij een doordeweeks gesprek? Maar het ging hard in de wondere wereld van de emoji. Zo hard dat ik intussen een telefoon heb met honderden emoji’s. Sommige spreken voor zich. Zo is er een zon of een wolk als je het weerbericht wil meedelen aan de hand van symbolen in plaats van woorden. Zo is er ook een kat, voor als je je huisgenoot een herinnering wil sturen om de ‘insert cat emoji’ eten te geven. Ingewikkelder wordt het wanneer iemand je een bericht stuurt met een emoji die enkel ogen heeft en geen mond. Hoe moet ik dat lezen? Dat je geen affectie voelt met je neus-, keel- en oorspecialist bij wie je net op een consultatie ging? Dat je oogarts je wel kan krijgen? Of de tandartsassistente?En ook belangrijk: wat stuur ik terug? Meestal gebruik ik volgende methode: recycleer de emoji’s uit het gekregen bericht. Een vaak toegepaste communicatietechniek is immers het spiegelen: imiteer het gedrag van je gesprekspartner. Een tweede, minder complexe methode, is elk bericht eindigen met een hartje in een kleur naar keuze. Handig bij familie aangelegenheden, minder handig in een professionele context. Een derde, niet aan te raden methode, is elk zelfstandig naamwoord illustreren met een emoji. Dat kost niet alleen heel veel tijd (geloof me), mensen vinden dat na de derde keer niet meer grappig. U ziet het. Ik heb nog heel wat te leren. Gelukkig is daar de volgende generatie. Al voor ze konden spreken (dat bedoel ik spreekwoordelijk, want zeg nu zelf: vrijwillig je telefoon aan een peuter geven is geen goed idee) stuurden mijn dochters ellenlange, woordeloze berichten naar alle mogelijke familieleden. Die berichten kenden veel variatie: van een kerstboom, over een surfer, tot een groen gezicht. Het emoji verhaal was niet altijd even samenhangend, maar het aantal plotwendingen was substantieel. Plus: ze kregen altijd een antwoord. Van iedereen. Dat antwoord bestond uit emoji’s, afgewisseld met wat tekst. Met het ontcijferen van de emoji’s hadden mijn dochters geen enkel probleem, die waren leesbaar. Ik werd enkel als hulplijn ingeschakeld als er woorden uit het bericht moesten voorgelezen worden. Er komt een tijd in de toekomst (sommige gezinsleden beweren de nabije toekomst, anderen gezinsleden beweren de wat verdere toekomst) dat beide dochters een eigen telefoon zullen hebben. Een gezinsafspraak over het gebruik van emoji’s dringt zich op. Ach, wat maakt het uit. Wellicht zijn emoji’s in de wat verdere toekomst vreselijk passé. Denkt u niet?   Moeder: Ik kreeg net een bericht van je meter. Ze vraagt wat je graag wil voor je verjaardag. Dochter: Een telefoon. Moeder: Ok, ik stuur haar een bericht. Ik zet er een smiley bij.

Lore Dewulf
0 0

Hatsjoem

Nu die andere genadeloze ziekte, hooikoorts, terug in het land is en ik mezelf dagelijks een whiplash in m'n elleboogholtes nies, durf ik al helemaal m'n kot niet meer uit te komen. In deze tijd krijg je minder vuile blikken wanneer je in niks dan een Bumbamasker en Birkenstocks door Planckendael wandelt, dan wanneer je in het openbaar aan je neusprikkels toegeeft. En ik kan het weten. Deze week ging ik naar de brievenbus en kon ik, ondanks de uitvoerige gelaatsgymnastiek, een krachtige hatsjaowhizazz toch niet onderdrukken. Ik had dan wel een mondmasker op, maar dat weerhield de buurman uit het appartementsblok verderop er niet van om onmiddellijk de politie te verwittigen. Ik wens je in de weinige jaren die je nog resten een hardnekkige pollenallergie toe, Maurice. Ja, bovenop je prostaatkanker, Maurice. Noem me harteloos. De vrienden in het blauw maakten meteen rechtsomkeer toen ze zagen dat ik blank was. Dus begaf ik me terug naar binnen en dat is waar ik nog altijd het meest van de tijd zit. Te niezen, schrijven, lezen, dwangmatig bomen te schudden in Animal Crossing en mezelf zes keer per dag af te beren als een halvezool. Vier keer voor de seks en twee erna. Af en toe kan ik echter niet anders dan de cocon te verlaten en dan besef je dat je daarbuiten, zoals Michael Van Peel het ooit zei, nog altijd door je medemens in het gezicht wordt geswaffeld alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Zo kon ik er niet onderuit dat m'n auto naar de keuring moest. Dus stuurde ik hem eerst langs de garage voor een keuringcheck en een groot onderhoud. 700 euro – m'n garagist had me op het hart gedrukt dat zo'n dubbel flapdrolventieltje écht de officiële naam is en het écht overal € 360 kost – en een weekend later rij ik naar de autokeuring, waar men mij vertelt dat mijn achterbanden aan het scheuren zijn en dat zoiets goed is om mezelf klapbandsgewijs naar de eeuwige jachtvelden te katapulteren. Nog een geluk dat ik een dag ervoor niet een paar uur tegen 120 km/u over de autosnelweg aan het vlammen was. Oh, vergat ik te vertellen dat ik dit weekend een paar uur met een vijfkoppige bubbel tegen 120 over de autosnelweg aan het vlammen was? Wie mij kent, weet natuurlijk van mijn grenzeloze assertiviteit en kan al raden wat er zich daar in die Hyundai-garage heeft afgespeeld. Geloof me, de man aan het onthaal is er nog niet goed van. Terwijl ik me voor de derde keer stond te verontschuldigen voor het extra werk dat ze ertussen moesten nemen met m'n banden, voelde ik een niesbui opkomen. En ik was zó stoutmoedig, dat ik de natuur gewoon volledig z'n gang heb laten gaan, zonder excuses of iets. De man durfde zelfs niet anders dan 'gezondheid' te zeggen. Lesje geleerd, denk ik dan. Cynisch als ik ben, kon ik het thuis toch niet laten om dat dubbele flapdrolventieltje nog eens even op te zoeken. En natuurlijk klopte m'n voorgevoel. Ook daar was ik serieus in m'n gelaat gepiemelklapt. Je kan dat onderdeel gewoon op Amazon bestellen voor € 40, verzendkosten inbegrepen! Ik heb getierd, gehuild, geschreeuwd, gemasturbeerd en geniesd. Want als er één ding is waar ik écht allergisch voor ben, dan zijn het leugenaars. En dan te denken dat ik dat allemaal had kunnen voorkomen door gewoon in m’n kot te blijven zitten.

Hans Verhaegen
10 0

over sharenting

‘Ga je die foto posten op je instagram?’. Mijn dochters stellen die vraag elke keer weer. De intonatie van hun stem varieert bij die vraag van enthousiast (een foto met hun nieuwste mooiste tekening in de hand), over terughoudend (een foto terwijl ze dansen in de living), naar afkeurend (een foto met een chocomond). Ik ben al jaren verdeeld over dit vraagstuk. Ik ben als moeder trots op mijn kinderen en iedereen mag dat weten. De vraag is alleen: hoe toon ik mijn trotsheid? Deel ik foto’s van elke nieuwe stap in hun leven? Hun eerste babystapjes (te laat, ze is al gevallen), hun eerste schooldag (waarbij je je afvraagt: hey boekentas, waar ga je met dat kindje heen?), hun eerste geslaagde fietspoging (voooorzichtig!), hun eerste schaafwond (fietspoging bleek toch niet geslaagd), hun eerste geschreven woord (hun eigen naam uiteraard, terwijl mama toch ook een mooi woord is). Ik wil die beelden graag tonen aan de buitenwereld, maar ik ga toch telkens op de rem staan. Ik ben terughoudend om foto’s van mijn kinderen te delen op social media en ik zal je uitleggen waarom. Internet vergeet niet en internet verwijdert niet. Sommige vertederende kinderfoto’s kunnen een aantal jaren later gênant zijn. Dan denk ik aan die foto’s uit het fotoalbum van mijn kindertijd waar ik poseer in een grasveld met madeliefjes, met zonnebril en met jaren ’90 kuif. Of jaren later: die foto’s van dat studentenfeestje aan zee. Ik vind het geen fijne gedachte om op een sollicitatiegesprek aangesproken te worden op die foto’s, omdat die nu eenmaal verschijnen als je mijn naam intikt in google afbeeldingen. Je zit in je eigen veilige huiskamer als je die foto’s post, maar je weet niet wie er aan de andere kant van het scherm zit. Niet iedereen heeft integere intenties. Ik denk hierbij niet meteen aan de meest extreme gevallen, maar dan lees ik dat Professor Leen d’Haenens (KUL) waarschuwt: ‘Je kan je kinderen wel degelijk in gevaar brengen. Zo’n bikinifoto op Facebook komt makkelijk in pedofiele kringen terecht’. Internet kan zichtbaarheid creëren (ik wil gezien worden), maar ook onzichtbaarheid (ik wil niet gezien worden, maar ik zie jou wel). Ik weet niet wat ik het meest zorgwekkend vind. Misschien valt de discussie over foto’s delen voor mij te beslechten met één simpele vraag: ‘Vind ik het erg als er ongevraagd een foto van mij verschijnt op social media?’. Voor mij bestaat hier maar één antwoord op: ja. Kleine kinderen kunnen niet altijd zelf beslissen, dat klopt. Dan keert de bal terug naar jouw kamp als ouder. Al ben je op dat moment niet alleen ouder, je bent ook belangenbehartiger van je kind. Dit verhaal is nog niet ten einde. Op social media kan je niet alleen foto’s delen, het is ook een plaats om verhalen te delen. Ik hou ervan verhalen van andere ouders te lezen en sinds kort vertel ik ook mijn eigen verhaal als moeder. Mijn blog is ontstaan vanuit de intentie om mijn zoektocht als ouder te delen. Nina Mouton verwoordt dit passend: ‘Ik ben zoekende, en dat laat ik ook zien. Net die boodschap slaat aan. We zoeken allemaal, we doen dit samen, we zijn er voor elkaar. Het is altijd één van mijn missies geweest om ouders samen te brengen en online kan dat heel makkelijk’. Ik blijf verdeeld over het delen. Waar iemand de grens trekt is een persoonlijke keuze. En ook die van je kinderen.   Dochter: Wat vind je zo mooi aan mijn rug? Moeder: Waarom vraag je dat? Dochter: Op je instagram zie je alleen maar mijn achterkant. Moeder: Draai je eens om. Ik doe het niet voor je rug, denk ik, eerder voor je achterhoofd.

Lore Dewulf
36 0

over cat-calling

Elke keer dat ik naar de stad fiets (dat is meerdere keren per week), moet ik door een fietstunnel. Ik vind tunnels door de band genomen onaangenaam. Het enige nut dat ze mij bieden is om een telefoongesprek vroegtijdig af te breken: ‘oei, ik hoor je niet meer, ik rijd door een tunn-…’.   De reden waarom ik tunnels niet aangenaam vind, is omdat het naar mijn mening vrouwonvriendelijke plaatsen zijn.  Vorige week werd mijn stelling opnieuw bevestigd. Ik fiets naar de stad en ik moet in het midden van de tunnel twee jonge mannen passeren. Op het moment dat ik hen kruis, maken ze kus- en sisgeluiden. Ze ondersteunen hun verhaal ook met wat inspirerende onomatopeeën (muah, muah, smak, smak). Ik kijk strak voor me uit en negeer hen. Maar eigenlijk wil ik keihard roepen dat ze me met rust moeten laten. Onnodig te vermelden dat dit een eufemisme is.   Maar ik hou mijn mond, omdat ik al - voor ik hen kruis - weet hoeveel mensen er zich in mijn directe omgeving bevinden (geen enkele). Ik ken de situatie en ik ken het potentiële gevaar. Elke vrouw kent dit plaatje: wanneer je één of meerdere mannen moet passeren in wat aanvoelt als een onveilige context, scan je de omgeving. Je weet wie zich waar bevindt. En je schat in op wiens hulp je zou kunnen rekenen, mocht het nodig zijn. Voor de mannen is dit misschien moeilijker te begrijpen. Wel, bedenk dan dit: ‘zeg niets tegen een vrouw op straat wat jij niet wilt dat een man tegen jou zou zeggen in een gevangeniscel’. Ik hoorde deze uitspraak van Peter White en ik sluit me hierbij aan. ‘Ja, maar ik zou nooit op die manier tegen een vrouw praten’. Nee, natuurlijk niet, de meeste mannen niet. Maar bedenk dan hoe onveilig je je zou voelen als aangesproken gevangene. Het gaat over het erkennen en herkennen van een fundamenteel gevoel van onveiligheid. Catcalling, want zo heet dat, reduceert de vrouw tot een seksueel object en dwingt haar in een onderdanige positie. In een positie waarin hij macht heeft en zij inferieur is. Waarin zij zich machteloos en onveilig voelt.   Het gedrag van die beperkte groep mannen en het daaruit voortvloeiende onbehaaglijke gevoel van onveiligheid zet me op mijn paard. Misschien is dat wel een oplossing: mijn fiets inwisselen voor een paard. Zouden de heren dat nog zo’n felle bek hebben? En ik leer mijn paard om bij het horen van kus- of sisgeluiden zijn achterpoten op te zwaaien in de richting van het geluid. Cirque du Catcalling.   Ik dacht dat de openbare ruimte van iedereen was. Maar er zijn behoorlijk wat vrouwonvriendelijke openbare plaatsen. Denk tunnels, parken, openbare toiletten, ondergrondse parkings. Niet alleen ’s avonds of ‘s nachts, vaak kunnen deze plaatsen ook overdag beangstigend zijn.   Kan ik mijn dochters binnen een aantal jaren met een gerust hart alleen met hun fiets naar de stad laten gaan? Of moeten ze nu al leren paardrijden?   Dochter: wat is een onomatopee? Moeder: dat is hetzelfde als een klanknabootsing. Het is een woord dat het geluid dat het beschrijft nabootst. Dochter: en wat is een misogynist? Moeder: iemand die voornamelijk in onomatopeeën spreekt. 

Lore Dewulf
3 0

Ben ik een aap?

Onze jongste heeft vrienden op bezoek. Of het niet stoort, vraagt hij vooraf. Natuurlijk niet. Het gezelschap zet zich aan de tafel in de woonkamer. De gezelschapsspellen liggen klaar. "Ben ik een aap?" is de naam van het eerste spel. Je zet een haarband op je hoofd waardoor je op een tennisser uit de jaren '70 en '80 lijkt. Al waren dat naast haarbanden ook zweetbanden. Ze werden niet voor niets bekend door de 'Zweed' Björn Borg. In die band steek je een kaartje met de naam van een dier of voorwerp dat je moet raden. Zoals een aap of een schroevendraaier. Het is lachen. Luid lachen. Het is niet de eerste keer hij deze vrienden op bezoek heeft. Mijn vrouw twijfelt een seconde, maar ze trekt toch gewoontegetrouw haar pyjama aan om op de bank naar tv te kijken. Pyjamas, zeggen ze in het Engels, omdat het uit twee stukken bestaat. Net zoals ze tegen een broek trousers zeggen, want het zijn twee broekspijpen. Een bril bestaat uit twee glasses. Zal ik dat weetje op de speeltafel gooien? Nee, best niet. Ik zou voor aap staan. Het tweede spel is zo mogelijk nog luidruchtiger. Gelukkig heeft onze tv-serie ondertitels. Maar we vinden het niet erg. Plezier zien is plezier hebben. Jenga heet het spel. Het jengelt ook een eind weg. Zeker als de blokken op tafel kletteren door de ongelukkige die een steunbalkje uit de toren haalt. Het is de kunst om het niet te laten gebeuren. Ik schrik me telkens een aap. Weeral die aap. Ze zijn vanavond precies alomtegenwoordig. Misschien moet ik zo rond slaaptijd mijn beste Tarzan-imitatie uit de kast halen. Ik kijk naar mijn Jane, maar die is door het spelplezier heen in slaap gevallen. Ook een kunst.

Rudi Lavreysen
5 0

nachtvlinder

Klaarwakker kijk ik naar het plafond. Sinds het inluiden van mijn solitaire bestaan slaap ik met mijn gordijnen open, zodat een lantaarnpaal me troost kan bieden tijdens eenzame nachten zonder passie. Een warme gloed baadt mijn slaapkamer in een zachte oranje schijnsel en streelt teder mijn huid.  Het is een monotoon getik dat me uit mijn slaap houdt. Een mot katapulteert zichzelf repetitief tegen het raam, in de hoop te kunnen ontsnappen naar een andere wereld. Na een tijdje geeft hij het op en plakt zijn lijfje tegen het glas. Vanop zijn vleugels staren twee boze ogen me aan, ze zijn gitzwart en omtrokken met een penseeldun lijntje oranje. De rest van het gezicht gaat schuil achter een sober gestreept lijfje; als een masker van beige, grijs en wit. Ik bedenk dat we tegenwoordig allemaal motten zijn. Kwaad op moeder natuur droomt de mot van de kleuren van een echte vlinder, maar hij is slechts een grauwe afdruk van wat de werkelijkheid zou kunnen zijn. Hij verlangt naar zonnestralen om zijn vleugels te verwarmen, maar wordt gedwongen zich behoedzaam te manoeuvreren in een duistere schemerwereld. Bescheiden hervat de nachtvlinder zijn tot mislukken gedoemde ontsnappingspogingen. Tik tik tik tik. Zijn dansende vleugels hypnotiseren me in slaap. De nacht haalt me weg uit een wereld waar collectieve paranoia heerst, waar onderhuidse angst de overhand neemt op huidhonger, waar het laatste restje spontaniteit en zorgeloosheid als het sap van een citroen tot de laatste druppel uit de mens geperst wordt; en brengt me naar een wereld zonder rood-witte linten of tape op de vloer, en zonder mondloze wezens die me verkrampt aanstaren in de supermarkt. Een wereld waar de mens weer mens mag zijn. Dromend huppel ik op blote voeten door een bebloemd grasveld en vlecht een krans van madeliefjes in mijn haar. Er zijn anderen, en we dansen in lange witte gewaden rond een kampvuur, hand in hand, tot de nacht haar intrede doet en ons verblijdt met een blinkende sterrenhemel. Het vuur smeult zachtjes na en we zitten nog met twee te turen naar de tekeningen die de dampende slierten maken boven de gloeiende kolen. Zoals de rook speels draait in de wind vinden onze lippen elkaar en lossen we op in een wervelstorm van warmte. Plots proef ik de dood in mijn mond. Ik spuug een stukje glas uit, en nog één en nog één. Een oneindige bron van glas, waar geen einde aan lijkt te komen, probeert zich uit mij te stoten. Terwijl ik klam en bezweet wakker schiet, probeer ik, wanhopig speeksel aanmakend, de glassplinters uit mijn mond te pruttelen; maar buiten een rauw en schurend gevoel ter hoogte van mijn verhemelte blijkt de schade beperkt. Mijn ogen scannen de kamer: Het raam is leeg, de mot is weg. Zou hij ontsnapt zijn? Heeft hij een uitweg gevonden uit deze dystopische wereld? Of blijft hij gevangen in eenzaamheid? Heeft  hij zich neergelegd bij zijn lot om de rest van zijn leven te slijten in de quarantaine van mijn slaapkamer? Kiest hij voor onbevangenheid of voor eeuwige achterdocht?  Mijn sloffen schuiven zich rond mijn voeten en dragen me naar de badkamer. Terwijl ik mijn tanden poets, vraag ik me af wat mijn droom me wou vertellen. Zou hij me willen straffen omdat ik het waag om me ondoordacht over te geven aan mijn gevoelens, aan mijn drang naar verbondenheid? Ik besef dat zelfs in mijn diepste onderbewustzijn mijn hang naar intimiteit genadeloos de kop wordt ingedrukt en me als straf doet ontwaken met een droog en prikkend gevoel op mijn tong. Ik hoop dat ik het ooit kan loslaten, dat ik ooit weer mezelf durf geven, zonder teveel te piekeren of ik daarmee mijn doodvonnis teken. Mijmerend schrob ik mijn tanden verder en spuug het teveel aan schuim uit in de wasbak. Ik kijk naar beneden en mijn aandacht wordt getrokken door iets wat daar niet hoort te zijn.Tussen het wegebbende schuim wordt een grauwe snipper zichtbaar. En vanop die snipper kijkt het me roerloos aan: Een gitzwart oog, oranje omlijnd.   Marmerpiek - Mei 2020

marmerpiek
39 0

over betutteling

Ik zie ze nog spartelend en schreeuwend op de grond liggen, mijn jongste dochter wanneer ik haar wil helpen haar jas aan te trekken. Ze is twee jaar en wil haar jas vooral zelf aandoen. Geschreeuw om autonomie. Ze spartelt nog wat verder (deze keer om haar jas aan te krijgen), maar uiteindelijk lukt het haar. We kunnen vertrekken. Een aantal jaren later ben ik met mijn dochter op bezoek bij kennissen die net een baby kregen. Wanneer we weer naar huis willen vertrekken, haalt de man des huizes onze jassen uit de hal. Hij geeft de mijne aan en kijkt naar mijn dochter. Hij zegt op betuttelende toon tegen haar: ‘Ewel, gaan we je jasje aandoen? Ja?’ Hij staat breed glimlachend klaar om haar te helpen met haar jas. Ik zie haar fronsen en verstijven. Ze kijkt naar mij, haar blik is vragend. Ik zie dat ze probeert een inschatting te maken: is dit een grap of méént hij dit echt? Ik pluk de jas uit de handen van de nieuwgeboren vader en hoor mezelf mompelen: ‘Het is niet zo koud, ze hoeft geen jas aan.’ ‘Mama, waarom doet die meneer tegen mij alsof ik een baby ben?’. Ik leg uit dat hij haar wou helpen, maar dat zijn hulp eigenlijk niet nodig was. ‘Ik kan toch zélf mijn jas aandoen!’. Het jassenincident zet me aan het denken. Kinderen hebben vaak het verlangen om groter te zijn. Groter in gestalte, groter in gedrag en groter in leeftijd. Wanneer iemand kleineert, krijgen ze de indruk dat ze onbekwaam zijn. Weet je wat het is? Het is betutteling en ik kan daar niet goed mee om. Ik moet dit anders formuleren: ik ben allergisch voor betutteling. Weten jullie wat betutteling is, jongens en meisjes? Ja, weten jullie dat al? Betutteling is neerbuigend gedrag verpakt als hulpvaardigheid. Het is de capaciteiten van de ander lager inschatten. Ben je een jongen of een man, dan heb ik goed nieuws. Er komt een periode in je leven, de volwassenheid, waarin betutteling zo goed als onbestaande is. Helaas heb ik minder goed nieuws voor de meisjes en de vrouwen onder ons: er komt geen vrijwaring van betutteling in je volwassen leven. Ik geef een op youtube gedocumenteerd voorbeeld. Een vrouwelijke Labourafgevaardigde, Angela Eagle, kreeg in 2011 van toenmalig Brits Premier Cameron ‘calm down, dear’ te horen toen ze wou tussenkomen in zijn betoog. De premier snoert haar de mond op ongepaste wijze en krijgt er heel wat mannelijke lachers mee op zijn hand. Zijn toon, zijn lichaamstaal, zijn handgebaar: zijn hele interventie is betuttelend en paternalistisch. Akkoord: één voorbeeld is exemplarisch, maar vraag aan gelijk welke volwassen vrouw of zij een waargebeurd voorbeeld van betutteling kan geven en je overstijgt het exemplarische. Volwassen worden staat voor vrouwen niet gelijk aan het magische verdwijnen van betutteling. Het houdt zelfs daar niet op. Wanneer je een respectabele leeftijd bereikt, neemt de betutteling weer toe. Bejaarden, zowel mannen als vrouwen klagen betutteling aan: ze willen behandeld worden als volwaardige volwassenen, niet als onwetende wezens. ‘Gaan we een plasje doen?’, welke bij het volle verstand zijnde 80-jarige wil dit horen? Voorzichtigheid is trouwens altijd geboden wanneer mensen enkel jou aanspreken, maar daar de wij-vorm voor gebruiken. Dat is nooit een goed teken. Mijn dochter zweeg toen iemand haar wou helpen om haar jas aan te doen. Angela zweeg uiteindelijk toen Cameron naar haar uithaalde. Zelfs de bejaarden zwijgen. Ik zie weinig voordelen aan zwijgen. Aangezien betutteling in alle fasen van ons leven voorkomt, kunnen we maar beter nadenken over manieren om tegen die betutteling in te gaan. Kunnen we alvast afspreken dat zwijgen de minst geschikte strategie is? Ja? Flink zo!   Dochter: de dokter zei dat gebeten worden door een dier gevaarlijk kan zijn. Moeder: welke dieren? Dochter: de dieren op het land. De zoogdieren, zei hij. Hij vroeg of ik wist wat zoogdieren waren. Moeder: wat heb je geantwoord? Dochter: ik heb gevraagd of die regel van bijten ook geldt voor dolfijnen.

Lore Dewulf
33 0

over kalenderdogma's

Toen mijn oudste dochter geboren werd, kreeg ik het boek ‘Oei, ik groei’ cadeau. Dit boek stond toen bekend als een soort leidraad voor nieuwgeboren ouders. In het boek worden de verschillende fases in de ontwikkeling van een baby en peuter beschreven. Elke nieuwe ontwikkeling wordt uitgelegd en geïllustreerd met voorbeeldsituaties. Ook krijg je bij elke ontwikkelingssprong een lijst die het nieuw waarnemingsvermogen en het nieuw leervermogen karakteriseren. Zo lees je bijvoorbeeld bij 46 weken of bijna elf maanden: ‘kan een eenvoudige driedelige puzzel in elkaar zetten’, ‘maakt een la open en gebruikt die als opstap om op een kast te klimmen’ en ‘zegt nee, nee als hij iets niet wil doen’. Dat laatste zou ik echter niet vastpinnen op 11 maanden. Of mijn dochters kennen een geregelde terugval naar hun 11-maand-oude zelf of je kan dit kenmerk noteren bij gelijk welke leeftijd. Ik gok op het laatste. De verschijningsvorm verandert naarmate ze ouder worden, maar het basisprincipe blijft gelijk. Het gaat van ‘nee, nee’ (ik gooi mijzelf schreeuwend op de grond om mijn woorden kracht bij te zetten) naar ‘nee, want…’ (ik gooi de deur dicht, loop stampvoetend de trap op en zet mijn muziek loeihard). Wat ik deed met het ‘Oei, ik groei’ boek? Ik las de lijstjes per ontwikkelingsfase en vroeg me bij elk kenmerk af: ‘Kan ze dit al?’. Sommige kenmerken van de lijstjes gaven me zelfvertrouwen in mijn kunnen als moeder, anderen haalden net mijn zelfvertrouwen onderuit. Dergelijke lijstjes zouden een indicatief karakter moeten hebben, maar ze verworden vaak tot afvinklijstjes. Ouders gebruiken ze om voor- maar vooral achterstand op te sporen bij hun baby of peuter. Het oog van een nieuwgeboren ouder valt overigens niet op de kenmerken die afgevinkt kunnen worden (mijn ogen vielen negen op de tien keer gewoon dicht bij het lezen van de lijstjes, maar dat is een andere kwestie), die ogen haken zich vast aan de kenmerken waar geen vinkje bijstaat. Ouders hebben al snel de neiging om deze lijstjes als normerend te interpreteren. Ik noem dit de zotheid van het kalenderdogma. Het kalenderdogma schrijft voor wat een kind op een bepaalde leeftijd kan. Het begint bij baby’s, maar het loopt gans de kindertijd door. Als je als ouder, net als ik, beslist om deze lijstjes naast je neer te leggen, wegens te normerend, dan pikt de school de lijstjes weer op. Eens je kind naar school gaat, zijn er ontwikkelingsdoelen voor de kleuters en leerdoelen voor de lagere schoolkinderen. De ontwikkelingsdoelen verschillen van de leerdoelen in die zin dat ontwikkelingsdoelen na te streven zijn en leerdoelen te bereiken. Onze maatschappij en ons onderwijs wil graag dat alle kinderen van éénzelfde leeftijd dezelfde normen, dezelfde doelen behalen. Een kind van zeven moet kunnen lezen, een kind van tien kent alle provinciehoofdsteden. Maar dat is nog niet alles: zolang je het doel niet behaald hebt, moet je oefenen en krijg je hulp. Zodra je het doel behaald hebt, kan er een vinkje naast je naam gezet worden. Jij hoeft geen extra aandacht meer. De zotheid van het kalenderdogma zorgt ervoor dat onze ogen gericht zijn op de kalenderleeftijd van het kind en niet op het kind zelf. De norm ligt buiten het kind. Als we het plaatje nu eens omdraaien: we kijken naar de ontwikkeling van het kind en stellen op basis daarvan doelen op. Je neemt niet de leeftijd als norm, maar het kind zelf. In ‘Oei, ik groei’ lees ik bij 17 maanden: ‘wil bevestigd worden in het ik-zijn’. Kunnen we afspreken dat we dit kenmerk ook toevoegen aan elk lijstje, ongeacht de leeftijd?   Moeder: Dus als we bij het museum komen, dan zeggen we dat je 7 jaar bent. Dochter: Maar ik ben toch 8 jaar? Moeder: Ja, maar tot 7 jaar krijg je korting. Dochter: Ah, krijg jij dan ook korting als je naar musea gaat? Moeder: ? Dochter: Jij zegt toch ook dat je 27 bent, terwijl je eigenlijk 35 bent.

Lore Dewulf
8 0

De hond

Het is een vraag die er in mijn geval niet toe doet, omdat ik er geen heb, maar wat is een goede naam voor een hond? Ik vraag het me af. In een mooie reportage over een Nederlandse boekhandel lees ik dat de hond des huizes er naar de naam Tsjip luistert. Naar de titel en het personage uit de gelijknamige roman van Willem Elsschot. Tsjip was de koosnaam voor zijn kleinzoon. Het doet er me aan denken. Laat ik deze zomer nog wat werk van Alfons Jozef de Ridder herlezen. De tijd lijkt dan altijd wat langzamer te gaan. “Goed gekozen”, zeg ik luidop tegen de uitbaters van de boekhandel, die het niet horen want ik zit alleen in huis met de krant. “Tsjip. Tsjip.” Ik zeg het een paar keer luidop. Maar goed dat mijn huisgenoten er niet zijn. Ze zouden denken: ‘nu moeten we er toch iets aan doen, hij begint als een vogel te fluiten.’ Tsjip. Wat klinkt het goed. Ik zou mijn hond ook geen mensennaam geven. De naam moet trouwens ook bij de gestalte van de hond passen. Tsjip is een teckel, zo lees ik en zie ik op de foto in de krant. Een dobermann met dezelfde naam zou bespottelijk zijn. Een naam naar een personage uit een boek is ook een goed idee. Het springt me zo een-twee-drie niet te binnen welk personage ik zou kiezen, maar het is een klein onderzoek waard. ’s Avonds bij de tv, terwijl ik met mijn hoofd nog bij het onderzoek naar de hondennaam zit, betrap ik me erop dat er een ‘Tsjip’ uit mijn mond ontsnapt. Ik zie mijn vrouw met een half oog naar me kijken. ‘Tsjip Tsjip’, zeg ik.

Rudi Lavreysen
7 0

Ons leven na corona

Niemand kan voorspellen hoe de toekomst er zal uitzien, zeker niet de toekomst na corona. Ik heb me gewaagd aan een hoopvolle én aan een negatieve voorspelling …   De post-coronawereld waar ik van droom:   De lockdown deed vele mensen nadenken over de écht waardevolle dingen in hun leven en … dat waren geen dingen, maar mensen en tijd, al dan niet in combinatie met elkaar. Na corona groeit dit besef verder en neemt iedereen voldoende tijd voor zichzelf, voor familie en vrienden. Ze proppen hun agenda niet meer vol met vrijetijdsactiviteiten, waardoor ze constant van hot naar her moesten rennen en uiteindelijk voor veel dingen (en mensen!) geen tijd meer hadden. Ze wisselen nu de voortrazende kloktijd regelmatig af met periodes van innerlijke tijdsbeleving: ze beseffen dat “niets doen” óók iets doen is en dat dit zelfs de creativiteit aanscherpt.   Velen hebben de natuur herontdekt en blijven regelmatig slenteren langs geurige veldwegen, wandelen door stille bossen, fietsen langs slingerende waterlopen. Doordat de industrie quasi stilviel, leefde de natuur een heel klein beetje op. We konden ervaren dat we de auto eigenlijk best wel eens kunnen missen, we kregen er zelfs wat frissere lucht voor in de plaats. Dit besef zette de beleidsmensen ertoe aan om voor het klimaat strenge maatregelen te treffen die vergelijkbaar zijn met die tijdens corona. Uiteraard moeten daarvoor offers worden gebracht, maar iedereen is zich bewust van de noodzaak, niet enkel voor zichzelf, maar ook en vooral voor de volgende generaties.   Bovendien is het beleid nu in niets te vergelijken met dat voor en tijdens corona. In elk land werden de politieke structuren herbekeken en vereenvoudigd. Niet langer verschillende ministers op verschillende niveaus die allemaal voor hetzelfde bevoegd waren, maar een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden. Beleidsmensen zijn nu ervaren vakmensen op het gebied van hun bevoegdheden en ze worden op basis daarvan verkozen. Partijkaarten en politieke kleur zijn van ondergeschikt belang, partijvoorzitters houden niet langer de politieke touwtjes in handen. De nadruk ligt op samenwerking en communicatie, op elk niveau worden op regelmatige basis controles en evaluaties ingepland. De beste stuurlui staan niet langer aan wal!   Er werd een duidelijke internationale wetgeving opgesteld voor verslaggeving en sociale media. Mensen kunnen niet langer anoniem hun zouteloze mening spuien, enkel onderbouwde meningen die met respect worden geuit, worden toegelaten. Deze mogen best negatief zijn of een aanklacht bevatten, maar fake news en respectloze beschuldigingen op basis van vooroordelen worden geweerd. Racisme en racistische uitspraken worden bestraft.   Het nieuwe beleid heeft ook een oplossing uitgewerkt voor de mensen die door corona, hetzij financieel, hetzij sociaal in de problemen zijn geraakt. Er is nu een gelijk basisloon voor iedereen, zonder uitzonderingen. Wie werkt krijgt daar bovenop een bonus die afhankelijk is van enkele factoren zoals opleiding, verantwoordelijkheid, noodzaak om flexibel te zijn enz. Ook het belastingsysteem werd herzien en er bestaan voortaan geen belastingparadijzen meer.   De wereld waar ik voor vrees:   Na de lockdown hernemen de meeste mensen hun leventje van vóór corona, met veel stress, jachtig nastreven van materieel welzijn en weinig oog voor het sociaal welzijn van de medemensen die het met minder moeten doen. Ieder voor zich wordt het motto van de westerse maatschappij.   Iedereen blijft consumeren en vervuilen, het wordt zelfs erger dan ooit. Klimaatactivisten worden beschouwd als onheilsprofeten, zelfs door de beleidsmensen voor wie postjes, macht en financiële belangen meer tellen dan de natuurrampen die ze voor hun nageslacht gaan achterlaten. Egoïsme ten top: après moi le déluge … en neem dit laatste maar gerust letterlijk.   Een deel van de mensheid ligt wakker en maakt zich zorgen om moeder aarde. Ze voelen zich machteloos omdat ze niets fundamenteels kunnen veranderen, ze vinden geen gehoor bij het beleid. Af en toe halen ze het nieuws, maar hun optreden wordt altijd in een slecht daglicht geplaatst. De media hebben het immers nog altijd voor het zeggen, of ze nu de waarheid geweld aandoen of niet.   Op het politieke vlak dreigen er constant oorlogen. Door gebrek aan communicatie en geïnspireerd door subjectieve berichtgeving, liggen staatshoofden voortdurend in de clinch. Bewapening wordt steeds belangrijker. Ze dreigen elkaars grondgebied in te nemen of te vernietigen. En daarbij vergeten ze dat de aarde geen hulp meer nodig heeft om ten onder te gaan. De natuur zal geen genade kennen.   Druk, druk, druk. Geen tijd want we moeten presteren om “er” te komen. Waar willen jullie dan komen? We blijven het antwoord schuldig.   Dit zijn twee extremen. Het onbereikbaar positieve en het te vrezen negatieve. Ik vermoed dat de toekomst ergens tussenin zal liggen, maar als het even kan, wens ik dat die toekomst zal lijken op deze waar ik zo hard mijn hoop op heb gevestigd.            

LindaDG
31 0

Het antwoord

We fietsen langs de zaak waar we met ons ma ooit naartoe gingen voor een koffie na de middag. Niet ver van het appartement waar ze woonde. Voor het pand staan twee achtergelaten terraspanelen. Ze vormen samen een hoek en staan er ietwat verloren. Ze lijken de herinnering te bewaren van het café dat al jaren leeg staat. We zijn op weg naar het woonzorgcentrum. Het is opnieuw mooi weer, dus het coronabezoek kan buiten doorgaan. Ze zit al klaar aan haar zijde van de nadarhekken, die met slingers mooi versierd zijn. We zwaaien van ver. Ook staan er plastic windmolens, zoals op het strand. Ze doen goed hun best, alsof ze willen zeggen: zelfs dit waait wel over. Ik zet mijn linkervoet op de onderste richel van de nadar, anderhalve meter tegenover haar. “We staan hier precies alsof we naar de koers aan het kijken zijn,” zeg ik luid. In een glimp zie ik ons allemaal met een koerspetje op het hoofd. Ik heb er eentje van Roger De Vlaeminck. Vraag me niet waarom. De koers brengt verhalen mee. “Weet ge nog dat vroeger zich wel eens een coureur in de garage kwam omkleden,” zeg ik. “Bij de kermiskoers.” De renners kregen dan een stoel en een teil water om zich te wassen na de wedstrijd. Een basseng, zei grootvader. Niemand had een mobilhome om naar de kermiskoers te trekken. Terug thuis, in de keuken, valt mijn oog op de kaart die we in het begin van de lockdown van haar kregen. We hadden er ook eentje gestuurd. Ze schrijft niet meer zoveel, je ziet het aan haar geschrift. Het is een geruststellende kaart met slechts drie zinnen: “Ik krijg mijn tijd wel om. Het is hier goed. We hebben niets tekort.” Moeders weten meestal, ook ongevraagd, het antwoord.

Rudi Lavreysen
8 0

over raadsels

Een vader en zijn zoon raken betrokken bij een zwaar auto-ongeval. De vader is op slag dood, de zoon kan nog net op tijd naar het ziekenhuis gebracht worden. Hij moet met spoed geopereerd worden. In de operatiekamer kijkt de chirurg naar de jongen en roept: ‘Stop! Ik kan deze jongen niet opereren, want dit is mijn zoon!’. Hoe kan dat? Een tijd geleden kreeg ik dit raadsel voorgeschoteld. Het duurde even voor ik de juiste oplossing vond. Ik schrok en ik schaamde me ook een beetje. Ook al duurde het niet heel lang alvorens ik het juiste antwoord vond, het duurde sowieso te lang. Ik had graag gewild dat het antwoord er spontaan kwam, zonder nadenken. Ik vond het wel een fijn raadsel om mijn dochters voor te leggen. Op een zaterdagochtend aan de keukentafel zag ik mijn kans: ‘Wie heeft er zin in een raadsel?’. Ze zitten nog in de leeftijdscategorie waarin er enthousiast ‘ja’ gescandeerd wordt bij dergelijke vragen. Ik besef dat ik binnenkort enkel rollende ogen zal zien, eventueel gepaard gaand met een schuddend hoofd of een ostentatieve zucht. In tussentijd geniet ik nog even van mijn voordelige positie. Nadat ik uitgelegd had dat die vader niet écht dood was (het was maar een verhaal) en dat die jongen niet echt zwaargewond was (heeft hij echt geen pijn? Nee, het is een verzonnen verhaal), kreeg ik het laconieke antwoord: de dokter is zijn mama. Zonder bedenktijd en met een vanzelfsprekende spontaniteit. Ze vonden het de naam raadsel niet waardig. Ik had blijkbaar te grote verwachtingen gecreëerd (note to self: wees bescheiden bij het creëren van verwachtingen). Dus het daaropvolgende uur mocht ik raadsels verzinnen (lees: googelen), raadsels met een meer geschikte moeilijkheidsgraad. Wat een meer geschikte moeilijkheidsgraad is? Wel, dit misschien: wat heeft zes benen, twee hoofden, vier oren, twee handen en loopt op vier voeten? Terwijl ze de meest uiteenlopende, onbestaande dieren bedachten (mama, bestaan een honden met vier oren?), baalde ik nog steeds van mijn eigen antwoord. Ik vond het pijnlijk dat mijn geïnternaliseerde beeld van een chirurg mannelijk is. Maar tegelijkertijd vond ik het bemoedigend dat mijn dochters zich spontaan een beeld vormden van een vrouwelijke chirurge. Mijn moeder-dochter bevindingen vond ik waardevol op zich, maar ze kunnen ook geëxtrapoleerd worden. Er werden verschillende onderzoeken uitgevoerd waarbij gevraagd werd aan kinderen om ‘een wetenschapper’ te tekenen. In de jaren ’60 tekende 1% van de kinderen vrouwelijke wetenschappers, maar nu is dat 28%. Dit is uiteraard een verbetering, maar het beeld komt nog altijd niet overeen met de realiteit. In realiteit zijn er immers veel meer vrouwelijke wetenschappers.Opvallend is ook dat kinderen van 5 jaar, jongens en meisjes, ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke wetenschappers tekenen. Tegen de tijd dat ze zeven of acht zijn, worden er veel meer mannelijke dan vrouwelijke wetenschappers getekend. Wanneer ze veertien zijn, tekenen ze vier keer zo veel mannelijke als vrouwelijke wetenschappers. Terug naar de keukentafel: nadat ze een ganse dierentuin nieuwe dieren verzonnen hadden, kwamen we bij het juiste antwoord ‘een paard met een ruiter erop’. Ze vonden het een flauw antwoord. Ik kon hen alleen maar gelijk geven. Dan maar zelf raadsels verzinnen.   Dochter: wat is het lekkerste land? Moeder: hmm, Italië? Daar kan je lekker eten. Dochter: fout! Het juiste antwoord is United Cakedom!

Lore Dewulf
55 0

over de bechdeltest

Dit weekend mochten de dochters naar een film kijken. Nu moet je weten dat ik geen al te grote fan ben van kinderfilms. Nooit geweest trouwens, zelfs niet toen ik zelf nog kind was. Ik vind ze over het algemeen luid en schreeuwerig. En bovendien zijn de meisjes in het verhaal vaak te roze en te hulpeloos. Maar daar had ik een oplossing voor gevonden: ze konden kijken naar Finding Nemo. Daar is immers geen opdeling tussen jongens en meisjes, vissen zijn vissen. Probleem opgelost. Tot ik ontdekte dat er ook mannelijke en vrouwelijke vissen waren. Het moet gezegd: het aantal roze vissen bleef wel tot een minimum beperkt. Maar de vrouwelijke vissen hebben een beperkte rol. Zo beperkt dat deze film niet slaagt voor de Bechdeltest. In deze test, ontwikkeld door Alison Bechdel in 1985, kan fictie getest worden op seksisme. Een film slaagt voor de test wanneer die voldoet aan drie criteria. Eén: er zijn twee of meer vrouwelijke personages met een naam. Twee: ze praten met elkaar. Drie: ze praten over iets anders dan de mannen in de film. Dit lijken simpele criteria om aan te voldoen, maar toch slaagt meer dan de helft van de films niet voor deze test. De test is uiteraard wat kort door de bocht: niet elke film die faalt voor de test, kunnen we seksistisch noemen. But that’s not the point, is it? Mijn dochters zien hoe vrouwen in veel films een bijrol krijgen. Het zijn eendimensionale personages die vaak enkel praten over baby’s en trouwen. Als ze al spreektijd krijgen. In het overgrote deel van de films (85%) staat het verhaal van de mannen centraal, zij zijn de hoofdpersonages. Mijn dochters zien dus dat de verhalen van meisjes en vrouwen minder belangrijk zijn dan de verhalen van de jongens en de mannen. Welke boodschap krijgen ze dus onderhuids mee: onze verhalen zijn het niet waard om verteld te worden? Ik heb een aantal jaren gedacht dat ik een pedagogisch schouderklopje verdiende door mijn dochters ver weg te houden van de stereotype prinsessenfilms. Films waarin prinsessen alleen maar bezig zijn met het kammen van hun lange blonde haren. Films waarin prinsessen dromen over prinsen waarmee ze kunnen trouwen. Ik schrok dan ook toen ik ontdekte dat Finding Nemo niet slaagt voor de Bechdeltest. Geen roze prinsessen is dus blijkbaar geen garantie om seksisme te vermijden. Nog een aantal jaren wachten, hoor ik je denken. Tot je de Lord of The Rings films kan kijken met de dames. Geen roze en hulpeloze vrouwen. Akkoord, maar ook helaas, ik moet je teleurstellen. De volledige trilogie - die nota bene 10 uur duurt - faalt voor de test. Weinig multi-dimensionale vrouwen daar in Middle Earth.   Moeder: Vanavond is het filmavond. Welke film zullen we kijken? Dochter: Een prinsessenfilm? Moeder: Goh, misschien moeten we een film kiezen zonder prinsessen? Dochter: Ok, dan wil ik kijken naar de Smurfenfilm!

Lore Dewulf
12 0

over dierenleed

Dieren staan in ons huis hoog aangeschreven. Ik denk dat het nipt zou worden, mochten we een democratische stemming ‘mens versus dier’ houden. Zeker twee stemmen voor de dieren, zeker één voor de mensen. Bij de vierde persoon twijfel ik over de voorkeur. Mezelf. We schrijven zondagochtend: dat staat gelijk aan schermtijd voor de dochters. Toen ik kind was, keken mijn broer en ik op zondagochtend naar Samson & Gert terwijl we pistolets aten. Dat was begin jaren ’90. Samson verdween in mijn leefwereld gestaag naar de achtergrond, maar in 2016 werd ‘samsonseks’ verkozen tot woord van het jaar. De term refereert volgens woordenboekuitgever Van Dale naar ouders die stiekem seks hebben terwijl hun kroost televisie kijkt. Naar mijn gevoel insinueert de term een te intense band tussen mens én dier. En geef toe, dat is wel het laatste waar je aan wil denken op een zondagmorgen (of gelijk welke andere ochtend). Voor de geïnteresseerden: een jaar vóór samsonseks, in 2015, was kraamkost het woord van het jaar. Dan denk ik: die chronologie kan beter. Wat was er eerst, samsonseks of kraamkost? Juist ja. Maar tijden veranderen. Samson krijgt geen schermtijd meer. Planet Earth is de waardige vervanger. De mix van verhalen over de meest excentrieke dieren, de soundtrack van Hans Zimmer en de stem van David Attenborough laten de emoties soms hoog oplopen. Als je zoals mijn dochters een groot dierenhart hebt, is het hartverscheurend om een roofdier te zien jagen op een prooi. Welk kamp moet je kiezen bij een achtervolging? Meestal is het belangrijkste criterium voor mijn dochters: welk dier is het schattigst? En met meest schattig bedoel ik het dier met de hoogste aaibaarheidsfactor. Het dier met de hoogste aaibaarheidsfactor krijgt alle krediet, het andere dier moet het zonder supporters stellen. Het ethische vraagstuk wordt pas moeilijker wanneer de twee dieren in kwestie vrij hoog staan op de aaibaarheidsladder. De dames vinden het hele roofdier-prooi verhaal moeilijk te vatten. Het is oneerlijk, vinden ze. Waarom moeten die dieren sterven? Ik hoor mezelf een halfslachtige (excuses voor het woordgebruik) uitleg geven: ‘zo zit de natuur nu eenmaal ineen’. Klopt, maar het is ook een dooddoener (nogmaals excuses). In mijn zoektocht naar een meer onderbouwd antwoord, kom ik terecht bij Darwin. Of beter: bij het boek van Johan Braeckman over Darwin. Tot pakweg 1850 is er een liefelijke visie op de natuur. De natuur wordt gezien als een vredige plaats, het is er romantisch, onschuldig, lieflijk en harmonieus. Hoe dat komt? Door de goedheid van God, uiteraard. Darwin komt echter met een andere hypothese. Hij stelt dat er in de natuur meer wordt gestorven dan geleefd. Dat we de natuur kunnen zien als een sterfhuis waarin elk dier slechts voedsel is voor een ander dier. Hij beschrijft de natuur als hard, bloederig en meedogenloos. Zo, dat is het soort onderbouwing die mijn dochters graag zullen horen. Het is ook Darwin die het heeft over ‘the survival of the fittest’. Dit is, in tegenstelling tot wat sommigen beweren, niet de sterkste, maar degene die zich het best kan aanpassen.   Dochter: als je een dier zou mogen zijn, welk dier zou je dan kiezen? Moeder: een leeuw. En jij? Dochter: een olifant of een muis. Moeder: kan je niet kiezen? Dochter: jawel, maar het hangt ervan af hoeveel honger ik heb.

Lore Dewulf
10 0

over beroepen

‘Wat wil je later worden?’ Elk kind krijgt vroeg en laat die vraag. Eigenlijk kan je het vergelijken met een kinderloos jong koppel dat op elk familiefeest de vraag krijgt: ‘En? Wanneer beginnen jullie aan kindjes? Zijn jullie al aan het oefenen?’. Denk er gerust de vette knipoog bij van nonkel Erik naar de jonge vrouw. ‘Nee, we willen nog geen kinderen. Sinds de komst van anticonceptie baart oefening kunst, geen kinderen’. Nonkel Erik staart de jonge vrouw even aan, neemt een ferme slok van zijn porto en zet zijn missie verder. Het koppel hoort hem aan de volgende tafel aan een ander jong koppel vragen: ‘En? Wanneer beginnen jullie aan kindjes?’. De vrouw denkt: oefening baart niet altijd kunst. Soms kan oefening ontaarden in eindeloze herhaling. ‘Wat je later wil worden?’ In mijn eigen kindertijd waren de opties als meisje beperkt. Althans, dat dacht ik. Je kon kiezen uit een exhaustief lijstje: juf en verpleegster werden met goedkeurend geknik beantwoord. Zangeres of actrice waren ook toegestaan, maar gingen vaak gepaard met een meewarige blik van de volwassene. Er waren nog enkele mogelijkheden, zoals winkelier. Je kon onder andere kiezen voor slager, bakker of ijsjesverkoper. Ik koos – uiteraard – voor ijsjesverkoper. Ik zei er wel steevast bij dat ik alle ijsjes zelf zou opeten. Opnieuw meewarige blikken: als dochter van een zelfstandige moest ik toch beter weten. Nu moeten mijn dochters dezelfde vraag beantwoorden. De vriendenboekjes doen immers de ronde in de lagere scholen en naast lievelingskleur (ik heb er twee, mag dat?), lievelingseten (ijsjes. En nee, ik zit daar voor niets tussen. Ik ben uiteindelijk geen ijsjesverkoper geworden. Mijn businessplan werd nooit goedgekeurd.), en lievelingsdier (kleine katjes), moet je ook invullen wat je later wil worden. Ik had gedacht dat we een ruimere mogelijkheid aan opties zouden hebben, maar we vallen tot mijn spijt in herhaling, al is het maar deels: juf, actrice of dierenarts. Ik sprak met een vriendin over de beroepen in de vriendenboekjes. Zij had een oplossing. Ze had met haar kinderen een lijst gemaakt van zoveel mogelijke beroepen. Als ze ergens op bezoek gingen, als ze iets op tv zagen of als ze iets in een boek lazen: elk beroep dat op hun pad kwam, werd op de lijst gezet. De kinderen leerden dat je ook mode-ontwerper kon worden of diepzeeduiker. Ik maakte thuis nog geen lijst met mijn dochters, maar ik speelde wel het spel: ‘Noem met elke letter van het alfabet een beroep’. Geen zorgen, er bestaat een wikipediapagina met een alfabetische lijst met beroepen (‘quizmaster’ of ‘quarantaine-beambte’, ik geef het maar even mee).Ik haalde ook het boek ‘Heldinnen’ van Janny van der Molen in huis, een kinderboek waar het levensverhaal van 50 vrouwen in beschreven staat. Vrouwen met uiteenlopende beroepen: van zeilster Laura Dekker over Lady Gaga tot Malala Yousafzai. We lazen de verhalen en ik zag hun horizonten verbreden. ‘Maar ik zou graag dierenarts worden, maar ook natuurfotograaf’, zei de oudste. Ik zei haar dat ze niet moest kiezen tussen die twee. Veel vrouwen hebben verschillende carrières na elkaar. Verschillende onderzoekers wijzen erop dat meisjes vaak multipotentialiteit in zich hebben, maar dat ze al snel door hun omgeving in een bepaalde richting geduwd worden. Ze hebben de neiging om vroeg een keuze te maken en zich bij het kiezen sterker te conformeren aan de verwachtingen dan jongens. Ik vind het belangrijk om hen te leren dat deze keuze mag evolueren en zelfs mee mag bewegen gedurende hun leven. Het is dus niet nodig om nu ‘de enige juiste beslissing’ te nemen. Moeder: ok, wat vul ik in bij ‘wat wil je later worden’? Dochter: euh…even denken…igloloog! Moeder: ok, en wat doet een igloloog? Dochter (kijkt meewarig): weet je dat niet? Iglo’s onderzoeken natuurlijk!

Lore Dewulf
21 0