Zoeken

De weegschaal

Het fragment is hier niet verder dan de socialemediakanalen geraakt. Een Nederlands parlementslid haalde onlangs vanop de politieke banken in het Binnenhof een citaat van Willem Elsschot aan, meer bepaald uit het gedicht Het huwelijk. Maar de context zat niethelemaal juist. Een collega verbeterde hem op magistrale wijze. Tot verbazing van de eerste. We zijn het hier niet gewoon. Nochtans is Elsschot onze nationale literaire trots. Als u het mij vraagt, tenminste. Mij schoot een stukje uit het gedicht te binnen toen ik bij de dokter op de weegschaal stond en we allemaal de slappe lach kregen. “Weemoedigheid die niemand kan verklaren”, zo luidt het zinnetje dat bij me opkwam. Het volgt op de beroemde woorden die de Nederlandse politicus aanhaalde: “Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.”Maar laat me u uitleggen waarom ik aan de woorden dacht bij onze huisdokter, meer bepaald op haar weegschaal. Vader had het trouwens altijd over een bascule. Een uit het Frans geleend correct Nederlands woord, maar je hoort het nog zelden. Mijn vrouw en ik hebben de gewoonte om samen naar de dokter te gaan voor een medische check-up. We kunnen de kwaaltjes voorlopig nog binnen de perken houden, maar ik worstel al een tijdje met de cijfers die 's morgens vroeg op de weegschaal verschijnen. 's Avonds begin ik er niet aan, of ik lig de hele nacht te woelen. Mijn bibliotheek is ondertussen de trotse (als je het zo mag noemen) eigenaar van enkele dieetboeken, al komen komen ze literair gezien niet tot aan de enkels van Willem Elsschot, laat staan dat ze de cijfers op de weegschaal doen zakken. Maar ik sta daar dus op de weegschaal en alles wat er op het display verschijnt is het woord error. Tot driemaal toe. “Voilà, het is zover”, zeg ik. “De weegschaal is kapot. Ze kan het niet aan.” Onze huisdokter, die ons zeer genegen is, krijgt de slappe lach. Net als mijn vrouw. Zelf begin ik ook te schuddebuiken van het lachen. Afijn, u kan er zich iets bij voorstellen. Voor onze dokter zit er niets anders op dan in het kabinet een andere grote weegschaal tevoorschijn te toveren die de cijfers wel kan verdragen. Het is er eentje op wieltjes. Ik kan me de blikken van de andere personen in de wachtzaal al voor de geest halen terwijl ze de grinnikende dokter met de weegschaal op wieltjes zien voorbij komen. Terwijl ik daar dus sta, valt me het zinnetje van Elsschot te binnen. “Weemoedigheid die niemand kan verklaren.” Hier gaan we nog ooit mee lachen, dacht ik. Op de een of andere manier werd ik er zelfs wat weemoedig van. Verklaren kan ik het niet. Maar dat moetwellicht ook niet.

Rudi Lavreysen
2 0

Gele limonade en spa bruis

“Thuis hadden we vroeger alleen gele limonade en spa bruis. En tafelbier. Cola kwam pas later. Toen we erover bleven zagen.” Ik vertelde het thuis aan mijn vrouw nadat ik van de drankenhandel terugkwam. Ze had me gevraagd om enkele flesjes Perrier mee te brengen. Maar ik kon ze niet vinden en ik was al enkele keren op goed geluk met een lege winkelkar de winkel rondgereden. Zoals een wielertoerist die de weg kwijt is, want ik kon niet meer op de naam van het Franse bruiswater komen. Voor de man aan de kassa was het duidelijk dat ik niet vond wat ik zocht. “Wat zoekt ge?”, vroeg hij toen ik er opnieuw passeerde. “Tja, het klinkt onnozel, maar ik kan niet op de naam komen van hetgeen ik moet meebrengen”, zei ik. “Het is iets Frans.” Man, veel onnozeler kan je het niet zeggen, besefte ik meteen. Iets Frans. “Frans bier? Of Franse wijn?” “Nee, Frans water. Sorry, dat had ik niet gezegd.” “Ah, Evian natuurlijk”, zei de man met kennis van zaken, maar dat was het niet. “Het zijn groene flesjes. Bolvormige flesjes.” “Ah, Perrier. Nee sorry, dat hebben we niet”, zei de man. “Maar lust ge dan geen spa bruis?”, vroeg hij meteen daarop. “Jawel, maar het is niet voor mezelf. Perrier is best lekker.” Het was bijna een vraag zoals naar een kind dat zijn groenten niet opeet. “Denk je dat snoep gezonder is?” In de supermarkt hadden ze het Franse bruiswater gelukkig wel, zodat ik het gevraagde bij me had. Ik vertelde mijn vrouw het hele verhaal. Gevolgd door “thuis hadden we vroeger alleen gele limonade en spa bruis. En tafelbier. Cola kwam pas later. Toen we erover bleven zagen.” Het werd bovendien allemaal aan huis geleverd door de brouwer, maar dat zei ik niet.

Rudi Lavreysen
36 1

Dutroux telde tien knikkers

  Dutroux. Dat is zijn familienaam. Prudence zegt dat het beter is om niet altijd helemaal de waarheid te schrijven, om namen te veranderen in mijn memoires. Memoires? zei ik haar. Het is zoals hier, maar nog veel erger. Hier maakt men soep met de groenten van gisteren, maar ík eet elke dag pap van het fruit, van de groentes van mijn ganse leven. Het is een mixpot van rabarber, van zurkel, van citroenschimmel en peulen van de gaspeldoorn. Ik herbeleef alles elke dag. Telkens weer die wrange smaak, diezelfde brei op mijn kranke maag. Alsof ik zo tegen iemand zou kunnen spreken. Tegen Katja kon dat wel. Ja en dat mocht, in onmenselijke brieven, in nachtelijk gefluister, in pleidooien voor de lieve waanzin, want Katja is anders. Katja is een een zwaluw die mij steeds verrast in de vlucht, die geen rare ogen trekt als ik over toppen van verbeelding scheer. Ik zie het zo voor me, ook hoe haar lippen zouden zeggen: Braun is een merk van mixers, Eva en Von de voornamen van mijn tepeltjes. Verminken mag je wortelen, als de puree maar heel blijft. Zoiets. Ja. Heerlijke quatsch die niet helemaal onzin is, dat kon Katja verzinnen, maar ik heb nu enkel nog haar echo, die mij soms iets nieuws probeert te roepen, dat wel. En ik heb ook Prudence. Dat is waar. Zij is echt. Zij is een kat uit Echternach. Zij komt elke dag, terwijl Katja niet meer is.  Niet uit Echternach, maar uit Lapscheure, zou de enige repliek zijn van Prudence. Ze geraakt lang niet zo dicht bij mijn ziel als Katja, maar dat is niet erg. Ik heb haar graag. Heel zeker. Het is dus 'Tanguy Dutroux' geworden. Doe het voor de familie van de betrokkene, had Prudence gezegd en ze klonk zo serieus als journalisten bij een boer getroffen door de bliksem, vuur heeftt alle kippen opgegeten, droogte tart de rode kolen en misschien zit er zelfs mond- en klauwzeer in de stal. Daarenboven, zal iemand ooit mijn hanenpoten lezen en... de familie van de betrokkene? Dorian is in 2016 tegen een vrachtwagen geknald en verder heeft Tanguy enkel nog een oudere zus, in Veilige Have, waar ze danig dementeert. Ik zwijg en neem het aan van Prudence, het potje pillen. Zorg gewoon dat je geen last krijgt, zegt ze nog en weg rijdt ze met haar karretje. Vandaag geef ik mijn medicamenten aan een ooievaar. De zwaluwen zijn weg. De ooievaar zit in het open raam en ik voed hem wit van brood. Gekneed, in een bolletje. Binnenin beterschapspillen voor een jankende baby in een land zonder melk en zonder heuning. Het raam sluit ik weer. Tegen het springen. Niemand hoeft te weten hoe hoog ik woon, noch hoe ik hier ben terechtgekomen in deze Petteflet en die Tanguy Dutroux, dat amalgaam van smeer, toorn en geweld, ik heb hem leren kennen in 2009. Dat was een jaar van crisis. Zo heet dat als bedragen op rekeningen schommelen, als sommigen weer thuis zitten en het raar vinden dat ze niet meer moeten meedraaien in die mallemolen. Crisis was het dus en Tanguy had zijn poten weer niet kunnen thuishouden. Donkerroze, blauw, paars en geel. Dat is de volgorde van de kleuren van zijn handafdrukken. Een taakstraf, dat had Meneer de Rechter hem opgelegd, want den bak zit te vol en dan mogen ze gaan helpen in een kringwinkeltje. Terwijl wij syndroompiraten eerst over snot en van alles gesprekken moeten voeren met Jan, Piet en Snol om daar als vrijwillige aan de slag te kunnen, komt dat ongedierte, komen die taakstraffers gewoon binnen op een ochtend. Ze krijgen koffie. We zijn vriendelijk. Ze krijgen nieuwe veiligheidsschoenen. We geven ze een versbedrukt t-shirt om een vuil hart te verbergen. We lachen zelfs naar hen. Ik heb met Tanguy op die vrijdag eind 2009 speelgoed gesorteerd. We hebben plastieken autootjes gewassen, knikkers per tien in zakjes gestoken, er een prijsetiketje opgeplakt. Hij zuchtte af en toe, schudde zich de schedel als een walrus en op een gegeven moment vroeg hij me of het waar was. Ja, zo antwoordde ik, wij leggen hier elke puzzel die binnenkomt, om te controleren of hij compleet is! En wat mankeert er aan Ú? vroeg mijn stoute mond, waarom bent Ú hier? Om knikkers in zakjes te steken, had hij geantwoord en om kwart voor vijf is Katja gekomen, om hem af te halen, niet met haar Méhari, maar met de Lexus van Tanguy. Dorian - hij moet toen acht geweest zijn - liep in haar zog, hij ging naar de boekenafdeling, begon in de Snoecks van 1981 te bladeren. Katja schudde druppels uit een hoofd met natte haren, zette een zonnebril goed. Het was nochtans een Lexus met een dak, maar het regende als doorzeefde zwembaden. Meneer Dutroux is snel met haar meegegaan, of beter, hij maande haar aan om snel te vertrekken en Dorian kreeg van hem een veeg over het achterhoofd. Veel kwaads staat er nochtans niet in de Snoecks van 1981. Op de cover lijkt een tengere vrouw een gat te willen krabben in een woestijnrots. Ze is naakt. Ze draagt geen zonnebril. Wel een hoed.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
5 1

Pagina Nul

  Ik voel dat het regent. Op pagina nul. Het is gesijpel waarvan ik de zuurtegraad ken. Het zijn eerst druppels die niet laven, daarna vallen scherpe korrels hagel, paragliders met gescheurde moed, een MH17 plus één, de shuttle van verslagenheid. Ze hangen nat en naar beneden. Tibetaanse wimpels die ik vond in koffers van weleer. Vlaggen liggen enkel nog op kisten en de kleur verraadt de toestand van het lijk.  Het zijn de kabouters van de tegenspoed. Ze hebben mijn woordenboek verkloot. De v staat nu vooraan. Valkuil, varken, venijn, vergaan. Ook verdriet hebben ze onderlijnd. Fluogeel. En va bene, vangnet, veerkracht, vreugde, vuur, dat hebben ze doorstreept. Bij verlies is er een doodskopje getekend. Het is in de verte. Een veerman maakt reclame op de radio. Aan de oever van de Waal drinkt Willem van Oranje fanta. Koning Frost zit langs de weg. Hij heeft een platte band. Een wolkbreuk deelt het slijk weer uit aan zware schoenen en de koekoek komt nog zelden uit zijn nest. Vlakbij legt hij eitjes in het mandje van een man met kap en zeis. Witte kousjes droeg de stewardess. Ik krijg de mijne niet meer schoon. Het grijs woont als een kraker gratis in de stof. Graffiti op mijn keukenraam, aangebrande dromen in een pot en op de bodem ligt het ongemakkelijk. Ik wou een kussentje met nieuwe veren, lichter als de wolken, maar de hoogtemeter koos voor ondergang. De regen weigert mijn marcelleke te wassen. Spoel het in een kuip met tranen, is zijn uitleg en de wasdraad wil enkel fungeren als ik zonlicht heb gekocht. Ik kom er niet, ik geraak er niet, in de winkel van het warme daglicht. Alles is bergop, de touwladders zijn rot en alles hangt maar door. Alle kabels worden stroom zo moe. De einder is gebroken. Kerst haal ik niet meer. Slingers groeien niet in wortelloze bomen die vol lichtjes staan te sterven. Met een grapje probeerde ze het nog. Deze ochtend. Prudence. Iets met een beha zonder geduld. Ik bedankte, wou geen koffie, gooide boterhammen, hesp en kaas, alles door het raam. Daar ligt een dooie mus, heb ik gezegd. Het was goed bedoeld van haar. Ze zocht een restje jongensbloed op de bodem van een yoghurtpotje. Ik zei dat Godot blind geworden is, tast en aards gevoel zelfs kwijt is, dat hij op een zwarte ezel zit, die van Buridanus, ergens in een Spaanse steppe waar de wieken roest en wankel zijn en dat die ezel nog niet kiezen kon, tussen de rust van de dood en de leegte van het niets.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
13 2

Piet Hein is een walrus

  Mijn lintzaagje is kapot. Het is een tafelmodel, 400 watt, van Taiwanese makelij. Er zit een slag in het bovenwiel. Het is danig erg dat het motortje het zaagblad niet meer rond krijgt. Het ding moet gevallen zijn. Ik weet wel wie dit op zijn kerfstok heeft. Hij die altijd zaagt of ik zijn krukken niet kan aanpassen. Machines zijn niet voor manke pinguins. Hij moet er met zijn fikken afblijven. Ik krijg hem wel de kreupele of misschien is het Tanguy. Die zieke hond die zonder gêne mensenbrokken freet . Hij die de ganse nacht naar krolse katten blaft. Tanguy smekt als een Vietnamees hangbuikzwijn en ik heb drie dierentuinen aangeschreven. Twee hebben niet geantwoord en de derde liet me weten dat hun koterijen veel te proper zijn voor hem. Dus loopt hij hier nog rond, met zijn walruskop en schril gezang over Piet Hein. Ook die met zijn scheve steunstokken kan maar beter oprotten en soms kan een liedje van The Beatles mij kalmeren. Er zit een ganse playlist in mijn hoofd. Geen noot zit scheef, geen woord ontbreekt. Vandaag echter geen vakantie in Cambodja en Parijs werd niet wakker om vijf uur. Het was veel vroeger. De embryo's van dromen in potjes zijn uitgegroeid tot ware gedrochten, met tentakels schier onmogelijk lang. Het lijkt alsof een viswijf met uitgerokken inktvisdrendels staat te gooien op een ontaarde vrijdagmarkt en ik moet er telkens heen, naar die beroerde foor, altijd eerst door de poort van een walviskerkhof om dan gans aan de ander kant van die viezeluchtbazaar 300 gram garnalen te kopen voor mijn moeder. De grijsroze beestjes zitten altijd in een bruin zakje en Francesco Van Bezien is een notaris uit Blankenberge. Hij heeft Oeigoerse roots. Volgens Prudence, die in Blankenberge een zeilbootje liggen heeft, is hij ooit geadopteerd door uitbaters van een frietkot op de Zeedijk. Mr Van Bezien heeft mij een brief gestuurd. Allicht in verband met de nalatenschap van Katja. Ik durf de envelop niet te openen. Trouwens, ik wil eerst mijn lintzaagje repareren. Ik moet en ga straks een nieuw bovenwiel kopen. Als Prudence het toelaat en gelukkig is er aan De Blauwe Toren een winkeltje van een genie. Hij heeft een hemels arsenaal aan onderdelen, voor de reparatie van eender welke mekaniek. Geheid zou de wereld morgen stilstaan zonder hem, zonder al zijn wisselstukken. En toch had Simbad de Zeeman geen kompas nodig, zemelt de kreupele. Hij is als een deus ex machina verschenen in mijn kamer. Hij vraagt hoe het staat met mijn houten vogel. Ik ging vandaag veren zagen uit berkenbast, zeg ik. Het is Prudence, mummelt de kreupele, ze kan soms ferm door drift gebeten zijn. Ze durft het niet te zeggen, hoe het precies gebeurd is. Iets met een verdwaalde naaktslak, die een walrus bleek te zijn.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
9 1

Viva Leopold II

  Hoe zijn wij in godsnaam in dit land van trammelant beland?  Dit moet een miserabel rijmpje zijn van de kreupele. Hij is in intussen ook opgenomen in de compound. Ja hij, de meestergluurder en gepensioneerd soapregisseur. Zijn ettermuil wordt nu verzorgd door Prudence. Gewoon met azijn. Hij kan zijn mond al iets beter bewegen. Liedjes zingt hij niet meer enkel in zijn hoofd. We moeten allen aanhoren hoe hij denkt Piet Hein te zijn en dat op 21 juli 2017. Vandaag is de grote dag. Prudence wordt na haar proefperiode definitief benoemd tot Hoofdexecuteur der Morele Straffen. Haar stageperiode zit erop. We hebben goedkeurend aanschouwd. Alle opdrachten werden gedwee uitgevoerd. Tanguy werd dagelijks in zijn mortelkuip gezet temidden de rozen en de zon heeft geblaakt als een dolgedraaid brandertje op campinggaz. Hij is echter niet verder dan de tweede graad verbrand geraakt. Zijn kop is zo rood als een tros zieke aalbessen. Hij wordt deftig aangekleed vandaag, voor die beëdiging van Prudence. In de verkleedkast zitten zijn favorieten. De sinterklaasbaard, het stokpaardje en de kepie van Charles de Gaulle, ooit gerat in Parijs. Daarmee heeft Tanguy alles voor zijn Leopold II-persiflage en het was in een museumwinkel, niet ver van het Louvre. Prudence had een paar knoopjes van haar bovenstukje opengezet en naast het Boheemse kruis aan dat frêle kettinkje dacht de verkoper nog meer te kunnen ontdekken. Hij was afgeleid als een Zweedse kok door twee tepeltomaatjes en toen hebben we onze slag geslaan. Sindsdien kunnen we in onze compound elke Franse revue naspelen en Prudence kent er ook wat van. Geen paal te recht, geen bil te wild. Zolang we haar maar niet aanraken. De straffen daarop zijn niet mild. Het is tijd voor de pillen. Anders scheren de straaljagers van Koning Flip weer veel te laag over het dak en gisteren stond hij te schieten. De kreupele met mijn loodsgeweer. Naar twee paragliders. Moet er soms gras gemaaid worden op de wolken? Om diezelfde reden doe ik alles met de hand. Meidoorn snoeien, knotwilgen kortwieken en ook braamslierten trek ik zonder handschoenen uit de taxushaag. Vandaag is de tuin voorbeeldig schoon en de drie klapstoeltjes voor het podium zijn al ingenomen. Tanguy zit links. Voor de zekerheid is zijn torso vastgebonden aan de leuning van zijn stoel. Zoniet, dondert hij eraf. Rechts zit Piet Hein alias de kreupele en ik weet niet hoe hij hier is binnengeraakt, maar in het midden zit mijn vader. Mijn vader kent Tanguy nog van de boogschuttersgilde, dat edele mannenclubje in de Carmersstraat. Sint Sebastiaan zwaait er de scepter. Het is van het gluiperigste tuig dat daar komt en zowel Tanguy als mijn vader zijn driftig fan van Leopold II. Zij dromen ervan om via tunnels van het ene kutje naar het andere te kunnen sluipen. Onderweg boren ze nog een mol in de aars en een regenworm leeft om in tweeën gehakt te worden. Door zo'n benul zijn ze bedorven. Weet je. Voor mij hoeft het niet meer, die inauguratie van Prudence, zeker niet nu mijn vader daar zit. Ik heb mijn hand al opgestoken toen ze voorbijkwam. Ze duwde weer dat inox karretje vol met spuiten, melk, medicamenten en de embryo's van oerdromen zitten in zwarte potjes. Ze had geglimlacht en ik sprak dat het goed was, dat ik blij was, nu beslist was dat ze zou blijven. Iemand moet de boel hier rechthouden en Leopold II kan men niet vertrouwen. Evenmin zijn handlangers ginds op die stoeltjes. Het drietal wacht op het défilé. Tanguy kan fluiten zonder vingers en het applaus van die andere twee zal voor Prudence zijn, voor haar borsten, voor haar kruis en billen, want zo zijn ze. Het zijn smeerlappen en ik moet hier weg. Liefst meteen. Mijn Katja wacht. Achter de Ezelpoort. Aan de verkeerde kant.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
7 1

In het bos van Oeterwaele

    Koning Frost is een hufter en hij weet het. Het is nog rustig in het bos van Oeterwaele. Het geurt naar den, naar prikkelende moed. Katja heeft enkel sandalen voor het zachtste strand. Over vele naalden, in wit ondergoed loopt ze naar de beek. De fakir zit in het brandpunt van de ochtendzon. Hij speelt er met het vuur waarmee Tanguy de onschuld straks in vlammen zet. Tanguy moet ver weg blijven. Uit onze gedachten. Katja's ogen zijn al minder blauw en als ze terugkomt van de Oeterwaelse Kreek, sijpelen kwieke druppels van haar kin. Alles is om op te vangen. Vallende nachtvlinders, zonnestralen die zich door de kruinen wagen en Katja wil weldra in mijn armen liggen. Ik hoop het en zo mag het worden. Zo mag het elke dag zijn. En toch. Voor je het weet, slaapt er een grauwe hemel aan je voeten, staat de lochting weer eens vol met zurkel. Ook klauwtjesmos groeit rapper dan je denkt. Het vult zo vlug als hazensnot je ganse kop en lijf. Je bent al snel gestikt. Op een lichtgroen bedje kom je dan te liggen, dood en uitgeleefd, tenzij je azijn bent blijven drinken. Met regelmaat, af en toe een slok en hey! Ik ben niet meer bang, juicht het eekhoorntje. Het staat op zijn achterpootjes, lust de brokken brood. Katja wil dat ik morgen bakker word. Voor de beestjes in dit woud, voor de honger van haar tederheid, de kriebels in haar buik. Of om harde korsten naar de kop van Koning Frost te gooien, zeg ik. Staat er hier een ijscoventer achter elke stam? Katja haalt de schouders op en ze hoeft het niet te weten, dat ik hem meermaals uitschold aan de telefoon, dat ik naar die Roi Gelé gejouwd heb dat ik geen diepvriezer heb, dat hij aan het Zuidervaartje moet zijn, bij Tanguy. Die heeft een ijskast voor wel zeven lijken. Katja lacht altijd, als ik vertel over de Koningen van het Leefbeterland. Die met hun winkeltjes, met hun camionetten vol sausijzen, bitterballen, ham en burgers voor alle bewoners van de Kwik-en-Flupkestraat. Het vlees zit vast, verkleumd in zakjes, erwten, spruiten heel dicht bij elkaar. Likkedingen zijn er voor het kind en ik doe een ijskardeuntje na. Noëlla aan de tennisclub. Eén hoorntje, drie bollen en ze plakt er aan de zijkant nog een joekel van een hostie tegenaan. Tegen het vallen, tegen het wegglijden. Het is glad op de stam van de omgevallen beuk. Ik houd Katja vast, steun haar billen, geef een hand. Hier smelt de tijd bijna. Toch woont er in dit bos geen Salvador Dali. De dieren leven anders, maar gewoon. De langpootmuggen blijven ongeschilderd en er rijdt geen onraad op de rug van onze pony. Sjamajee en Sarie Marais. Ek weet niet hoekom daar 'n lied uit Suid-Afrika in my ore lui, en so hard verdomp! Stilte. Het is aan de bevers, die hier allen een ukulele hebben en dit moet wel een sprookje zijn, want al het blauw is uit het gezicht van Katja verdwenen, alle vorst in mijn hart is gedooid. Ik denk dat ik nu echt alles gevonden heb, het bos van Oeterwaele, weerklank van een eeuwigfrisse dauw en die berusting, Katja is voorgoed van mij en ik voel het. Ik ben. Dat zerp verleden kwijt.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
9 1

Méhari

    Méhari zou een Armeens geitenras kunnen zijn, maar dat is het bij lange niet. Het autootje van Katja staat gereed. Het is een geinig karretje en ik weet dat het veert als een dronken waterbed. Vertrekken zullen we. Zonneogen durven immers aan de noordkant bloeien, zelfs in de schaduw van gisteren en Tanguy is weg. Hij is op zakenreis, de levereter, hij wil aan zijdeboeren reut, azijn en glinstering verkopen, ginds ver weg, in dorpen waar de muren mat zijn en het fruit te zoet. Daar in kelders vol konfijt en zuiverheid worden meisjes opgesloten, maar Tanguy, het is een leperik. Hij zal ze uit hun hol lokken. Met geuren van kaneelroos en de zwoele meug. Hij moet, hij zal ze naaien, slagen, één voor één. Het is een zwijn dat truffels ruikt in onderbroeken van de groene jeugd. Katja ademt weer, schudt zich de polsen los. Ze start, ze stuurt haar Méhari de fraaie wereld in. Geluk nog dat haar krullen alle bochten kennen en de bergpas zal ons straks vertellen hoeveel ijle lucht van diepzeeduiken houdt. Zo rekken de uren. De gesprekken die we voeren, zijn zo vol van zachte onzin en ik voel het zinderen wanneer ze proeft. Mijn merg is het, dat ze raken kan met het puntje van haar tong, terwijl we daar staan, ergens op een parking en je kan er tanken. Super, diesel, antigel en tijdverlies. Shell is niet altijd een schelp. Maar zonder twijfel, Katja blijft een parel. Haast onvindbaar, bijster schaars zijn zielen van die aard en als je naar de glans van liefde zoekt, word je verzengd door zon, ellendig ver. Zo is het. We kunnen een lang broodje kopen. Met twee uiteindes. Morgen, vroeg en elders, als de zon weer honger krijgt. We zijn het eens en wachten kan. Ik streel haar toch. Niemand weet waar en Katja fluistert dat, als ik ooit een wortel weggeef aan een link konijn, ik ijlings blind word van verlangen. We zijn nog lang niet in het bos van Oeterwale. Ik wil rusten in haar lies. De einder bloedt reeds als een ondergang en we willen het echt. Straks. Als twee domme herdertjes, samen sterren tellen en intussen maar beweren dat we nog het meest van beukennootjes houden. Soms zijn ze leeg en het is de Méhari. Het ding stopt. Om zich de banden schoon te likken. Nacht wil het worden. Ik wrijf over wangen die inslapen, pluk een wimper. Ik berg ze op, in het handschoenkastje, een schaduw die geen zwarte bodem vond, twee doofstomme echo's en geitjes, alsjeblieft, wees stil! Mijn Katja slaapt. Ik ben te moe. Om volle dagen leeg te melken.     uit de reeks 'Residu'  

Bernd Vanderbilt
6 1

Doe-het-zelf Noël De Beule

    Alle bomen langs de wegen zijn verminkt. De onderste en zelfs de hogere zijtakken, alles afgezaagd, tot op een metertje of vier. Voor de kamions. Meest nog lijden beuken. Ze zijn hun rokken kwijt. De schors barst in de zon. Langs de Gulden Vlieslaan zijn ze allemaal gerooid. Nonkel Noël heeft daar zijn doe-het-zelfzaak en het asfalt wordt vernieuwd. De rainuren zijn te diep geworden. Alles smelt in juli en Tanguy heb ik uit zijn villa gesleept. Plakband rond zijn enkels, rond zijn polsen. Zijn muil is dichtgeplakt, zijn kop slaagt rood. Touw heb ik gebruikt. Een meter of vijf aan zijn polsen, evenveel aan zijn voeten en hij staat er, de pletwals. De sleutel steekt altijd onder de motorkap. Dat weet je. De koorden zijn lang genoeg om gans de baan te overspannen. Hij ligt daar, opgespannen tussen twee lantaarnpalen, Tanguy, directeur van een azijnfabriek. Enkel nog de schemer twijfelt, tussen grijs en zwart. Ik niet meer. Ik start. Ik rijd. Ik hoor de keien kraken, voel de walsen rollen in de richting van zijn lijf. Het wordt de oude kerselaar die straks een donkerpaarse vlek onder zijn kruin moet dulden. Waarom? Omdat het moet en ik doe het in twee keer. Zijn kop, zijn romp, die zal ik sparen. Ik rijd hem eerst de armen af en dan zijn benen plat. Ik fluister daarna zachtjes in zijn oor. Tanguy, mijn vriend, kijk goed. Zie je handen rusten, hoe ze onbewogen aan het asfalt kleven. Weet waarom de eksters komen. Gauw loeien sirenes. Voor een koppel platgereden egels en ze komt een kijkje nemen, Katja? Neen. Helaas nooit meer. Toch zie ik haar blik. Een schijnsel op het water. Schat, waar is het zakje brood? Ze willen zelfs de droge kortsen van de dood. Hoor hoe koleriek ze kwetteren die zwanen en ik stap, voorbij nonkel Noël, allangs zijn doe-het-zelf. Morgen is hij open. Extra lang. Voor aceton, een fles wc-azijn, twee bijltjes of een zak cement.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
14 1
Tip

Sanguisorba

    Ik zou U meerdere misdaden kunnen bekennen. Echte. Voor de geloofwaardigheid van het verhaal. Mijn jeugd was medeplichtig. Aan de beuldaden van mijn vader. Ik was er meestal bij. Ook bij de slachting van Loulou. Onze pony. Ik werd geroepen maar hanteerde niet de varkenshamer. Omduwen! Helpen! Niet bij het in stukken snijden. Ik liep weg, ook van vriendschappen. Ik sloeg scheef. Meestal in donkere winkels. Nooit grote kapitalen en ik heb geschoten. Met een loodjesgeweer op het plastiek van caravans, op het portret van mijn vader die ik heb doodgewaand. Nooit met volledig succes. Met de jaren wordt het minder erg, zo dacht ik en ik ging voor de kleinigheden. Vergetelheid marchanderen in de ziekste centra. Zaden, aardbeienplanten, stekjes sanguisorba ging ik stelen in de tuinen van fatsoen en welvaart. Of ik ging er kotsen. Ik doolde rond, op percelen bouwgrond, onverkocht omdat er veel, te lang, lijken hadden gelegen. Vraag me niet hoe ik dat weet. Veel wordt evident, eenmaal daarin verzeild geraakt en de oplossing is snel een wandaad, baldadigheid of wrede afrekening.  Net zo in juli van het jaar 2016. Katja was een jaar daarvoor gestorven naast een diepvriezer en als je aan het kruispunt bij de Bloedput komt uit de richting van het Waggelwater, dan kan je rechtdoor naar de tunnel onder Het Zand. Je kan er ook linksaf, richting Ezelpoort en het is daar, waar de straat een zachte bocht maakt, dat het gebeurde.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
92 4

De ter dood veroordeelde

Ik ben waanzinnig geworden. Voor ik een dodelijke injectie krijg, beschrijf ik de laatste dagen van mijn miserabel maar fantastisch leven.  De slapeloze tijd maakt me gek. Ik heb binnen deze vier muren gehuild als een zieke hond, geroepen en getierd. Mijn stem is weg en dat beangstigt me. Ik wil een vrolijk liedje kunnen zingen zoals je dat zou doen in een nachtelijke café, maar dat lukt me niet. Mijn mond produceert veel te veel zoet speeksel. Ik spuw het regelmatig uit op deze vieze vloer, maar het blijft komen. Op mijn stinkende matras liggen lukt niet. Stilzitten lukt niet. Nadenken lukt niet. Hoe ga ik van dit levend leven naar mijn dood? Ben ik angstig? Eerder waanzinnig.  Mijn bestaan is door de bliksem getroffen. Ik zou willen kunnen nadenken. Helaas ben ik er doodgewoon niet meer toe instaat. Soms probeer ik mijn ogen te sluiten, want zelfs in deze donkere, kleine cel is het licht te fel. Is het dag of nacht? Ik verlang naar rust, maar die is er niet. De cipier is een invalide.  cipier: ‘Goed geslapen?’ t.d.v.: ‘Uitstekend!’ cipier: ‘Het is een zonnige dag vandaag. Morgen gaat het regenen.’ t.d.v.: ‘Uitstekend!’ Helder denken is erg lang geleden. Ik heb getracht Spinoza te lezen. Alle ideeën van ruimte en rede zijn weg. Ik moet weer spugen. Heb ik spijt? Geen idee.  Waarom hangt er geen spiegel tegen deze grijze muur? Dan kan ik een poging doen mezelf en dit leven te bekijken. Misschien wordt alles dan weer overzichtelijk. Of zou ik de nutteloosheid van mijn leed waarnemen? Mijn zwakke ogen tranen. Ik zou steeds in die spiegel blijven kijken. Oefenen. De cel en de dood zie ik in die spiegel niet. Ik zie de waanzin. t.d.v.: ‘Ik moet oefenen.’ spiegelbeeld: ‘Wat moet je oefenen?’ t.d.v.: ‘Doodgaan.’ spiegelbeeld: ‘Sterven kan je niet oefenen.’ t.d.v.: ‘Jawel. Zeker.’ spiegelbeeld: ‘Misschien.’ t.d.v.: ‘Zeker.’ Ik probeer regelmatig te ademen, maar dat is moeilijk. Het piepende lawaai van mijn dwaze ademhaling klinkt als een versleten, slecht geoliede machine. Ik wil muziek; een pianoconcerto in C van Mozart. Ik ben gek. Het is intens. Gaan mijn schedel en borstkas nog barsten? Ik ben niet moe. Ik kan er niet meer tegen. Ik ben het isolement en de vensterloosheid van mijn bestaan beu. Morgen ben ik dood. Er zullen geen geliefden achterblijven.

Hubert Grimmelt
27 0

Op afstand

"Je weet achteraf nooit hoe je droom begon", hoorde ik een personage in een film zeggen. Het klopt. Je herinnert je alleen een gedeelte bij het wakker worden. Vervolgens zeg je tegen de persoon die naast je ligt, of tegen jezelf: "Wat een rare droom." Zo droomde ik onlangs dat Frank Deboosere naast ons bed stond. Al kon het geen droom zijn, want ik lag amper in bed en was klaarwakker. Toch dacht ik: "Ik droom." "Hoor jij dat ook?", zei ik tegen mijn vrouw. "Frank Deboosere is hier." Ik dacht dat ze ging zeggen: "Vraag eens wat voor weer het morgen wordt, dan weet ik wat aandoen", maar ze sliep rustig verder. Ik wist snel wat er scheelde. De tv was aangesprongen. We hebben een nieuwe Digibox, met natuurlijk een aparte afstandsbediening. Als ik de tv uitzet, en niet de Digibox, springt de tv soms terug aan. Ik kan het niet verklaren, maar het gebeurt. Het is me wat met die afstandsbedieningen. Onze buurvrouw Lisette kan erover meespreken. Naast het kastje van de tv, de Digibox, de tuner, de radio en de thermostaat lag een nieuwe afstandsbediening, maar dat had ze niet gezien. Het lag op de plaats waar normaal dat van de tv lag. Ze drukte blindelings op de aan/uit knop, maar er gebeurde niets. Al meende ze een gezoem te horen. Ze drukte nog een paar keer, maar niets. Plots ging de bel. Het was overbuurman Jos. "Lisette, ik denk dat je een kortsluiting hebt", zei hij. "Inderdaad, de tv doet het niet", antwoordde ze. "En jullie garagepoort blijft maar open en dicht gaan”, zei Jos. "Oei, daar moet ik Frank naar laten kijken. Merci Jos". En ze duwde de deur dicht. "Frank, nondedju”, vloekte ze. “Gij met uw automatische garagepoort. Al die stomme kastjes ook.”  

Rudi Lavreysen
22 0