Zoeken

Dure Fiets

De haat-liefde verhouding tussen Nederlanders en Vlamingen is van alle tijden.  Naast het échte bier en de bourgondische levensstijl benijden de Noorderlingen ons vooral het feit dat wij zogenaamd tweetalig zijn.  Zij gaan er van uit dat elke Vlaming een aardig potje Frans kent Niettegenstaande haar onbetwiste onkunde op taalgebied, werd een van mijn vele nichtjes reeds op vroege leeftijd verliefd op een Franstalige knapperd. Er volgde een huwelijk en er kwam een zoontje ter wereld.  Ze verhuisden naar een bekende Waalse stad. Mijn nichtje werd alsmaar beter tweetalig,  zelfs zodanig dat ze in de lokale supermarkt geregeld omroepen deed via de luidsprekers.  Lag het aan de Walen die niet al te kieskeurig waren of had ze zich via de liefde de taal van Molière eigen gemaakt? Dat gold ook voor haar zoontje.  Zij, en ‘langs haar kant’ de Bomma, Bompa en de vele tantes, nonkels, nichtjes en neefjes spraken met hem Nederlands.  Met  papa en ‘de son côté’ al evenveel familieleden en ook op school  werd Frans gesproken. Het mannetje was al vijf toen wij er eindelijk in slaagden met zijn ouders af te spreken voor een bezoek  aan hun recent gekochte woonst  net buiten de Waalse stad. Bij aankomst stond zoonlief ons ongeduldig op te wachten.  Meteen zei hij:  “Ah, ja, in het Nederlands!”.  Toen hij merkte hoezeer ik op zijn grootvader leek voegde hij er aan toe: “Ah, non, tu n’ es pas Bompa. Gij zijt zijn frère.” Dan palmde hij mijn echtgenote in aan wie hij vertelde dat hij voor zijn verjaardag een nieuwe 'vélo' had gekregen.  Hij troonde haar mee naar de plaats waar de fiets stond.  “Wat een mooie fiets”, zei ze.  Het jongetje glunderde,  sloeg met zijn hand op het zadel en zei:  “Het is duur, hoor!” Mijn echtgenote beaamde dat je wel kon zien dat het een dure fiets was.   Dan  twijfelde hij  en zei : “Neen, neen, dit is duur”, en opnieuw sloeg hij nog harder op het zadel. Gelukkig was ook zijn groottante sinds mensenheugenis tweetalig en begreep ze snel dat hij bedoelde dat het zadel van zijn nieuwe koersfiets fameus hard was. Gedurende het verder verloop van een fantastische dag samen hoorde wij de jongen om de haverklap oefenen: “Hard en Flamand, dur in het Frans, hard en Flamand, dur in het Frans,…….”

Vic de Bourg
9 0

Berichten uit het roddelstraatje

Het is geen herenhuis maar heeft wel iets statigs. Van de vroegere bewoners blijft enkel nog de bejaarde moeder over. Soms komen kinderen en kleinkinderen op bezoek. Sommigen komen niet meer, een oude familievete. Rosalia is al geruime tijd weduwe. Ze houdt zich kranig.  Met haar ranke verschijning en net iets te grote neus doet zij aan tante Sidonia denken.  Ze komt geregeld grappig uit de hoek. Voor een alleenstaande oude dame is zij opmerkelijk bij de pinken.  Zij heeft een uitgebreide garderobe met niet alledaagse jurken, ensembles en bijpassende accessoires. Haar taal is verzorgd maar doorspekt van de grappigste dialectwoorden.  Ze is van de streek, dochter van de witloofboer van de grote hoeve in een naburig dorp. Haar man zaliger was directeur op de regionale zetel van een Bank met sterke Vlaamse verankering.  Daarom wappert  op 11 juli nog lang na zijn dood steevast de Vlaamse Leeuwenvlag aan de gevel van het huis. Dit is een doorn in het oog van de schuins overbuur, een Franstalige Gentenaar die tien dagen later de Belgische driekleur uit het raam hangt. Wij zijn haar nieuwe overburen en schoorvoetend groeit het contact met de streng ogende maar bij nadere kennismaking lieftallige dame. Om het ijs te breken hebben wij het over haar verzorgd voorkomen. “Waar ik die mooie kleren vandaan heb?”, vraagt ze: “mijn man reisde veel voor zijn werk en kwam ook regelmatig in de chique Avenue Louise in Brussel.  Hij kende precies mijn maten en bracht dan de laatste modespullen voor mij mee.  Zelf heb ik bijna nooit kledij moeten kopen en al wat hij meebracht paste als gegoten.” Ze kent hier veel bewoners maar houdt de meeste op afstand. “Het is hier een roddelstraatje”,  weet ze te vertellen: “dat zullen jullie snel merken.  Let maar op.” Op een dag wordt eindelijk de verloederde straat vernieuwd.  De werken duren zes maand langer dan oorspronkelijk voorzien.  De zoon van Rosalia werkt op de gemeente.  Zo weet  ze aan wie de opdracht voor de werken werd toevertrouwd.  “Dat is geen aannemer”, lacht ze smalend: “dat is een pattattenboer.”  Later gaat de voormalige aardappelkweker failliet en moet een andere aannemer zijn knoeiwerk voltooien . Meestal steken wij de straat over als wij met haar een praatje slaan.  Wij dringen aan om naar de druivelaar in onze achtertuin te komen kijken en eindelijk stemt ze toe.  Op een lokaal marktje hebben wij op een standje met streekproducten voor het eerst witloofjenever gevonden.  “Rosalia, mag ik je een borreltje aanbieden van iets dat je nog nooit hebt gedronken?” vraag ik .  “Ik mag geen alcohol drinken”, antwoordt ze maar neemt toch gretig het glaasje aan.  “En, ken je dit”, vraag ik.  “Maar, manneke, dat is lofjenever, dat ken ik al van mijn jeugd”, lacht ze: “en dat is lang geleden, er is geen varken dat zo oud wordt als ik.” Na het derde neutje loodsen wij haar huiswaarts.  Daar toont ze foto’s van vroeger.  Ze is nog steeds eigenares van een chaletje in de Ardennen dat op de beelden te zien is.  Er loopt ook een hondje rond op het terrein.  “Onze Jacky”, zegt ze meewarig: “die is al lang geleden gestorven.” Ze vertelt dat het chalet in de Ardennen te koop staat.  Ik vraag het adres en ga er met een vriend een bezoekje brengen.  Het staat midden op een totaal verwilderd terrein.  Zodra wij uit de wagen stappen valt ons op hoe rustig het er is.  Wij worden haast ongemakkelijk van de stilte.  Het gebouwtje is niets meer dan een uit de kluiten gewassen tuinhuisje.  De ramen zijn stuk en er ligt vuilnis van vermoedelijke krakers.  Ik trek een deur open en schrik me rot.  Het is het toilet en vanop de pot kijkt mij een dier strak in de ogen.  Ik denk eerst dat het een vos is die mij elk moment gaat bespringen maar merk dan dat het opgezet is.  Ik herken Jacky van op de foto.  Als ik later het verhaal aan Rosalia vertel komt ze niet meer bij van het lachen.  “Onze Jacky, ja, die zagen wij zo graag dat wij hem hebben laten opzetten.  Dus die waakt daar nog steeds?” Donderdag is marktdag in het dorp.  Ze zegt dat ze er al lang niet meer geweest is en vraagt mijn echtgenote haar te vergezellen.  Ze nemen de bus, het is amper twee haltes verder.  Mijn echtgenote heeft een busabonnement maar Rosalia staat erop alles te betalen,  ook het bus ticket. Na een kwartiertje heeft ze er al genoeg van en nodigt mijn echtgenote uit in het dorpscafé. Ze wordt er hartelijk begroet door de waard, een oude kennis.  Het is amper elf uur maar Rosalia bestelt reeds twee rode porto’s. Een uur en drie porto’s later nemen beide vrouwen vrolijk de bus terug naar huis.  Als ze later gezwind door het roddelstraatje naar huis stappen snijdt Rosalia een heikel onderwerp aan.  Ze zegt dat ze breeddenkend is en tegen niemand iets heeft.   Zoals ze daar arm in arm lopen moet ze denken aan de problemen van de holebies.  “Ge weet toch hoe ze twee vrouwen die samen zijn noemen?”, vraagt ze: “dat zijn lesbieken" , knikt ze heel wijs. Het enige restaurant op loopafstand is een  chinees eethuis waar Rosalia regelmatig uit eten gaat. Ze  nodigt ons uit om er samen naar toe te trekken.  Als de bestelling is opgenomen vraagt de ober wat er gedronken wordt.  “Doe maar dat rond fleske, ge weet wel”, zegt Rosalia.  De ober komt terug met het alombekende  Portugese Mateus rosé tafelwijntje. “Dat drink ik hier graag”, knikt ze: “past perfect bij hun eten.” Rosalia neemt ons in vertrouwen. Ze heeft in haar geboortedorp  een nog te bouwen serviceflat gekocht. Haar huis wordt te groot om te onderhouden.  Zes maanden later zegt ze enigszins bedrukt dat het project met de seniorenflats niet doorgaat:  alweer een politieke kwestie, zeurt ze.   Dan blijft ze maar in haar huis wonen want naar dat oudewijventehuis in het andere dorp wil ze niet. Met haar gezondheid gaat het langzaam achteruit. Na een aantal keren dat ze onwel werd vraagt de dokter haar een verklikker te dragen waarmee ze de hulpdiensten kan verwittigen als haar iets overkomt. Wanneer de rolluiken een ganse dag omlaag blijven verwittigen wij de zoon. Rosalia is gevallen en heeft de ganse nacht op de vloer gelegen. Haar verklikker ligt op de keukentafel. De kinderen besluiten dat ze niet meer alleen mag blijven en brengen haar onder in het gehate rusthuis. Wij bezoeken haar af en toe.  Ze deelt haar kamer met een andere dame. De dementerende kamergenote lacht ons kinderlijk toe maar Rosalia zegt resoluut: “Ge moet daar niet tegen klappen. Dat menske is compleet tureluut.”  Toch geeft ze het menske een stuk van de taart die wij voor haar hebben meegebracht.  “Ne mens moet toch een beetje compassie hebben, nietwaar?” Geruime tijd na haar begrafenis wordt de voormalige woonst van Rosalia verkocht aan hoogst onsympathieke huizenopkopers uit de buurt. Ze verhuren het huis. De eerste huurders zijn een buitenlands lesbisch koppel. Wij denken meteen terug aan de ‘lesbieken’ van Rosalia. P.S. : Alle gelijkenissen met bestaande personen berusten op puur toeval

Vic de Bourg
73 3

De flikken

De flikken Voor de politiehervormingen toen zat de politieambtenaar tussen hamer en aanbeeld, tussen de veranderende samenleving en een overheid in hun Torens.Toen reageerden ze zo,de jaren 80tigDie keer op de Rozenveldplaats.Midden de nacht strompelde ik van het Astrid plein gekomen richting grote markt.Een laag bij de grondse auto reed langzaam naast mij.Uit het omlaagdraaide venster KlonkPASKE !!!Heel duidelijk wat voor iedere Belg betekende stil blijven staan paske afgeven en wachten tot de heren ambtenaren het raampje terug opendraaiden en dat in alle weersomstandigheden.Lang moest ik niet wachten.Een paar meter verder werd ik weer gesommeerd mijn paske te tonen.Na het vijfde spelletje gaf ik mijn paske af met de woorden"hou het ik kom het morgen wel halen".Ogenblikkelijk stormden te twee flikken het autootje uit en bevalen me mee te komen iets wat ik spijtig genoeg niet kon weigeren.In hun burootje moest ik me naakt uitkleden en moest ik wat van hun zever aanhoren.En toen mocht ik naar huis.Naar mijn bedstede.In Borgerhout.Ik kwam van de dageraadplaats richting Plantinlei ik was in een toen nogal modische broek gekleed gekleurd met dikke strepen.Een pyjamabroek.Zeiden mijn vrienden.Toen werd ik aangehouden twee straalbezopen flikken strompelden uit hun combi.Ze wilden mijn paske controleren.En ze vonden iets.Op hun computer stond aanhouden.K'moest mee.K'had mijn kijk en luistergeld niet betaald.K'mocht direct gaan.   foto gallery verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
18 0

R van Roulette

(uit “verhalen van A tot Z”) The winner takes it all   Ergens in de jaren zeventig is Frankrijk gastland voor de jaarlijkse internationale conferentie voor reisagenten en tour operators. Deze bijeenkomsten worden  in een bekende badplaats in het laag seizoen georganiseerd.  In feite is het een aantal dagen verwennerij van al wie betrokken is bij de organisatie van vakanties : van vliegtuigmaatschappijen tot hoteluitbaters, van reisagenten tot busexploitanten, kortom al degenen die het toerisme promoten. ’s Morgens wordt er vergaderd over uiteenlopende thema’s , ’s namiddags struinen de deelnemers allerhande attracties af en ’s avonds en tot diep in de nacht is er tijd voor recepties met veel bubbels,  dinerparty’s en reuze barbecues. De Fransen zijn dat jaar aan bod en hebben hun kroonjuweel Monte Carlo als “venue” gekozen. Onze ploeg die een internationale hotelketen vertegenwoordigt  logeert in een pas geopend hotel van een bevriende Amerikaanse hotelgroep. Mijn charmante Franse collega zegt dat ook zijn moeder in Monaco aanwezig is als chef van een bekend reisbureau  in Parijs.  Zij logeert in het mondaine Hôtel de Paris. Tijdens een van de vele recepties ontmoet ik de uiterst elegante Parisienne slash moeder slash reisagente.  Ze klaagt over haar hotelkamer.  Het is heel warm voor de tijd van het jaar en  het Hôtel de Paris mag dan wel “chique” zijn, er is geen airconditioning op haar kamer.  “Vous en avez de la chance dans votre boîte Americaine frigorifiée”  schertst zij.   De Monegasken hebben iets origineels bedacht om ons te verwennen.  Nu ja, origineel ? Alle congresdeelnemers worden gratis in de grote speelzaal van het Casino toegelaten , waar het minimum speelbedrag  voor de duur van het Congres, uitzonderlijk verlaagd wordt tot vijf Franse Franken, destijds het equivalent van 30 Belgische Franken, momenteel een luttele 75 eurocent. Wij hebben ons, zoals in de films, mooi uitgedost en lopen benieuwd tussen de speeltafels.  Door de zware overgordijnen en het dikke rode voltapijt is het er stil als in een tempel.  Het is dan ook een goktempel.  Naast het geluid is ook het  licht gedempt .  Enkel de typiische groene luchters werpen lichtbundels op de speeltafels.  Mijn Franse collega houdt het al snel voor bekeken.  Hij vindt het hele gedoe wansmakelijk.  Aan de tafel waar wij halt houden  wordt inderdaad met één haal van de croupier een veelvoud van zijn maandsalaris verspeeld. Met mijn vrouwelijke collega uit Duitsland heb ik besloten dat een terrasje of een nachtje uit in een of andere Club in Monaco al snel wat bankbiljetten kost. Wij besluiten te blijven en voor het equivalent bedrag  ons te amuseren en onze kansen te wagen in dit gokparadijs.  Wij vermaken ons niet zozeer met het spel dan wel met het ons voordoen als rijkeluiskinderen die het fortuin van Papa gaan verbrassen.  Vooral het mensjeskijkend gedeelte is daarbij uiterst boeiend. Rond de tafel ziet men lui van allerlei pluimage rondlopen of aanzitten.  Een man in onberispelijk maatpak loopt van de ene tafel naar de andere  en geeft telkens instructies aan een “handlanger” .  Deze man of vrouw respecteert nauwgezet de som en het nummer of de combinatie waarop moet  worden ingezet. Schril contrast met een andere tafel waar een knappe dertiger samen met een vriend nogal luidruchtig aan het spelen is.  Beiden zijn in hippiestijl gekleed in gerafelde jeans en (dure) jekkers over een t-shirt .  Als de fooien vet genoeg zijn knijpt het personeel voor haar vaste cliënteel graag een oogje dicht en in de zaal waartoe wij toegang hebben is geen strikte dresscode vereist. Plots is er rumoer aan een van de tafels.  Er zit een stokoude man.  Voor hem staan enkele torentjes van opeengestapelde speelfiches.  Onze 5 FF-fiches zijn mosterdgeel en rond.  De zijne hebben allerhande kleuren en de meeste zijn rechthoekig wat betekent dat hun stukwaarde  al snel in de duizenden FF loopt. Sommige stamgasten, vooral deze die in het geld zwemmen, hoeven niet steeds naar de kassa om hun geld in fiches te ruilen.  Zeer uitzonderlijk (en nogmaals  “moyennant un gros pourboire”) aanvaardt de croupier van een vaste klant dat er cash geld op de speeltafel wordt gelegd, uiteraard enkel briefjes, geen munten.  Aan de tafel van de oude gokker stijgt de spanning.  Hij wint het ene spel na het andere.  Zijn  stapels speelfiches beginnen te  lijken op de skyline van New York in miniatuur. Dan gebeurt iets merkwaardigs.  Met beide handen schuift de man heel zijn New Yorkse miniskyline naar voren.  Hij zet alles in op het rode nummer 7.  De fiches kunnen amper op het ene nummer staan maar met een oogwenk heeft de croupier begrepen wat de man wil en helpt hem met het opeenstapelen.  Geen andere speler waagt het op  hetzelfde nummer in te zetten. Na het “faites vos jeux “ en “rien ne va plus” gaat de roulette draaien.  Het witte balletje tolt rond en valt op het zwarte nummer 29, het nummer nààst de rode 7.  De man is alles kwijt maar blijft totaal onbewogen bij het gebeuren.  Een jonge dame wuift heftig met haar waaier, haar vriendin wankelt weg van de speeltafel naar de bar waar ze waarschijnlijk iets “sterks” bestelt om te bekomen. De man blijft zitten en stopt langzaam de linkerhand in zijn rechter binnenzak.   Hij haalt een bundel bankbiljetten boven.  Er zit nog een bandje om de spiksplinter-nieuwe flappen.  Zelf heb ik deze kleur van bankbriefjes nog nooit gezien. Het zijn biljetten van 500 Franse Frank.  Die hadden destijds een tegenwaarde van 3.000 Bef en zouden tegenwoordig  75 euro waard zijn.   Terwijl hij een tiental biljetten uit het bundeltje neemt fluistert iemand naast mij : “Il a la tremblote”.  De man bibbert inderdaad als hij de biljetten telt.  Niet omdat hij twijfelt maar van de ouderdom.  Hij zet het hele bundeltje geld opnieuw  in op één enkel getal.  Ooit werd  berekend dat er 2,7 kansen op 100 bestaan dat iemand wint met een “plein” (inzet op één getal).  Die dag zijn wij getuige van het feit dat het kan.  Het witte balletje komt terecht op het ene nummer waarop het geldbundeltje ligt.  De gokker wint 35 maal zijn inzet.  Een snelle rekensom leert ons dat hij op slag een slordige 175.000 FF of 1.050.000 BEF of 26.000 Euro gewonnen heeft. Morgen zal ik mijn Franse collega kunnen vertellen dat geen maandlonen  maar ettelijke jaarwedden verspeeld werden.  Ik krijg plots genoeg van dit decadente schouwspel  en  realiseer mij dat ik in mijn enthousiasme toch een duizendtal oude Belgische frankjes heb verspeeld.  Het is geweten : de Bank, en in dit geval , het Casino, wint altijd. Morgen keren wij terug huiswaarts en in het verlaten van de speelzaal zie ik een gang vol met de beruchte eenarmige bandieten . Ik wil weerwraak nemen op de uitbaters van deze goktent. Tot mijn grote verbazing  haal ik tot tweemaal toe Jackpot op verschillende gokautomaten.  In een mum van tijd (Toon Hermans zaliger zei vroeger dat hij er soms twee mummen voor nodig had)  win ik meer dan 700 BEF terug van mijn oorspronkelijke inleg. Voordat de verslaving toeslaat en ik mijn centen weer kwijt ben stop ik het spel.  Ik troost mij met de gedachte dat ik mij thuis in mijn eigen stamcafé nooit voor 300 BEF op één avond zo kostelijk zou geamuseerd hebben. Bij het verlaten van het Casino zie ik de twee vrolijke fils-à-papa hippies wegscheuren in een peperdure Porsche.    De volgende morgen heb ik nog tijd om enkele aankopen te doen.  Ik maak mezelf wijs dat ik de avond tevoren 700 BEF gewonnen heb en koop voor de helft van het bedrag in een kinderboetiek een snoezig bolerootje met blauwe bontkraag en fonkelende kleurenpailletten .  Dat is een cadeautje voor mijn anderhalf jarig dochterje.  Op haar Porsche gaat ze nog enkele jaartjes moeten wachten.  Papa moet daarvoor nog wat oefenen maar vreest dat het bij een Dinky Toy zal blijven.

Vic de Bourg
0 0

W van (lustige) Weduwe

(uit “verhalen van A tot Z”) “Dag menneke, de tuiltjes staan klaar” Onze grootouders noemden wij Bomma en Bompa. Bompa was te vroeg weduwnaar geworden.  Zo vroeg,  dat ik mijn Bomma nooit gekend heb, ik was amper twee. Maar zij had een zus, die op haar beurt vroeg weduwe was geworden. Mijn Bomma kende ik dus alleen van horen zeggen.  Ze moet een schat geweest zijn als ik de familiefoto’s zie of de verhalen hoor die over haar de ronde doen. Haar zus had veel kleinkinderen die hun grootmoeder Moeke noemde, maar wij noemden haar Peet.  Dat kwam omdat ze de meter was van mijn vader. Waar het woord Peet vandaan komt kan worden opgezocht maar laten wij het hier bij Peettante houden. Vermits ik mijn Bomma nooit gekend had werd ik des te meer aangetrokken door haar zus.  Mijn aller vroegste herinnering aan haar gaat terug naar mijn vijfde levensjaar. Mijn oudste broer, die al op zijn zeventiende naar het leger trok en weinig thuis was, nam mij op een zonnige namiddag mee op de fiets. Wat een feest! Het was een herenfiets met een kinderzadeltje op  de horizontale stang van de fiets.  Ik zat dus vooraan en genoot van het zomerbriesje in mijn haren en van elk grassprietje,  bloempje of boom langs de weg.  Voor mij duurde het een  gelukzalige eeuwigheid, maar amper twee dorpen verder kwamen wij bij onze bestemming. Aan de rand van het dorp lag een hoevetje waarvan een deel bestond uit een snoepwinkeltje dat uitgebaat werd door niemand minder dan Peet.  Haar huisje deed mij denken aan het peperkoekenhuisje uit het sprookje, maar Peet was voorwaar niet de heks.  Aan alles voelde men haar peperkoekenhart.  Ze was in de wolken met ons bezoek en straalde als ze ons iets te drinken kon aanbieden.  Ik mocht ook zo maar een zakje met snoepjes vullen en moest er vooral ook voor mijn zusjes en broertjes meenemen. Meer dan zestig jaar nadien vraag ik mij af of ik ooit nog iemand heb ontmoet met een zachtere en lievere oogopslag dan de hare. Een tiental jaren later kwam Peet in ons dorp wonen.  Dan leerde ik een ander facet van haar kennen. Ze bezat namelijk een grote collectie  chique jurken uit haar jeugdjaren en ontwierp nog zelf grote hoeden met pluimen. Ieder jaar maakte ze grote sier, wanneer ze,  fantastisch uitgedost, als lustige weduwe  samen met een vriendin opstapte in de plaatselijke carnavalstoet. Als puber ontmoette ik haar sporadisch op straat of in de winkel bij mijn Bompa, haar schoonbroer. Telkens weer, viel mij de zo spontane hartelijkheid op waarmee ze mij begroette.  Op mijn achttiende ontmoette ik haar voor het laatst.  Ter gelegenheid van een familiegebeurtenis werd een podiumvoorstelling georganiseerd in het dorp.  Met een groep meisjes en jongens hadden wij op het laatste nippertje besloten een stukje op te voeren als verrasing.  Het zou een korte choreografie worden, gebaseerd op  muziek van de negende symfonie van Beethoven.  Dit naar analogie met  Maurice Béjart, die toen met zijn ballet van de XXe eeuw  furore maakte in Brussel.  Voor de slotscène zochten wij tien kleurrijke bloementuilen die in het publiek zouden gegooid worden.  Maar wij zaten in geldnood en vooral in tijdnood.  Toen dacht ik aan haar.  Ik spong op de fiets en na de warme verwelkoming, het heerlijke kopje koffie met het nog heerlijker koekje, deed ik mijn uitleg.  Natuurlijk was ze bereid mij te helpen en neen, dat moest niets kosten, ik moest haar alleen het crêpepapier bezorgen  waarvan ze de tuilen zou maken. De rest had ze in huis. “Dag menneke, de tuiltjes staan klaar”.  Twee dagen later haalde ik de doos met de kunstwerkjes af, omhelsde haar innig en verdronk voor de laatste keer in de liefste ogen van de wereld.  Dag Peet, dag schat.  

Vic de Bourg
12 1

P van Puntzak

(uit “ verhalen van A tot Z”) De frieten aan de statie “Een dagboek moet je bijhouden” had hun leraar Nederlands hen destijds op het hart gedrukt.  Met zijn amper  17 lentes  was er nog een zee van tijd geweest,  ook al voelde het toen  reeds aan dat hij  veel  vergeten was. Eénenvijftig jaar en vele seizoenen later spijt het hem nog steeds dat hij destijds niet de daad bij het woord had gevoegd.  Wel had hij zo af en toe een woordje of zinnetje genoteerd dat hij jaren nadien  terug vond.  Dan moest hij op de harde schijf onder zijn hersenpan op zoek naar de overeenkomstige herinnering of wat er van overbleef. Volgens de encyclopedie is het geheugen het vermogen van een mens of dier om informatie te onthouden. Het omvat drie aspecten : de opslag, het vasthouden en het terugzoeken van vroegere belevenissen of indrukken. Leren is het proces waardoor nieuwe kennis en vaardigheden in de hersenen wordt opgeslagen. Vergeten is het proces waardoor informatie in het geheugen afbrokkelt of verloren gaat. Zo vond hij onlangs een minuscuul ringmapje terug met allerlei aantekeningen. Onder “contacten”  vond hij namen zoals “Jefke :  leraar 6e moderne” . Dan zag hij de man voor zich en kwam plots een vloedgolf van informatie aangespoeld.  Hoe deze leraar soms door de klas raasde en naar een onoplettende leerling  stoof.  De leerling sloeg dan beide armen om zijn hoofd omdat Jefke erom berucht stond dat hij graag klappen uitdeelde.  Jefke bleef dan muisstil naast zijn prooi staan tot deze voorzichtig een arm wegnam, waarna  de vlakke hand van de beul op een wang terecht kwam.  Na zo ’n voorval glunderde Jefke voor de resterende lestijd en keek af en toe triomfantelijk  naar de roodgloeiende wang. Verder in het mapje vond hij een eigenhandig getekende tabel (Microsoft Excel was nog ver weg)  en een opsomming van allerlei goederen : brood, bijval, huur, pintje, middagmaal, cursusgeld, cinema, enz…  Telkens werd er een prijs bij vermeld.  De lijst  liep over een periode van een aantal maanden maar stopte bruusk. Het was warempel zijn studentenbudget.  Kwam hij na verloop van tijd  tot het besef dat er met of zonder budget geen boterham méér gegeten of geen pintje minder gedronken werd ?  Als tijdsdocument  toch interessant om te merken dat in de late jaren zestig een pintje in de studentenclub 7 BEF, een klein broodje  6 BEF ( 16 eurocent) of een volledig middagmaal , inclusief drank, in het studentenrestaurant 26 BF (65 eurocent) hadden gekost. Steeds volgens het lijstje kostte een zak friet  met mayonaise 10 BEF en dan viel hem plots te binnen dat op een tijdspanne van een tiental jaar die prijs verviervoudigd was.  In zijn geheugen stond immers het moment gegrift dat hij met zijn vader en een van zijn zussen terugkwam van een uitstapje naar de dierentuin in Antwerpen. Pas vele jaren later , toen hij voor een Amerikaans bedrijf werkte, leerde hij de term “fringe benefits” kennen, voordelen die  bovenop het salaris worden toegekend. In dat verre verleden kreeg zijn vader reeds  een soortgelijke bonus onder vorm van drie treincoupons voor een bestemming heen/terug naar keuze op Belgisch grondgebied. Met zijn kroostrijk gezin had pa dus bedacht dat hij elk jaar met telkens twee van de kinderen  een reisje ondernam. In zijn geheugen was niets meer terug te vinden van die, zonder twijfel, prachtige uitstap : noch de treinreis, noch het verblijf in de Zoo, noch de terugreis.  Alsof het gisteren had plaats gehad herinnerde hij zich des te meer het buitenstappen van het station en de grote puntzak frieten met mayonaise die werd aangekocht bij een van de drie frituren die zich aan “de statie” bevonden. Vaders’  arm zwierde tijdens het huiswaarts stappen heen en weer tot zijn zus van links en hij van rechts de puntzak tot op de bodem geledigd hadden.  Hij wist nog precies wat de frieten gekost hadden want hij had zelf voorgesteld om met  zijn eigen zakgeld te “trakteren” : 3 BEF had hij uit zijn portemonneetje opgevist en zijn pa had hem een halve frank teruggegeven.   Grenzeloos genot en een levenslang souvenir voor de prijs van een zestal luttele eurocentjes. Toen was geluk héél gewoon.                       

Vic de Bourg
0 0

S van SPEL

(uit “verhalen van A tot Z”) Kinderspelen uit vroegere tijden  Heimwee doet ons hart verlangen, naar de heimat onzer jeugd.Antoinette qui a la balle. Wie kent nog dit balspel ? Een kind had de bal en gooide hem over de rug naar achter waar een van de andere kinderen hem opving en achter de rug verborg.  Alle kinderen vormden een rij en hielden de handen op de rug.  Ook het kind met de bal achter de rug stond in de rij en zong  samen met de anderen : “Antoinette qui a la balleDraait u om dan weet ge ’t al “ De ballengooier mocht zich dan omkeren en raden wie de bal had opgevangen. De naam Antoinette verwees mogelijk naar Maria Antonia Josepha Johanna, beter bekend als Marie Antoinette. Zij was de echtgenote van koning Lodewijk XVI van Frankrijk, en dus koningin van Frankrijk. Wij hadden in onze familie ook een tante Antoinette (in de volksmond Tante Nènè genoemd , niet vanwege haar rijkelijke boezem – elle en avait des balles - maar omdat haar eerstgeboren neefje of nichtje haar naam nog niet kon uitspreken) Knikkeren  In het zwartgrijze zand van de straat werd de “pot” getekend,  een ellipsvorm met een lijn erin.  Op de lijn moest elke speler een aantal knikkers leggen.  Hoe meer spelers er waren, hoe groter de pot was. Dan werd op enkel meters van de pot een rechte lijn getrokken in het zand.  Van achter die lijn mocht men om beurten een knikker in de richting van de pot schieten.  Daarbij rustte de knikker op de gekromde wijsvinger en diende de duim als lanceerhamer.  De knikkers die men uit de pot kon schieten werden jouw eigendom. De mooiste knikkers werden soms geruild voor meerdere minder mooie exemplaren. Het spel werd danig verstoord toen in de vijftiger jaren de eerste auto’s opdaagden in de straat en de “potten” telkens opnieuw moesten getekend worden.  De eerste auto in onze straat was een Citroën van een nonkel, die handelsreiziger was in sigaren. Witte zwanen  De spelende kinderen vormden een lange rijTwee kinderen staken de armen in de lucht en hieldenElkaar vast met de handen waardoor zij een poortje vormdenIedereen zong : Witte zwanen, zwarte zwanen,Wie wilt er mee naar Engeland varenEngeland is geslotenDe sleutel is gebrokenIs er dan geen smid in ’t landDie onze sleutel maken kan ?Laat door, laat door, Wie achter is moet voor  Als het liedje stopte werd het poortje gesloten en was wie er onder stond gevangen. Dan moest het gevangen kind kiezen tussen bijvoorbeeld  appel of peer en opzij gaan staan.  Zo ging het spel door tot er een groep appels en een groep peren gevormd was.   Daarna konden deze willekeurige groepen tegen elkaar een ander spel spelen. Waarom perse Engeland gesloten was heeft waarschijnlijk iets met de situatie te maken van de tijd waarin het liedje tot stand kwam.  De oorsprong blijkt Duits te zijn en in de verschillende versies van het lied komen ook Oostenrijk en Hongarije voor als “gesloten” landen. Potteke stamp  Wie “eraan” was (zoeker) mocht niet kijken en moest tot 50 tellen.  De anderen stampten een potteke (leeg blik) weg en gingen zich verstoppen.  Na de vijftig riep de zoeker “Al wie niet weg is, is gezien”.  Van zodra de zoeker iemand zag riep hij diens naam en liep tot aan het potteke om hem af te tikken.  De andere verstopten konden uit hun schuilplaats komen en trachten de gevondene te redden door het potteke opnieuw weg te stampen alvorens de zoeker het had bereikt. Als het potteke opnieuw was weggeschopt moest iedereen van plaats veranderen en werd er opnieuw afgeteld. Als niemand het potteke kon wegschoppen en iedereen was gezien dan werden de rollen gewisseld tussen de zoeker en de eerst geziene. Als de zoeker tot driemaal toe was moeten herbeginnen werd gepot om een nieuwe zoeker aan te duiden. Of dit spel ook in Amerika gespeeld werd is niet geweten.  Nochtans beweren boze tongen dat Andy Warhol als kind het spel steeds verloor en daardoor later uit pure frustratie zijn wereldberoemde Campell’s soep schilderij(en) maakte.  Een ervan werd in 2006 verkocht voor net geen 12 miljoen Amerikaanse dollars.  Men zou van minder gefrustreerd raken. Schipper mag ik overvaren Er werden twee strepen getrokken op de straat op een afstand van een twintigtal meter.  Dan werd er  “gepot”  om de schipper aan te duiden die in het midden van de straat stond.  Iedereen moest aan één kant van het terrein gaan staan. Dan werd er gezongen “Schipper mag ik overvaren, ja of neen?  Moet ik dan een cent betalen?  Ja of Neen.  Wat moet ik doen ?” De schipper gaf vervolgens de voorwaarde om over te mogen en dus van de ene kant van het afgebakende terrein naar de andere te geraken. Opdrachten waren bijvoorbeeld :  “hinkelend op één been”  - “koprollend”.  De schipper kon ook een kleur kiezen die dan niet in je kleding of je haar mocht voorkomen.  Was dat wel het geval moest je rennen. Al wie niet aan de voorwaarde voldeed kon bij het overlopen door de schipper worden aangetikt.  Wie aangetikt was moest de schipper helpen bij zijn taak.  Winnaar van het spel was degene die zo lang mogelijk over en weer kon “varen”.

Vic de Bourg
239 1

F van FABRIEK

(uit “verhalen van A tot Z”) De Koekjesfabriek Op zoek naar een nieuwe uitdaging vond ik een job bij een Duits bedrijf dat in België verkoopsautomaten verkocht, plaatste en onderhield. Gezien het  NV-statuut van de Belgische vestiging  werd ik meteen Directeur Generaal gebombardeerd.  Maar gezien er drie van de destijds zeven verplichte vennoten de zaak verlaten hadden,  moest ik eerst op zoek naar twee vervangers om te kunnen benoemd worden.  Alvorens ik aan de slag kon moest ik dus twee extra bestuurders vinden opdat de Algemene Vergadering mij als Directeur Generaal kon aanstellen.  Lijden voor men gaat leiden heette dat, of was het omgekeerd? Van de eerste nieuwe vennoot herinner ik mij nog enkel dat het een crème van een gezellige kerel was die voor een kleine reisvergoeding en een jaarlijks diner in een goed restaurant bereid was de klus te klaren. De tweede persoon vond ik toevallig omdat hij lokalen verhuurde die voor het bedrijf interessant konden zijn.  Hij was een aannemer die net op rust was gegaan en zijn personeel als allerlaatste taak had opgedragen  met de resterende materialen een villa op te trekken. Het moet een draak van een gebouw geweest zijn in een opeenstapeling van alle mogelijke bouwstijlen. Echter, deze man was tevens rechter bij de plaatselijke Rechtbank van Koophandel.  Wie kon zich een beter bestuurder voorstellen !  Hij was akkoord en bood ook meteen de diensten van zijn echtgenote aan als derde bestuurslid onder voorwaarde dat beiden op papier onbezoldigd waren maar bij elke vergadering  “onder de tafel” (hij was tenslotte een eerbaar rechter, nietwaar ?) twee maal een som in harde Duitse Marken cash uitbetaald kregen .  De vennootschap deed daarbij volgens hem nog een zaak, want op het bovengenoemd diner zou alleen hij aanwezig zijn.  Zijn dame heb ik trouwens enkel via haar handtekening gekend.  Ik heb  haar nooit ontmoet. Zodra aan deze “wettige”  formaliteiten voldaan was, kon ik “avant-la-lettre” als CEO benoemd worden van een bedrijf dat welgeteld één secretaresse en twee arbeiders telde.  Noodgedwongen moest ik in mijn nieuwe functie al snel verschillende petten dragen. Bij ziekte of verlof van een arbeider droeg ik de pet van onderhoudsman, die bij de nonnetjes de automaat ging herstellen nadat een vermaledijd persoon er het mechanisme met een vreemd voorwerp geblokkeerd had. Deze pettenhistorie had zo zijn voordelen.  Als een klant over de man met de pet die hem bezocht had niet tevreden was gaf  de secretaresse de baas door.  Geen mens dat door had dat het om één en dezelfde persoon ging. Een andere pet was die van verkoper.  Zo moest ik op een dag naar een van de bekendste koekjesfabrieken van het land. Na het aanmelden aan de receptie werd mij een stel  lage zetels toegewezen.  Dat deze in feite té laag waren kwam tot uiting toen ik mij terug recht stelde.  Op een of andere manier scheurde mijn broek van net onder mijn broeksriem achteraan tot aan de gulp vooraan.  Gelukkig droeg ik een vest dat net lang genoeg was om de achterkant  te bedekken en had ik een lange regenjas die ik op mijn arm droeg om de voorkant te verdoezelen. Toen ik op de eerste verdieping in het kantoor van de directeur binnen trad was ik zo beduusd dat ik mij snel neerzette op de stoel voor zijn bureau.  Gelukkig was de zaak snel beklonken en kon ik mijn regenjas angstvallig op mijn schoot houden zonder dat de directeur enige argwaan koesterde. Bij het afscheid nemen en het rechtstaan van mijn stoel besefte ik plots dat de volledige wand achter mij van glas was,  waarlangs de directeur overzicht had op het atelier op het gelijkvloers.  Daar stonden aan de lopende band  tientallen lieftallige dames met plastieken kapjes op het hoofd wafeltjes, speculaas en ander lekkers in dozen te verpakken.   Enkele dames keken op en glimlachten me toe.  Hadden zij iets gemerkt ?  Daar onderaan hadden zij in mijn ogen alleszins een strategische inkijk ! Van de directeur was ik nagenoeg zeker dat hij niets had gemerkt maar wat er na mijn haastig vertrek op de werkvloer werd rondverteld, daar had ik het raden naar.

Vic de Bourg
10 1

C van Colette

Uit “verhalen van A tot Z”) Colette en Côte de Bourg - wat hebben zij gemeen ? De opdringerige voetbalgekte, die mij verder  geen bal interesseert , doet mij niettemin terugdenken aan hem. Zijn les stond  in de hogeschool op maandagmorgen geprogrammeerd.  ‘s Zondags versloeg hij op de radio voetbalmatchen.  Na de verslaggeving , vierde hij in menig voetbalkantine de zege  of verdronk hij het verdriet van de overwonnen ploeg. ’s Maandags zette hij zich met zijn houten kop achteraan in het leslokaal en gaf te kennen dat  “voor deze keer” de Nederlandse les  uit improvisatieoefeningen zou bestaan.  Hij duidde dan willekeurig iemand aan die een onderwerp naar keuze moest aan de man /vrouw brengen. Die dag was het mijn beurt en ik herinnerde mij nog levendig  een laatstejaars werk over de bewogen geschiedenis van mijn geboortedorp. Leopold I, eerste koning der Belgen stichtte destijds een legerkamp in het vredige Limburg. “Le Camp de Beverloo” bestond reeds (de Belgische legertop was ééntalig francofoon). De burcht – “le Bourg“– die de koning  er liet bouwen werd omgedoopt in Bourg-Léopold. Pour les Flamands : Leopoldsburg.  Jaren later zou het gemeentebestuur nog veel geld moeten ophoesten om de extra “s” te laten vervaardigen op het monument op het gemeenteplein toen de Franse eindelijk door de Nederlandse benaming werd vervangen.  Er werd een heus kanaal gegraven voor de aanvoer van legermateriaal maar heel snel volgden ook de tjoektjoeks die tapijten en andere spullen kwamen slijten aan de soldaten en hun oversten, zo ook de marketensters die, een beetje als Sint Bernardshonden, op het militaire oefenveld rondtrokken met kleine vaatjes jenever.  Geleidelijk kreeg ik de volle aandacht van mijn medestudenten.  Naast deze rondtrekkende verkoopslui die in strooien hutjes verbleven even buiten het dorpscentrum - tot op heden bestaat er de wijk “Strooiendorp”  - ontwikkelde het centrum zelf zich tot één grote uitgaansbuurt met heuse bars met authentieke saloon-klapdeurtjes , dancings, cafés, frituren en zelfs meerdere bioscoopzalen.  Ik voelde aan mijn publiek dat ik een versnelling hoger mocht schakelen…… Het dorp werd een magneet voor maffiose uitbaters van allerhande drankgelegenheden .  Uit de Belgische grootsteden Antwerpen, Luik en Brussel maar ook uit het buitenland kwamen dames met of zonder standing, gevallen engelen of simpele meisjes van plezier de dorpskern bevolken. Al naargelang hun status  werden ze “serveuses” of “entraîneuses” genoemd.  Dit  tot groot vermaak van de piotten met of zonder graad maar mét geld.  De meeste aandacht kregen ze van de vele “rappelees”, de reservemanschappen die  na hun dienstplicht oproepbaar bleven, inmiddels brave huisvaders waren geworden  maar  tijdens hun “rappel” nog eens lekker de beest kwamen uithangen.    Er kwamen alsmaar meer “koffiehuizen” (café is toch koffie in het Nederlands en dit was tenslotte een improvisatieoefening in de Nederlandse taal) en menig officier of soldaat kwam er langs om er een koffietje te drinken.  Soms was de koffie héét, soms wat lauwer, soms met melk, soms met room, soms te zoet, maar altijd lekker ! Bij het horen van “koffie” steeg achteraan in het leslokaal  een goedkeurend gegrom op….. Buiten het centrum werden twee prachtige parken aangelegd waar de militairen met hun nieuwste veroveringen grote sier maakten.  Op een magnifieke muziekkiosk speelden de dorpsfanfares of de muziekkapel van het leger.  In menig restaurant werd een  flesje Côte de Bourg gekraakt ( wijn uit de Franse wijnstreek  Bourg-sur-Gironde)  – de naamsverwarring met Bourg-Léopold  was grappig. De zondagse namiddaguitstap bij uitstek was echter héél speciaal.  Voor wie er een stevig voettochtje voor over had of met koets en paard trok men iets verder de bossen in om op de rand van de militaire oefenterreinen een verborgen geheim te ontsluieren.  Zij die het kenden kwamen er regelmatig terug van zodra zij vrij waren. Na het panorama van hoge boomkruinen en glooiende vlaktes,  waar menig soldaat in het zand beet, stond de afspanning “Chez Colette”.  Hier was niet alleen de koffie overheerlijk maar er werd zowel binnen als buiten op het erf de lekkerste rijstpap geserveerd met echte “cassonade” , de bruine suiker die ook tot op heden enkel in België wereldberoemd is.  Het etablissement werd dan ook snel tot “Coletteke Rijstpap”  omgedoopt. Het gegrom op de achterbank werd een hilarische lachbui en er werd geroepen dat het volstond, dat de improvisatie geslaagd was maar dat ik nu in dubbelzinnigheden begon te overdrijven. Einde oefening. De  medestudenten hebben nooit de verdere ware geschiedenis van ‘t  Kamp (roepnaam van Leopoldsburg) vernomen en de leraar in kwestie heeft nooit beseft dat er aan die rijstpap niets dubbelzinnigs was.  De koffie daarentegen ! Het jaar nadien werd hij om onbekende redenen als taaldocent vervangen door wijlen de broer van niemand minder dan de gevierde Vlaamse acteur Jo de Meyere.  Ons Nederlands werd een stuk keuriger.     En, oh ja, zou  er een verband bestaan tussen de vermaarde Franse schrijfster Sidonie-Gabrielle Colette  (zie foto) en de befaamde bordeauxwijn ?  Dat wordt een improvisatieoefening voor de Franse les.

Vic de Bourg
161 1

B van Betty

(uit “verhalen van A tot Z”)   Een bloedhete zomer in het Limburgse Eigenbilzen.  Wij trokken over Vlaamse wegen Rob, Ludo, Romain en ikzelf. De vier Lau’s of Arabia, stervend van de dorst. Voor deze trektocht waren de instructies van de leiding duidelijk geweest : nérgens binnengaan! Wie kon ons echter zien in dit godvergeten landschap met in de verte een als een oase opduikend dorpscafeetje? Sterven of drinken ? Drinken dus. Het op dit zwoele middaguur lege dranklokaal had de typische geverniste hoge toog waarachter na ons binnentreden de waardin opdook, het blonde haar hoog opgestoken als een korenschoof op de zinderende velden. Vier limonadeflesjes waren er niet meer, wel nog grote flessen, niet gekoeld maar daar kon aan verholpen worden. In de vroege jaren zestig had men namelijk het kunstijs gedemocratiseerd, dat vroeger de ijskelders van de kastelen van de hoge adel koel hield. Voortaan vond men deze magische koelstof ook in zinken koelbakken op Vlaamse kermissen en in de kelders van menig drankgelegenheid. Zo ook in deze oase. Het voorstel om onze dranken te “coolen” werd gretig aanvaard waarna de waardin een luik opende achter de toog en verdween in de kelder met biervaten. Wij hoorden haar hakken in het ijs en even later verscheen zij terug aan de oppervlakte met hamer, bijtel en … vier enorme “ice-cubes”,  die zij fier in onze glazen deponeerde.  “So far, so good” ! Precies één jaar later werden alweer Rob, Ludo, Romain en ikzelf geloot uit een groep van vijftien kerels om samen een trektocht te maken. Wie heeft in Limburg niet de Ponderosa gekend, het etablissement tussen Eksel en Kerkhoven waar er zoals in de beroemde TV-serie Bonanza authentieke houten afrasteringen stonden waaraan men zijn paard kon vastknopen? Menig late cafébezoeker zonder paard heeft er in het donker bij het verlaten van het café zijn onderbuik aan bezeerd. Onze tocht op een alweer snikhete zomerdag leidde voorbij deze drankinstelling en u raadt het: wij kregen dorst. Bier stond (nog) niet op ons verlanglijstje. De uit voorraad zijnde Coca werd willens nillens vervangen door limonade. Maar oh jee, de gezette blonde waardin met opgestoken haren achter de geverniste toog had enkel grote ongekoelde flessen … of wij er een ijsblokje in wilden, hamer en bijtel, luik open, hakken van ijs....... Dit was onze eerste déja-vu lang vooraleer wij het woord leerden kennen.  Wij keken elkaar aan en proestten het uit van het lachen: dezelfde hitte, dezelfde brede dame, het blonde opgestoken haar, de toog, het luik, de drank, de kelder, het ijs en…….onze eeuwige vriendschap. Later vernamen wij dat dit soort ijs nooit ofte nimmer mocht geconsumeerd worden. De maagpijn is al lang vergeten maar wat blijft zijn de zoete herinneringen aan deze goede oude tijd. “So what” ? Voor het dagelijkse Radio 1 middagprogramma “het Vermoeden” dat Betty Mellaerts bijna tien jaar lang presenteerde was er een rubriek die het “toevalsverhaal” werd genoemd. Ik stuurde dit verhaaltje in en kreeg respons.  Een heuse reporter kwam mij interviewen.  De opname zou nooit worden uitgezonden omdat de hoofdredacteur later besloot dat de toevalsfactor niet voldoende sterk was. En wat als de beide waardinnen nu eens Betty hadden geheten ?  

Vic de Bourg
0 1

APFELSTRÜDEL EN EASTER MEMORY

Tijdens het paasverlof logeerden de kleinkinderen bij oma en opa. “En wat heb jullie gisteren gegeten?” vroeg papa – hij wist hoe overheerlijk  zijn schoonmama kon koken. Euh…, Eerst was er een fris witloofslaatje met stukjes appel en yoghurtmayonaisesaus.Dan was er hete bliksem met appelmoes.Als dessert volgde oma’s wereldbefaamde Apfelstrüdel, warme appeltaart met vanille-ijs “on top”. Papa durfde niet te vragen of er bij het diner misschien cider werd gedronken en of opa na de koffie nog een Calvadosje had gevraagd? Het deed hem terugdenken aan die keer dat hij met zijn nieuwbakken verloofde op paasdag voor het eerst bij zijn toekomstige schoonouders op het diner werd genodigd, samen met zijn zwager in spé en diens echtgenote, zijn toekomstige schoonzus, dus. Na het obligatoire White Martini on-the-rocks aperitief werd een exquise kippenconsommé opgediend, een authentieke soepkip, langdurig gesudderd in een groente boeket. Het voorgerecht bestond uit een kippenpasteitje, in de volksmond tevens “vol au vent” of “vidééke” genoemd hetzij een kuipje van bladerdeeg gevuld met gehaktballetjes en brokjes van de eerder gesudderde poule in een champignonsausje en een vleugje citroensap. Als hoofdschotel: een verassing!  Schoonmoeders’ eeuwige (dat bleek nadien, dit was pas mijn allereerste galgenmaal) maar niet minder te versmaden gevulde gebraden kip met eigenhandig gerolde aardappelkroketjes en sla met verse mayonaise van het huis. Bij de koffie kwam de kroon op het werk : een donkerbruine gelakte biscuit in de vorm van een……..gebraden kip (biscuit au beurre laqué en forme de poulet). Die kipvorm bij het dessert was er teveel aan. Bij het opdienen konden de jonge tafelgenoten het niet meer houden.  Ze proestten het uit van het lachen. La Mamma cuoca koesterde geen argwaan. Tof toch dat de kinderen zo onder mekaar plezier maakten en genoten van haar kookkunst. Haar gasten bestierven het toen er bij het avondmaal een lichte koude schotel werd opgediend met ham, asperges en…..hard gekookte eitjes !!!!!!! Vrolijk Pasen !  

Vic de Bourg
0 0