Zoeken

onderhuids 4

Ik drink mijn chocomelk terwijl mama met een vriendin praat over een gebeurtenis in haar jeugd. Omdat ik het verhaal al van kop tot staart ken, richten mijn oren zich op de tafel langs ons. Daar verkopen twee mannen elkaar vunzige praat. 'Ik heb eens een hoer geneukt die de prijslijst getatoëerd had op haar rug,' zei de een.'Dat is nog niets, ik heb eens een trio gehad met de zangeressen van..' ging de ander verder.Ik kijk naar buiten en zie een vrouw lopen, ze lijkt verdacht veel op het meisje. Of was het de zon?'Ik moet naar toilet,' zei ik. Mijn moeder knikte zonder haar verhaal te pauzeren.Ik glipte van mijn stoel en manouvreerde me tussen de tafels. Grote mensen hebben de neiging niets op te merken onder de één meter twintig. Er kwam een grote groep oudere dames binnen, de voorste praatte nog tegen de achterste terwijl ze naar een lege tafel marcheerde.Tegen dat de groep binnen was, was het meisje weg.Ik ging terug naar binnen, botste tegen iemand aan. Het was mijn moeder.'Ik denk dat ik iemand zag,' zei ik. We zaten terug aan tafel en ik eigende me een krant toe. De kruiswoordraadsels waren ingevuld, de sudoku maar half. Toen zag ik dat er twee negens in een vak zaten en liet het maar zo.Op een andere pagine stond een review van een boek. Het ging als volgt:Het hoofdpersonage is saai, hij beschouwt van alles, maar doet niets. Hij wil niets, of doet er geen moeite voor, dat maakt het plot zo goed als onbestaand. Dat en de verleden tijd gebruiken doet het boek zo traag aanvoelen dat het huiswerk wordt. Een boek om langs de wc te houden bij darmproblemen. Het kreeg drie sterren van de vijf.Ik voelde mijn hoofd vervagen, alsof ik in een mistbank fietste. En de lamp niet meer verlichte dan de mist voor me. Er stond een gedicht geschreven, in zwarte inkt. Los over een pagina reclame voor een all-in vakantie. Sporen in het korenKoren zingen, opgaande zonDoornen verdwijnenDuizend klingen verschijnenAan de horizon Een koe en haar lammetjeKauwend op het grasNat van dauw, net glinsterend glasEen vogel springt van een takIk wou dat ik het was Ik schreef verder, in blauwe inkt -mijn moeder had altijd wel een pen op zak- een zelfgemaakte rijm. Of ik denk dat ik het schreef, want ik hield de pen vast. Ik ben te kleinAls medicijnMaar helicopter boven jouw pijn Ik luisterde verder naar het verhaal van mijn moeder. Het werd een soort mantra, een verankeringspunt. Alsof heel haar psyche gebaseerd was op dat ene verhaal. Maar waarom vond ik het dan zo onbelangrijk? Welk verhaal zou ik de wereld vertellen? Ik dacht aan de review, aan het eind van het leven. Drie sterren.Mijn wang rustte op de palm van mijn rechter hand. Mijn linkerhand speelde met het rietje van de chocomelk. Drie sterren, vier als ik het meisje vond.

Stelselmatig
0 0
Tip

Kamer met uitzicht

De ryokan-eigenares in Aska laat ons de kamer zien. ‘Keurig,’ zeg ik. De acht tatami mat kamer is klein, maar ziet er netjes uit. De prijs is heel schappelijk. ‘Prima voor een nacht,’ zeg ik. ‘Ik zal zo de bedden voor jullie opmaken,’ zegt de eigenares. ‘De toiletten en het gemeenschappelijk bad zijn aan het einde van de gang. Ik laat het jullie even zien.’ We sloffen achter haar aan. ‘Jullie zijn vast moe van de reis.’ We knikken. ‘Het valt gelukkig mee. We komen niet van ver,’ zegt A. We lopen langs een andere kamer. ‘Als jullie willen, kunnen jullie ook deze kamer nemen.’ De eigenares schuift de deur open. Ze stapt naar binnen. Het is een ruime 12 tatami kamer. Met een alkloof van berkenhout. Aan de muur hangt een roltekening. Bergen in de mist. ‘Deze kamer heeft een mooi uitzicht.’ Als we de andere kant opkijken, slaken we een kreet van bewondering. Door het raam, rolt de natuur zich, in de late namiddag zon, in prachtige pastelkleuren voor ons uit. We zien trapvormige rijstvelden. We zien bergen. Het uitzicht is een plaatje. ‘De kamer kost wel meer,’ zegt de hoteleigenares alsof ze een kunsthandelaar is die een schilderij verkoopt. Ze noemt het dubbele bedrag van de kleine kamer. ‘Maar dan heb je wel een prachtig uitzicht!’ ‘Welke kamer zullen we nemen?’ vraagt A. Meer voor de vorm. Want een blik van mij en hij weet genoeg.  ‘Zullen we deze kamer nemen? Het uitzicht is prachtig.’ ‘Ok. We nemen deze kamer.’ De eigenares knikt tevreden. Als de bedden zijn opgemaakt, trekken we onze yukuta aan en gaan in bad.  Hoe groot is onze teleurstelling als we terugkomen in onze kamer. De dure roltekening is opgerold. De avond is gevallen. Buiten is het pikdonker.        

Margaretha Juta
74 3

Eentje voor de buren

‘Bestemming bereikt!’, schettert de Nederlandse stem van mijn GPS. Ik parkeer mijn wagen naast de drukke provinciebaan. De neonverlichte letters knipperen in het goudgeel: “The Needle Pricker”. Ik bibber. De autoverwarming staat nochtans aan. Ik aarzel en tuur in het rond. Aan de overkant van de baan plakt een groot rood kruis op de dubbele schuifdeur van de hulpdienstenwachtpost. Ik adem stevig in en terug uit, klik mijn gordel los en stap uit. Het kiezelpad kraakt onder mijn schoenen. Volgens de aangetroffen pijl, is de ingang achterom. Plots staart een geschilderd drankenhoofd met wijde glimlach me oog in oog aan. Tussen zijn scherpe hoektanden pronkt “Welkom” in sierlijke letters. Uit zijn neusgaten stuiven grijze rookwolken. Ik duw de deurklink omlaag en wandel binnen in een donkere rechthoekige ruimte, met langs weerskanten lederen zetels en posters aan de muur met voorbeeldtatoeages. Achter de glazen toonbank met kassa erop, staat niemand. De radio speelt een rustgevend popnummer. In de ronde hondenmand ligt een goudkleurige labrador op leeftijd te snurken. Een deurgat met bronzen omlijsting en een deurgordijn van donkerrode fluwelen linten leidt naar een achterkamer waaruit een eentonig nasaal zoemend geluid klinkt. Hier staat de verwarming ook aan. De warmte stijgt instant tot aan mijn wangen. Mijn hart bonst sneller en sneller. Ik doe mijn sjaal los en knoop mijn mantel open. Bij deze beweging, schiet de hond recht uit zijn slaapritueel, wandelt kwispelend tot bij en likt aan de vingers mijn rechterhand. In het deurgat duikt een robuuste man op: ‘Da’s onze Basti. Hij doet geen vlieg kwaad. Allez, Basti! Terug in de mand!’ De schattige bejaarde labrador druipt af en slentert terug naar zijn mand om verder te relaxen. ‘Kom, maar verder… kom binnen. Wees welkom! Ik ben Tygo. Hang je jas maar aan de kapstok!’, gaat hij vriendelijk verder. Hij wandelt op zijn slippers tot achter de toonbank, draagt een bermuda en een wit onderhemd. Zijn benen, armen en handen pronken vol met gekleurde tatoeages. Daarmee is het hier zo warm, denk ik bij mezelf: en het is precies een kenner. Hij haalt lucifers boven en steekt de kaarsen naast de kassa aan. ‘Zo, gezellig! Da’s toch ineens een heel andere sfeer, toch?’ Hij glimlacht zijn tanden bloot. In zijn gebit verschijnt er een gouden tand. Cool! Zou dat pijn doen? Zo’n gouden tand? Focus! Ik kom voor iets anders! ‘Goedemiddag, ik maakte een afspraak voor een tattoo’, antwoord ik schamper en schuifel tot aan de toonbank. ‘Mooie zaak heeft u. Doe u dit al lang?’‘Al 18 jaar… Samen met mijn vrouw, Cornelia. Je zal even moeten wachten. Mijn vrouw is de vorige klant nog aan het bijkleuren. We zullen ondertussen iets kiezen uit de map. Aan wat voor een tattoo had je gedacht?’ Hij slaat een soort van portfolio open met een variëteit aan prenten, figuren, symbolen en foto’s met reeds getatoeëerde ledematen. Hmmm… Zoveel keuze… Ik twijfel en blader verder… Blijft het hier nu  zo warm? Of ligt het aan mij? Tussen de fluwelen linten komt een slanke pittige dame met aangestipte lippen en lang zwart haar in een staart te voorschijn. Ze draagt een strakke legging, witte T-shirt en een luipaardbril. In haar handen draagt ze een tatoeëermachine met gouden handgreep. Haar witte latex  handschoenen zijn bemorst met rode vlekken. ‘Zeg, Tygo , ik zit zonder rode inkt. Hebben we er nog in voorraad voor in mijn tattoo-gun?’ Het attribuut in haar handen produceert het eentonig nasaal gezoem. ‘Ah oei, je bent bezig met een klant! Dat wist ik niet. Sorry voor het storen. Hoi! Ik ben Cornelia. Tot zo dadelijk, hier bij mij, in de tattoo-stoel’ Ze kijkt recht in mijn ogen, lacht hartelijk met het pistool in haar bloedrode handen. Opeens slaat de verwarming aan. Of toch niet? Ik begin te zweten, voel me duizelig en verlies mijn bewustzijn. Met een luide bonk val ik op de zwarte laminaatvloer. Tygo en Cornelia buigen zich over mij. ‘Lap, da’s weer eentje voor de buren van het rode kruis’, zegt Tygo. ‘We zitten weer met een fase 3’, zegt Cornelia: ‘Ik bel de overburen.’  

Evelien Meulders
0 0

Jobstudenten aan de macht

De airconditioning blaast op 12. De muziek dreunt 28. Welkom op Camping Summer Bash Supermarkt! “This ain't nothin' but a summer jam. We're gonna party as much as we can”De overheid kondigde gisterenavond een hitteplan af. Als een brave burger met burgerzin winkel ik in de voormiddag en schuil voor de rest van de dag, thuis met de rolluiken dicht. Eindelijk, ik heb de zelfscankassa bereikt. Ik wil hier weg! Mijn maag krimpt voor de zoveelste keer in elkaar. Waarom staat die airco zo koud? En de muziek zo luid? Ik word oud.Ik scan haastig mijn laatste boodschappen: nog één krop botersla en vier tomaten. ‘Hallo mevrouwtje! Even controle van uw boodschappen!’ , een zestienjarige in een donkerblauw t-shirt met op zijn rug in witte letters “Jobstudent”, spreekt me iets te vlot aan.Ah, zo wordt hier de rangorde bepaald. Ik kijk terug de supermarkt in: vandaag zijn er alleen maar donkerblauwe t-shirten aan het werk. ‘Moet dat echt? Ik heb net alles in mijn rugzak gestoken. Alleen nog deze tomaten…’‘Ja, sorry mevrouwtje, ik doe ook maar mijn werk’, zegt hij met kalme stem en laadt mijn rugzak terug uit. Hmmm… De sfeer tussen ons zakt tot onder het vriespunt. Als hij hier de regels maakt… Wat een sfeerspons! ‘Ben jij dan ook verantwoordelijk voor de airco en de muziek? Moet ik voor mijn bezorgdheden daarover bij jou zijn?’ , antwoord ik bits. Hij reageert extreem ontspannen: ‘Nee mevrouwtje, daarvoor moet je bij Jeffrey zijn. Hij zorgt voor de coole sfeer en de heerlijke beats. Zal ik hem voor u oproepen? Hij is vanachter de camion aan het lossen’ en tikt op zijn zwarte walkie-talkie-headset. Lap! Hier weet ik geen repliek op. Dju! Ik weet niet wat zeggen. Op mijn plaats gezet door een zestienjarige jobstudent. Ik prop verongelijkt mijn boodschappen in mijn rugzak en zwier hem op mijn rug. Ik marcheer met mijn neus in de lucht naar buiten en scoot weg, als een hippe vogel op mijn elektrische step. ‘Zucht! De jeugd… Sinds wanneer hebben die het hier voor het zeggen…’

Evelien Meulders
44 1

Mijn Del

Omdat alle Samsonite koffers op elkaar lijken heb ik een Delsey koffer aangeschaft. Via een vriend, die voor het Franse merk werkt, heb ik hem voor een schappelijk prijsje op de kop kunnen tikken. Hij is lichtblauw en super solide, klein van afmeting, maar net groot genoeg voor de spullen die ik doorgaans nodig heb tijdens mijn businesstrips. Het enige wat ontbreekt, maar hem dan ook weer onderscheidt van andere koffers, zijn wieltjes. Naast het vroegere Tempelhof in Berlijn, Orly in Parijs en Gatwick in London heeft het bagagepersoneel in tientallen luchthavens mijn famous blue suitcase in handen gehad. Blijkbaar dwingt het ding respect af, want na vele reizen is de koffer nog in erg goede staat. Vandaag is het Kloten, ik bedoel, kom ik toe in de luchthaven van Zurich. Zwitsers zijn zoals hun klokken en horloges. Haast alles loopt er op wieltjes, efficiënt en precies. Ik ben nog maar net door de douane en paspoortcontrole of de lopende bagagebanden zetten zich reeds in beweging. Van ver zie ik reeds mijn valiesje, mijn blauwe Del, binnenrollen. Ik rits het van de band en loop snel naar de taxistand.  Mijn taxi zet mij af aan het Kameha Grand Hotel. Ik koos het omwille van hun slogan op internet: ‘Life is grand and so are you’. In de knotsgek ingerichte lobby met drie grote kroonluchters in de vorm van Zwitserse koebellen word ik in een mum van tijd ingecheckt.  In mijn luxueuze kamer lees ik dat er een splinternieuwe Spa is geïnstalleerd in het  hotel. Precies wat ik nu nodig heb: heerlijk relaxen in de sauna en het stoombad. Eerst even mijn koffer leegmaken. Hemeltje, ik schrik me rot. Dit is Del niet. Mijn kreukvrije hemden,  mijn ondergoed, sokken en toiletgerief zijn vervangen door in zwarte plastic verpakte dingen. Daar gaat mijn saunaatje. Ik moet aan de slag om mijn koffer terug te krijgen en om de eigenaar van deze mysterieuze pakjes te vinden.  Voor ik iets kan ondernemen, rinkelt de vaste telefoon in mijn kamer. Het is de receptie met de vraag of ik bezoek verwacht. Ik zeg dat ik hier voor zaken ben en pas morgen een afspraak heb met een klant in het restaurant van het hotel. Op de achtergrond hoor ik een zware schreeuwerige stem : “Welches Zimmer?” De lijn wordt verbroken. Alvorens ik goed besef  wat er aan de hand is, hoor ik gestommel op de gang en wordt er op mijn deur gebonkt.„Mach auf, öffne diese Tür“, schreeuwt de stem, die ik meteen herken van daarnet.   Met helden heb ik mij nooit vereenzelvigd, dus snel ik naar de deur en open ze. Twee kale kleerkasten met fitnessabonnementen en zonnebril stormen binnen. Gelukkig, denk ik dan, merken ze meteen de geopende koffer op het bed. Eén van de heren in Armanipakken toont me een identieke blauwe koffer en vraagt of ik de gozer ben, wiens naam op het adreslabel staat. Ik knik en stamel: “Das ist mein Del, ja, vielleicht verwechselt  auf Kloten.”Bij het woord Kloten beginnen beide ongure  types onbedaarlijk te lachen. Een van hen telt de pakjes in de andere Del, knikt voldaan en scheurt één pakje open. Hij toont mij de inhoud: bankbriefjes in Zwitserse Franken met een waarde die mij even doet duizelen. Hij neemt twee bankbiljetten uit het pakje en deponeert ze op het nachtkastje. “Für dich”, zegt hij met een grijns. Dan verdwijnen de twee zo snel ze gekomen zijn. Niet overtuigd dat het Zwitsers zijn, roep ik hen nog na: “Grüezi mitenand.” Ik heb nog maar net de biljetten van tweehonderd Zwitserse Franken in mijn portefeuille gestopt wanneer er terug op de deur wordt geklopt.Het is de driekoppige security van het hotel die komt kijken of alles in orde is.“Kein Problem”,  zeg ik, “ein kleines Missverständnis, falscher Koffer in Kloten.” Ik wijs naar Del die op het bed ligt. De drie kijken elkaar verdwaasd aan, halen de schouders op en verlaten de kamer.Dan toch nog een saunaatje, juich ik, maar ga eerst na of alles nog in mijn koffer zit.  

Vic de Bourg
15 1

Dirty money

Onze vakantiepot is een restant uit de periode dat onze mannen uitkeken naar het tellen van de 2 eurostukken die we door het jaar samen hadden verzameld, zodat ze leerden om te sparen. U kent ongetwijfeld het principe. Nog steeds verdwijnt er af en toe een stuk van 2 euro in de vakantiepot. Soms lijkt het alsof ze uit mijn portefeuille rechtstreeks hun weg naar de pot vinden. Ook dit jaar gaan de muntstukken uit de vakantiepot mee naar de kust. Na een verkwikkende, doch behoorlijk forse strandwandeling door de felle wind nestelen we ons op een terras. De ober is gelukkig snel bij ons, want de dorst is groot. Zijn Nederlands is nog niet perfect, excuseert hij zich meteen. "Francais? English?", vraag ik. "Nee, ik probeer Nederlands", antwoordt de jongeman. Onze bestelling wordt door hem netjes herhaald, alsof hij in de les Nederlands zit. Ik verduidelijk dat het voor mij drie garnaalkroketten mogen zijn. "Drie? Toe maar", zegt mijn vrouw. "Jawel", zeg ik. "Stel dat ze dit jaar kleiner zijn, dan ben ik zeker." "Met de kaart of cash?", vraagt de jongeman nadat we hebben verzekerd dat het eten voortreffelijk was. "Cash", zeg ik, waarna we een biljet en stapeltje 2 eurostukken op tafel leggen. "Dat is inderdaad cash", lacht hij. Ik meen iets te zeggen over de vakantiepot, maar besluit het niet te doen wegens allemaal te ingewikkeld. Met cash geld betalen wordt langzamerhand een curiosum. De jongeman kijkt ons aan alsof we net een lunapark hebben overvallen. We zien er na de wandeling door de zeebries dan ook behoorlijk verwilderd uit. "It’s dirty money", lach ik, wat de toestand niet meteen verbetert. Ik twijfel of ik de term 'zwart geld' correct heb vertaald (toch wel blijkt later). Het slaat trouwens nergens op en de jongeman moet de 'vuile' muntstukken nog meenemen. Misschien had ik hem toch het verhaal van onze vakantiepot moeten vertellen.

Rudi Lavreysen
15 1

Nietszeggend

Sjors en Femke: dat is het enige dat ik herinner, hun namen. En dat vind ik een hele prestatie van mezelf. Ook al lopen deze nieuwe buren na het voorstellen, op dit moment, ons grindpad af op weg naar de overburen.    Het lijkt mij niet een leuk stel, maar ook geen niet-leuk stel. Een gewoon stel, zou je dan zeggen, maar nee, dat is het ook niet.    Al tijdens het monotoon, nasale praten van Sjors probeerde ik uit te vogelen wat voor types ze waren. Femke keek schuin naar beneden langs mij, alsof in het verlengde van mijn rechterelleboog een stip op de keukendeur was getekend die ze niet uit het oog mocht verliezen. Verlegen mensen kijken ook vaak naar beneden en naast je, maar die gluren héél af en toe naar je kin en als de sfeer goed is, schampt hun blik je neus. Ze keek niet verlegen, je zou kunnen beargumenteren dat ze niet keek, of preciezer geformuleerd: ze keek niet bewust, ze had haar ogen open uit gewoonte, maar zonder verder doel.    Ze waren niet saai, want saai is een kwalificatie van een vervelend alledaags karakter waar je van gaat gapen of waarvan je juist onrustig wordt omdat je zoekt naar een ontsnapping. De term karakter was het probleem, ze toonden noppes-en-nullemans karakter.   Leeg dan? Dat ook niet, mensen die met lege ogen naar je kijken, tonen in die blik en bijbehorende houding vaak de geschiedenis waardoor die leegte is ontstaan. Het leven is hard voor ze geweest, waarbij een verlies van een geliefde of kind of het verraad van de wereld een diepe krater in hun gevoel heeft geslagen. Leegte is zonder twijfel een duidelijke kwalificatie van karakter, je zou kunnen argumenteren dat dit een sterk karakter weergeeft, omdat de schrijnende geschiedenis er doorheen gloeit.    Sjors en Femke waren karakterloos. Waarbij ik aan moet geven dat dit niet bedoeld is als een negatief keurmerk, niet op de manier zoals vaak een gewetenloze crimineel wordt beschreven die ouderen oplicht en voor de rechter zonder berouw grinnikend vertelt over Oma Flus die met aandacht haar spaarvarken voor hem kapot tikte.    Zij waren zonder iets, een lichtgrijze vlek op een lichtgrijze achtergrond. Begrijp mij goed, dat is iets anders dan een zwarte vlek op een zwarte achtergrond of een witte op een witte. Zwart en wit zijn krachtige kleuren, al vindt de purist dat zwart geen kleur is en wit alle kleuren, je weet wat ik bedoel. Zwart en wit spreken met een flink volume in de ruimte, ze hebben het vermogen ruimte in hun bezit te nemen om deze niet meer te afstaan. Zwart en wit zijn in staat een ruimte te definiëren.    Sjors en Femke niet, die namen nauwelijks het drie-bakstenen-diepe richeltje in bezit dat wij ons stoepje noemen. Ze zullen vast een schaduw hebben gehad, maar zelfs die was onzichtbaar.    Nietszeggend, dat is de beste omschrijving die ik kan geven. Het dekt niet de hele lading, want enige lading zit er bij hun niet in, maar dit woord komt goed genoeg in de buurt. Ze waren nietszeggend.   Hun gezichtstrekken vervaagden binnen een seconde nadat ze omdraaiden, ze zijn het grindpad af en ik ben de kleur van hun kleren vergeten. Al hadden ze in hun poedeleniksie voor mij gestaan, ik zou het niet meer weten.   Ik vind het al een hele prestatie dat ik de namen Sjors en Femke heb onthouden.   Sjors en Femke. Om eerlijk te zijn klinken die namen niet eens beroerd. Die kan ik tot morgen onthouden.   'Ze lijken mij wel ok,' zegt Janet en ze sluit de deur, 'maar zeker weten doe ik het niet.' Ze kijkt mij peinzend aan alsof ze heel diep nadenkt en schudt haar hoofd waarbij het lijkt of haar iets ontschoten is en niet meer terug schiet. Ze haalt haar schouders op en vraagt: 'Wat vind jij van Sjoerd en Veerle?'

MCH
22 1

Onweer

Het is een zonnige dag, helderblauwe hemel, geen wolkje aan de lucht. Zittend op het strand, genietend van de zonnestralen op mijn nog bleke huid. De glinstering op het water weerkaatst in mijn zonnebril en veroorzaakt een kleine ophoping van traanvocht in mijn linker ooghoek. De zee roept mijn naam, tijd om de zeilen te heisen en me te laten leiden door de wind. Open zee, het zacht golvende water, ik voel me gelukkig en vrij.Ik proef het zout op mijn lippen, voel de frisse spatjes water op mijn benen en de zilte zeewind die mijn haren streelt. Innerlijke rust, blindelings vertrouwen, verder en dichter naar de horizon. Versmelting van zon en water, wordt het donker. Heldere hemel, met sterren die over me waken val ik in slaap. Een luide knal haalt me uit mijn dromen terug. Woeste zee, razende wind laat mijn schip schommelen in haar razernij. Flitsen lichten de hemel op. In de verte, tussen de regendruppels het wazige licht van twee kleine haventjes.De enige vraag die beantwoord dient te worden, zal de route bepalen. Kies ik voor mijn veilige thuishaven, daar waar me werd geleerd wat liefde is? Of voor het kleine haventje waar ik liefde vond en mijn hart verloor? Dat mooie haventje waar ik ben geworden wie ik ben of het romantische haventje waar ik me thuis voel. De wind raast door, golven slaan over het dek. Twijfelend, dekking zoekend, zet ik koers richting vasteland. De wazige lichten van mijn veilige thuishaven doven en bieden niet langer houvast voor de richting die ik uit moet.  Met een warm, maar triest gevoel vaar ik richting mijn nieuwe thuis. De haven binnenvarend gaat de storm liggen en val ik met een leeg plekje in mijn hart, in de marmen van mijn nieuwe liefde.

JMotje
18 1
Tip

alles, behalve

Ik voel mij onwennig in de kledij die ik gisteren heb gekocht.  Niet omdat ik niets had om aan te doen. Hetgeen ik had, een lang aansluitend zwart kleed met blote schouders, ging me té goed af. Ik had het online gekocht toen ik vijftien was en was te laat om het te retourneren. Vijf jaar later wurmde ik me er met lage verwachtingen opnieuw in en complimenteerde het plots mijn vormen. Ik heb niet veel vormen, dus het was quite the surprise. Hierna keek de spiegel me er ongemakkelijk in en kocht ik iets nieuw.  Ik sta derde in de rij.  De mensen die mij eerst benaderden werden vriendelijk verzocht op hun stappen terug te keren. Ofwel om de goede vrede te bewaren, de traditie in stand te houden of de volgorde in grootte van verdriet te waarborgen – alsof die bestaat. Ik ben erachter gekomen dat ik redelijk wat verborgen familie heb. Ik ben er ook meteen achter gekomen waarom dat best hebben blijft i.p.v. kennen. Iedereen deed alsof ze wisten wat aan te vangen met het voorwerp dat ze in hun handen geduwd kregen. Ze deden duidelijk gewoon hun voorganger na met het kruis dat ze maakten. Het was zodanig lang stil dat ik maar niet gevraagd heb of ze het thuis misschien eerst snel gegoogeld hadden. Aan de handen te zien die ik schudde - bezaaid met bloed-verdunde aders - wist ik het antwoord daarop eigenlijk al.  Ik ben verward.  De zon scheen en ik had het koud. Er liepen overschilderde elektriciteitsdraden langs het kaderment van de gegraveerde eiken deur. Ik vroeg me af waarvoor die dienden. Er waren geen lampen in de kamer. De pastoor zwierde het excentrieke broertje van een doordrenkte wc-borstel uit op de assepot. Het bleek een wijwaterkwast en ongepast om hierbij je lach in te houden. Niet omdat je niet hoort te lachen, maar omdat je niet de intentie hoort te hebben om te lachen. Ik weet dit. Ik weet ook dat je niet hoort bij te houden wie er weent en dat je niet bewust hoeft te zijn van hoe jij daar zelf niet toe behoort.  Ik denk aan alle automobilisten die niet claxonneren.  Naar het kerkhof toe liepen we de straat op, in volle verkeer, achter de lijkwagen. Ik had geen zonnecrème op mijn gezicht gesmeerd. Na drie opeenvolgende dagen was ik mijn nieuwe gewoonte om rimpels tegen te gaan, uitgerekend vandaag, vergeten. Ik liep vooraan, de wagen ging trager dan stapvoets. Ik ergerde mij aan de andere automobilisten. Ik hoorde ze niet claxonneren. Ik hoorde ze zich inhouden. Ik dacht aan wat voor een vreemde ervaring het is om in klaarlichte dag op straat te slenteren. Ik wist niet hoe ver het kerkhof was en hoe lang mijn samengeperste tenen het nog gingen uithouden. Ik dacht aan hoe snel kanker zich zou ontwikkelen na al die uitlaatgassen ingeademd te hebben en aan wat voor een goede chauffeur je niet moet zijn om zo traag te rijden en te stoppen en te rijden en te stoppen en te rijden, zonder stil te vallen. Ik dacht aan de motor in de auto en hoe spijtig het is dat die nooit eens goed kan optrekken. De bloemstukken op het dak van de wagen merkte ik pas op toen ze die eraf haalden om bij de asweide te leggen. Ik dacht aan hoe ik aan alles dacht, behalve. 

Amarant Plas
155 3

De letters in de tunnel bewegen

Shenzhen Thuiskomen, eten en douchen. Dat was mijn routine. Ik had een collega. - Een zwarte donkere dag. ik ben alleen. En op het werk ben ik al helemaal niet graag meer. Ik drink een kop koffie en ik kan weer volledig gaan. ‘Hej Shua. Hoe gaat het?’ ‘Goed, goed. Met jou?’ ‘Ook alles goed en wel.’ Ik wil geen tijd meer verliezen. De honderden microchips worden nu automatisch geconverteerd op een nieuwe chip. Dit was een rekenwerk dat er vooraf aan te pas ging, maar het rekenwerk heeft duidelijk zijn resultaat geleverd. Wanneer ik naar buiten ga, zie ik Shawnin een nieuwe werknemer, voor de intercom weer zitten. De bleke huid en de zware ogen die onder het zwarte haar uitsteken. Ik loop stil langs hem voorbij, voorbij het glazenraam, duidelijk genoeg want hij kan niet om mijn gestalte heen kijken. Zijn onschuldige blik gaat van zijn werkdesk naar boven. Verbaast door mijn mannelijke verschijning, weer zo laat voor de dag. ‘Daag Shawni’. ‘Hej’, piept ‘ie. De jongensstem uit zijn keel maakt me lichtjes verward, maar tegelijkertijd sterk aangetrokken tot hem. ‘Heb je plannen vanavond?’ ‘Nee, ik heb niets gepland voor vanavond. Hoezo?’ ‘Zin om vanavond mee naar de cinema te gaan? Ze draaien Fight club. Het moet blijkbaar echt de moeite zijn heb ik gehoord.’ ‘Oh, ja graag! Hoe laat spreken we dan af?’ ‘Mh, wat dacht je 20 uur aan de traphal van Utopolis? Ik kom vanuit mijn huis gewoon te voet.’ ‘Oké, top ideaal’ ‘Oke, tot later dan’. Hij stapt langs de voordeur van het gebouw weg. In de glasweerspiegeling van het bedrijf op de buitenbouw zie ik mijn eigen verschijning. Wat zie ik er weer goed uit vandaag en wat een berg werk heb ik weer verzet. Ze hebben me verkozen als beste werknemer van de maand. Het is onvermijdelijk mijn werk te erkennen. - Als ik ’s ochtends op het werk aankom zit hij nog aan de intercom van de vorige shift, met een plastic koffiebeker naast zich en kleine wallen onder zijn ogen. Zonder het te weten is hij bloedmooi door gewoon imperfect te wezen. ‘Goeiedag’, zoals ik zeg tegen al mijn collega’s en een schaamrood kleurt de blanke vrouwenwangen van de man. - Ik kom met de hond thuis, terwijl mijn partner al aan het werk is. De tas koffie staat nog op het keukenblad en de thermos op het aanrecht is ook meegegrist zie ik. God, wat hou ik van hem. Hij heeft zo’n jonge verschijning, dat ik wel een vijftiger naast hem lijk. De laatste dagen kringen er wallen onder zijn ogen, maar dat maakt hem sexy, kwetsbaar. Gisterenavond kwam ik hem ophalen en daar zat hij dan aan de intercom oproepen door te geven. Hij heeft dikwijls andere shiften dan ik. Ik neem hem mee aan zijn hand, open de deur voor hem. Ik behandel hem als mijn fragiele koning. Op weg naar huis in een auto met het dak opengedraaid. Aangekomen thuis leggen we netjes onze spullen weg. Alsof waar we alles legden breken kon. We hebben dan bijvoorbeeld een salontafel van glas en verder een fragiel interieur. De boodschappentas uit de auto sleur ik op tafel. Ik scherp de messen aan en nadat hij zijn jas heeft weggehangen blijft mijn blik aan hem plakken. Zo klein en fijn. Ik wil hem op mijn schoot hebben, maar het lijkt anderzijds bijna pervers da ik hem op mijn schoot claimen kan. - Het is al donker. 20 uur. Ik parkeer de auto op de oprit. Ik zie een zwarte kikker op het muurtje naast de autodeur. Een zwarte punt in het landschap. Niets betekend en vergiftigd. Zoals ik. Ik heb zin om hem dood te trappen, maar ik weet dat dit gelijkstaat aan een doodtrap geven aan mezelf. Met jeukende vingers verlaat ik het erf. Ik ben woest op mezelf. Hoe kan ik het nu zo ver laten komen. Ik kruip op de bank met mijn kleren en schoenen nog aan. Ik trek een deken over mij en treur voor een afstaande tv. Ik heb geen zin meer om deze aan te zetten. Mijn rug en nek doen pijn en ik besluit gewoon te gaan slapen. - 6:00 u. Grrr. Ik wil niet. Ik word wakker met een lege plek naast m’n bed. Met een maag die aan mijn ribbenkast plakt sta ik op. In de badkamerspiegel zie ik mijn ribben lichtjes uitsteken. Ik trek me het eerstvolgende hemd uit de kast aan en broek dat vanboven ligt. Och hoe afschuwelijk. Ik poets m’n tanden gauw. Steek fruit en toast in mijn tas van gisteren en ik ben klaar voor vertrek. ‘Hej Shawn’, ‘goeiemorgen Drik’, ‘hej Gert’, ‘hej Silvie’. Zij zijn de enigste al aanwezig op het werk. De poetsvrouw, de nachtwacht,  Het begroeten gaat me niet meer af en ik heb geen zin meer om voor anderen op voorhand te springen. Ik kruip naar mijn bureau, pin me eraan vast en wanneer de taken uitgevoerd zijn, batch ik als eerste terug uit. Het is genoeg geweest. - ‘Computeringenieurs gezocht in Abu Dhabi.’ Ik klik op de link. Een vacature voor een online sollicitatie en een chalet voor overnachting. Ik bewaar de link en tijdens het werk pas ik regelmatig mijn cv en motivatiebrief aan. Alleen een vertaler zou de brief nog moeten nakijken. Ik stuur de brief discreet door naar een collega waarvan ik weet dat hij de brief wel vertalen wil. - ‘Beste Chaoxing, wij delen u mee dat u geslaagd bent voor de sollicitatie. Graag ontvangen we u maandag 24 maart 2022 aan de hoofdingang van ons kantoor. Kantoor Digital Innovation Technology Company ‘. Ik vang de woestijnvlakte al vast in mijn hoofd. _____________________________________________________________________________________________________ Abu Dhabi 8:30 u. Ugh. Jetlag. Ik trek het klaargelegde hoopje kleren aan, scheer me en vertrek zodra ik glad ben. Computerchips programmeren in het Chinees en in het Engels. Na de metrohalte nog een straat naar rechts. Het bedrijfsgebouw is geplakt met kristallen glazen. Ik word verwelkomd door een robot aan de automatische inkomdeur. Op de welkomstmat in de inkomhal herken ik de bedrijfsnaam in Arabisch schrift. Links een leeg onthaal, en in het midden, een gigantische marmeren trap tot boven. ‘Hallo, welkom in DITC-bedrijf. Kan ik u hulpen?’ ‘Goeiemorgen, ja, ik had een afspraak met meneer Hutcheon. Hoe is uw naam? Chaoxing. Oké, ik zal heer Hutcheon belllen. U kan hier ondertussen wachten. Ze wijst naar de lage zeteltjes in de hoek. Goedemorgen. Chaoxing, toch? Ik zet een glimlach op. Klopt. Oké, super. Ik ben heer Hutcheon. We schudden elkaars hand. Ik ben van de Verenigde Staten, maar ik ben van het hoofdkantoor van Washington naar het zusterbedrijf in Abu Dhabi verhuist. Ik zal je laten zien waar het kantoor voor de computer programmatie en installatie is. De lange benen slaan de oneven marmeren treden over. De deur van het kantoor lijkt op de deur van mijn vroeger werk. Hier is het kantoor voor computerinstallatie en programmatie. Gedeeld met zes andere collega’s.  Zes Chinese werknemers, en een blanke, opereren computerchips op een rij aan een lange tafel. Ik hoor de werken van buiten, de zeelucht van buiten plakt op mijn huid tot in de kantoorruimte en een golf van geilheid dringt me binnen opeens omringd te zijn door zoveel mannelijkheid bijeen in dezelfde ruimte. Goedemorgen iedereen, dit is Chaoxing. Hij is aangenomen voor het decoderen van Chinese naar Engelse computerchips. Kan iemand Chaoxing door het gebouw leiden? Dank u. Hallo, aangenaam. Hoe heten jullie? Denver, Aslam en Terry. Waar is het toilet? Hier links, gebaart Aslam. De weerspiegeling van mezelf in de badkamerspiegel schrikt me af. Warm water, make-up lichten, marmeren muren, zwarte deuren met goude deurklinken en een automatische doorspoelknop. Ik sta verstelt van de werkomgeving van witte luxueuze draaistoelen, flatscreen teevee’s, koude bar met Libanese en Indische keuken. De nieuwe wereld komt in als een bom. Na de korte ‘tour’ door de blanke man Terry eindigen we met koffie in de koffiehoek. De computerchips veranderen op het werk is vooral gewoon codering van het Chinees naar het Engels. Computersoftware moet overgemaakt worden en het is zo’n precisie werk, dat het best denigrerend is. In China werken ze momenteel aan de ontwikkeling van universele chips. Hier zijn ze precies uit op instant-klare producten voor de markt. Ik ben sinds gisterennacht aangekomen. Vanwaar ben jij, Terry? Washington, net als Hutcheon. Ik heb Chinees gestudeerd aan de universiteit. Na m’n studies ben ik onmiddellijk gaan werken en ik heb me dan nog bijgeschoold. Zo dus ben ik hier terechtgekomen. Hoe is je eerst dag verlopen in de Verenigde Arabische Emiraten? Goed, goed. Nog geen problemen gehad. Lieg ik tegen mezelf. Het is best oké werken. Ik bedoel het land alleen al maakt het werk plezant, vult Terry zichzelf aan. Maar oké we zullen maar terug aan de slag. Als een vraag je dringt, je weet waar ik ben. Tot slot ben ik 7 uur aan het werk. Minder dan ik eerst gewoon was. Toch is er een zware druk in mijn nek waar ik maar niet vanaf kan. De klok slaat 16 uur. Ik neem afscheid, pak mijn spullen bijeen en sluit mijn computer af. Op weg naar de uitgang zet ik mijn tas koffie bij de afwas op het bureau. Eens buiten beneemt de warmte me meteen. Mijn das trek ik losser. De werkdag zit erop. Teevee kijkend val ik in de zetel van mijn nieuwe woning in slaap. Ik wil een knuffel, maar niemand is er helaas. - Ik ruik de lucht en het zand van de zee. Met mijn vogelhanden leg ik een handdoek neer. Mijn buik is verlept geworden en hangt vanvoor over mijn zwemshort. Badende mannen en vrouwen voor mij. Kinderen die glimlachend vooruitlopen. Alles is vrolijk in het landschap maar ik voel me er een olifant. Een ijsjesman geeft een clownijsje op een stokje aan een kindje. Het kindje betaalt met een biljetje vijf. De ouders staan achter hem en wonen het spektakel bij. Wat zou ik graag een ijsje samen met mijn vriend daar willen gaan halen … Pffff. Ik leg me neer op mijn handdoek. Het moment van de waarheid moet nog komen wanneer de zon ondergaat. 18 uur ’s avonds en de hemel kleurt roodblauw. Vanachter mijn zonnebrilglazen kan ik dit erotische theater voyeuristische beleven. Nu is het donker. Mijn ogen prikken. Alsof aan het einde van een yogales rol ik mijn handdoek zorgvuldig op, werp het in de rietenstrandtas van de chalet, knoop mijn hemd over mijn zwemshort en in flipflops keer ik naar de waterpomp om mijn voeten af te sprieten. Aan het perron stap ik op de bus, net zoals vele andere ouders en hun kinderen (het is immers al laat), naar de chalet terug. -- De metro raast met mij erin door het metropool-futurologische landschap. Mensen van alle soorten omringen: moslims, indianen, zwarte mannen en blanke vrouwen met vliegennetten voor hun gezicht geplakt. Blauwige licht bedrukte lucht. Een koelte dat buiten mijn gezicht beneemt; Ik voel de Indische Zee, de moskee, de havens en de werken op mijn huid drukken. Ik voel een lege luchtdruk op mijn huid drukken die zonder dieren bewoond is. De gewone luchtdruk en de zuivere zandwoestijn kleuren het land dat werd bekleed door een stadsdoek. Met mijn werktas over men rechterschouder zet ik me neer in een bar om de hoek en bestel ik een koffie voor twee. Hoewel ik me gewoon graag op een van de tredes van een gebouw neerzet, durf ik het niet in het lege landschap, onbekleed met mensen, alleen van voorbijrazende auto’s met weinig geluid. Er is geen vuilsprietje aan de gebouwen te zien. _____________________________________________________________________________________________________ De Sjeik Zayid van Abu Dahbi. Hallo, één ticket alstublieft. Dat is dan 15 Dirham, met audiogids erbij is het 25 Dirham. Met audiogids dan alstublieft. Alstublieft. De tour begint hier links. De moskee was gebouwd in 2004 en werd vervolledigd in 2007 ratelt door mijn oor. Moslims bezoeken het gebouw. De zuilen zijn verpletterend. Witte zonneschijn maakt me blind en nietig tegenover de godsdienst. ٢ عَامِلَةٌۭ نَّاصِبَةٌۭ ٣ تَصْلَىٰ نَارًا حَامِيَةًۭ ٤ تُسْقَىٰ مِنْ عَيْنٍ ءَانِيَةٍۢ ٥ لَّيْسَ لَهُمْ طَعَامٌ إِلَّا مِن ضَرِيعٍۢ ٦ لَّا يُسْمِنُ وَلَا يُغْنِى مِن جُوعٍۢ ٧ وُجُوهٌۭ يَوْمَئِذٍۢ نَّاعِمَةٌۭ ٨ لِّسَعْيِهَا رَاضِيَةٌۭ ٩ فِى جَنَّةٍ عَالِيَةٍۢ ١٠ لَّا تَسْمَعُ فِيهَا لَـٰغِيَةًۭ ١١ فِيهَا عَيْنٌۭ جَارِيَةٌۭ ١٢ فِيهَا سُرُرٌۭ مَّرْفُوعَةٌۭ ١٣ وَأَكْوَابٌۭ مَّوْضُوعَةٌۭ ١٤ وَنَمَارِقُ مَصْفُوفَةٌۭ ١٥ وَزَرَابِىُّ مَبْثُوثَةٌ ١٦ أَفَلَا يَنظُرُونَ إِلَى ٱلْإِبِلِ كَيْفَ خُلِقَتْ ١٧ وَإِلَى ٱلسَّمَآءِ كَيْفَ رُفِعَتْ ١٨ وَإِلَى وَإِلَى ٱلْأَرْضِ كَيْفَ سُطِحَتْ ٢٠ فَذَكِّرْ إِنَّمَآ أَنتَ مُذَكِّرٌۭ ٢١ لَّسْتَ عَلَيْهِم بِمُصَيْطِرٍ ٢٢ إِلَّا مَن تَوَلَّىٰ وَكَفَرَ ٢٣ فَيُعَذِّبُهُ ٱللَّهُ[i] Het water stroomt naar beneden. Ik ga door een gang waar ik alleen ben zonder andere bezoekers. De letters in de tunnel bewegen. Ze lijken te kronkelen. De Arabische letters kruipen als zwarte rupsen verder op de muur en dwingen mijn blik naar het einde van de tunnel. De uiteinden van de Arabische letters pakken mijn enkels vast. Ze knellen zich rond mijn handen en voeten. Ik val met een klap voorover op mijn gezicht. AAAH. In het witte licht. Immense gebouwen flitsen voorbij mijn ooghoeken langs. Ik zit in een draaikolk waarin het ene gebouw na de andere voorbijflitst in de volgorde waarin ik ze heb bezocht. Ik doorga terug mijn leven in reverse. Van achteren naar voor. Ik beleef de reis in Abu Dahbi terug toe naar het begin. Shenzhen Mijn eerste job. Ik weet nog goed dat ze me een job aanboden. Ik zei ‘ja’. Iets waar ik jaren achteraf spijt van had. Zweet breekt me uit, en m’n ballen jeuken. Dit is echt. Nee, is het eerste dat uit mijn mond in deze onlogische nieuwe werkelijkheid druipt. De stagementor kijkt. Je meent het. We dachten dat je hier altijd al graag zou willen werken zoals je ons al eerder verteld heb. Ik kijk. Bon. Geen probleem. Het is wat het is. Vergeet niet dat je de komende vijf jaar bij geen concurrentie kan gaan werken volgens het arbeidsrecht. Alsof ik mezelf hierna nog zag werken in een gelijksoortig bedrijf? Ik knik, maar ik vertik het om duidelijk in mijn communicatie te zijn. Ik raap de spullen bijelkaar, stop de burelen van de collega-vrienden en  een neem afscheid volgens de norm het toelaat. Dirk is mager. In die jaren moet hij veel gegeten hebben. Ik wandel alleen over het pand. Hoe echt-onecht is dit? De zon schijnt hard. De verloren 15 jaren zijn nu. in één woord rechtgezet? Fysiek ben ik 15 jaar jonger. Geen nekgevoel bedrukt me nog. Mijn geheugen herinnert zich niet meer hoe het voelt. Mijn benen gaan. goed. Dit alles lijkt een waan. Ik heb de kans men leven terug in handen te nemen. Ik neem de bus terug. naar huis? geen Chinezen kan ik meer zien in dit landschap.

paeshuyselore
0 0

Veel plezier

“Veel plezier”: riep ik nog terwijl ze naar haar vriendjes toe huppelde. Ik keek nog even na en deed het raampje weer dicht, zette de radio aan en vertrok naar huis. Een kwartiertje later drukte ik een aantal keer op het bakje van de garagepoort. Ik stapte uit, deed mijn pantoffels aan en legde mijn sleutels in het schaaltje. Ik had nog een klein hongertje en besloot dus een snelle hap te verorberen voor ik naar boven zou gaan om van een welverdiend dutje te genieten. Ik pakte een kommetje deed er wat cornflakes en melk in en plofte neer voor de TV. “Premier Verstraeten kondigde vanochtend in een persconferentie code rood aan door de aanhoudende hitte. Ze verklaarde dat het belangrijk was geen water te versp-- Breaking news! De politiechef van Brugge heeft zojuist gemeld dat er 3 vrouwen zijn ontsnapt uit de gevangenis te Sint-Kruis. Het zou gaan om …” De rest van de zin moest niet worden afgemaakt voor mij om te weten over wie het ging. De geur van Ultra Doux shampoo voor blonde haren kwam mij maar al te bekend voor. De angst verspreidde zich als een koude rilling over mijn hele lichaam. Het gevoel dat ik niet alleen was werd overdonderend. Ik besloot dat het beste wat ik kon doen, was om rustig richting mijn auto te stappen. Fientje op te halen en wachten bij mijn broer tot dit alles over was en ze eer achter slot en grendel zat. Ik stond recht. Liet de TV spelen. Pakte mijn sleutels. Ik zette mijn half opgegeten kommetje cornflakes naar op het aanrecht. Ik stapte in mijn auto en ramde meerdere keren op het bakje. De poort ging niet open. Ik probeerde nog eens, zeker wel honderd keer. De poort ging maar niet open. Ik stapte uit mijn auto om de poort met de hand te openen. Ik voelde het koude heft van het keukenmes mijn rug doorboren en zich een weg banen door mijn lichaam. Het weer langzaam uit mijn lichaam getrokken worden en er terug in kruipen en nog een keer. Elke keer sneller en met meer kracht dan de keer ervoor. Ik denk dat het na de zevende keer was dat ik mijn bewustzijn verloor. Het enige wat ik op dat moment kon denken was: “Wie gaat Fientje ophalen?” Enkele dagen later werd ik wakker in de intensive care van het Sint-Lukas. Mijn broer en moeder zaten naast mijn bed te wachten. De stilte in de kamer had ik nog maar één keer eerder gehoord en dat was enkele maanden terug toen ik in de rechtbank wachtte op de uitspraak die Lotte zou veroordelen tot 10 maanden celstraf en een contactverbod met mij en mijn dochter voor de komende 3 jaar. Mijn broer was de eerste die opmerkte dat ik was wakker geworden. “He broertje cava?” Mijn moeder had ook al snel door dat ik wakker was en bekogelde me al snel met allerlei vragen. “Lig je goed? Moet ik je kussen opkloppen? Heb je dorst? Wacht ik zal een verpleegster roepen.” Ik had de kracht niet om op al deze vragen te antwoorden. Ik wist er wel één woord uit te murmureren: “Fien” Mijn broer en moeder keken allebei weg, mijn broer naar de grond en mijn moeder uit het raam. Na een eeuwigheid zei mijn broer: “vermist” hij zuchtte “Lotte heeft Fien opgehaald bij het feestje, de vrouw wist niet van het contactverbod. Het was pas tegen 4 uur dat er alarm werd geslagen nadat je buurvrouw, mevrouw Dexters, je had gevonden in je garage. De dokter zegt dat het een mirakel is dat je nog leeft.” Het voelde niet als een mirakel. Ik had me nog nooit slechter gevoeld. Toen ik Fien de laatste keer zag, was ze gelukkig geweest en zat haar moeder, voor zover ik wist, nog achter slot en grendel. Die namiddag kwamen er nog enkele mensen op bezoek. De dokter vertelde me dat ik 17 keer was gestoken en dat het een wonder was dat ik niet was doodgebloed daar in mijn garage of op de operatietafel. Niet lang daarna kwam er een politieagent langs om enkele vragen te stellen. De inspecteur was een slanke man met gelekt haar en hij had een notitieblokje mee waar hij gedurende het hele gesprek op noteerde. “Kunt u mij vertellen wat er gebeurde vanaf dat u Fien hebt afgezet?” Ik vertelde hem exact wat er was gebeurd. Hoe ik Fien had afgezet, de weg naar huis, over de cornflakes, het nieuws en uiteindelijk over de garagepoort die niet werkte. Na mijn verhaal vroeg ik of ze iets meer wisten. “De auto van uw ex-vrouw is laatst gesignaleerd in Wattou vlak bij de Franse grens. We hebben de Franse autoriteiten ingelicht en zullen al onze bevindingen ook met hen delen, maar als uw ex-vrouw daadwerkelijk de grens is overgestoken dan is er weinig dat we hier kunnen doen. Het is een kwestie van tijd voor we een nieuw spoor vinden.” “En Fientje?” “We hebben op dit moment geen reden om te denken dat Lotte Fientje iets zou hebben aangedaan of haar hebben achtergelaten, dus wij gaan ervan uit dat ze nog steeds bij haar is.”

Dongo
6 0

Treinrit

Er lijkt geen eind te komen aan de kronkelende slang van wel vijftien rijtuigen lang, die zich sissend en knarsend tussen de perrons wurmt. Ik ben deel van de wemelende meute die zich naarstig naar binnen wringt. Terwijl de trein zich weer op gang trekt, loop ik zo ver mogelijk in tegenovergestelde richting. Door bedompte compartimenten, overvolle gangetjes en wiebelende verbindingen. Hoe verder, hoe minder rafelige rugzakken, hoe meer kans op een rustige rit. Ik plof neer op het laatste vrije zitje in een box voor vier, oog in oog met een bejaarde heer van stand, compleet met driedelig maatpak, pochetje, en oude, magere handen rond de knop van zijn wandelstok. Ik recht mijn rug zodat onze knieën elkaar niet hoeven te raken, en laat mijn blik door de coupé dwalen.  Ik zie haar weer. Sinds we elkaar voor het laatst kruisten, als onvoorspelde bliksemflitsen op heldere dag, ben ik altijd op mijn hoede. Ik betrap mezelf erop haar te zoeken. Overal, waar ik ook maar mensen tegenkom. Zodat ik op tijd kan schuilen voor het geval ik haar echt zie. Zodat ik mijn zenuwstelsel kan waarschuwen voor eventueel vallende rotsblokken.  Ik zoek en vind haar in de kastanjebruine ogen van de verkoopster in de kledingwinkel. In de ranke polsen en handen van de kleuterjuf aan de schoolpoort, zeker als die ook minstens één grote, opvallende ring aan de vingers heeft. En deze keer in het donkere, golvende haar van de jonge vrouw, zeven stoelen voor me. Maar ze is het nooit echt. Nooit meer in het echt. Ze zit tegen het gangpad, net als ik, maar dan aan de andere kant, met haar rug naar me toe. Naast haar zit een jongen van een jaar of vijf. Hij verveelt zich, kruipt tegen de leuning omhoog en monstert zijn medereizigers. Waaronder ik. Ze maant hem met een enkele beweging aan om mooi te gaan zitten. Intussen leest ze onverstoorbaar verder. Zoals ook zij onverstoorbaar kon zitten lezen, vooral in Spaanstalige auteurs. Ondertussen zat ik aan haar keukentafel mijn zeventig-of-zo gedichten over te schrijven in drie zwarte Moleskine notitieboekjes. Met vulpen. Ik had nog nooit gedichten geschreven. Tot dan. Ze kwamen uit het niets. Vielen als blauwe inkt uit mijn gedachten.  Muze was haar lievelingsgedicht. Ze neemt iets uit haar tas. Een zakdoekje. De kleine snuit er zijn neus in. Ik hield van haar. Zij ook van mij. Maar dat kreeg ze niet over haar lippen. Ik zag dan even iets vochtigs in haar ooghoek verschijnen. ‘Zulke dingen zeg ik niet snel,’ zei ze dan. Het kon niet. Het mocht niet. Waarom? Weet ik niet meer precies. De trein stopt en lost een eerste lading reizigers. Een verliefd koppeltje neemt afscheid op het perron. Bij ons eerste afscheid hebben we gevreeën zoals zij en ik nog nooit gevreeën hadden. ‘Alles met jou is zo ongezien,’ fluisterde ze, en in een pure verstrengeling lagen we ons afscheid nog wat uit te stellen. Toen vertrok ze voor een maand naar een berg in het verre oosten. Het zou alles draaglijk maken. Na die maand zouden we elkaar niet meer nodig hebben. We razen langs rommelige achtertuinen. ‘Kijk métie,’ roept de kleine. ‘Een trampoline.’Métie. Ze had een petekind, Bas. Ik heb hem een keer gezien toen ze met hem door de stad liep, waar we afgesproken hadden om elkaar toevallig tegen het lijf te lopen. Hij zat in de buggy een ijsje te verorberen. ‘Basje-baasje ijsje eten!’ riep hij triomfantelijk. En of ik ook ijsjes lustte. Bij het tweede afscheid gaf ik haar een boek cadeau. Het was ook haar verjaardag, vandaar. We wandelden door een bos, stopten om onze voorhoofden, onze neuzen en onze monden tegen elkaar te vleien, en elkaar vervolgens zowat te consumeren. Ik stopte twee eikenbladeren in het boek en zij drukte een lange kus op mijn wang. ‘Beloof me dat je altijd voorzichtig zult zijn,’ zei ze. Ik beloofde het. Ik deed alles wat ze me vroeg. Die avond schreef ik een gedicht over consumeren. We vertragen. Ze kijkt door het raam. Ik zie haar gezicht een seconde lang in profiel. De trein schokt. Een drafje in mijn borstkas. Opa met de wandelstok schrikt op. We rijden voorbij knipperlichten. Buiten staat een blauwe Volkswagen Polo voor de rinkelende slagbomen. Toeval. Zij had net zo een Polo. Op een avond in januari reden we uren aan een stuk doelloos rond. Ik zat achter het stuur, zij naast mij, Spotify in haar handpalm. We stopten op een verlaten plek en stapten uit om te dansen onder maanlicht. Nick Cave, David Bowie. Het was koud en ze knoopte haar sjaal als een hoofddoek. ‘Mooie Moslima,’ was alles wat ik kon uitbrengen, verdwaasd door haar smekende, donkere ogen. Ons laatste afscheid dateert alweer van drie jaar geleden. We vreeën niet, we kusten niet, omhelsden niet. We zijn weer vreemden nu. Niet langer heroes, for ever and ever. Niet the one that I’ve been waiting for. Het was ons definitieve afscheid. Net zoals de keer ervoor, maar dan harder. Net zoals de keer dáárvoor, alleen duurt het nu wat langer. De kleine grist iets uit haar tas. Een koek. De hele inhoud gaat tegen de vlakte: autosleutels, kleingeld, een flesje water, een portemonnee, het boek - hét boek ...‘Nee, Bas!’ roept ze, ‘we moeten hier uitstappen.’ … vrouwendingen, muntjes ... De trein stopt. Er scheurt iets. Mijn hoofdhuid? Mijn netvliezen? Kraakbeen? Deuren suizen open. Reizigers stappen uit. Stemmen op het perron. ‘Sorry, métie,’ pruilt Basje-baasje. Hij probeert te helpen, maar maakt de chaos alleen maar groter. Opa’s ogen puilen. … drie zwarte schriftjes. Samengebonden ... Mijn borst zwelt. Een huilende hengst in galop. Hij beukt door de omheining. Ze graait alles bij elkaar, de schriftjes gaan als eerste weer in haar tas. … gedroogde herfstbladeren ... Watergordijn. Er sluipt iets over mijn wang. ‘Basje, Basje, wat doe je toch!’ Deuren zuchten. Klappen simultaan dicht. De trein zet zich in beweging. Ze richt zich op. En vindt me.  (c) J.S. - juni 2021

Simon S.
1 0