Zoeken

De Kleine Academie in Brussel.

“I went to New York. I had a dream. I wanted to be a big star, I didn’t know anybody, I wanted to dance, I wanted to sing, I wanted to do all those things, I wanted to make people happy, I wanted to be famous, I wanted everybody to love me. I wanted to be a star. I worked really hard, and my dream came true.” (Madonna, 1985). Brussel bruist van talent maar weinig talent bruist. Ook in Brussel. Echt met kunst bezig zijn is meer dan een passie. Wie écht iets wil betekenen, moet voortdurend bezig zijn. Artiesten en kunstenaars moeten leren actief bezig zijn met hun creatie. Velen zijn wars van een opleiding, nochtans is het in een opleiding dat de gezaaide zaadjes een vruchtvolle oogst kunnen opleveren. Elk seizoen, dag na dag, jaar na jaar. Bezig zijn. Oefenen. Zweten en netwerken. Een opleiding die out the box zeg maar, opleidt, is de Kleine Academie (DKA) in Brussel. De acteur, de danser, de schrijver, de auteur, de regisseur… iedereen keert naar de basis. In een informatiebrief van DKA staat: “Beweging is het grondprincipe in de manier van werken en pedagogisch gezien is de opleiding ervaringsgericht: de student wordt geconfronteerd met allerlei situaties waar hijzelf eigen oplossingen aandraagt.” Wie creatief met lichaam, ruimte, ervaring, belevenis en beweging omgaat, klopt hier aan de juiste deur. Men gaat ervan uit dat iedereen een goed acteur[1] is en de opleiding reikt de nodige tools aan om met eigen bagage te evolueren naar bewustwording in een eigen creatie, een eigen personage, een eigen weg. Een rondvraag aan enkele medestudenten beaamt waar DKA voor staat. Frank wil acteur worden en heeft deze opleiding nodig om technieken aan te leren die gespeeld kunnen worden in allerlei dagelijkse situaties en scènes[2] die hem hopelijk ooit worden aangeboden. Werner wil dezelfde richting uit[3]. DKA geeft positieve vibes en de opleiding maakt van iedereen een volwaardige kunstenaar. Véronique vertelt dat ze nog nooit zoveel inspiratie heeft gevonden in haar werk en haar creatie. Het acteren op zich vindt ze niet voor haar weggelegd omdat ze wat schuchter is. Het is haar creatieve hoofd dat hier adem krijgt en zo haar toekomstige carrière als regisseur uittekent. Haar ideeën in de verschillende ateliers zijn altijd van topkwaliteit en haar talent om acteurs te begeleiden zal zich hopelijk laten voelen in de Belgische cinema. Mery daarentegen wil theater doen, terwijl Sabine zich eerder in komedie ziet spelen. Daarom focust zij zich tijdens de ateliers op camerawerk. Ik ben zot van beweging. De ruimte inpalmen met mijn lichaam. Dansen. Bewegen. Om mensen gelukkig te maken. Om iets te betekenen. Om iets te zeggen hebben. De lessen worden ’s morgens en ’s namiddags gegeven, gespreid over ruim drie uren. De opleiding omvat een flinke brok lichaamstraining en bewegingsanalyse. Er wordt aan ieder deel van het lichaam gewerkt om het ten volle te gebruiken op een set, een podium, een visie. Er worden veel improvisatieoefeningen gegeven waarbij twee professionele regisseurs fouten analyseren, rechtzetten en ons verder in die richting te duwen waar onze lichamen en soms ook onze woorden ons naartoe leiden. De gemeenschappelijke ateliers zijn een unieke ontmoeting van verschillende talenten en disciplines waarbij wonderlijke en magische stukjes en schrijfsels uitkomen. Er valt heel veel te schrijven over DKA maar eigenlijk zou je het zelf moeten komen beleven. We leven in rare tijden waarin iedereen denkt een talent te zijn. Tijd om eens zelfbewust met kunst om te gaan. DKA is het tijdperk zonder virtuele hoogmoed. Zo komt zeker voor jou ook die droom uit. © Erwin Abbeloos – 1988 – 2020. [1] Of artiest, componist, regisseur, danser enz…[2] Frank heeft verschillende kleine bijrollen gespeeld in series zoals Witse.[3] Werner De Smedt is een gekend Vlaams acteur.

Erwin Abbeloos
693 0

Detail.

Een week lang ben ik nu thuis. Mijn studenten krijgen herhalingsoefeningen maar ik voel dat ook zij andere prioriteiten hebben. Kan ik het hen kwalijk nemen? Interviews voor mijn projecten staan op een laag pitje maar het schrijfwerk vordert. Eerst voelde het aan als een weekje vrijaf. Even tijd voor mezelf, wat opruimen en hopen dat de lente die week in mijn tuin en mijn woonkamer zou landen. Mijn uitstelgedrag viert nu hoogtij. Waarom vandaag iets doen als ik het de komende vijf weken nog kan doen? Mijn kat heb ik nog nooit zo krols gekend. Dag en nacht heb ik een maatje dat ik niet kan besmetten en dat mij ook niet kan besmetten. Dat is een meevaller want mijn vriend zit op kilometers knuffelafstand. Toch begint het sinds vandaag te knagen. Vandaag. Een zondag dan nog wel. Ik merkte dat ik overmatig naar alle nieuwsbulletins en nieuwsoverzichten keek. Om op de hoogte te zijn. Ik zat op zo’n hoogte dat mijn humeur diep naar beneden donderde. Ik merkte dat Martine Tanghe niet meer op televisie verscheen en dat Wim, Hanne, Goedele, Fatma en Xavier al het werk deden. Ik zie nu ook de meest vervelende filmpjes die mensen facebooken en instagrammen. Veel kinderen, weinig kleur ook. Vreemd is dat. BV’s zijn me al snel gaan vervelen. Ik heb het niet zo met die ik-cultuur. Ik wou dat ik alle social media kon deleten. Mensen klagen en klagen en klagen. Stop met zagen, zeg! Het blijft een vreemde belevenis. Ik voel dat ik me moet behoeden tegen somberte. Niet te veel nadenken. Af en toe een luchtje scheppen. Een uurtje wandelen door de buik van mijn leeg Brussel. Een fotootje hier, even stilstaan daar, iets opmerken waar ik al jaren stom voorbijloop. Details. Gisteren is hetzelfde als vandaag en morgen. Thuis kan ik al eens een dansje doen op discomuziek. Horen dat Donna Summer duizenden telefoontjes pleegde, zoveel dat ze bijna de telefoon van de muren belde. Alleen maar om een hete bok te vinden. Britney Spears wil het met vier doen, Anita Ward wil het op de zetel doen (de afwas kan wachten) en ook de onschuld in sommige ABBA-songs is voorgoed voorbij. En dat is het juist: in quarantaine krijg ik meer oog en oor voor detail. Daar ligt de essentie. Ik kijk vaak door het raam en ik merk vele dakloze mensen. Een jonge vrouw gehuld in een donker gewaad wast zich discreet aan de waterfontein van Vivaqua. Een oudere man duikt in een vuilnisbak maar vindt niets. Op straat zijn geen sigarettenpeukjes meer te vinden en moeten de bedelaars het hebben van de enkele wandelaars en de luchtscheppers. Maar niemand deelt nog. De straten liggen er proper bij, wat voor Brussel een uitzondering is. Gaan we binnenkort een massale sterfte van duiven kennen? De stilte in de straten is uitzonderlijk. Meer dan stilte is het rust. Brussel gromt en toetert niet meer maar ruist over haar straten. Wat blijft er nog over? Lezen. Schrijven. Studeren. De klassieke bezigheden die ik me nog herinner uit de jaren ’70. Niet al te veel nadenken, herhaal ik voortdurend. Ik moet de moraal omhooghouden. Ik besef dat de wereld op was. Uitgemergeld en opgebrand. Dat het niet meer kon. Niet ik, niet u, niet wij. Niemand kon nog. Ieder van ons zal veranderd zijn. Aangetast. Besmet. Gebroken misschien. Maar wel veranderd. Hoe we die verandering gaan invullen, moeten we nu al invullen. We moeten ons nu herprogrammeren. Onszelf in die planning van de dagelijkse quarantaine-routine zetten. Nu. Leren terug naar de essentie te gaan. Dat is het uiteindelijk. In detail gaan. Wat overbodig was, weggooien. Na versie 2.0 van onszelf, versie 3.0 inschakelen. Misschien 4.0 of meer. Niet meer ingaan op gemakzucht, geen trollenoorlog voeren, mensen die je niet aanvoelt geen aandacht geven en geen nutteloze aankopen doen om je psyché te bevredigen. Inzetten op onszelf zonder egoïst te zijn. Na deze crisis zal de wereld opnieuw opstarten en zullen we deze uitzonderlijke tijden snel willen vergeten. We gaan dan opnieuw naar deadlines, burn outs en virtuele scheldtirades. Naar overconsumptie, onszelf vetmesten met slechte voeding en vechten voor onze plaats in de maatschappij. We staan nu op ons scherpst. Maak er gebruik van. En doe al eens een born-to-be-aliveke in de living, want daarvoor zijn we hier toch, neen? Om te leven. En het is nog plezant ook!  

Erwin Abbeloos
25 0

Het lukt niet

We mogen elkaar een tijdje niet zien. Bij wet verboden door de minister. Dat het zover ismoeten komen. Maar ik begrijp het wel. Alles voor de gezondheid. Een raampje zoals in degevangenis, dat zou nog wat zijn. Zij aan de ene kant, wij aan de andere. Met een telefoonom door te spreken. Het is ook een beetje als gevangen zitten. Ofwel moeten we doen zoals in het sprookje met Raponsje van de gebroeders Grimm. Danmoet ma een vlecht laten groeien, waaraan ik naar boven klim. Tot bij haar raam op deeerste verdieping van het woon- en zorgcentrum. Maar dat mag natuurlijk niet. En op enkele weken tijd een lange vlecht zoals Raponsje? We moeten eerlijk zijn, dat gaatniet lukken. Nee, het is niet gemakkelijk. Gelukkig stuurt de afdeling foto’s naar de families. Ze hebbentoch plezier, samen met de zorgverleners. We hebben ook beslist om voor haar raam te gaan zwaaien. Met een bordje waarop ‘allesgoed?’ staat. Of ‘heb je goed gegeten?’ Of ‘heb je Blokken gezien?’ Want dat mis ik ook. Om 18.30 uur op tv. Het is een traditie, dat we er samen naar kijken. Endat we het woord van de finale zoeken. Als ma het raadt, zeg ik altijd dat ik ze ga inschrijven. “Dat zal wel zijn”, lacht ze dan. En als ikhet woord vind, zegt ze dat ik moet meedoen. Het is fijn om vaak hetzelfde te horen. Woensdag keken we voor het laatst samen naar Blokken. Voorlopig natuurlijk, tot we weervrij zijn. Emily speelt de finale. Acht letters, zoals altijd. De tip is ‘Het lukt niet.’ Er staan vijfletters. De s, e, r, e en g. Emily vindt het niet. Wij ook niet. Het is vergeefs.  

Rudi Lavreysen
43 3

Gatlelijk

Liefste lezer, ik beloof plechtig dat de column van deze week geen gebakken uitwerpselen, door mijzelf bedreven tantrische seks of beschrijvingen van mijn sixpack met astronomisch hoog aflikgehalte bevat. Al beginnen we wel met een vrouwenkont. Sta me toe om het even uit te leggen. Ik weet dat ik, door wat ik nu ga zeggen, binnen vijf minuten geboeid uit m’n huis word gesleurd om onverdoofd met een vismes gecastreerd te worden op ons dorpsplein, maar ik moet het kwijt: ik durf al eens een milliseconde naar een welgevormd damesachterwerk kijken als het me voorbijloopt. Walgelijk, I know. Toen ik een tijd geleden weer zo’n geweldig staaltje natuursculptuur zag passeren, merkte ik echter iets raars op. Het achterste van de vrouw had geen ronding zoals bij de meeste mensen uitgezonderd mezelf. Nee, het ding was hoekig, alsof ze net uit een schilderij van Picasso was gestapt. En zoals je vaak plots overal dat woord tegenkomt dat je een dag ervoor voor het eerst gehoord hebt, zag ik er nog één. En nog één. Wekenlang heeft het mysterie van het geometrische gat, het mysterie van de hoekpoep, me beziggehouden. Tot ik toch eens een milliseconde langer durfde kijken, met het risico dat de vrouw zich zou omdraaien en uit mijn blik zou afleiden dat ik haar in mijn hoofd al aan het penetreren was, terwijl ze met handen en voeten vastgebonden op de pooltafel op het dek van mijn ingebeelde luxejacht lag. Grapje, lieve lezer. Als ik beloof om het proper te houden, doe ik dat ook. Maar terwijl ik dus naar haar zitvlak keek, kreeg ik m’n eureka-moment: da’s potverdikke een smartphone in haar achterzak! Meteen wierpen een hele hoop nieuwe vragen zich op: is dit iets uitsluitend vrouwelijk? Of loop ik als smartphone-in-zijzak-drager achter? Gaan ze verkeerdelijk denken dat ik iets verberg en níét de duurste iPhone heb die je kan kopen? En ook, wordt die gsm niet supermakkelijk gestolen uit die achterzak? Maar vooral, waarom steek je hem weg en gebruik je de extra tijd niet die je al wandelend op je smartphone kan besteden? Onze planeet is zo mooi niet. De Brusselse Ring, het perron van Kustmijnklotegem, de tuintjes vol onkruid en misvormde tuinkabouters op weg naar de crèche … Na een tijdje heb je het allemaal wel gezien. En voor autorijden, fietsen of een baby dragen heb je aan één hand genoeg. Maar de pa van Jezus heeft ons er twee gegeven met een reden. En daarvoor is er dat heerlijk lichtende schermpje om in te kruipen, met zo veel leuke dingen om te doen: ontdekken hoe je achterwerk het doet op Tinder (waar het nog charmant is dat mensen je kont checken), vrolijke dingetjes lezen op Facebook, door Instagram scrollen en kijken hoe de ex-collega die je volgt uit medelijden weer z’n tekstjes in je strot probeert te rammen. Ik zeg maar iets. Wanneer ik rondkijk in de trein, zie ik dat de meeste mensen het gelukkig doorhebben. Met elegante zwanenhals en laserfocus zitten ze te kijken, tikken, tokkelen, liken en swipen dat het een lieve lust is. En geen eentje verveelt zich of moet voor de zesduizendste keer de afschuwelijke achtergevels tegen het spoor zien voorbijflitsen. Ze merken het zelfs niet meer op wanneer ik in een volle wagon aan m’n snikkel begin te sjouwen en mijn hele lading over m’n sixpack met astronomisch hoog aflikgehalte spuit. Wederom een grapje, lieve lezer, we hadden een afspraak. Gisteren stapte ik al facetimend door Anderlecht, want alleen introverte mietjes bellen nog met de telefoon aan hun oor, toen ik ineens, knots, BOEM, #PAUKESLAG op de grond smakte. Een jongeman die met smartphone voor z’n gezicht metersdiep in z’n TikTok-feed zat, was recht op mij gelopen – enfin, of ik op hem, het maakt al niet uit – waardoor onze telefoons tegen mekaar en vervolgens tegen onze nietsvermoedende koppen kletsten. ‘Lelijk hier, hè?’ zei ik toen ik was rechtgekrabbeld. ‘Gatlelijk!’ antwoordde hij, voor we allebei in lachen uitbarstten. Na een ongemakkelijk dansje van onduidelijkheid wie wie nu links en wie wie rechts ging kruisen, zetten we onze weg al scrollend verder. Onderweg ben ik zeker nog enkele prachtachterwerken met en zonder hoeken tegengekomen, maar ik heb er geen milliseconde naar gekeken, omdat ik gezellig en veilig in m’n scherm zat, zoals het elk normaal, niet pervers mens betaamt.

Hans Verhaegen
25 1

Allemaal lampjes

Op de een of andere manier lukt het ons niet om de juiste verlichting voor de woonkamer te vinden. We hebben het licht nog niet gezien, zou je kunnen zeggen. Aanbod is er genoeg. Ook in deze winkel staat wat binnen. Exact wat ik tegen de ietwat oudere eigenaar zeg, die naar ons toe komt gestapt. Met zijn handen op de rug. Alsof hij zich op die manier recht wil houden. "Jazeker", antwoordt hij. "Allemaal lampjesss". De 's' duurt wat langer dan normaal. "Kijkt u maar rustig", zegt hij. Onderweg naar zijn toonbank hoor ik hem opnieuw 'lampjesss' zeggen.  "Hoelang bent u al eigenlijk op zoek?", vraagt hij ons even later. "Tien jaar? Vergeet het dan maar. Dan moet u gewoon zeggen: kopen, die handel. Anders lukt het nooit." Terwijl we enkele details over een bepaald type plafondverlichting vragen, herhaalt hij het. "Gewoon zeggen: we doen het. Anders staan jullie hier over tien jaar opnieuw."  "Nu is het wel jammer dat u de beurskorting van vorige week gemist hebt", doet hij nog wat extra aas aan zijn vishaak. "Toch 30 procent. Maar ik kan even naar de vertegenwoordiger bellen. Misschien lukt het, als ik het op datum van vorige week verkoop. De kans is klein, maar je weet nooit." Hij heeft werkelijk niemand aan de lijn. Het draagbare telefoontoestel zou speelgoed kunnen zijn. Af en toe laat hij een pauze, om het echt te doen lijken. Hij legt de woorden in de mond van zijn onzichtbare vertegenwoordiger René. Ik zie hem voor me als de cafébaas uit 'Allo 'Allo. "Oke, dus als ze vandaag beslissen, dan krijgen ze die korting nog. Nee, dat begrijp ik René. Prima, doe de groeten aan Sandra." Niet veel later staan we terug buiten. Zonder lampjes. Het was Sandra wellicht. Die zag ik totaal niet.  

Rudi Lavreysen
18 1

Covid-19, Russische roulette?

En toen was er het Coronavirus, Covid-19.  Ik twijfel nog of ik alvast ga hamsteren. Sowieso heb ik een ruime voorraad hand-gel gekocht.  Of ik het wil of niet, maar met regelmaat check ik het nieuws. Ik ben ongerust. Moeten we ongerust zijn? Is het Corona-verhaal opgeblazen door de media of is dit nog maar een tipje van de ijsberg?  Vanaf het moment dat grote bedrijven maatregelen beginnen te  nemen en er vanuit regeringswege drastische stappen worden ondernomen zoals het afgelasten van grote evenementen, wie zijn wij dan om het dreigend gevaar te bagatelliseren en te doen alsof er niets aan de hand is? Mij zie je in ieder geval niet meer in een restaurant, een bioscoop of café.  Vanaf nu doe ik m’n boodschappen online.  Als ik dan toch genoodzaakt ben om in publiek te komen, loop ik met een grote boog om mijn medemens heen. Geen kusjes, geen handjes, en als ik thuis kom van eender waar, was ik mijn handen minstens twee minuten met ontsmettende zeep. Ben ik gestoord of verstandig? Moeten we doen of het er niet is?  Begon het in Wuhan ook niet klein?  Gewoon met enkele mensen die het virus hadden?  In Noord Italië zijn ze nog steeds op zoek naar die ene eerste, die verantwoordelijk is voor honderden- en zometeen duizenden besmettingen.  In Duitsland, vlak over onze grens, verdubbelde het aantal besmettingen in nog geen dag. Niet elke drager van het virus wordt ziek en niet iedere drager is bewust van besmetting. Onze vijand kan vrij woekeren. Dit is de harde realiteit. Het is een Russische roulette. Het is onmogelijk om te voorspellen wie er ziek van wordt, wie er dood aan gaat, of wie gewoon herstelt. Velen zullen het overleven en gezond blijven. Toch is er die angst. Ongezonde angst of realistisch bewustzijn? Als er oorlog uitbreekt kan niemand er omheen. Dan is het duidelijk wie de vijand is en waar hij vandaan komt. Nu is onze vijand ‘under cover’.  Hij infiltreert en besluipt onzichtbaar zijn doelwit. Een nies en een kuch… is hij het, of is het zijn virale familie, Sars, Mers, of onze jaarlijkse Influenza? Ik heb géén idee waar dit virusverhaal naartoe gaat.  Is het een opgeblazen hype of gaat ons leven in de komende zes maanden drastisch veranderen?  Worden we gemanipuleerd door de media of moeten we onze innerlijke stem volgen? Wat is gezond verstand in dit geval? Ik heb geen antwoorden. Van nature ben ik geen bang vogeltje. Maar voor’t eerst ben ik ongerust.

Heidi Schoefs
54 0

Sunparks (3)

Lees hier deel 1 en deel 2 van de Sunparks Saga. Ik sta te kijken naar de grootste verzameling Kyano’s, Shania’s en Dylans die het menselijk oog ooit heeft mogen aanschouwen. Links van me krijst Sky omdat Ashley de opblaasbare donut niet afgeeft. Rechts van me spuwen Jayden, Liano en Iluna zwembadwater naar iedereen die voorbijloopt op de kant. ‘Joy! Joy! Joy!’, weergalmt een echo door het complex. Ik twijfel even of de parkbeheerder ons met propaganda de illusie van plezier in de hersenen probeert te pompen. Maar neen, het zijn de tientallen moeders die tegelijk op hun dochter roepen, waarvan de naam minder uniek blijkt dan gedacht. Ik krijg één meisje in de gaten en stel mezelf de vraag of, als dit neuspeuterende wezentje dat rechtstaand pipi aan het doen is in het kinderbad de verpersoonlijking is van Hope, we er niet beter onmiddellijk mee stoppen op deze planeet. Waar ik ook kijk, overal vertelt informatieve inktversiering op extreem onder- of overtrainde lichamen van volwassenen me de verjaardag en naam van zowat elk kind onder deze koepel. Wanneer je de kleine gezantjes van de duivel uit dit schouwspel wegdenkt, ziet het geheel eruit als een levend portfolio van een tattoo-artiest die z’n dromen is blijven volgen ondanks de Parkinson. Nergens vind je een overtuigender argument van het feit dat er geen tattooshops zouden mogen liggen in een straal van 15 km rond plaatsen waar alcohol geserveerd wordt, dan hier. Ik zie doodshoofden op bierbuiken, blote borsten op behaarde bovenarmen en misvormde dolfijnen over zwangerschapsstriemen. De bovenbilspleettribal, ondanks al vijftien jaar uit de mode, is hier hipper dan ooit. M’n ogen volgen een man die volgekleurd is van kop tot teen en even vraag ik me af of hij Michael Scofieldgewijs het volledige plan en dús de ontsnappingsroute van het park op z’n lijf heeft staan. Eens dichterbij, merk ik teleurgesteld dat het 17 verschillende spinnensoorten en een half serpentarium zijn die z’n lichaam bevolken. Overprikkeld van dit alles, ga ik op zoek naar een plek om tot rust te komen. Achter een plastic oerwoud vind ik de verborgen oase die de oudste parkbezoekers duidelijk al allemaal voor mij ontdekt hebben: de bubbelbaden. Ik stap in een bad waarin het water al flink aan het borrelen is van de luchtbellen. Zitten mee in mijn persoonlijke bubbel voor het komende half uur: vier bomma’s. Nog voor ik mij kan zetten, lonkt de eerste al opvallend naar het doorweekt, drijvend stuk stof vlak naast haar. Blijkbaar gelden de wetten van Benidorm ook hier en leggen we onze handdoek op de plek die we willen reserveren. Ik wurm me met moeite tussen het Aftellen-naar-Alzheimer-clubje en voel meteen iets tegen m’n knie stoten. Het blijkt de linkerborst van Oudje 2 tegenover me, wiens kalebassen het gevecht met de zwaartekracht ergens in 1997 moeten hebben opgegeven. Enkele ogenblikken later voel ik aan de luchtblazer in m’n rug dat de jacuzzi pas nu in gang schiet en vraag ik me af van waar die voorgaande bubbels dan eigenlijk kwamen. De derde bomma, rechts naast me, blijft ongegeneerd staren, ook nadat ik al twee keer oogcontact heb gemaakt. In een poging om onze staarwedstrijd te winnen, geef ik haar m’n obsceenst mogelijke tongbewegingen die ik kan bedenken. Bomma 3 laat zich echter niet van haar stuk brengen. Waar ik niet op had gerekend, was dat Oma 1 tegenover mij duidelijk vatbaar is voor m’n onweerstaanbare avances, al is het niet helemaal duidelijk of ze opgewonden naar me blijft knipogen of een beroerte krijgt. Wanneer ik ook haar tweede borst als de rug van een krokodil naar me toe zie drijven, besef ik dat het tijd is om me uit de voeten te maken. Terwijl ik uit het bad stap, bedenk ik me dat ik Grootmoeder 4 links van me in het voorbije half uur nog geen enkele keer heb zien bewegen. Enkel God en de beveiligingscamera’s weten hoeveel weken het arme mens hier al in het bad hangt. De dag loopt op z’n einde en maakt plaats voor de volgende, die tot aan de bubbelbadbomma’s toe een exacte replica blijkt van de vorige. Het hele weekend waterpret vliegt voorbij als een kip. Maar op zondagavond gebeurt het. Als een fata morgana zien we de uitgang plots voor ons verschijnen en komt het weekend in een stroomversnelling die de enige en saaiste wildwaterbaan ooit ons niet kon bieden. We maken dat we met de auto aan onze microvilla staan en gooien alleen het hoogst noodzakelijke van onze bagage in de koffer. Deuren toe, motor aan en weg ermee! Alsof ons geluk nog niet groot genoeg is, zie ik de Nederlander in de Corsa naar z’n huisje tuffen. Ik dwing hem om de volledige kilometer in sneltempo achteruit te rijden, bedank hem uitbundig met beide middelvingers, volg de rest van de ontsnappingsroute en rijd met de breedste smile ooit in één trek door naar huis.

Hans Verhaegen
28 4

Over "Help, mijn kind kijkt naar porno!"

Het Vier programma “Help, mijn kind kijkt porno” is weer zo’n programma over seks en liefde voor hetero’s (*), alsof homoporno niet zou bestaan of iets vies zou zijn. Seks tussen mensen van hetzelfde geslacht lijkt ook hier weer taboe. Dat taboe, die onzichtbaarheid, begint al op de speelplaats waar flirten, verleiden en een eerste kus gedeeld met iemand van het andere geslacht het normale parcours is, ongeacht je geaardheid, maar daarna stopt het vrijwel voor iedereen die homo is. Althans op diezelfde speelplaats. Zelfs alleen maar flirten met iemand van hetzelfde geslacht is er not done. Deze gevoelens van liefde maar ook van seks zijn totaal afwezig wanneer je jonge homo bent, terwijl de pornotheek voor hetero’s heel compleet en alom aanwezig is in vrijwel elke media. In porno zit lust. Lust om met iemand seks te hebben. Dat is niet anders voor jonge en oudere homo’s. Maar of het nu op televisie, in seksbijbels of in de geschreven media is, telkens weer wordt seks tussen mensen van hetzelfde geslacht vermeden, men gaat het medicaliseren, normaliseren of heteroseksualiseren, terwijl gayporn eigen is aan een hele homocultuur. In het programma zwijgt men in alle talen over homoporno en dat is bedroevend. Voor jonge holebi’s, die ook gevoelens en goesting hebben, zie ik geen enkel rolmodel of representatie van wie je bent of wat je voelt als het over seks gaat. In brave fictieseries die je op tv ziet zijn holebi’s omgevormd tot heteroseksuele homo’s. Promotiefilmpjes of interviews in magazines veranderen daar niets aan. Films als “La vie d’Adèle” en “120 battements par minute” zijn gelukkig een uitzondering maar hebben na hun promotie geen effect meer. Er moet dus meer homoseks komen. En homolust, échte lust. Geen overgeacteerde kus op stijf gesloten lippen. De geschiedenis van homoporno heeft een aparte weg afgelegd en heeft zo te zien nog een lange weg af te leggen. Voor jonge homo’s uit de jaren ’70 van vorige eeuw betekenden de laatste pagina’s van de 3 Suisses catalogus hun seksuele bevrijding. En ook de eerste mannen-Flair uit de jaren ’80, waar een niet onknappe blonde kerel in een schuimbad zat, kon tellen als erotiek voor mannen. Het summum waren “de boekskes” aan de krantenkiosken in iedere grootstad waar je een paar keer nonchalant voorbijliep om toch maar een glimp op te vangen van enkele mannen die seks met elkaar hadden, ook al was een zwarte balk getekend over hun lid. Ik was amper 12 jaar en het voelde als thuiskomen. Voor homo’s is het kijken naar homoporno een bevrijding en een eerste contact van goed gevoel, van dit ben ik. Een herkenning en een erkenning van jezelf als seksueel wezen. Homoporno heeft veel homo’s gerustgesteld in hun diepste zijn en een antwoord gegeven op hun verlangen naar seks. Homoporno bouwt mee aan de identiteit van iedere homoman, terwijl iedere heteroman zijn seksuele identiteit al vanaf de speelplaats ten volle kan vormen. Homoporno is subversiever dan heteroporno omdat de gepenetreerde persoon een man is. Homoporno draagt ook bij tot persoonlijke ontwikkeling van homo’s en stelt ook onze genderrollen in de maatschappij in vraag. Porno maakt deel uit van het leven van iedere homoman. Porno is ook politiek, toen nog niet zolang geleden, in volle aidscrisis, gezegd werd hoe homo’s wel en niet seks mochten hebben. Porno is politiek omdat extreemrechtse partijen het nog steeds hebben over de waarden van traditionele families. Lesbische porno sloopt dezelfde heteronormatieve muren in onze maatschappij. We smijten vandaag nog altijd kwistig met woorden als inclusief en diversiteit, toch maken we keer op keer dezelfde fout. We gieten het allemaal wel in mooie woorden maar we willen het liever niet zien. In die zin heeft “Help, mijn kind kijkt porno” gefaald en paait het allicht enkel de kijkcijfers. Jammer van de gemiste kans van de immer sympathieke Evi Hanssen. Een passage bij jonge én oudere homo’s over homoporno had allicht een andere kijk kunnen werpen op de belevenis van porno voor mensen van wie de maatschappij liever de seksualiteit niet ziet. Die seksualiteit bestaat, die lust, die geilheid. Het experimenteren, het ontdekken. Het zit er allemaal in. Ook die seksualiteit bepaalt de identiteit van een individu. Homo’s hebben dezelfde gevoelens en dezelfde goestingen maar het praten over, het vertonen van of het spreken over homoseks is voor veel mensen en media nog steeds een brug te ver. De regels van het beleven van eigen seksualiteit gelden niet voor iedereen. Zal ik er dan maar mee beginnen? (*) : bij het schrijven van dit artikel is nog maar één aflevering uitgezonden. Navraag bij Evi Hanssen of er ook over homoporno en homoseks wordt gesproken, heeft nog geen antwoord van haar kant geleverd.

Erwin Abbeloos
81 0

Sunparks (2)

Lees hier deel 1 van de Sunparks Saga. Na een deugddoende nacht van 3 uur ononderbroken slaap op een matras die enkel Sunparks-brochuremakers en Auschwitz-gevangen als luxueus durven omschrijven, zijn we vertrekkensklaar. Blarenpleisters? Check. Kompas? Check. Drie liter water per persoon? Check check check! Wij dus op trektocht naar het winkeltje voor ontbijt. Ik klok af op één uur drieënveertig. Maar twee keer verkeerd gelopen. ‘Dat ging verrassend vlot,’ zeg ik, terwijl we het naar chloor ruikende supermarktje binnenstappen. ‘Goh, vlot… Beeld ik het mij in of werden we niet net achternagezeten door een inheemse stam die onze kleren wilde stelen?’ Ik lach naar mijn schoonbroer en stel hem gerust. ‘Ik denk dat het een familie uit Tienen was.’ Het winkeltje lijkt maar één doel te hebben: alle kinderen in het park zo snel mogelijk veranderen in opgefokte monsters, die zo’n zware suikertrip beleven dat je ze rond bedtijd met hun klauwen uit het plafond moet trekken. Chocolade, chips en frisdrank strekken zich uit zover het oog reikt. Water lijkt voorbehouden te zijn voor het zwembad. Mijn vrouw speelt ondertussen Waar is Wally?, waarbij Wally in dit geval een product is met minder dan 400 kilocalorieën. Uiteindelijk geeft ze het op en nemen we ons allemaal een koffiekoek van 7 euro en het enige brood dat we vinden, suikerbrood. De Sunparksstam passeert ons op weg naar de kassa met twee kratten Jupiler en een opengetrokken halve liter in de hand. ‘Overduidelijk Tienen,’ zeg ik tegen m’n schoonbroer. Na het ontbijt, dat de geschiedenis zal ingaan als ‘en exact op dat moment hebben we met de hele familie diabetes gekregen,’ hoor ik m’n vrouw enthousiast zeggen: ‘Wij zijn klaar voor het dolste wateravontuur van ons leven met niet één, niet twee, maar drie adembenemend snelle aquaslides!’ Ik bekijk haar achterdochtig, tot ik merk dat ze een quote voorleest uit de folder op het salontafeltje. Ondertussen komt m’n schoonvader binnen met opgetrokken hemd. ‘Valt goed mee qua litteken, hè? Ze hebben zelfs gezegd dat ik al direct mee mag gaan zwemmen.’ We bedanken hem met het hele gezelschap voor z’n vrijgevigheid: ‘En of we gaan genieten nu we met vier toestellen op de wifi kunnen!’‘Ach, ’t is maar een nier, hè,’ wuift hij het voorval weg. Ik sta in het kleedhokje van het zwembad bewegingen te maken die lijken op een combinatie van de regendans en een epilepsie-aanval. Ik probeer om m’n zwemshort aan te trekken en tegelijk zo’n klein mogelijk oppervlak van m’n voeten in het wrattenparadijs onder me te zetten. Uit het kleedhokje naast mij hoor ik een vrouw met scherpe stem om de vijf seconden op Davy roepen. Na een minuut heb ik door dat Davy al de hele tijd mee in het hokje stond, wat meteen het doffe, ritmische gebonk op de wand tussen ons in verklaart. Wanneer ik Davy en vrouw iets later met peuter uit het hok zie komen, beslis ik voor mezelf dat dit zo’n moment is waarop ik me wat minder vragen moet stellen. ‘De vloer is lava, de vloer is lava…’ Ik loop op m’n tippen naar het toilet om nog snel te plassen, spoel mezelf af onder de douche en voel gek genoeg het kind in me naar boven komen. Ik merk zelfs bijna niet op dat het voetbad eruitziet alsof iemand een bouillon heeft getrokken uit de afvoerputjes van het park. ’Eindelijk nog eens zorgeloos plezier maken,’ zeg ik tegen m’n schoonbroer. We klimmen behendig rond het voetbad, duwen de plastic linten opzij en stappen naar de beloofde, meest onvergetelijke zwem-experience van ons leven. Wanneer ik het tafereel voor ons zie, hoor ik zelfs boven het rumoer van 300 huilende kinderen het laatste stukje optimisme in m’n lichaam kapotbreken. Het water in de baden heeft een geelbruine schijn, twee van de drie glijbanen staan droog en zelfs de fake planten zijn verwelkt. Lees hier deel 3 van de Sunparks Saga.

Hans Verhaegen
43 4

Valentijnsvoeten

Vrijdag 14 februari. De dag der geliefden. Maar ze is niet op haar kamer. Haar rollator staat bij het bed geparkeerd. Mijn ‘hallo’ en ‘ma’ blijven onbeantwoord. Ver kan ze niet zijn. In de verte hoor ik stemmen. Het is een vrolijk geroezemoes. Ze zitten wellicht in de woonkamer, voor taart en koffie. Maar het eerste wat ik zie is niet taart en koffie. Wel voeten. Heel veel blote voeten. De mannen hebben hun broek opgerold zoals pa vroeger deed als het warm was. De opgerolde pantalon deed dienst als korte broek. Heel wat van die blote voeten zitten in een voetbadje. Het lijkt wel alsof ze in de zomer samen pootjebaden aan zee. Hun bleke onderbenen verraden dat het nog winter is. Andere voeten worden met instemmende goedkeuring gemasseerd. Ik zie moeder zitten. Maar zij ziet me niet. Ze is druk aan de praat met de vrouw naast haar en ze wijst naar het water dat broebelt. “Hier moet ik precies zijn”, zeg ik, terwijl ik een hand op haar schouder leg. “Is er nog een stoel vrij?”, lach ik. “Pak maar een stoel en rol die broek maar op”, lacht een medewerkster. “Dadelijk krijg ik nog een voetmassage. Voor Valentijn”, zegt moeder. “Ik kom straks wel terug”, zeg ik. “Als Valentijn uw voeten heeft gemasseerd. Geniet er maar van.” Tijdens het naar huis fietsen bedenk ik dat we thuis ook een dergelijk voetbadje hebben. Misschien moet ik het valentijnsgewijs klaarzetten. Met wat verzachtende soda in het water. Alhoewel. De vorige keer dat ik het zelf gebruikte ging net de bel van de voordeur. Terwijl ik vloekte en met half opgedroogde voeten naar de parlofoon wilde lopen, haspelde ik over de stroomkabel van het voetbadje. Het water lag werkelijk overal. Ik kan maar best voorzichtig zijn. Of ik krijg naar mijn valentijnsvoeten.  

Rudi Lavreysen
24 1
Tip

Sunparks

‘Ik roei met de riemen die ik heb in dit epicentrum van getatoeëerde marginalen en kinderen zonder toekomst.’ Positiever dan dat kon ik moeilijk antwoorden toen een vriend me stuurde hoe het weekendje Sunparks me beviel. Ook nu weer, met de krokusvakantie in het vooruitzicht, zet menig jong gezin zich rond de tablet om nog een last minute te boeken naar vakantieparken die je eindeloos speelplezier, ongekende aquafun, heerlijk verkwikkende wellness en grenzeloos avontuur beloven. Laat deze column een waarschuwing zijn voor wat je daar in werkelijkheid te wachten staat. Zie het als een kleine opfrissing van wat je al lang weet, maar hardnekkig probeert te vergeten wanneer je het waanzinnig gelukkige, beeldmooie, met perfecte BMI gezegende middenklassegezin op de brochure ziet. Ik neem het je niet kwalijk, lieve lezer. Maar zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb. Is het toch al te laat? Dan wens ik je veel sterkte toe, zeker als je er, net zoals ik, als kinderloze dertiger door een of andere ongelukkige speling van het lot bent terechtgekomen.Vanaf dat ik de bareel achter me in de houder hoor vallen, weet ik het: ‘ik ben gevangen.’ Elke ontsnappingspoging is hopeloos. Wie toch probeert om onmiddellijk terug te keren, ontdekt al snel dat je eerst zigzaggend, lussen draaiend, rond 13 rotondes manoeuvrerend door het volledige park moet, waarin je enige herkenningspunt bestaat uit één huisje dat 700 keer gecopy-pastet werd. Elk domein is dan ook aangelegd als een labyrint waarvan je onmogelijk in minder dan drie dagen de uitweg vindt. Dat besef begint al wanneer je je zogenaamde luxebungalow probeert te bereiken. Mijn eindbestemming is huisje 186, dat ik een halve benzinetank en één echtelijke ruzie later helemaal achteraan in het park vind. Want iedereen weet dat je huizen logischerwijs altijd nummert van achter naar voor, zodat je bij de ingang uitkomt op 763 en zeker niet bij 1.Wie dacht dat de villa vinden de enige hindernis was om in zeeën van ontspanning en relaxatie te duiken, ziet duidelijk nog iets, of beter iemand, over het hoofd. Ook deze keer ontbreekt hij niet. De Nederlander. Dé Nederlander die, met z’n vrouw en twee kinderen die lijken op patatten met petjes, de volledige weg blokkeert om de meest volgepropte Opel Corsa ooit uit te laden op een manier die je doet twijfelen of onze tijd hier op aarde nu wel of niet eindig is. In een tijdsspanne van 20 minuten claxonneer ik 17 keer naar mijn Nederlander, waarop die vrolijke flapdrol z’n duim opsteekt om fluitend petanquebal per petanquebal verder naar binnen te dragen. Wanneer de familie Mindful Uitpakken haar meditatiemoment er eindelijk heeft opzitten, wordt duidelijk dat ons huis – uiteraard – in een doodlopend stuk van de doolhof staat en dwingen de felle achteruitrijlichten van de Corsa me tot nog een kleine kilometer achterwaarts autorijden vooraleer ik zelf aan het uitladen kan beginnen.Op onze luxury lodge heb ik verbazingwekkend genoeg niets aan te merken. Dat komt waarschijnlijk doordat ik gebruik maak van de zelfbedachte Twistertactiek. Zo zit ik vanaf ik door de voordeur stap niet in iets wat lijkt op een klerenkast met muren, maar wel in het grootste Twister-speelveld ooit. In mijn beleving ben ik dus níét aan het schuren met de schoonmoeder om een mes uit de schuif te kunnen pakken terwijl zij spaghetti staat te koken. Wel ben ik weer een stap dichter bij de overwinning in het weekendlange behendigheidsspel waarbij alleen de gekleurde stippen ontbreken. Mij zal je dus niet horen klagen over het feit dat het onmogelijk is om tv te kijken zonder dat de kont van een huisgenote je oor plet, terwijl je andere huisgenoot door zijn neus moet ademen omdat je knie tegen z’n kin zijn mond blokkeert. Noch spot ik met het feit dat de gemiddelde verhuisdoos groter is dan deze premium cottage. Verhuisdoos of vakantievilla, aan de kartonnen muren waarachter je de Oost-Europese buren hoort drinken, zingen, roepen, kotsen, neuken en snurken – in die volgorde – ontsnap je toch niet. En hoort het per slot van rekening niet bij het vakantiegevoel dat je om twee uur ’s nachts wakker wordt van iemand die vier huisjes verder z’n slaapkamerdeur dichttrekt?Lees hier deel 2 van de Sunparks Saga.

Hans Verhaegen
89 4

Chinese vrijwilliger

Het plan was onfeilbaar. Ik was de Chinese vrijwilliger. Ik zou het oplopen doordat een Chinees kindje een gemene hoestbui had gekregen tijdens het in mekaar zetten van het laatste nieuwe Apple-product, dat ik uiteraard zou gekocht hebben. Ik zou, zoals gewoonlijk, de geur van mijn nieuw Apple-product inhaleren nog voor ik het goed en wel uit de verpakking had gehaald. En ik ging de eerste zijn. Ik zou sterven als BV en mijn vrouw achterlaten met miljoenén, enerzijds door de schadevergoeding, anderzijds doordat m’n columns zouden verkopen voor karrenvrachten gele eurobriefjes. Want net als bij pakweg Van Gogh zal ook mijn oeverloze, niet in woorden te bevatten talent pas erkend worden wanneer er maden uit m’n oogkassen kruipen – die oogontsteking in 2015 niet meegerekend. Ik had het allemaal uitgekiend. Maar helaas, een ander genie is me voor geweest. Deze week is namelijk de eerste Belg met het coronavirus gesignaleerd en ik ben het jammer genoeg niet. Welk product Philip Soubry – want zo heet de held – aan de man wil brengen of welke carrière hij ambieert is nog niet duidelijk, maar geloof mij, als hij het overleeft is deze gozer binnen. Een boekendeal, filmfranchise, z’n kop op flesjes Corona-bier, een naar hem vernoemde Quickburger en een huwelijk met een (al dan niet oude) Miss België zijn op dit punt onvermijdelijk. Deze man heeft 2020 nu al gewonnen. Je ziet hem gegarandeerd terug in het volgende seizoen van De Slimste Mens. En gelijk heeft hij. In deze maatschappij, waarin iedereen zich de superster van z’n eigen wereld waant, waarin we leven voor de likes en waarin 15 minutes of fame veranderd zijn in 15 seconden, kan je de aandacht die je krijgt niet meer gewoon grijpen en uitmelken. Je moet die cashcow vetmesten en verkrachten tot het beest schubben heeft aan de binnenkant. Hoe de Belgisch Kampioen Corona het virus opliep, daarrond circuleren verschillende verhalen. Soubry was alleszins nog niet bijna in de buurt van China geweest. Hijzelf beweert gedineerd te hebben in restaurant Hong Kong in Dadizele, alwaar de chef-kok die in Wuhan geboren is met het corona-gen, het niet langer kon houden van de krampen en in een emmer in de keuken heeft gescheten. Het eerste gebod van de bijbel voor chef-koks, Ons Kookboek van KVLV, zegt namelijk: laat nooit je fornuis alleen. Wat hij niet wist was dat in eenzelfde emmer ernaast beslag zat om de fortune cookies voor de gasten van die avond te bakken. Door een ongelukkig toeval heeft de keukenhulp, die eerder zelf op het toilet zat, die twee emmers omgewisseld en 20 minuten later zat Philip Soubry nietsvermoedend het smerigste, maar meest lucratieve gelukskoekje uit z’n leven te eten. Nu treft het dat het coronavirus het snelst wordt doorgegeven via gebakken feces. Maar dat had Soubry makkelijk kunnen opzoeken, om er daarna dit nogal onwaarschijnlijk verhaal rond te fabriceren. Interessanter is de verklaring van Soubry’s vrouw. Die zegt dat haar echtgenoot al jaren achter haar rug om kelders met illegale Chinese jongetjes bezoekt en hij er bij wijze van fetisj hele avonden in niets dan een pamper over de grond kruipt, terwijl de kinderen hem fruitpap voederen en boeken van Annie M.G. Schmidt in een Mandarijns dialect voorlezen. Mogelijk heeft hij een van die jongetjes zo ver gekregen om in een emmer te schijten, het goedje te bakken en het verkruimeld met Vitabis bij hem naar binnen te lepelen. Zoals ik al zei wordt het virus het makkelijkst doorgegeven via gebakken feces. Dat verklaart meteen ook van waar het absurde verhaal komt dat Soubry zelf aan de media blijft vertellen. Ach, wie maken we wat wijs. Natúúrlijk is dit alles in scène gezet. Waarom authentiek en arm blijven als je met een leugentje om bestwil blokken goud kan kuchen? Philip Soubry is geen corona-overlevende. Philip Soubry heeft zelfs nog nooit een verkoudheid gehad. Philip Soubry is een kerngezond man met een geniaal plan om z’n personal branding en z’n bankrekening te rocketboosten op de rug van het coronavirus. En daarom verdient deze man dubbel en dik elke cent van het fortuin dat op dit moment binnenstroomt. Ik zal alvast in de Quick met smaak zitten genieten van een Soubry Supreme, wetende dat ik mijn steentje heb bijgedragen aan iemands welverdiende renteniersleven. En net als bij kunst zullen de mensen zeggen dat ze dat zelf ook allemaal hadden kunnen bedenken. Maar net als bij kunst zal iemand hen vertellen dat zij niet diegenen waren die het als eerste bedacht hebben.

Hans Verhaegen
214 1

De revolte van de Rudi's

"Dag Rudi", zei ik. Pas op, niet tegen mezelf, zo erg is het niet gesteld. Ik sprak een bevriende Rudi aan die van een koffie genoot in het etablissement dat we beide frequenteren. Ik kreeg van hem krek dezelfde begroeting. "Wij Rudi's komen allemaal uit dezelfde generatie", stak hij meteen van wal. Het was niet voor het eerst dat hij dit vertelde. "Mijn ouders haalden hun inspiratie bij Rudi Altig, een Duitse wielrenner. Hij won heel wat koersen in de jaren '60". "Ik weet dat Rudi Carrell thuis soms op de tv verscheen", zei ik. "Een Nederlander die vooral in Duitsland populair was. Ik vermoed dat hij er voor iets tussen zit. Afijn, wat mijn naam betreft natuurlijk", lachte ik. "We zijn dus eigenlijk halve Duitsers", lachte de andere Rudi. "Klopt helemaal", antwoordde ik. "Zwei kaffee bitte", zei ik in mijn beste Duits tegen de patron. Maar het klopt wat Rudi vertelde. Toen wij jong waren, zat er in elke klas een Rudi. In onze klas zelfs twee. Het is een speciale band, dat zal u begrijpen. Maar de dag van vandaag worden er bijna geen Rudi's meer geboren. Wat is er mis met Rudi? De top van populaire voornamen bestaat uit 'oude' namen als Arthur, Louis, Jules en Victor. Maar sinds 1995 zijn er ocharme 10 Rudi's geboren in Vlaanderen. Dat lees ik in de nationale statistiek van voornamen. Toch een kaakslag voor onze naam, niet? Maar ik weet wat gedaan. Dezelfde statistiek leert me dat er momenteel in ons land 10.022 Rudi's wonen, naast 11.729 Rudy's. Misschien moeten we de krachten bundelen en een mars op Brussel organiseren. Om ons bestaan duidelijk te maken bij de bevolking. Om terug aan populariteit te winnen. Want als je die twee getallen samentelt, kom je aan een mooi aantal. De laatste vakbondsbetoging telde amper 10.000 demonstranten. Dan mogen er nog een paar Rudi's ziek vallen om het dubbel te halen. Mocht u een Rudi kennen, brengt u hem dan alvast op de hoogte van ons plan? We willen vooral een positief signaal brengen, maar toch ook een krachtig. Het televisiejournaal halen vormt bovendien geen enkel probleem. We hebben immers een lange arm bij de VRT, als ik me zo mag uitdrukken. Iemand met ervaring in conflictgebieden. Ik ben ervan overtuigd dat Rudi Vranckx het een eer vindt om er een beklijvende reportage over te maken. We rekenen op jou Rudi.

Rudi Lavreysen
42 0

Frankie en ik

"Nu ben je precies Frankie Loosveld uit Het Eiland", zegt mijn vrouw. We staan naast elkaar voor de spiegel. Als u hem kent, weet u dat het geen compliment is. Het personage van Frankie vertoont nogal rare trekken. Grappig, maar overenthousiast en ietwat onvolwassen. Een typetje dus. Al is het niet voor die zaken dat de gelijkenis met Frankie opgaat. Het is mijn kapsel. Net als bij Frankie gaat mijn haarsnit de hoogte in. Alhoewel, snit. Ik heb opgegeven om er een model in te krijgen, zoals de term in officiële kapperskringen luidt. Bovendien groeit het zo snel als sla op een regenachtige dag in het voorjaar. Mijn kapsel is zoals een voetbalveld dat geen meststoffen nodig heeft om tweemaal per week met de zitmaaier afgedaan te worden. Als ik buitenkom bij de kapper, roept de brave man mij al terug binnen. "Het is precies weer lang geworden", zegt hij dan. Het drama is daarenboven dat ze op mijn werkplek niet één, maar twee spiegels in de lift hebben gemonteerd. Geen spier haar die je niet ziet. Als ik er met mijn handen wat schwung of nonchalance probeer in te leggen, verergert dat de zaak alleen maar.   Ik snap goed dat die kale collega telkens fluitend de lift instapt. Nog voor de lift arriveert maakt hij zijn rechterhand met wat spuug al nat. De liftdeur is nog niet dicht of hij begint zijn hoofd als een bowlingbal op te blinken. Daarnaast vertoont mijn grasveld hier en daar dorre plekken. "Och, dat camoufleren we toch", vertelt mijn kapper. "Op het moment dat je die lange spieren van links naar rechts moet leggen, haal je het zware geschut maar boven", zeg ik. "Dat is geen camouflage meer. Dat zijn noodoplossingen in oorlogstijd." Iedereen wil toch fluitend de lift instappen.  

Rudi Lavreysen
22 1

Pijlen

Zo’n twee weken geleden zag ik vlak voor mijn neus een gruwelijke botsing gebeuren in een van de drukste eenrichtingsstraten van het anders immer vredige Heist-op-den-Berg. Dodelijke slachtoffers waren er op het eerste zicht niet, maar het asfalt vol levenloos kalfsgehakt, gebroken Mama Mia’s en uiteengereten stukken knolselder zorgde voor een enorm wansmakelijk tafereel. De bestuurder in fout, een oud besje van een jaar of tweeënzeventig, had een meisje van in de twintig zonder uitkijken frontaal geramd, terwijl die laatste nietsvermoedend (en tevergeefs) spaghettisaus zonder suiker aan het zoeken was. Het was verschrikkelijk. Toen ik zeker wist dat ik geen derde keer ging flauwvallen, richtte ik me tot de oude vrouw, die, na een halve pallet Weense worstjes op haar hoofd te krijgen, wat verdwaasd om zich heen keek. ‘Dat komt ervan als je de pijlen niet volgt hè, ouwe taart.’ De pijlen, ja. Ik ben er zeker van dat niet mijn leeftijd, maar de tegen-het-verkeer-in-rijdende Colruytbezoekers elke donderdagavond de grootste reden zijn van mijn opkomende grijze haren. Als ik nog één keer iemand hoor zeggen dat die pijlen ‘vrijblijvend’ zijn, sla ik hem – of haar, want ik haat seksisme – vrijblijvend in een ziekenwagen. Pijlen schilderen voor het geval iemand ze zou willen volgen, is hetzelfde als verkleed als frietzak naar je werk gaan voor het geval er onderweg nog iemand zin heeft om carnaval te vieren. Ofwel doen we het allemaal, ofwel niemand. Maar ze staan er, dus je muil houden en de pijlen volgen is de boodschap. Anders gebeuren er ongelukken, zoals nu dus. ‘Maak je geen zorgen,’ zei ik terwijl ik het twintigjarige slachtoffer te hulp schoot, ‘ik weet wat ik doe. Ik heb de eerste les van m’n basiscursus EHBO net achter de rug.’ Ze probeerde iets te zeggen, maar kwam niet verder dan wat gebrabbel, dus ik stelde haar nogmaals gerust en zei dat alles goed kwam. Toen ze eindelijk alle stukjes ongekookte tagliatelle uit haar mond had gevist, zei ze me dat een hartmassage écht niet nodig was en vroeg ze – naar mijn gevoel wat onbeleefder dan je je levensredder toespreekt – of ik misschien haar borsten wou loslaten. Hetgeen ik onmiddellijk deed, want ik ben geen viespeuk. Ik excuseerde me en vroeg haar gsm-nummer, zodat we later de terugbetaling konden regelen van haar trui, T-shirt en beha die ik had opengeknipt voor het geval ze geopereerd moest worden. Terwijl ik dat zei, zag ik vanuit m’n ooghoek de oude heks op ons af kruipen. Het zijn niet de pijlen alleen, trouwens. Wekelijks zie je ze met meer komen, de families die oprecht geloven dat de Colruyt een walking dinner is. Met het hele, zevenkoppige gezin vreten en zuipen ze zich een indigestie aan gratis wijn, koffie, toastjes met pitasla, chips, kauwgom, M&M’s, stukken appelsien en blokjes abdijkaas. En elke week worden die Bourgondiërs assertiever. Ik zweer het je dat ik onlangs iemand een fles wijn uit het rek zag pakken, zag weggaan, zag terugkomen met een kurkentrekker die nog in de verpakking zat, en daarna de fles zag openen om ze glaasje na glaasje soldaat te maken. Nochtans was de Châteauneuf-du-Pape niet de proever van de week. Toen we wat later op een zaterdag de Colruyt binnenkwamen en in de eerste gang al overduidelijk met onze kar los door iemands babyborrel reden, zei ik tegen m’n vrouw ‘Nu is het genoeg. Vraag maar opslag op je werk. Vanaf volgende week gaan we naar de Delhaize.’ 'Mijn hart, mijn hart,’ schraapte de oude kraai, die zich ondertussen met één arm tot bij het meisje en mij had gesleept. Geen twee keer, dacht ik. Ik ben geen viespeuk. Dat mens wil duidelijk gewoon dat ik aan haar borsten zit, iets wat wel vaker gebeurt wanneer vrouwen mij voor de eerste keer zien. Dus ik stapte over haar, wees nog één keer duidelijk naar de pijl op de grond, en zette m’n winkeltocht in de juiste richting verder. Vlak voor de kassa maakte ik bijna een achterwaartse salto omdat de Gran Barón van dat mens tot aan de diepvriezers was gelopen. ‘Al wat die achterlijke rimpeldoos moest doen was de pijlen volgen,’ hoorde ik mezelf tussen m’n tanden door zeggen. Meer heb ik er nadien niet meer van gehoord. Een week later, toen ik door de gang met pasta reed, zag ik dat er iets voorbij de pijl een of ander silhouet op de grond was getekend. ‘Nog schoner,’ dacht ik. ‘Als de kinderen hier nu na het eten ook al gaan beginnen spelen met stoepkrijt, hebben we het allemaal gezien!’ Opslag of niet, volgende week ga ik écht naar de Delhaize. Al blijf ik toch enorm sceptisch of dat wel kan werken, zo’n winkel zonder pijlen.

Hans Verhaegen
8 0

Kamp Waes

‘Putain ket, hebt ge ’t gezien gisteren? Die laatste proef met dat zwembad vol weessokken, hitsige hyena’s en poepgelei?! Onwaarschijnlijk!’ Toen zelfs het dakloze vrouwtje naast het Zuidstation het belangrijker vond om me aan te spreken over de laatste aflevering van Kamp Waes, dan om geld te vragen, begon het me te dagen. Ook de week ervoor was zowat iedereen erover begonnen, van de uroloog die m’n penisverkleining zal uitvoeren tot de vrouw in Café De Kopstoot in Wezemaal, die achter me mee het genderneutrale (lees: enige) toilet binnenglipte en me gretig begon te bepotelen, terwijl ik echt heel dringend moest urineren. Maar het was op die woensdagochtend in de Brusselse Fonsnylaan dat het helemaal tot me doordrong: ik ben de laatste Belg die nog niet naar Kamp Waes kijkt. Laat me even de opzet van Tom Waes z’n laatste creatie schetsen, zodat ook m’n honderdduizenden Nederlandse lezers mee zijn. In Kamp Waes geven enkele hypersportieve Vlamingen zich vrijwillig op om vernederd te worden terwijl ze onmogelijke opdrachten moeten uitvoeren, zoals een nieuwe pot Nutella openen zonder dat het papiertje aan de rand blijft hangen, of een das knopen binnen het half uur zonder een deur in te stampen. Dat gebeurt allemaal onder toezicht van onze Special Forces Group, een ultragetraind, multigeskilled superteam dat snel inzetbaar is wanneer er in ons land dringend potten Nutella geopend of dassen geknoopt moeten worden. Tom z’n rol beperkt zich tot toeschouwer en voice-over van het ding. Hij doet dat aan de zijde van een man die zich ‘de Fly’ noemt en eruitziet alsof hij elke ochtend de melk van z’n ontbijtgranen in zijn baard morst. Meester Fly schreeuwt de kandidaten dingen toe als: ‘zielige watjes, als jullie nog één keer de dooier van mijn spiegeleieren laten uitlopen, bijt ik jullie piemel eraf en kots ik hem terug uit in jullie bakkes! Het kan me niet schelen dat je een vrouw bent!’ En ‘Degene die er niet in slaagt het volledige debuutalbum van Twarres te beluisteren zonder dat het bloed uit z’n oren spuit, draai ik een tong tot z’n amandelen paars zien! Het kan me niet schelen dat je een vrouw bent!’ Maar terug naar de sympathieke Tom, want laat er geen twijfel over bestaan, net als elke fatsoenlijke Vlaming ben ik fan van het fenomeen Waes. De man veroverde m’n hart als de broer van Bart in Het Geslacht De Pauw, in de tijd dat we nog over Bart De Pauw spraken en alleen zijn familie bedoelden als we het over z’n geslacht hadden. Enkele jaren later volgde Tomtesterom, waarin Koning Waes met z’n legendarische prestaties record na record brak, te beginnen met dat van meest vergezochte woordspeling voor een tv-reeks. En zo arriveerden we bij Reizen Waes, een programma waarin reisleider Tom ons meenam naar enkele obscure hoekjes van de wereld die het ontdekken waard waren. Opnieuw een schot in de roos, al had ik het persoonlijk wat moeilijk met de aflevering waarin hij in Groenland met z’n gastheer zeehondjes ging doodknuppelen, omdat de kinderen er verzot zijn op zeehondjesbloed en het goedje letterlijk met emmers naar binnen gieten. De uitzending waarin hij door een magnifieke speerworp de jacht op een 10-jarig albinoweesje in Tanzania won, behoorde dan weer tot een van de mooiste tv-momenten van het laatste decennium. Tegen de tijd dat Wauters vs. Waes op het scherm kwam, hadden we al lang geen programma meer nodig om te weten dat onze God het zangertje van Clouseau zou vermorzelen in zowat elke uitdaging mogelijk. Met succes een koe insemineren? Waes. (Koen leerde pas na de proef dat de procedure geen seksueel contact vereist.) Een man met een verstandelijke beperking opleiden tot je vaste klankman? Waes. Enkel de test waarbij de heren al skydivend de vijfde van Beethoven moesten naspelen op de neusfluit, leverde Koen een overwinning op. Hoe multigetalenteerd ook, tegen de neus van Koen Wauters is niemand opgewassen. Met dat ding kan je dan ook een hele provincie in de schaduw leggen. En nu is er Kamp Waes dus. In de aflevering die ik zag, werd er iemand uitgeflyerd omdat hij zijn wapen was vergeten. Maar zeg nu zelf, zouden we die deelnemer niet beter belonen? Want wat is er Belgischer dan Special Forces die zo amateuristisch zijn dat ze hun wapen vergeten? Geloof mij, van de vier militairen die dagelijks door het station van Brussel-Zuid flaneren, loopt er altijd minstens één bij die z’n machinegeweer op de keukentafel liet liggen en luchtgitaargewijs doet alsof hij wel degelijk een mitraillette in z’n handen heeft. Geen haan die er naar kraait. En misschien is dat wel de belangrijkste skill om bij de SF, het Belgisch leger of welke andere Chiro-afgeleide te horen: oplossingsgericht denken. Tot de Fly en co daar rekening mee houden, blijf ik de enige Belg die niet voor de buis zit wanneer de heer Waes, uit pure bescheidenheid, presenteert in plaats van proeven doet. Want we weten allebei dat Tom moeiteloos het papiertje van een pot Nutella knipoogt, terwijl hij vlotjes een das knoopt, van elke weessok terug een paar maakt, rustig elke hitsige hyena tot bedaren brengt en zich terecht afvraagt waarom er in godsnaam zo veel poepgelei in dat zwembad ligt.

Hans Verhaegen
141 0