Zoeken

Een misvatting

"Het is een misvatting", zeg ik tegen mijn vrouw. "Een wijdverspreid misverstand. Dat oudere mensen door hun leeftijd langzaam stappen. Dat het met de jaren allemaal wat trager gaat. Zeker bij mensen die alleen zijn." We zitten aan de enige tafel van het gezellige koffiehuis waar je rechtstreeks op de straat kijkt. De andere mensen in de zaak moeten langs onze hoofden proberen te zien, vooraleer ze een glimp van buiten opvangen. Het is een tafel waarvoor gevochten wordt. Bij het plein zien we de man langzaam stappen. "Ik ken hem via zijn vrouw”, vervolg ik. “Door het vrijwilligerswerk dat ze deed. Hij is nu een paar jaar weduwnaar. Ik herinner me dat ze vertelde dat haar man ziek was. Vrij ernstig. Toch is zijn vrouw eerder moeten gaan. Van zijn ziekte is hij goed hersteld. Je ziet hem nu dikwijls ergens alleen een koffie drinken." "Het is niet hun leeftijd”, zeg ik. “Of hun fysieke toestand. Ze stappen langzaam om de tijd te vertragen. Met elke stap die ze buiten zetten, moeten ze binnen niet voor de tv zitten. Daarom bewegen ze zich, misschien onbewust, traag voort.” “Ik begrijp het wel. Ik zou mijn pas ook inhouden. Zeker tijdens de donkere wintermaanden, als je om vijf uur de afstandsbediening naar de beeldbuis richt. Alsof je een knop indrukt om de dag af te sluiten." Buiten houdt de man halt bij een kennis. Zijn handen sierlijk op de rug. Op zijn hoofd draagt hij een pet tegen de kille najaarslucht. Het is een groene pet met gewatteerde oorkleppen, die hij kan laten zakken als het te koud wordt. Nu staan ze omhoog. Wellicht om zijn gesprekspartner goed te kunnen verstaan. Een paar tellen later stapt hij verder. We zien hem nog net. Hij is ondertussen heel klein. Ik meen te kunnen zien dat hij de gewatteerde oorkleppen ondertussen heeft laten zakken. Daarna verdwijnt hij uit ons zicht door het raam van het koffiehuis. Langzaam stappend en de tijd vertragend. De tijd dodend. 

Rudi Lavreysen
16 0

Uit de biecht geklapt

Het is zomervakantie en we zijn op de terugweg van een weekje Center Parcs. Nog voor we weer thuis zijn, vraagt onze zesjarige zoon of er een vriendje mag komen spelen. Prima, gezellig voor hem – hij is enig kind – en eerlijk gezegd ook wel gemakkelijk voor ons. Want we komen uiteraard met een berg was terug en in een tuin waar het onkruid een hele week naar hartenlust heeft mogen groeien en bloeien. En dan zijn er nog hopen klusjes die we altijd, naïef als we zijn, denken in de vakantie te gaan wegwerken. Dus ja, laat dat vriendje maar komen. Er zijn een aantal op vakantie dus gooi ik maar een algemene oproep in de klassenapp. Onze zoon zegt tot mijn verbazing: “Ik hoop dat het een meisje is.” En jawel hoor, een meisje uit zijn klas komt graag spelen. Hij blij. Wij blij. Na een oriëntatieronde langs het speelgoed van zoonlief, besluiten ze al snel te gaan knutselen. Gekleurd papier, stickers, Prittstift, schaar en plakband op tafel en dan gaan ze los. Zalig om te zien. Maar het wordt nog leuker. Ik kijk naar hun knutselbezigheden en zeg: “Mooi hoor, jongens.” Vervolgens vertrek ik naar de keuken om wat eten en drinken voor ze klaar te maken. Zij: “Zegt je mama altijd ‘jongens’?”Hij: “Ja, mijn mama is een verstrooide professor.” Dan gaat hij op iets zachtere toon verder: “En mijn papa zit altijd op de wc.”Waarschijnlijk kijkt ze hem ietwat ongelovig aan, want hij vervolgt: “Echt waar, de héle dag.”Heerlijk, die kindergesprekken. Wat ben ik blij dat we een open keuken hebben. En een dichte wc.

Vera's Column
5 0

IJskoud afgeserveerd

Er is een eerste keer voor alles. Zo ook voor deelname aan de scholenveldloop. Onze 6-jarige zoon heeft er veel zin in. Mama moet natuurlijk komen supporteren en krijgt de opdracht om bij de finish te gaan staan. Hij heeft namelijk nogal hoge verwachtingen van hoe zo’n finish eruitziet. Hij hoopt op minstens een boog. Een rode loper mag natuurlijk ook. Op de valreep moet ook zijn – momentje, waar ligt het meetlint ook alweer – 50 cm grote knuffelpinguïn mee om hem aan te moedigen. Dat probeer ik op mijn beurt dan weer te óntmoedigen want het betekent dat ik met een halve meter grote pluche beest moet gaan rondsjouwen. Maar zoonlief wil het echt hééééél graag en dus gaat deze (te?) gekke mama akkoord. Met pinguïn in mijn fietszitje (zoonlief is er al te groot voor maar dat ding is superhandig voor mijn zware laptoptas, een rugzak vol boodschappen, etc. dus ik laat ‘m er lekker op zitten) en een opgetogen zoon in mijn kielzog fietsen we naar school. Iets na negen uur gaan ze al van start dus ik fiets direct door naar het parcours dat vlak achter de school gelegen is. Even overweeg ik om de pinguïn in het zitje te laten en met de fiets aan de hand langs de route te gaan staan, maar dat lijkt me toch wat omslachtig. En minder leuk voor zoonlief. Dus zet ik de fiets in de nabijgelegen fietsenstalling en neem het grote knuffelbeest in mijn armen. Als zoonlief met zijn klasje arriveert, voelt deze emo-mama al een brok in haar keel. En dan moet de veldloop nog beginnen, dat belooft. Hij ziet me staan en ik zwaai enthousiast met pinguïns vleugel. Hij trekt even een grimas voordat hij terugzwaait en ik vraag me onwillekeurig af of hij zich alsnog schaamt. Nog even zwaaien en springen als opwarming en dan klinkt het startsein. En ja hoor, daar gaat hij, mijn kleine ‘grote’ jongen (of moet ik onderhand die ‘kleine’ tussen aanhalingstekens zetten?). Hij loopt niet in de voorhoede, maar dat hoeft ook niet. Ik ben al blij als hij niet over zijn of andermans benen struikelt en vooral: als hij zich amuseert. En dat doet hij overduidelijk.   Als hij over de finish komt – een simpele witte kalkstreep op het gras – ben ik dan ook apetrots op hem. Ze krijgen een flesje water en trekken hun jassen weer aan. Terwijl hij staat te drinken, krijgt hij mij in het oog. Hij komt met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht naar me toe met zijn armen wijd open. Met pinguïn onder één arm geklemd, open ik mijn armen om zijn uitnodiging tot knuffelen met veel liefde te beantwoorden. Maar in plaats daarvan grijpt hij zijn pinguïn en knuffelt hem hartstochtelijk. Daar sta je dan met je goede gedrag. IJskoud afgeserveerd.

Vera's Column
0 0

Roger that

Als hij met zijn auto stopte, riepen we om ter snelst 'Roger that'. In een Amerikaanse film hadden we gezien dat een soldaat het tegen zijn walkietalkie zei. “Oke, begrepen”, lazen we in de ondertiteling. We vonden het geweldig grappig om te zeggen als nonkel Roger achterom kwam.  We zagen hem thuis vier keer passeren. Hij moest langs de vier vensters. Het grote raam aan de voorzijde van het huis, drie tellen later het raam bij de tv en dan bij het hoge raam aan de schouw, waar pa altijd zat. Het vierde raam was dat van de keuken, waar we hem opwachtten.  Eenmaal binnen kwamen de verhalen op tafel. Net als vlaai en koffie. En niet lang daarna een flesje bier voor nonkel Roger, dat ik mocht opendoen. Voor onze pa een borrel. Het leek alsof hun mond telkens wat breder werd. Van het lachen. Of van de vlaai. Hij kwam graag en wij zagen hem graag komen. Hij en onze pa waren twee handen op één buik. Ze hadden trouwens dezelfde buik.  Soms zie je het aan het gezicht dat mensen familie zijn. Soms hoor je het aan hun stem. Soms zie je het aan hun buik. Ik moet aan die bezoekjes denken, als ik hem zie zitten op het verjaardagsfeest van ons ma. Zichtbaar vermagerd. Hij is net voor me gearriveerd, terwijl ik naar de slager was. Het is barbecue vandaag. “Ha, ge komt toch nog. Ik dacht, die zit zeker al op hete kolen", lacht hij als ik me aan tafel zet.  Al snel ligt de jaarlijkse verjaardagszin op de tuintafel. “Och, een jaar is niks”, zegt de jarige. “Het vliegt voorbij.” “Nee, twintig jaar is niks”, zegt nonkel Roger. “Ik herinner me nog, toen wij klein waren, dat mensen van 80 jaar stokoud waren. Nu ben ik zelf bijna zo oud. Het is niet te geloven”.  Er is iets van. Je ziet jezelf nooit zo oud als je bent. In je hoofd zit nog die dertigjarige. Zo is het ook bij nonkel Roger. Op zijn 75e kreeg hij een hartaanval. Hij is er goed doorgekomen, maar hij loopt er sindsdien ontzettend verkrampt bij. Meestal met zijn armen gekruist over zijn borst.  Alsof hij tijdens die hartaanval alles wou vasthouden zoals het was. Alsof hij niets wou loslaten.  Zoals dansen, zijn passie. Bij elk feest droeg hij witte schoenen. Meteen klaar om een dansje te placeren. “Nee, dat dansen gaat nu niet meer”, zegt hij. “Ik ga nu elke week petanquen. Dat lukt nog. Daar laat ik de ballen maar wat dansen.” Als hij later op de avond naar huis vertrekt zie ik hem door de weerspiegeling van het keukenraam naar het gezelschap kijken.  Hij merkt dat ik hem zie en hij knipoogt. Roger that.  

Rudi Lavreysen
26 0

De vraag

Iets wat grootvader vrijwel elke dag deed, was de stenen van de schouw tellen. Het was misschien een vorm van geheugentraining. Al heb ik dat nooit gevraagd. “Zijn het er nog evenveel als gisteren?”, vroegen we wel eens. Ook zie ik hem nog wakker worden, in diezelfde stoel, na een middagdutje. “Welke dag is het vandaag feitelijk?”, vroeg hij dan. Het leek alsof hij de vraag aan niemand in het bijzonder stelde. Of aan zichzelf. Of aan zijn geheugen. We konden dat vroeger niet begrijpen, dat de dagen op elkaar leken. Want als je naar school gaat, weet je welke dag het is. Zeker als je niet naar school moet. Misschien deed hij dat om te testen of hij zich de dag van gisteren nog kon herinneren. Maar ook dat heb ik hem nooit gevraagd. Nu, zoveel jaren later, word ik wel eens wakker met dezelfde gedachte. “Welke dag is het vandaag feitelijk?” Grootvader liep altijd naar de keuken, om op de scheurkalender te kijken of ons antwoord wel klopte. Of we hem niets op de mouw spelden. Tegen dat ik ’s morgens in de keuken ben, is het in mijn hoofd meestal uitgeklaard welke dag het is. Al een geluk, want een scheurkalender hebben we niet meer. Bij het slapengaan verwijderde hij de afgelopen dag van de scheurkalender. Ook dat heb ik hem nooit gevraagd. Waarom hij de dag er al afscheurde, terwijl die nog niet helemaal voorbij was. Het was alsof hij de tijd een stapje voor wilde zijn. Morgen staat klaar. Gisteren is afgescheurd. Er kan me niets gebeuren. Laat gisteren maar liggen. De grap op de achterzijde van gisteren las hij bij het ontbijt van morgen. Eerst in stilte voor zichzelf. Dan luidop voor ons. Daarna de uitleg, waarom hij het altijd grappig vond. Ook dat hebben we nooit gevraagd. Ik had het moeten vragen. Ik had de tijd een stapje voor moeten zijn.  

Rudi Lavreysen
22 0

De rollator in het café

Tijdens een wandeltocht zie ik door het raam van een café een rollator bij de toog staan. Op zich geen abnormaal gegeven, maar het café is gesloten, dus iemand is die rollator vergeten.  "Die heeft iets straf gedronken", zeg ik tegen mijn vrouw. "Na een paar glazen was de rollator niet meer nodig. Of de persoon heeft iets anders voorgehad.” Nu moet u weten dat ik op zich niet nieuwsgierig ben, maar ik weet graag veel. Daarom stap ik de volgende dag het café binnen. Ik zet me aan een tafeltje en bestel bij de patron een tas koffie.  Dan pas zie ik dat er op de rollator een papier hangt. "Van Jos. Laten staan."  "Jos kwam hier al jaren", leest de cafébaas mijn niet uitgesproken vraag. Ik ben wellicht niet de eerste die ernaar kijkt. "Ik herinner me nog de dag dat hij voor het eerst binnenkwam. Een man op leeftijd die niet meer goed te been was. Telkens rond 10 uur. Hij droeg altijd een grijs kostuum en zat meestal aan het tafeltje waar jij nu zit. Met zijn rollator naast hem. Hij bestelde gewoon een koffie. De eerste keer vroeg hij of er een borrel bij kon. " "De volgende dag kwam hij terug en was het een koffie met een knipoog. Daarna wist ik het. Hij was geen grote prater. Een stille genieter. Hij vertelde me dat hij eigenlijk geen borrels meer mocht drinken. Op advies van zijn dokter en nog meer van zijn vrouw. Telkens als hij zijn borrel leeg had, haalde ik die snel op. Een stilzwijgende afspraak tussen ons. Alsof we het bewijsmateriaal meteen moesten opruimen.” “Een paar maanden geleden liep het fout. Jos zette na zijn knipoog de borrel aan zijn lippen en net op dat moment kwam zijn vrouw binnen. Ik schrok nog harder dan Jos. Er was geen tijd om het bewijsmateriaal op te ruimen. Zijn vrouw plaatste zich naast hem. Toen ik haar aankeek maakte ze een nee-schuddende hoofdbeweging. Alsof ze Nee, ik moet niets hebben wilde zeggen. Of misschien was de betekenis Nee, Jos mag eigenlijk geen borrel." "Even later waren ze samen weg. Toen pas zag ik dat de rollator van Jos er nog stond. En hij staat er nu nog. Voor als hij terugkomt. Omdat ze er 's avonds ooit mee rondhossen in het café, jonge gasten met iets te veel bier in hun lijf, heb ik er dat blad op gekleefd. Hij heeft die rollator nodig, want zonder geraakt hij nog geen tien meter ver.” “Maar die avond is hij toch ook zonder rollator vertrokken?”, zeg ik. “Inderdaad”, zegt de cafébaas. “Dat begreep ik ook niet goed. Zijn vrouw was wellicht met de auto en had misschien voor de deur geparkeerd. Ik heb er eerlijk gezegd niet op gelet. Van het schrikken wellicht. Of ik al gebeld heb? Nee, zijn vrouw kan opnemen. Dat kan ik best niet doen. Dan mag hij zeker niet meer komen.” Ik bedenk me plots dat de patron die geschiedenis verzonnen zou kunnen hebben. Een rollator met een blad in het café en je hebt een verhaal.  Het zou zomaar kunnen.

Rudi Lavreysen
45 0

Bij oma op de koffie

Pralinewinkels? Ze zijn onweerstaanbaar. Bij het binnengaan van een chocolaterie gaat mijn neus open zoals sluisdeuren bij hoogwater. De chocoladegeur stroomt naar binnen. Het verleidende aroma heeft ook meteen een effect op mijn koopgedrag. Een klein doosje wordt al snel 'nee, doe toch maar een grotere doos'. Of 'doe nog maar een extra doosje, maar dat is een cadeautje'. Alsof de verkoopster dat niet door heeft. Het inpakpapier haalt meestal het einde van de straat niet. In de Nederlandse zaak waar we ons bevinden is het niet anders. Terwijl we onze beurt afwachten concentreer ik me op de afgebroken stukken chocolade die zich op de toog bevinden. Om te proeven. Welk stuk is het grootst? "Is het een cadeautje?", vraagt de vriendelijke verkoopster aan de man die net samen met zijn zoon een bestelling heeft afgerond. "Neeeeej", klinkt het op zijn Brabants. "Het is gewoon voor dadelijk, bij oma op de koffie." "Ooooh, gezellig", klinkt het aan de andere kant van de toog. Wat het ongetwijfeld ook is. Onze noorderburen verstaan de kunst om hun meest gebruikte woord in de praktijk om te zetten. Na het afronden, 'doe maar pinnen' is de gebruikelijke term in Nederland, krijgen de man en zijn zoon een mooie afscheidszin mee. "Nou, veel plezier nog bij oma ", zegt de verkoopster bij het overhandigen van het tasje met pralines. Alsof ze de oma in kwestie hoogstpersoonlijk kent. Alsof het haar eigen oma is. Geef toe, ze zijn er bedreven in, onze vrienden van over de grens. Het komt even in me op om te vragen of ik mee mag naar oma, om van die gezelligheid te proeven. En van die pralines. Maar dat zou een beetje gek zijn. Maar ik smelt er wel van. Onze pralines krijgen even later die kans niet.

Rudi Lavreysen
27 0

Verbonden blijven in eenzame tijden

Sta jij soms stil bij wat vrienden echt voor jou betekenen? Heel vaak doen we dat pas wanneer de verbinding met anderen wegvalt en we ons alleen voelen. Ik sprak met Selma Franssen, schrijfster van ‘Vriendschap in tijden van eenzaamheid’, over de barrières waar we vandaag massaal op botsen in onze zoektocht naar betekenisvolle relaties. Voor mij is haar boek alvast een betekenisvolle bruggenbouwer die alles wat bij vriendschap komt kijken bespreekbaar maakt. Als chronisch pijnpatiënt heb ik de voorbije jaren aan den lijve mogen ondervinden hoe kwetsbaarheid mensen afschrikt, ook die waarvan je dacht dat ze heel dicht bij je stonden. Eenzaamheid en langdurige ziekte zijn vaak twee verkrampte handen op één buik. In jouw boek wordt uitgelegd hoe we tot 200 uur in elkaar moeten investeren vooraleer je van een (h)echte vriendschap kan spreken. Niet verbazingwekkend dat mensen die door ziekte begrensd zijn het nog moeilijker hebben om deze diepe vorm van verbinding te vinden. Hoe kijk jij naar de link tussen ziek en eenzaam zijn? Er zijn zoveel raakvlakken tussen de twee. Mensen die dusdanig ziek zijn, mentaal of lichamelijk, dat ze moeite hebben om naar buiten te komen, worden in veel opzichten belemmerd in het aangaan van vriendschappen. Als je nieuwe vrienden wil maken, moet je vaak letterlijk buitenkomen. Je moet inderdaad dat aantal uren met iemand kunnen doorbrengen, en dat gaat gewoon niet altijd als je veel ziek bent. Je moet ook dingen hebben om met elkaar over te kunnen praten, en als je leven beheerst wordt door een lichamelijke ziekte, of wanneer je psychisch niet in orde bent, dan is het nog moeilijker om die connectie met iemand te leggen. Chronisch ziek zijn op zich hoeft niet te betekenen dat je automatisch ook eenzaam bent. Ik denk dat het samenhangt met het feit dat je dan niet altijd meer meedraait in bepaalde systemen die we superbelangrijk vinden, zoals werk en liefdesrelaties. We hechten er waarde aan en halen er ook conversatiemateriaal uit. Dus wanneer we in contact komen met mensen die daar niet of tijdelijk niet inzitten, dan vinden we het lastig om met die persoon te praten, of om die zijn ervaringen te waarderen. En dat terwijl ziekte je precies confronteert met van alles over jezelf, van alles over je lichaam, en dat is ook een waardevolle ervaring. Als je niet ziek bent, is het ook de moeite om daar naar te luisteren, want daar kun je zeker ook van alles uithalen. Is het niet vaak zo dat mensen, door de ratrace waarin ze hollen, gewoon geen plaats meer hebben voor andermans miserie? Dat ze pijn en verdriet liever mijden omdat ze schrik hebben dat ze het niet op een goede manier kunnen omarmen? Misschien is dat wel vooral omdat pijn en verdriet lastige onderwerpen zijn waarover we meestal moeilijk communiceren. Er blijven heel veel taboes omheen hangen. We worden in ons leven allemaal ooit geconfronteerd met ziekte, of dat nu bij onszelf is of bij iemand die heel dicht bij ons staat. Dus we moeten daar niet zo van wegkijken. Omgaan met intense pijn voelt voor mij als balanceren op dun ijs. Wat kan ik vragen en wat niet? Maar ik denk dat het wel heel belangrijk is om dat proces aan te gaan, in plaats van elkaar daarin af te wijzen. We krijgen natuurlijk ook maar weinig houvast omdat we het amper te zien krijgen. Als je kijkt in onze literatuur, in onze films en series: hoeveel zijn er die echt de realiteit van een chronisch ziek of intens vereenzaamd iemand tonen? Zo weinig. Terwijl het net goed zou zijn om jezelf hier af en toe mee te confronteren, om het een keer bewust gezien te hebben. We stoppen het weg, dus als ziekte, verlies of pijn je overkomt, weten we niet hoe we ermee om moeten gaan. Je stelt in je boek de vraag of mensen nog wel durven te verbinden met anderen die ‘less than perfect’ zijn. Kan jij de imperfecties van je vrienden koesteren? Ik kan me nog herinneren dat ik een paar jaar geleden met een vriend op café zat, en plots begon hij te wenen en gooide hij op tafel dat hij zwaar depressief was. Ik weet dat ik toen heel erg schrok van de enormiteit van dat moment, maar tegelijkertijd besefte ik ook dat je op zo’n moment helemaal niets bijzonders hoeft te doen. Je moet er gewoon zijn en die persoon laten praten. Niet beginnen met advies te geven of het niet relativeren door te zeggen dat je ook wel eens depressief geweest bent. Er zit natuurlijk wel troost in herkenning, dus laten weten dat hij niet alleen is, en dat wat hij meemaakt niet vreemd is, kan best. Maar je moet niet meteen je eigen verhaal vertellen. Het is belangrijk te laten voelen dat je er bent en dat je nu niet plots gaat verdwijnen. Het doet al veel wanneer je bijvoorbeeld af en toe eens een berichtje stuurt, ook al krijg je geen antwoord omdat je vriend(in) op dat moment te diep zit. Die continuïteit is belangrijk, de geruststelling dat je niet zomaar zal verdwijnen omdat iemand plots allesbehalve het perfecte plaatje blijkt te zijn. Waarom is het zo moeilijk om eenzaamheid te doorbreken? Ik denk over het algemeen dat we eenzaamheid als heel zwaar ervaren. En dat is ergens ook wel logisch, want jij kan als individu niet op een-twee-drie een oplossing bedenken wanneer iemand zijn eenzaamheid bij je neerlegt en dat zorgt voor druk en stress. Het zou eigenlijk gewoon zo ver niet mogen komen, dat iemand zich dusdanig eenzaam voelt, dat het een gigantische last wordt die nog maar moeilijk te delen is met anderen. Eenzaamheid is en blijft een groot taboe, ook al lees je er tegenwoordig veel over. Het ontzettend trieste aan eenzaamheid is dat we liefst meteen onze handen er vanaf trekken. Als iemand durft te benoemen dat hij eenzaam is, zien we dat bijna als iets besmettelijks, terwijl eenzaamheid natuurlijk helemaal geen ziekte is, ook al wordt het wel zo gepresenteerd in de media onder de noemer ‘eenzaamheidsepidemie’. "Ik ken echt mensen die overtuigd zijn dat ze geen dag alleen kunnen zijn. En dat is eigenlijk wel zonde, want uit dat alleen zijn kan je zoveel halen." Kunnen we eigenlijk nog eenzaam zijn? Ik wil zeker eenzaamheid niet bagatelliseren, want er zijn inderdaad mensen die langdurig eenzaam zijn, en dat is verschrikkelijk. Het heeft ook een negatieve impact op je mentale en fysieke gezondheid, dus dat mogen we absoluut niet onderschatten. Daarnaast denk ik dat het ook goed is te beseffen dat iedereen zich in zijn leven periodes eenzaam gaat voelen én dat dat misschien niet eens zo erg is. Ik ken echt mensen die overtuigd zijn dat ze geen dag alleen kunnen zijn. En dat is eigenlijk wel zonde, want uit dat alleen zijn kan je zoveel halen. Het geeft je tijd om te reflecteren, om je hoofd eens leeg te maken. Er zijn weinig dingen die mij zo goed doen als een wandeling door het bos, zonder muziek op mijn oren, zonder iemand die tegen me praat, zonder dat ik erna nog ergens heen moet. Een moment dat ik enkel met mezelf deel en waarin ik me toch onderdeel kan voelen van een groter geheel. Af en toe alleen zijn maakt me trouwens ook een leuker mens in contact met anderen. Het zijn rare tendensen die samenkomen: mensen die zodanig eenzaam zijn dat ze er ziek van worden versus mensen die zodanig overprikkeld zijn dat ze geld zouden geven om (tijdelijk) eenzaam te zijn. Dat zegt iets over onze maatschappij: de mensen die er wél toe doen omdat ze goed presteren, zijn soms gigantisch overprikkeld en weten vaak niet meer wanneer of hoe ze even een pauze kunnen nemen. Als ze dan in de rij aan de kassa staan te wachten, zitten ze nog op hun telefoon te tokkelen, want oh nee, anders heb je een zinloos moment. En dan heb je de mensen die volledig buiten het systeem vallen, zich daardoor enorm eenzaam gaan voelen en maar moeilijk opnieuw connectie kunnen maken met anderen. Het is nochtans bewezen dat vriendschap gezond is. Uit onderzoek blijkt dat ouderen die nog veel vrienden hebben, vaak gezonder zijn en minder stress ervaren dan ouderen die minder vriendschap ervaren, ook al krijgen ze bijvoorbeeld wel vaak familie op bezoek. Vrienden hebben een positievere invloed dan familie omdat ze ons over het algemeen veel minder stress bezorgen. We kiezen ze tenslotte zelf. Als je vriendschap hoger op de maatschappelijke ladder zou mogen zetten, wat zou jij dan veranderen aan het bestaande beleid? Ik weet niet of er echt een statuut voor vriendschap moet komen, precies omdat vriendschappen een redelijke fluïde aard hebben. Het kan perfect dat je elkaar jaren uit het oog verliest om elkaar dan weer te vinden en de draad weer op te pikken. Dat reguleren zou vreemd zijn, maar er moet wel een manier komen om het belang van vriendschap te erkennen. Ik heb bijvoorbeeld geen contact meer met mijn vader, maar die heeft wel meer rechten naar mij toe dan mijn beste vriendin die ik elke dag spreek. Dat is heel bizar. We zouden moeten kunnen aangeven wie voor ons het allerbelangrijkste is. Mantelzorg voor en door vrienden moet erkenning krijgen. Momenteel is er geen structuur voor, bestaan er geen faciliteiten voor deze vorm van mantelzorg, die naar mijn gevoel wel steeds meer gaat voorkomen in een samenleving waar huisje, tuintje, boompje, kindje niet meer de norm is. Tegelijkertijd voelt het een beetje gevaarlijk om hier regelgeving aan vast te hangen, want het mag geen excuus zijn van de overheid om zorgtaken nog meer op de schouders van burgers te schuiven. Maar ik vind wel dat als mensen zorg dragen voor zieke vrienden, dat het dan evenveel betekenis moet krijgen als wanneer ze dat doen voor familieleden. Er zijn steeds meer mensen die geen familie hebben. Wie gaat er zorgen voor de langdurige singles van nu wanneer ze ouder worden? Dat zijn hun vrienden! Eigenlijk moet er in heel onze samenleving een verschuiving komen. Nu heerst prestatiedruk zodanig dat het vriendschap gewoon in de weg staat en op die manier eenzaamheid in de hand werkt. Daar is geen kant-en-klare oplossing voor. Dat zit ‘m in heel veel dingen, zoals in de manier waarop onze arbeidsmarkt is ingericht, onze woningmarkt ook. Dirk De Wachter zegt in mijn boek: “Als de politiek positieve initiatieven al niet zou tegenwerken, dan is ze al goed bezig.” Daar sluit ik me bij aan. Ik zie niet zoveel heil in ministers van eenzaamheid of dat soort van top-down beleidsingrepen, maar als mensen bijvoorbeeld met vrienden willen gaan samenwonen of projecten op poten willen zetten om eenzaamheid tegen te gaan, om de afstand te overbruggen, dan moeten ze die ruimte kunnen krijgen en niet gesaboteerd worden. Dit interview werd geschreven voor en gepubliceerd in Samana Magazine, editie oktober. Tot schrijfs De Averechtse

De Averechtse
5 1

KIJK DE MOON SCHIJNT DOOR DE BOMEN

Hebben jullie ook allemaal eventjes de wenkbrauwen gefronst, toen bekend werd dat een gezin van zeven uit het Nederlandse Ruinerwold al 9 jaar in een kelder leefde? Een vader met zijn zes kinderen. Ik kan zo doordenken over zulk nieuws. Waarvan leefde die familie? Vermits de kinderen bij de burgerlijke stand niet aangegeven waren, konden ze dus ook niet op het kindergeld voortbestaan. (In België zou dat wel eventjes anders zijn, hier betalen wij zelfs kindergeld aan spookkinderen die ergens ver weg in een Marokkaans of Turks dorpje wonen) Waarom werd die vader niet regelmatig door de overheid aangespoord om een job aan te nemen? Kreeg hij een invaliditeitsuitkering? Waarvan werden alle rekeningen betaald? En de hamvraag is, waar was die moeder? Kroop die al jaren geleden gillend de kelder uit of liet Moon haar versneld hemelen? Hoorde die vader eigenlijk niet in de psychiatrie thuis? Want als je je eigen kinderen op zulke manier indoctrineert, dan moet er toch een hoekje af zijn! Of zag hij al lang de moon tussen de bomen niet meer? Moest daar nooit een tandarts een tandje plomberen of trekken? Kwam daar nooit een dokter over het erf, die de kinderbescherming kon waarschuwen, zelfs niet toen vake zijn herseninfarct gekregen had? Waarmee bedreigde die moongoeroe zijn zes kelderkinderen? Door de geheimzinnigheid rond de Drenthse boerderij, dachten de buren dat de huurders drugs teelden maar al wat er verbouwd werd was religieuze waanzin. Dus van die boer geen eieren! Dat Oostenrijks moonhulpje moest toch al die jaren tonnen aan voedsel en drank over dat boerenerf tot in de kelder gesleept hebben! Mijn boerenverstand is te klein om te kunnen snappen hoe deze zeven moonies jarenlang onder de Nederlandse radar konden blijven terwijl pa toch duidelijk met het internet verbonden was. Hij schreef namelijk zijn eigen evangelie. Zes volgers had hij al, hij hoopte stiekem op meer… Spijtig kreeg zoonlief door dat je via de digitale media ook de buitenwereld kon bekijken en liet de blijde Moonboodschap voortijdig ontploffen. Wat bleek nu echter?  Deze Moonvolgelingen wilden in familieverband het einde der tijden afwachten? Eventjes dacht ik dat de getuigen van Jehova in het verleden heel succesvol aan de boerderijdeur geklopt hadden. Je weet wel, die kudde geïndoctrineerde bellekentrekkers die al jaren blèren dat de wereld gaat vergaan. Ondertussen zijn deze onrustzaaiers gestopt met een datum op hun catastrofes te plakken.  Natuurlijk gaat de wereld ooit vergaan, maar zelfs Anuna-visionairen of Greta-fobie-doemdenkers kunnen de mensheid blijkbaar toch niet overtuigen dat dit heel snel gaat gebeuren. Dus om de meeste mensen, de dag van vandaag, bang te maken moeten ze met totaal andere gedocumenteerde  argumenten op de proppen komen, die wij blijkbaar niet in onze portemonnee willen voelen. Tijdens de hele geschiedenis van de mensheid zijn er steeds een paar schizofrene gekken geweest die toeterden dat ze Cleopatra of Napoleon waren. Deze krankzinnigen konden wij niet snel genoeg in een dwangbuis afvoeren. Maar, als er een geschifte jandoedel de mensen wijsmaakt, dat hij of zij een directe telefoonlijn met een schimmige oude man heeft, die ergens op een wolk in een ander zonnestelsel woont en die alles hoort en ziet, dan slikken onze mensenkinderen deze onbewijsbare onzin nog steeds als honingzoete lariekoek. Het sprookje van het eeuwige leven werkt magisch. De mensen gewoon laten geloven dat ze na de dood al hun geliefden gaan terugzien en dat ze, als vergevingsgezinde contente zieltjes ergens in de hemel tot in der eeuwigheid gaan blijven ronddobberen. Dus begrijp ik niet waarom mensen, die zo overtuigd zijn dat er na de dood nog iets meer is dan alleen hun leven hier op aarde, zo bezig zijn met zich in te graven in een kelder om toch maar als enigen na de apocalyps in een totaal verwoeste wereld te kunnen overleven…Willen ze niet juist sneller naar hun hemel en herder opstijgen? Als er ergens ter wereld een sektekwibus opstaat, die zichzelf uitroept als de nieuwe Messias die het werk van Jezus komt afmaken, hoe komt het dan dat daar dan opnieuw zo’n hoop klojo’s achteraan gaan lopen? Scientology, de Manson Family, de Jim Jones sekte, getuigen van Jehova, de psychotische Nederlandse kindermisbruikende sekteleider Vrieswijk, de Mormonen, de Amish, de islam, de terreursharia, het christendom, de evangelisten, de protestanten, de orthodoxen, het hindoeïsme, het jodendom en eigenlijk alle religies die nog steeds beweren dat zij alleen het ware geloof vertegenwoordigen. Zij handelen echter alleen uit macht, macht en nog eens macht. En nu weer die Moon-kwaker die, zelfs op een blauwe moondag, schaamteloos, in zijn voordeel, een aantal door hemzelf bij elkaar gefantaseerde hoofdstukken aan de Bijbel toegevoegd heeft. Nu hebben er zich al eeuwen allerlei sprookjesvertellers de Bijbel, de Thora, de Koran en allerlei religieuze boekjes gecorrigeerd en herschreven om toch maar met hun verhaaltjes zoveel mogelijk de mensen financieel uit te wringen en in het gareel te houden, dus, so what.. een fantasietjes meer of minder. Een geloof kan bergen verzetten en blijkbaar ook kelders vullen. Het is blijkbaar nog niet genoeg dat je water in je kelder hebt, je moet er minstens nog een paar kinderen in opsluiten. Na lang wachten heeft nu ook Nederland eindelijk, na de Belgische Dutroux- gruwelkeldermans en na de Oostenrijkse horrorvader incest-Fritz,  zijn eigen kelderkroniek. Wanneer worden de mensen nu eens wakker en roepen ze “loop naar de moon” met jullie manipulatie, wij hebben maar één leven en dat is nu!   Sim, 20 oktober 2019 GODZIJDANK, ben ik atheïst!

Sim
109 1
Tip

Het kappersritueel

“Doe maar hetzelfde als de vorige keer.” Het is altijd de openingszin bij de kapper. Met mijn kapsel ga ik niet te veel avonturen aan. Hij weet hoe het moet. Laat sommige zaken maar onveranderd. Het is zoals de zondagse tomatensoep van moeder. Die mocht ook altijd dezelfde voortreffelijke smaak hebben. Ons gesprek gaat vervolgens over voetbal, werk en de kinderen. Tot er twee jongemannen binnenstappen. Ze gaan een gesprek aan met de tweede kapper, waarbij de twee hun smartphone tonen. Ik zie het in de spiegel voor me. Daar zie ik ook dat mijn kapper zijn hoofd naar het duo draait. Gelukkig staat zijn schaar in de pauzestand. “Het is nooit helemaal hetzelfde”, zegt hij. Hij weet duidelijk waar het over gaat. “Elk hoofd en elk kapsel is anders.” Nu begrijp ik het. De twee heren laten een foto zien en wensen dat hun coiffure dezelfde vorm krijgt. Ze overleggen een moment en vertrekken dan naar buiten. “Sommigen komen hier zelfs met een foto van Brad Pitt”, gaat mijn kapper verder. Ik denk eraan dat ik in mijn jonge jaren ooit hetzelfde deed. Met een foto van een popster uit een jongerenblad. Toen ik thuiskwam leek ik meer op de presentator van het journaal dan op de popster. Plots komen de twee terug binnen. Ze besluiten om er toch voor te gaan. Ik ben benieuwd welke foto ze hebben getoond. Ik gok op een beroemde voetballer. De kapper verwijdert mijn kappersschort, schudt het uit en neemt het borsteltje. Het doet me altijd denken aan de borstel waarmee ik champignons schoonmaak. Hiermee verwijdert hij de resterende haartjes uit mijn nek. “Nog wat gel?”, vraagt hij. “Zeker, dat mag”, zeg ik. Ook die zinnen maken deel uit van het kappersritueel. “Is het goed zo?”, vraag hij tenslotte. “Helemaal Brad Pitt”, lach ik.  

Rudi Lavreysen
134 1

Ode aan de jarretelle

Station Brussel-Centraal. Het is een weerkerend nulpunt in mijn persoonlijke geschiedenis. Hier verloor ik immers vaak de strijd tegen koppige nylonkousen. Meestal voelde ik het al bij het uitstappen van de trein. De panty krulde over mijn zachte onderbuik tot aan de waterlijn van ultieme schaamte. Dan voerde ik een raar manoeuvre uit: mijn hand schoot razendsnel naar een jaszak en graaide naar de rand van de panty die net niet de benen nam. Zo strompelde ik naar het kantoor, rand in de hand, en vluchtte ik als de bliksem naar het toilet waar ik het onding tot onder mijn oksels trok. Soms haalde ik het kantoor niet, en leverde dat weerbarstig stukje stof me ook een staalkaart op van de verborgen hoekjes die Brussel-Centraal kent. Ik besloot dat ik er genoeg van had op de dag dat de rand me ontsnapte, en ik met de panty’s tot op de knieën in zo’n vergeten hoekje vluchtte. Natuurlijk gebeurde zoiets midden in de volle ochtendspits. Vive le porte-jarretelle!   Ik wil hier graag Emmanuel Kant bedanken. Deze verlichte geest hield ervan te flaneren door de straten van Köningsberg maar vond het best sneu dat z’n kostbare zijden kousen naar de verdoemenis gingen. Dus daar was ‘ie dan: de jarretellengordel! Het was in die tijd een antwoord op de kousenband, een band in stof met een gesp. Niet meteen handig want het zijde kousje slipte er al eens onderdoor. Te straks aangespannen had deze de slechte gewoonte om de bloedsomloop af te snijden waardoor dames, en zeker ook nobele heren, spontaan door de knieën gingen.   Maar terug naar het eureka-moment in de ochtendspits. Daar begon de zoektocht naar het gepaste exemplaar. Want de éne gordel is de andere niet. Soms moest ik het stellen met vier armtierige haakjes waarbij het heus wat friemelen vroeg om de kous er vast in te krijgen. Om nog maar te zwijgen van de terugslag tegen mijn zachte huid wanneer de kous los glipte. Tsjak. Een mens kan blauwe plekken krijgen op de meest vreemde plekken. Ik koos dus voor de stevigere versie, met acht haakjes. Zeg maar gerust de bomma-versie der jarretellengordels. Maar god, wat heerlijk. Geen geschuifel meer door het station. Geen pantystress. En het voelde best wel sensueel aan. Ik voelde hoe mijn lijf zich een andere houding gaf. Rug recht, een lichtere tred, heldere ogen.   Ooit was de jarretellengordel het symbool der vrouwelijke bevrijding! Ik hoor het de flappergirls uit die andere jaren ’20 nog zingen: ‘Shimmy and shake until your garters break’. Ik vraag het me trouwens vaak af of het kan. Zo hard dansen dat de jarretelles gewoon in flarden scheuren. Ik besefte ook dat ik me met dat kleine miskende kledingstuk zomaar even kon meten aan Marlène Dietrich als ‘L’Ange bleu’, of Sophia Loren. Maar de prachtigste jarretelles zitten rond de benen van diva Liza Minnelli. Oh, wat benijd ik haar voor de rol in ‘Cabaret’. Alle vrouwelijke sensualiteit samengebald in één nummer: Mein Herr. Wie zou nu niet met plezier een afwijzing aanvaarden als deze zo heerlijk scherpzinnig verpakt zit?   Misschien wordt het tijd voor een nieuwe bevrijding. Weg met de status van heimelijke lustopwekker in de besloten slaapkamer! Want wat smacht ik naar wat meer frivoliteit in dit grijze bestaan. Glitter verpakt onder kantoorrokken. De bandjes die in de huid snijden, de zachte rondingen benadrukken. Heel persoonlijk. Iets waar niemand zaken mee heeft, behalve je eigen lijf. Weg met de zweem van feministisch wantrouwen tegenover dit stukje stof. Maak er een statement van. Een duidelijk teken dat er met deze vrouw niet te sollen valt. Niet van haar stuk te brengen door wat jij nu wel of niet denkt van haar lijf. Comfortabele zelfzekerheid, in een ragfijn harnasje. Enkel te ontbloten aan wie zij wil.   De tijden veranderen. Met de jaren slopen er meer broeken naar mijn kleerkast. Ik liet rokken en jurkjes links liggen. Maar ik ben dat kleinood nooit uit het oog verloren. Ik koop er nog steeds. Voor de simpele schoonheid van het stuk. Voor de nostalgie. Omdat je er nooit gewoon genoeg van krijgt.

Jolien Van de Velde
103 0

Met spoed

Het was een dringend geval. Een gekwetste in de familie die we met de auto moesten ophalen. Een paar dorpen ver. Met spoed naar de spoed. Nu moet u weten dat mijn familieleden zeggen dat ik in de auto een stresskonijn ben. Waar ze dat vandaan halen weet ik niet. Natuurlijk moeten ze niet overdrijven, die andere chauffeurs. Of de overige mensen en zelfs dieren die op de openbare weg komen.   Maar laat me bij het begin beginnen. We waren amper een dorp verder en we hadden al een file op onze nek. Honderd meter voor ons zagen we een zwaailicht van de politie. Een ongeval dacht ik, maar het bleek een groep wandelaars te zijn die door de politie begeleid werd. Op de openbare weg, terwijl het voetpad zo breed was dat je er makkelijk een Formule 1-wedstrijd zou kunnen organiseren. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik dat de automobilist achter mij zich zo aan het opjagen was dat hij bijna zijn voorruit bij elkaar geklopt had. Dat verbeterde niet toen er plots een boer met een twintigtal koeien de straat overstak. Ik verzin het niet. Op een zondag. Ik meende dat één van de koebeesten me zelfs grijnzend aankeek. Mijn idee om een binnenweg te nemen loste niets op, want ik kwam in dezelfde file terecht. Zelfs achter de auto met de gebroken voorruit.   Na eindelijk onze gekwetste opgepikt te hebben, kreeg ik het idee om terug te rijden via een andere weg. Dat ging vlot, tot er plots een hele weg afgesloten was. "Stom kalf", riep ik vooral tegen mezelf. "Dat heeft in de krant gestaan." Het was een protestactie van buurtbewoners omdat het verkeer daar niet vooruit gaat. "Nu zeker niet", schreeuwde ik door het openstaande autoraam. Mijn gezicht had ondertussen de kleur van een gegrilde paprika. "Op de spoed gaan ze denken dat gij iets gekregen hebt", zei mijn vrouw. Het bleek te kloppen. De spoedarts had zijn stethoscoop al in de aanslag. Hij was me bijna aan het onderzoeken. Tot ik de echte gekwetste aanduidde. Nog een geluk dat ik altijd kalm blijf.   

Rudi Lavreysen
0 1
Tip

Wachten op de wens

Il était une fois mais pas deux … est-ce que je peux m'asseoir à côté de vous?zo versiert hij een plek naast mij op een bank aan Mont des Arts hij draagt een crèmekleurig maatpakkeurige schoeneneen rode pochet in zijn poche de poitrineJean, een 94-jarige Brusselaar hij is een vriend van Jacques Brel geweestqui n'était pas un voyou d'ailleurs, zette hij zijn vriendschap kracht bij ken je het standbeeld van ‘t Serclaes op de Grote Markt?– ooit lanceerde een verkoper op de zondagse vogelmarkt het verhaaldat wrijven over de rechterarm van ’t Serclaes geluk bracht.wie het deed zou zeker nog terugkeren naar Brusselen mocht een wens doen –ik ben een schieven architekt, ik heb er nog aan meegewerktaan de wensen, vraag ikoui, si tu veux, geeft hij terug elke derde dinsdag van de maandheeft Jean met twee antieke kameraden een vergadering op het Koningspleinna de réunion houdt hij de goede gewoonte aan naar de benedenstad af te dalenen op de Grote Markt een glas te heffenj'aime bien les bières nobles, zegt hijsoort zoekt soort, zeg ik Brussel rolt over onze tongenune Espagnole des Marolles vendait des caricolesken je dit, kwam je daarce coin, cette rue, die sculptuurzie je misschien wat ik zie, jongelingà regarder à nouveau, zeg ik we lachen, de tijd verstrijkten hij vertrekt, peut-être au revoir mademoisellekeje vous laisse à vos amours later die avond in het licht van de volle maanmaak ik op de Grote Markt bij ‘t Serclaes een wens de volgende de derde dinsdag zit ik op hetzelfde bankje klaarom nog eens te wachten op iemandmet hoopmet de lichtheid van de mogelijkheid om een vervolg een kans te gevenwaardoor de eerste ontmoeting een begin kan zijn van ietsik probeer einden te vermijden de laatste tijd om met hem zijn goede gewoonte aan te houden en samen een edel bier te drinkenom in dat kleine gebaar – le temps d'un tchin tchin – mijn vader te willen zieneen glimps van de 94-jarige Brusselaar die hij had kunnen worden als zijn hart om hem nog een keer te horen zeggenje vous laisse à vos amours oui, si tu veuxde afgelopen maand heb ik iemand een langverlangde kus gegeven de afgelopen maand is Jean jarig geweest94 zou 95 worden, had hij mij verteldik wilde hem feliciterenik blijf een uur en half naar de trappen van Mont des Arts kijkenspeur de horizon af naar een rode pochetfluister peut-être au revoirje vous laisse à vos amours

Jill Marchant
198 9