Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 9
9
Die avond gaat het er bij het gezin Sabbe iets feestelijker aan toe. De laatste stukken fonduevlees worden van een verse zak rauwkost voorzien en ook de aardappelen hebben hun feestjasje aangetrokken – het zijn gebruineerde aardappelen of, zoals ze het bij de Sabbes noemen, aardappelen zoals in Kortrijk. Een lange tijd geleden toen ze nog niet in die mate dysfunctioneel waren dat ze niet meer samen over straat kunnen lopen, waren ze met z’n vieren op uitstap naar het stadscentrum van Kortrijk. En daar stonden toen gebruineerde aardappelen op het menu. De naam is blijven hangen, ook al kan Marjolein ze bij lange na nog niet klaarmaken zoals een professionele kok dat wel kan. Maar de moeite die ze zich getroost heeft, namelijk het bruineren van de aardappelen in de boter, zou geapprecieerd moeten worden. Helaas voor haar worden aan de dis andere onderwerpen aangesneden. Reginald ploft het prikkertje met twee halve gehaktballen aan in de fonduepot.
‘Ik heb gehoord van Bruno dat ge uw best hebt gedaan,’ zegt hij, met een norse blik. Een compliment zal niet onmiddellijk verwacht moeten worden.
‘Was dat tegen ik?’ vraagt Jimmy.
Marjolein bekijkt de uitwisseling met stijgende spanning. Een verkeerd woord is genoeg om
de lont aan het kruitvat aan te steken en van fondueprikkers gevaarlijke projectielen te maken.
‘Neen, tegen de paus. Tegen uw broer gaat het niet zijn, hé. Die zit liever bij zijn negerin in Gent.’
Het stukje vlees van Jimmy is klaar. Hij overgiet het royaal met kippenkruiden, tot er niets meer van het stuk vlees te zien is.
‘Ge hebt gij een gebreide maag, zeker,’ zegt Reginald terwijl hij aan zijn sigaret trekt, ‘met uw smerige kruiden altijd. Ge gaat nog een keer een gat in uw maag branden.’
Een wolk rook verspreidt zich over fonduestel en -vlees.
‘Mijn vlees is sowieso al gerookt. Ik moet van iets doodgaan, hé,’ antwoordt Jimmy op schampere toon.
‘Niet te arrogant, hé, ventje,’ zegt Reginald, ‘of ge krijgt den dezen tegen uw tanden.’
Hij wijst naar zijn rechtervuist.
‘Kunnen jullie nu niet gewoon overeen komen? ’t Is altijd spel met jullie twee,’ zegt Marjolein.
‘Hij is begonnen,’ zegt Jimmy.
‘Het is nog altijd uw vader. En uw vader is baas,’ zegt Marjolein.
‘Zo mag ik het horen,’ zegt Reginald terwijl hij een blikje bier opentrekt, ‘Bruno was preus op u.’
‘En?’ vraagt Jimmy.
‘Ik had gedacht dat gij ook preus ging zijn. We gaan alijk nog een facteur van één van de twee maken.’
‘Ik wil niet.’
Jimmy kruist zijn armen.
‘Wat?’ vraagt Reginald.
‘Ik wil geen facteur zijn. Dat interesseert mij niet, dat is mijn aspiratie niet.’
Er volgt een ongemakkelijke stilte, behalve dan het tikken van de klok, dat nu luider klinkt dan ooit tevoren, tot Reginald briest.
‘Gij zijt een ondankbaar jong. De merendeel van uw leeftijd hé, die zijn nu werkloos. En gij zit direct in ’t werk waar ge gaat kunnen blijven tot uw pensioen als ge uw manieren houdt.’
Reginalds hoofd wordt rood. Marjolein wordt zichtbaar zenuwachtig.
‘Neen, pa. De merendeel van mijn leeftijd heeft geen werk omdat ze gaan studeren. Dat is de realiteit.’
‘Realiteit, aspiri… Hij is daar weer, hoor, met zijn moeilijke woorden. Het gaat er niet om wat dat gij wilt, gij gaat facteur zijn en daarmee gedaan. Ge moogt blij zijn dat ge dat nog hebt, achter uwe stunt bij de VDAB.’
Maurits de kat springt op tafel en Reginald gooit hem een stukje biefstuk toe, dat Jimmy net op zijn prikker zou steken. Luid smakkend springt het beest op de stoel die vroeger die van Billy was.
‘Dat van de VDAB is hun eigen schuld. Ze gaven verkeerde instructies om het te vinden. Natuurlijk dat Billy en ik dan te laat kwamen.’
‘Ziet dat ge dan toch verder hebt mogen leren,’ zegt Marjolein, ‘maar ja, als ge ’t laat uithangen…’
‘Ma, begint niet, hé. Ik zat daar tussen uitgerangeerde marginalen die door het watervalsysteem waren uitgespogen en zelfs het meest basale diploma niet op zak hadden. En daarbij, ge hebt zelf gezegd dat elektricien niets voor mij was en dat ik eigenlijk aan de hogeschool
zou moeten zitten nu.’
‘Uw ma heeft niets te zeggen over u, dat is geen familie. Gij zijt een Sabbe, ik ben een Sabbe. Zij is een Van Suypeene. Geen familie. Ik wou intijde ook bijtekenen voor bij de para’s. Maar ik mocht ook niet van mijn moeder.’
‘En omdat meme Cordula u belette van para te worden, mag ik ook niet doen wat ik wil?’ vraagt Jimmy.
‘Ik heb gedaan met eten,’ zegt Marjolein, niettegenstaande ze haar bord nauwelijks heeft aangeraakt. Ze kiest zoals gewoonlijk voor de volle vlucht vooruit naar de krakende bruine zetel.
‘Bedankt, hé,’ zegt Reginald, ‘ge hebt dat weer goed gedaan. Kunt gij nu nooit één keer normaal doen?’
Jimmy kijkt naar zijn bord. Hij staart. Hij is er lichamelijk maar geestelijk zit er niets achter zijn bedroefde ogen. Dit is nu zijn leven. Veroordeeld tot een circadiaans ritme van slapen, werken, slapen en werken. De weinige en karige dromen die hij had, opgeborgen achter een muur van dienstplicht, fietsen en brieven. Hier komt hij nooit weg. Over veertig jaar zal hij het zijn die, geplaagd door de stress van weer een uitgeregende postronde, zijn vrouw en kinderen mishandelt. Hij huivert bij die gedachte. Meer is er niet te doen. Hij gaat naar de badkamer, trekt zijn pyjama aan en sloft naar zijn slaapkamer. Zijn stappen zwaarder dan gewoonlijk, de trap kraakt harder dan anders. Hij ploft zich neer op zijn bed en valt geheid in slaap. Een traan rolt over zijn wang. Morgen is het donderdag. 27 december. Hij kijkt uit naar zaterdag. Dan is hij thuis. Rust.