Zoeken

Wat een geluk - ik erger me weer dood aan alles en iedereen

Welk een genoeglijke uurtjes heb ik tot nu toe al beleefd aan de biografie van Geert van Oorschot. Er zit vaart in, er passeert een hele reeks dode schrijvers/dichters/redacteurs/recensenten de revue waarvan je denkt: allemaal aanzetten tot wederom waarschijnlijk wonderlijke biografieën - het is gespekt met zo mag ik verhopen waarheidskundige details (dat is welzeker, auteur/biograaf Arjen Fortuin tekent hier voor een titanenwerk) en vooral ook: er wordt - althans in deze fase van het boek, zo ongeveer middenin - kwistig rondgestrooid met citaten van de uitgever zelve uit brieven en telegrammen allerhande (het telegram! ik hing gisteren anderhalf uur aan de lijn van een ouderwetse telefoon - ik kan alleen maar hopen dat deze beeldcultuur-jeugd dat genoegen op een dag ook nog eens mag smaken). Het is een boek zonder maren die zich opwerpen, twijfels of ongerijmdheden die zich in het riet zouden verbergen. Het is bovenal een inspirerend boek.   Maar kom, voor zij die graag 'maren': de biograaf maakt door het belichten van bepaalde fasen en contacten (en soms expliciete terzijdes) natuurlijk een keuze: als hij daarbij patronen ontwaart (Van Oorschot als ruziemaker, als op de kleintjes lettende commerçant, als ... ) dan zou je weleens kunnen durven denken: echt? echt? Selecteren is ook propageren - maar zoals gezegd: ik neem aan dat deze keuzes niet uit de lucht komen vallen / al ontbreekt er dan ook wat vergelijkingsmateriaal (hoe zat dat bij andere uitgevers? hoe was die hun relatie met hun poulains, dichters, schrijvers?) Maar dat is maar een kleine maar, geen bezwaar om ongestoord te kunnen genieten van dit boek - mooi uitgegeven bovendien, al zou ik weleens willen weten op welk papier het nu is gedrukt.   Het fijne aan dit boek - althans, zoals ik het nu ervaar - is niet hoe Geert van Oorschot tot leven wordt geroepen - al zijn de citaten zoals gezegd wel een cadeautje van over het graf, ze geven inzage in temperament en strategie van een man die hoewel gedreven toch ook blijkbaar regelmatig redelijk 'stoemelings' succes oogstte. Het is eerder hoe er ook iets van zijn geest in de lezer lijkt te varen. Passie, gedrevenheid, voortvarendheid, durf. Maar ook: ergernis. En zodoende kan ik alleen maar met de grootste vreugde constateren dat ook ik opnieuw mijn ergernis terug heb. Ik erger me weer dood aan alles en iedereen, niet het minst aan mezelf. En welk een prachtcadeau is dat! Want door praktische modaliteiten en welwillende liefdesomstandigheden leek ik de laatste maanden wel meer dood dan levend. Maar dank god - of Fortuin of Van Oorschot - dus voor dit boek. Want is het niet bij een bijkanse regelmaat van ongeveer elke pagina dat ik denk: het verleden is springlevend, hoezeer toch zijn bedenkingen, oprispingen en kanttekeningen over macht en onmacht van literatuur van alle tijden.   Hoe Van Oorschot halsstarrig probeert een goed tijdschrift uit te geven (geniaal toch, zo'n satelliet rond een uitgeverij om te wegen op het publieke debat - vandaag reiken de ambities niet verder dan de omzet en het aankopen van wat kutkunst). Zo'n Hermans die verzucht dat het tijdschrift in kwestie geen aandacht heeft voor de actuele literaire ontwikkelingen (wat zouden die ontwikkelingen van vandaag dan wel mogen wezen, vraag ik me af). Hoe de uitgever zich ergert aan slappe literaire kost en lamlendige positioneringen ... Ik leef op bij zoveel voortvarendheid, bezieling, energie. Het is een misprijzen dat bij Van Oorschot altijd gepaard gaat met de hoop op beterschap.   En zo dwaal ik tijdens het lezen af in mijn eigen geestesbibliotheek van ongerijmdheden. Bekijk die dorheid die ons tegenwoordig overspoelt - zo van die gesubsidieerde 'wat nemen we onszelf toch ernstig' literaire magazines waar je met de beste wil van de wereld geen leven in kan schoppen. Zo van die in de publieke ruimte oprijzende figuren die je eigenlijk gewoon in een pennenzak kan steken: ze hebben dezelfde goede opleiding gehad, ze lezen dezelfde boeken, ze gaan naar dezelfde conferenties, en ze vertellen dezelfde lauwe prut - zelfs hun vertelstramienen zijn aan elkaar ontleend. Zo van die columnisten die zich druk maken over het kapitalisme in een kapitalistisch medium - op hun bananenschillen stormen ze de berg af - maar zeg hun niet dat het richting ravijn is. Het is een zichzelf repeterende draaikolk die me alleen nog maar doet kokhalzen. En terwijl ik bijna stik in mijn ergernis, voel ik me zo ook weer wat vrijuit ademen. Een politiek geworteld magazine met literaire bijdragen! Waarom zou het ook vandaag niet kunnen? Ik zie bijvoorbeeld vrucht in een communisme light (Van Oorschot draait zich om in zijn graf): kapitalistische uitwassen behoeven correcties, en daarmee val je heus niet het hele systeem aan. Armoede, overbevolking en hoge huurprijzen: het zijn serieuze onderwerpen die licht kunnen gebracht worden. Het zijn onderwerpen die door de schrijvers van vandaag vakkundig vermeden worden, omdat ze er gewoon geen weet van hebben, niet willen doorgaan voor een zeur (iedereen weet/kent het al) of zich vooral politiek neutraal willen positioneren. Kortom: het zijn onderwerpen die voor het rapen liggen, ze wachten alleen nog op de juiste schrijver(s).

Guy Bourgeois
25 0

Aardbeienconfituur

“Blauw” “Wat is het kleinste land van Latijns-Amerika?” “El Salvador, deze vraag hebben we al eens gehad.” “Ik stel een andere. Welke twee landen worden verbonden door de Brenner Pas?” “Oostenrijk en Italië!” “Ja, goed! Je krijgt een puntje en je mag nog eens.” “Groen dan.” “Uit welk land komt de kiwivrucht oorspronkelijk?” “Gho… Uit Nieuw-Zeeland?” “Nee, Loesje, uit China! Het is aan mij.” Het is zondagavond, Loes en Willem spelen Trivial Pursuit, drinken wijn en eten worstjes. Meestal wint Willem en gaat hij daarna naar bed. Loes blijft graag wat langer op en geniet van die tijd met zichzelf. De laatste maanden vraagt ze zich ’s avonds vaak af hoe haar leven eruit zou zien zonder hem. Ze bedenkt dan wie er elke maandagochtend over haar aan tafel zou zitten. Of hij ook zou zeuren als er geen aardbeienconfituur meer is en of hij ’s morgens zijn tanden voor of na het ontbijt zou poetsen. Loes houdt niet van maandagochtend. Ze houdt niet van het begin van een sleur die vijf dagen zal duren en vrijdagnamiddag eindigt met de wekelijkse seksbeurt met Willem. Vanavond besluit Loes een avondwandeling te maken. Ze trekt haar jas en laarzen aan, luistert even of Willem al diep slaapt en sluipt de gang door naar de voordeur. Het regent zachte druppels en Loes vangt ze op met haar tong. Ze wandelt de voortuin uit, kijkt even binnen bij de buren en vraagt zich af hoe routineus hun weken zijn. Loes heeft nood aan natuur en trekt de bossen in. Ze passeert het bord waarop staat dat je de runderen niet mag aanraken en vlak daarna de laatste straatlantaarn.  Loes sluit haar ogen, ademt diep in en spreekt zichzelf wat moed toe. In het bos is het donker en ze schuifelt zacht naar voren. Haar laarzen soppen in de modder en ze vraagt zich af waar ze aan begon toen ze een huis kocht met Willem en hoopte op een vrolijk leven. Onlangs besefte Loes hoe ontiegelijk saai en lelijk Willem eigenlijk is. Hij wil nooit uit eten, draagt al jaren dezelfde lelijke regenjas en heeft neusgaten waarin je gemakkelijk je duim kwijt kan. Hij zet netjes de vuilniszakken buiten, houdt deuren open en belt elke week zijn moeder. Het regent dikke druppels. Loes krabt even aan haar enkel, trekt haar kousen op en sopt verder in de modder. Haar ogen wennen aan het duister en in de verte staat een bankje. Loes gaat neerzitten. Ze steekt haar handen in haar zakken, zet haar kap op en zuigt de regen uit haar haarpunten.  Elke maandagochtend ontbijt Willem met twee boterhammen met aardbeienconfituur en een grote kop koffie. Een tijdje terug besloot Loes geen aardbeienconfituur meer te kopen. Gewoon. Om te zien wat hij zou doen. Ze hadden ruzie. Willem brulde dat zij hem niet waard was en dat ze kon stikken in haar luie kont. Een week nadien kocht Loes hem een andere deodorant en zette die zondagavond op zijn lavabo. De week daarop kocht ze voor het eerst een speltbrood en stak ze kiezels in zijn schoenen. De regen valt inmiddels met bakken uit de lucht en Loes besluit naar huis te keren. Als ze opstaat en het pad zoekt, staat er plots een zwarte koe voor haar. Loes kijkt even in haar ogen, draait zich om en schrikt zich rot. Voor haar staat nu Willem, gehuld in zijn lelijke regenjas. “Wat doe je hier?” vraagt hij. “Wat doe jij hier?” vraagt Loes verschrikt. “Ik werd wakker en je lag niet in bed, ik kon niet meer slapen en besloot je te gaan zoeken. Je laarzen stonden niet op zijn plek en ik vermoedde dat je hier was.” “Morgen is het maandag, Willem.” “Ik weet het, Loes. Ik weet dat het morgen maandag is en ik weet ook dat je mijn laptop hebt verstopt. Ik weet dat je mij elke week op stang wil jagen en mij maar een saaie piet vindt. Maar het is goed, ik speel je spelletje wel mee. En nu gaan we naar huis, want het is koud. Morgen melden we ons ziek en kijken we een hele dag herhalingen van Thuis.” “Goed” stamelt Loes. “Goed zo” antwoordt Willem.

Annelies
0 0

spiegelbeeld

Vanop een afstand zie ik een meisje, het lijkt alsof ik haar ken Wanneer ik dichterbij kom is het zo vreemd, ze lijkt precies op wie ik ben. Haar beeld maakt me onzeker en bang, we zijn gelijk en toch ook weer zo verschillend, De blik in haar ogen is zo koel, het gevoel dat ik erbij krijg is dan ook zo verstikkend. Ik wil niet naar haar toe gaan, en probeer men blik af te wenden, Maar dan probeer ik te beseffen hoe het komt dat ik haar uit het niets herkende. Ik draai me terug om, en ik lach met een subtiele glimlach naar haar, Zij doet hetzelfde, ze lacht terug maar met een andere kijk, en dat maakt het allemaal zo raar. Iedere stap die ik wil nemen neemt zij ook, en zo komt ze dichter en dichter Iedere actie of handeling die ik wil uitvoeren, doet ze ook, maar toch lijkt het meer voorzichtig. Dan is er geen afstand meer te groot om zeker te weten wat ik eerst niet wou beseffen, Zij is mij en ik ben haar, ik zie mijn spiegelbeeld, ik probeer haar gewoon te overtreffen. Ik zie een angstig, gebroken meisje, maar de gevoelens zijn onzichtbaar voor de omgeving Want ze verstopt zich in de sterke versie van mij, en voor haar emoties is geen aanvaarding. Ik durf niet plezierig te lachen naar haar, bang dat ze gaat huilen, Ik durf niet te wuiven naar haar, bang dat ze weg wilt schuilen. Ik durf niets meer te doen waardoor het masker van men weerspiegeling verdwijnt, Want dan zie ik nog maar 1 meisje, degene die ik vroeger was, en het is nu zo ingeprent dat ik haar voor altijd mijdt.  

Kirstenn
1 0

LOSLATEN EN AANVAARDEN

DE DOOD IS EEN UITDAGING DIE ONS VERTELT GEEN TIJD TE VERSPILLEN DIE ONS VERTELT NU METEEN TE ZEGGEN DAT WE VAN ELKAAR HOUDEN Leo F Buscaglia     HET BIJZONDERE TESTAMENT VAN EEN MEER DAN BIJZONDERE ZUS   Ik had een jongere zus, onze ouders hadden haar, bij haar geboren worden, de naam Ingeborg meegegeven. Een mooie naam die je toen, in onze contreien, zelden tegenkwam. We noemden haar Inge. Inge werd 5 jaar na mij geboren. Tijdens de eerste 3 eerste maanden van de zwangerschap was ons mama constant misselijk en ziek. Uiteindelijk werd ze met uitdrogingsverschijnselen voor korte tijd in het ziekenhuis opgenomen. Na negen maanden kwam het reeds in de baarmoeder op de proef gestelde wezentje ter wereld. Het “door het leven” op de proef gesteld worden zou een belangrijk onderdeel van haar opdracht hier op aarde worden. Aanvankelijk ging alles zijn gewone dagelijkse gangetje. Inge groeide op, leerde lopen, leerde praten en ging, net als ik een paar jaar eerder, naar de kleuterklas op de school van ons mama. In het eerste leerjaar werd vastgesteld dat Inge, meer dan de andere kinderen, moeite had met lezen, schrijven en rekenen. Mijn ouders schakelden een kennis, Luc, die onderwijzer was, in. De man kwam gedurende een bepaalde periode op geregelde tijdstippen bij ons thuis langs om samen met Inge de opgelopen schoolachterstand in te halen. Toch bleek dat niet voldoende en werd er voor gekozen dat Inge naar het in Wetteren pas opgerichte “bijzonder onderwijs” zou gaan. In de volksmond sprak men een beetje denigrerend van “den BLO”. Zelf heb ik het me toen nooit gerealiseerd, maar achteraf is gebleken dat Inge die uit een gezin kwam waar men “beschaafd” met elkaar omging en waar men AN sprak, in een omgeving terecht kwam van voornamelijk kinderen uit kansarme en gebroken gezinnen waar de omgangsvormen, om het zacht uit te drukken, minder veiligheid bieden aan een kind, zeker als dat kind zeer gevoelig en kwetsbaar is zoals ook mijn zus was. Inge heeft daar onder geleden. Ze zag dat haar oudere broer en zus en later de benjamin van het gezin een “normale” ontwikkeling doormaakten en naar een “gewone” school gingen terwijl zij “anders” was en niet kon spelen met kinderen met een min of meer zelfde achtergrond als zijzelf. Gelukkig was er ons moeder bij wie ze troost en steun vond en thuis beleefde ze wel gelukkige momenten. Ze haalde zelfs graag kattenkwaad uit en werd, om wie ze was, ook wel eens extra verwend en er werd al eens meer iets met de mantel der liefde bedekt als ze wat had uitgevreten wat niet koosjer was. Ik herinner me dat ze op vrij jonge leeftijd, ze was niet ouder dan 12, sigaretten begon te roken hangend uit het dakvenster van haar zolderslaapkamer. Ze genoot zichtbaar, dat kon je merken aan haar guitige blik, van het verboden experiment en deed er alles aan om niet gesnapt te worden maar grote broer had het gezien en vond het wel gedurfd en vermakelijk. Samen met de buurjongen Marco deed ze liefst alles wat niet mocht en ze was gewiekst genoeg om uit het vizier van ons vader te blijven. Daarbij had ze een grote aaibaarheidsfactor met haar van ondeugd fonkelende oosters aandoende oogjes die toen nog onschuldige, aanstekelijke levensvreugde uitstraalden. Buitenhuis echter ging het minder als vanzelfsprekend. Na haar jaren in het BO ging ze, alweer, naar de school van ons moeder in de Wegvoeringstraat, het Sint-Jozef-instituut, waar ze onder andere leerde naaien. Opnieuw kwam ze in een veilige omgeving in de buurt van mama terecht. Na de schooltijd begonnen voor haar de problemen pas echt. Ze zou nu ook werk moeten zoeken en voor haar eigen inkomen leren zorgen. Dat was voornamelijk de wens van vader die “vooruit” dacht en Inge er op wilde wijzen dat ze ooit haar eigen boontjes zou moeten doppen. Daar kon je maar beter vroeg genoeg mee beginnen. Zo heeft ze onder andere, terug via ons moeder in een naaigeriefwinkel en een naaiatelier gewerkt. In de winkel was ze graag en ze was er ook graag gezien. De uitbaters waren bekenden en namen haar liefdevol onder hun hoede. In het naaiatelier moest ze steeds doorwerken en productiecijfers halen. Bovendien was het een monotone afstompende bezigheid waar Inge helemaal niet voor in de wieg gelegd was. Ze was uiterst stressgevoelig en hoog-sensitief. Ze werd geleefd en werd er ongelukkig. Op een dag, na maanden rond te hebben gelopen met een pijnlijke knie, waarvan de pijn werd onderschat en de oorzaak niet ernstig werd onderzocht, werd bij Inge botkanker vastgesteld. Dat was in het jaar 1992, ze was  toen 26 jaar oud. Het verdict kwam als een donderslag bij heldere hemel. Onze zus had ”kanker” . Zoiets gebeurde toch alleen bij anderen. Sinds die diagnose is haar leven langzaam maar zeker beginnen te veranderen. Ze kreeg verschillende keren chemo toegediend en verbleef regelmatig periodes in het ziekenhuis. Inge werd zich bewust van de draagwijdte van wat haar overkwam en ging op zoek naar zingeving voor zichzelf. Ze ontdekte dat de vreselijke ziekte, o wonder, ook positieve kanten voor haar had. Ze hoefde, voorlopig althans, niet meer te werken. Ze kon op zoek gaan naar wat haar echt “bestaansredenen” gaf. Ze ging boeken lezen en haalde zo onder andere kracht uit het boek “je kan je leven helen “ van “Louise Hay”. Ze geraakte ondermeer geboeid door de Aboriginal-cultuur uit Australië waar ze zich in verdiepte. Ze luisterde naar, voor haar, inspirerende muziek zoals die van Tracy Chapman en Doe Maar. Ze schreef gedichten, maakte etsen en tekeningen, leerde weven op een klein weefgetouw en deed nog veel dingen meer. Maar bovenal ontdekte ze de, voor haar, “therapeutische” klei. Ze ging naar de academie en volgde er keramiek bij Evert voor wie ze al vlug een boontje had. Evert kwam soms bij ons aan huis en als hij er was kon je er op vertrouwen dat je enkel hoefde te luisteren naar de vleesgeworden spraakwaterval die hij was. Sommige mensen zoals ik vinden dat best ok omdat je, in mijn geval, dan zelf niet veel hoeft te zeggen wat ik toch meestal vermoeiend vind. Als Inge of ons moeder zelf het initiatief namen om een onderwerp aan te snijden werd hun poging na hooguit een drietal uitgesproken zinnen in de kiem gesmoord door Evert die plots een ingeving kreeg die hij absoluut eerst en vooral moest meedelen. Inge treurde er niet om, ze hing meteen opnieuw aan ‘s mans lippen en droomde haar “impossible rêve”. Ik begreep wel waarom mijn zus voor hem viel. Hij had charme en zijn onmiskenbare “aanwezigheid” en sappige manier van vertellen brachten geregeld animo in huis. Hij was kunstzinnig en fijngevoelig. Er was echter 1 hindernis. Evert was homo. Toch had ik het gevoel dat dat haar er niet van weerhield er van te blijven dromen dat zij en Evert  samen “iets” konden hebben al weet ik niet hoe ze dat concreet voor zichzelf invulde. Telkens ze over hem sprak stroomde ze over van bewondering en een diep gekoesterd, tot dan toe onbevredigd verlangen naar een beetje aandacht van haar leraar voor haar diepere zielenroerselen. Mijn lieve zus, ze heeft nooit een lief, in de echte betekenis van het woord, gehad, tenminste toch niet voor zover ik weet. Ze heeft het troostende en helende van lichamelijke liefde, als was het maar een tedere kus of een zachte streling over de huid nooit gekend. Nochtans was dat ongetwijfeld één van haar stoutste dromen. Wat ze uiteindelijk wel heeft gevonden is wie ze in wezen “was” en dat heeft ze naar buiten gebracht in honderden werkjes in klei, langgerekte smalle, op het eerste zicht op elkaar lijkende maar in essentie totaal verschillende beeldjes van een soort menselijke wezens. Je kan er meerdere terracotta-legers mee op de been brengen. Elk beeldje is uniek aangekleed, heeft een eigen gelaatsuitdrukking, heeft andere kleuren maar bovenal lijkt het alsof elk figuurtje een “verstild leven” is. Alsof het “echt” leeft maar even, zij het voor altijd, on hold is gezet. Ik kan, misschien is het inbeelding, het stilstaande leven, je kan het ook de ziel van het beeldje noemen, erin waarnemen, voelen, er bijna contact mee maken. Vaak stralen ze een zekere, bijna voelbare tristesse uit maar evenzeer volledige overgave aan wat “is”. Inge blijft “aanwezig” in haar fragiele schepseltjes en soms als ik voorbij het beeldje in onze woonkamer passeer valt het me plots op en word ik even stil om het in me op te nemen, om er even contact mee te maken en me weer bewust te worden van mijn eigen sterfelijkheid. Mijn zus heeft nog een tentoonstelling van haar werk meegemaakt  in de “Cultuurschuur “in Overbeke. Veel mensen waren oprecht ontroerd. Ik gebruik de term niet graag omdat hij vaak te pas en te onpas opduikt maar in het geval van mijn zus voel ik hierover geen gêne. Zij was een “kunstenares” in de ware betekenis van het woord geworden of beter, de kunstenares die altijd al verscholen in haar aanwezig was geweest was eindelijk op de voorgrond getreden en had zich aan de wereld kenbaar gemaakt. Inge is na te zijn hervallen van botkanker op 28 mei 2004 om 5 voor twaalf overleden. Daar wil ik later, in een volgend stukje, nog even op terug komen. Ze had ondertussen ook nog een beenamputatie doorstaan en nooit had ze geklaagd over haar lot. Ze voelde zich soms terneergeslagen maar gaf iedereen, mij incluis, moed en goede raad. Zo drong ze er steeds op aan dat ik iets creatiefs zou gaan doen want ze wist dat het met mij ook niet altijd even goed ging, dat ook ik voornamelijk werd geleefd vanuit de angst niet te voldoen. De vraag is echter: “voldoen aan wat?” Laat dit schrijven dan ter ere van haar zijn. Als dankbaarheid omdat ik haar stimulerende woorden nog steeds kan horen en er op dit moment, beter laat dan nooit, gehoor aan kan geven. Dit alles stond altijd al in de sterren geschreven zoals alles in de sterren staat geschreven, zoals elk haar op ons hoofd is geteld. Niets gebeurt “zomaar”. Het was vaak prettig in haar “langzame, zachte” aanwezigheid te vertoeven. Het leven werd voor mensen in haar omgeving plots klaarder en vrolijker als ze blij was en ze kon vol overgave lachen met anekdotes uit ons gezamenlijk verleden. Zo is er die keer dat ik samen met haar naar het zuiden van Frankrijk, meer bepaald ergens in de Ardèche, ben gereden. We zouden er met ons tweetjes kamperen en er een familie bezoeken, want ik was weer eens hopeloos verliefd geworden op een meisje dat ik had leren kennen tijdens een VDAB-cursus voor polyvalent bediende, die er op een camping verbleef. Dat bezoekje liep uit op een sisser. Het meisje en haar familie lieten uitschijnen dat we welkom waren maar hun lichaamstaal verraadde het tegenovergestelde. Het meisje had, toen ik voordien in België zei dat ik haar zou bezoeken, hoogstwaarschijnlijk niet geloofd dat dat in werkelijkheid ook zou gebeuren en ik had beter kunnen weten maar wou mijn “kansje” wagen want had verder niets te verliezen. Met een smoes, ik weet niet meer welke, zijn we toen zo vlug als we konden weer vertrokken. We zouden het niet aan ons hart laten komen en de bloemetjes eens vrolijk buiten zetten. Inge en ik zijn toen gaan dineren in een table d’hôtes. We zaten er tussen enkele al wat rijpere koppels en het gezelschap bestond uit in totaal zo’n achttal mensen. Het was avond en het weer was broeierig waardoor je gemakkelijker ontspant en zonder gedronken te hebben reeds in een lichte roes verkeert. Het eten was heerlijk en bestond uit verschillende gangen. De sfeer onder de aanwezigen, allemaal Fransen, was opperbest en uitgelaten. Nog heerlijker dan de maaltijd was de wijn en tot mijn  meer dan stomme verbazing liet mijn zus zich lachend en genietend steeds opnieuw, aangemoedigd door een vrolijke Fransman, van het goedje bijschenken. Ze dronk Godallemachtig alcohol! Dat had ik nog nooit van haar gezien. Het was even verrassend als toen ze als 10-jarige sigaretten “hing” te roken uit het Velux-zolderraam. Bovendien werd ze er behoorlijk vrolijk van en ging ze met de paar woordjes frans die ze kende afgewisseld met wat, naar de inspiratie van het moment naar het frans vervormde Vlaamse woorden, in conversatie met de Fransman die haar op tijd en stond van wijn voorzag. De man genoot van haar grappige gestes die steeds komischer werden naarmate de alcohol nauwkeuriger zijn werk deed en hij daagde haar een beetje uit, meer nog, hij begon haar op een speelse manier zachtjes te verleiden. En mijn zus…die vond het allemaal geweldig! Na het eetfestijn liepen we, na een korte autorit, over de stille camping, licht beneveld naar ons kleine twee-persoonstentje en ik moest haar in bedwang houden of ze schaterde, ondertussen allerlei leuke onzin uitkramend, de andere kampeerders wakker. Zo had ik haar nog nooit gezien en ik heb in mijn leven niet dikwijls zoveel binnenpret gehad. Het duurde, toen we in onze slaapzakken gekropen waren, nog ruim een half uur voor ze uitgebrabbeld en in een heerlijke roes verkerend in slaap viel. Nog een ander kampeerverhaal dateert uit het jaar toen we met mijn zus Veder, haar vriend Carlos en nog een paar mensen, ik weet niet meer wie er allemaal bij waren, eveneens in Zuid-Frankrijk, in de Provence, op reis waren. Weer sliep ik met Inge in een klein tentje toen, midden in de nacht, een meer dan hevig onweer losbrak. Er was paniek en geroep in vele tenten. Ik, die niet vlug onder de indruk ben van een onwedertje meer of minder, bleef rustig liggen en zei tegen Inge dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Het zou zo weer voorbij zijn en dan hadden al die flauwe bangeriken voor niets de moeite gedaan om uit hun warme bedje op te staan om angstvallig naar de buienzwangere en om de haverklap apocalyptisch verlichte hemel te staan staren. Zo gezegd zo gedaan. Mijn zus vertrouwde haar door de wol geverfde, niet van een kleintje vervaarde, grote stoere broer, tot we op een gegeven moment nattigheid begonnen te voelen, zij het letterlijk. In geen tijd stond er 10 centimeter water in onze tent en waren we opeens klaarwakker. Inge begon vrolijk te gillen en vluchtte de tent uit. Ik riep haar na dat ze naar de auto moest lopen, ik zou onmiddellijk achterkomen. Dat deed ik maar dan wel poedelnaakt. Daar heeft ze mij in haar verdere leven nog vele malen aan herinnerd en telkens bestierf ze het, evenals op het moment van de feiten, van de pret. Ze vond het grandioos en hilarisch en ik geniet weer na als ik er aan terug denk. Ja dat waren onvergetelijke momenten en ik veronderstel dat ze het verhaal ook aan derden heeft doorverteld. Die lieve, soms dolkomische zus. Ik wil haar terug zien om samen te lachen en onnozel te doen. Om het verhaal af te ronden kan ik er nog bij vertellen dat we de rest van het onweer in mijn kleine auto, rechtopzittend hebben geslapen, of het tenminste hebben geprobeerd. Na Inge’s dood zijn er nog honderden beeldjes en andere creatieve scheppingen van haar hand in kasten, waarvan ze de sleutels had verborgen, en in dozen door ons moeder teruggevonden. Een bijzonder testament en een heel emotionele gebeurtenis voor de vrouw die altijd bij haar is gebleven (Inge is thuis blijven wonen) en die steeds voor haar heeft gezorgd. Samen hebben ze ontelbare innige momenten met elkaar beleefd, musea bezocht, concerten bijgewoond, reisjes gemaakt en hun hart bij elkaar uitgestort. Inge toverde met haar ontwapenende opmerkingen fijne lachjes en twinkelende oogjes op het gezicht van onze dementerende vader die precies een jaar voor haar stierf. Ze heeft hem samen met ons moeder warme gelukzalige ogenblikken bezorgd bij zijn aftakeling. Wat een geschenk gaf ze die oude hulpeloze man daar “zo maar“, volledig belangeloos! Haar vader was niet de gemakkelijkste hindernis op haar weg geweest maar Inge had alles vergeven, Inge had alles wat haar vroeger ongelukkig maakte getransformeerd in haar levenswerk en in de liefde voor haar familie, ze was het aardse gedoe en geploeter ontstegen. Ze was opgeklommen naar een hogere orde. Ze was een voorbeeld voor zij die willen zien.

wimpel
0 0
Tip

overschat en overroepen

Ik las onlangs ergens dat 1 op 10 Nederlanders graag een boek zou willen schrijven (en uitbrengen uiteraard). Ik weet niet hoe het met de cijfers voor België zit maar vermoedelijk zijn die van een zelfde strekking. Hoe moet een mens dan in alle ernst schrijver willen zijn? Hoe moet je je onderscheiden? Veel komt tegenwoordig – noodgedwongen – aan op zelfmarketing, tenzij je er natuurlijk op rekent gewoon een genie te zijn en ‘bij toeval’ ontdekt te worden door een uitgever, maar laat ons wel wezen, dat is zonder directe contacten eigenlijk quasi ondenkbaar. Zelfmarketing dus, een blog, facebookposts, aansluiting bij groepen over lezen, literatuur en schrijven, en maar hopen dat je er op een of andere manier uitspringt, of op den duur zoveel volgers verzamelt dat de literaire wereld je wel au serieux moét nemen. Hoe dan ook, al dat ge’kijk-eens-naar-mij-en-hoe-goed-ik-wel-ben is enorm vermoeiend en bovendien een serieuze aanval op je zelfrespect. Ik heb constant het gevoel dat ik te hard probeer en net daardoor nooit serieus zal worden genomen door een sector die misschien wel zwaar overschat want vooral erg gesloten en elitair is? En toch blijf ik proberen. Ik neem deel aan verhalen- en gedichtenwedstrijden, haal hier en daar een keer een longlist, won een keer derde plaats, niet slecht, maar ook niet bijzonder. Een kennis met kennis van zaken zei me dat het overigens niet per definitie de winnaars zijn van dat soort wedstrijden die vanzelfsprekend een kans maken op succes, misschien een beetje zoals het parcours van winnaars van talentenjachten vaak ondergeschikt blijkt aan dat van de runners-ups (is daar een goed Nederlands woord voor? want ik ben zeg maar all for taalbehoud en zo). Ik stuur mijn schrijfsels ook graag in naar de meer serieuze literaire en culturele tijdschriften, maar krijg daar voornamelijk het deksel op de neus. Niet lang genoeg, niet kort genoeg, niet literair genoeg, kortom niet goed genoeg. Ik zie ook wel dat wat vandaag als literatuur de wereld rondgaat anders is dan wat ik schrijf (of is dat weer defensieve bescheidenheid?), maar of het daarom minderwaardig is, is maar zeer de vraag. Misschien een keer een schrijfcursus volgen, is een vaak gehoord advies. Tjaaa. Om eerlijk te zijn zou mijn grootste motivatie daarvoor een opportunistische zijn – namelijk dat dat ‘wereldje’ erg klein en ons-kent-ons is. En wanneer je dan in het oog springt van de docenten, dat je makkelijk kan worden doorgeschoven aan hun achterban en zo is de bal aan het rollen, mogelijkerwijs. Maar laat ik nu een dubbel gevoel hebben over dat soort toelaatbaar nepotisme. Natuurlijk zou ik ergens willen dat ik persoonlijk bevriend was met een Tom Lanoye, een Annelies Verbeke of een Griet Op de Beeck, en dat die uit vriendschap en respect voor mijn talent (want dat heb ik, wordt mij ook meermaals verteld) hun contacten inzetten en me op die manier een duwtje kunnen geven. En aan de andere kant wil ik het godverdomme gewoon zélf doen en verdienen. Maar dan moet ik dus opboksen tegen de overige twee miljoen (pakweg, mijn snelle berekening van 10 procent Vlamingen+Nederlanders) doodgewone burgers die ook bijzonder genoeg willen zijn om hun verhaal of boek gepubliceerd te krijgen. Geen conclusies aan het eind van dit betoog. Enkel de pijnlijke waarheid: dat het verdomd moeilijk is om in jezelf te blijven geloven terwijl je jezelf ziet verloochenen door goedkope zelfpromotiestunts op facebook en watnog, om toch maar gezien, gehoord en vooral gelezen te worden. De beste oplossing lijkt me eenvoudigweg een opening vinden in het space/time continuüm en ‘Midnight in Paris’-gewijs vijftig jaar teruggaan in de tijd en de eerlijke strijd aangaan, vanuit de mogelijke illusie dat het toen allemaal makkelijker was, beter, puurder, weetikveel. Schrijven, ploeteren, uitwisselen met andere kunstenaars en een plekje bemachtigen aan het firmament van Nederlandstalige schrijvers. Als ik heel eerlijk ben weet ik ook wel dat ik me nooit had kunnen meten met de Daisnes, Couperussen,  Timmermansen, Clausen en zo verder. Maar misschien nog net met de Walschappen of Lampo’s?  (bescheidenheid is een overroepen kwaliteit) In de grond komt het er op neer dat je altijd in jezelf moet blijven geloven en moet blijven werken om je doel te bereiken, maar dat er vaak (té vaak?) momenten zijn waarop je eigen innerlijke stemmetje dat van de zogenaamde kenners met veel overtuiging echoot: niet goed genoeg, ga wat anders doen. De vraag is of je als schrijver recht hebt van bestaan op basis van je talent en het geloof in jezelf, of enkel en alleen op basis van de kredietwaardigheid die je wordt verschaft door een onafgelijnd en mogelijk overschat maar zeer reëel instituut, zijnde de ‘literaire sector’.   (Ik hoop stiekem maar gewoon dat het waar is dat de aanhouder wint en dat ik uiteindelijk moge worden geaccepteerd, gedécouvreerd, gewaardeerd, geromantiseerd, gesavoureerd, genepotiseerd en op welke manier dan ook: gepubliceerd. Zie je, ik probeer gewoon te hard.)

LL Rigby
35 0

grenzeloos

Dit land is magisch. Niet omwille van de stranden en groene heuvels, niet omwille van de bescheiden maar warme mensen, niet omwille van de heerlijke geur van wilde bloemen, rozemarijn en lavendel, niet omwille van de lucht, die de avondhemel in alle kleuren van de regenboog tooit. Hoewel. Misschien is het precies de lucht die alles anders doet ademen en bewegen en zo de magie doet ontstaan. Op de meest onverwachte momenten, in de meest verdoken hoekjes wacht de magie hier op je. De magie van een ontmoeting die voorbestemd lijkt te zijn. De magie van een plek om te wonen die op het eerste gezicht maar matig voldoet aan de noden, en uiteindelijk de exacte belichaming is van het onbestemde droombeeld van een jarenlange zoektocht. De magie van een kikker, die er ondanks zijn ingebouwde sociale matrix voor kiest om in zijn eentje in jouw badkamerkast te komen wonen, zodat je elkaar iedere ochtend vrolijk goedemorgen kan toekwaken.  De magie van wanneer je denkt dat het niet meer mooier kan, er nóg een cadeautje voor je voeten valt. Je voelt je zo goed dat je zelfs met plezier mijmert over vroegere tijden, vroegere landen, vroegere mensen. Je dwaalt af naar de herinnering van het vertrek. Uiteraard dacht je bij het afscheid, het uitzwaaien en omhelzen en loslaten, dat daar, tussen al die mensen en dingen en contexten, ook je demonen stonden. Je zag hun grijns wel – vanuit je ooghoek – maar schoof het beeld achteloos terzijde. Je gooide je rugzak over een schouder, draaide je om en vertrok. Naar je lotsbestemming. Je wist dat de reis lang kon duren, maar dat baarde je geen zorgen, ze zeggen immers dat de reis belangrijker is dan het doel. Maar oh, kijk daar, je bereikte het doel! Je wist dat het bestond, je geloofde dat het moest bestaan, maar was niet zeker of je er in dit leven nog zou komen. En je kwam er. En nu ben je er. En na inrichten en afstoffen en uitpakken en installeren en meermaals op je knieën de goden danken dat je je bestemming zo snel mocht bereiken en dat het mooier en beter is dan je had kunnen dromen, na dit alles volgt de stilte. Wondermooie stilte, slechts af en toe onderbroken door wat gekwaak. Een stilte die, zuiver als ze is, langzaam maar zeker toch op je gemoed begint te werken. Een stilte die vragen lijkt toe te roepen. Een stilte die je slapeloze nachten bezorgt, van niet-begrijpen, van verwarring.  Je vraagt je af waar het nog schort, wat je tekort komt. Je vindt een heleboel antwoorden van pragmatische aard, maar kijkt dan rond in je paradijs en glimlacht bij het zien van de bloemen, de vogels, de bomen en de haast fluorescerende hemel en bedenkt dat er niets wezenlijks is om ongelukkig over te zijn. En dan plots zie je ze. Achter de grootste boom, de boom die je schaduw en troost biedt, de boom die met je spreekt als er niemand anders in de buurt is, precies achter die boom komen de hoofden van je demonen tevoorschijn, met dezelfde grijns op hun gezicht als bij het afscheid. En je beseft: er was nooit een afscheid, er was nooit een vertrek, een reis, een zoektocht, een vinden , een aankomst, een bestemming. Je was altijd precies waar je was: onderweg. De kikker en de wetenschap te zijn waar je moet zijn bieden troost voor de diepe eenzaamheid die je overvalt. Wanneer je beseft dat je ook hier, in het paradijs, de strijd met je eigen demonen moet aangaan, alleen. Over welke grens je ook je tent opslaat, hoeveel kilometers je ook laat tussen wat was en wat moet zijn, hoeveel beter de parameters van temperatuur – menselijk en andersoortig – ook zijn, de strijd met jezelf is grenzeloos. Pas als je de moed hebt om, op welk terrein dan ook, het gevecht aan te gaan, is de bestemming in zicht. Toegegeven, een beetje magie kan helpen.

LL Rigby
0 0

Als je nog een jaar te leven had

Verslagen zit ik aan mijn stoel gekluisterd. De woorden van de dokter evaporeren zonder enige betekenis in de kille ruimte. Alleen die ene zin herhaalt zich in mijn hoofd. Je hebt nog hooguit een jaar te leven... Ik kijk van haar weg, mijn oog valt op de grote klok die achter haar aan de muur hangt. Tik tak nog een jaar, tik tak nog een jaar min een minuut. De klok tikt onverbiddelijk verder terwijl zij praat. Nu staat ze op uit haar stoel en komt met uitgestoken hand mijn richting uit, mijn kwartiertje spreekuur is voorbij. Tik tak. Een jaar min 15 minuten. Ik zit nog altijd als bevroren op mijn stoel, voel haar hand op mijn schouder.  ‘Je weet dat je mij altijd mag bellen of mailen als je vragen hebt Edina’, hoor ik haar zeggen. Ja ze noemt me bij mijn voornaam, we kennen elkaar al jaren en zo gaat dat tegenwoordig.  ‘Dank u Erica’, antwoord ik afgemeten. Mijn stem klinkt hol, als van een robot. Mijn ten dode opgeschreven lijf komt langzaam in beweging. Ik neem mijn jas en hoor de robot de dokter nog een prettige dag wensen. Wanneer ik op de straat sta, besef ik niet eens welke richting ik uitloop. Lange tijd zwerf ik door de mij zo bekende straten zonder te beseffen waar ik ben. Doch mijn instinct, of is het de geprogrammeerde robot, brengt me veilig thuis. De frisse wind heeft inmiddels de nevelen in mijn hoofd weggewaaid en ik doe een poging de juiste woorden te vinden om mijn wederhelft te vertellen dat hij het binnen een jaar zonder mij zal moeten stellen. ‘Dag liefje, hoe was het bij de dokter?’ vraagt hij als ik binnenkom. Ik kijk hem aan en glimlach zo waar. ‘Goed hoor, ze had de uitslag van de laatste bloedproeven, ik hoef mijn medicatie niet meer te verhogen.’ Die nacht slaap ik opvallend rustig, alsof mijn getormenteerde lichaam blij is dat de strijd bijna gestreden is. Misschien heeft de robot de controle overgenomen.    Tik tak een jaar min 2 dagen. De volgende ochtend staat er een stralende zon aan de hemel. Wanneer Stef vraagt of er boodschappen gedaan moeten worden zeg ik: ‘Het is zo een mooie dag. Ik heb zin in een strandwandeling. Laat ons naar Wissant rijden, dan gaan we een moules frites eten bij Hedwige en het strand onveilig maken.’ Hij kijkt me verrast aan. ‘Is dat niet te vermoeiend voor jou?’ ‘Neen hoor’, lieg ik, ‘ik heb er echt zin in.’ Zo gezegd, zo gedaan. Tegen de middag zitten we aan ons van ouds vertrouwde tafeltje bij Hedwige en bestellen een moules frites. Ze kent ons nog, we kwamen hier vroeger vaak en we slaan een gezellig babbeltje over het weer en andere wereldproblemen. Daarna gaan we warm ingeduffeld richting zee. Het strand is verlaten in deze tijd van het jaar en ondanks de stralende voorjaarszon is het nog erg fris. Dapper begin ik aan onze wandeling die na nog geen half uurtje inderdaad te vermoeiend blijkt. Met de moed der wanhoop vecht ik tegen de pijn, de strakke westenwind en de opkomende tranen. Tot Stef merkt dat er iets mis is.  ‘Wil je teruggaan liefje, ben je moe?’ vraagt hij bezorgd.  Opeens wordt het me allemaal te veel en verlies ik de controle over mezelf. Ik werp me in zijn armen en begin te huilen als een kind. ‘Ik ga dood, ik ga dood!’ krijs ik wanhopig.  Heb ik daar 24uur over moeten nadenken om het dan zo klakkeloos voor zijn voeten te werpen. Daar staan we dan, als twee verwaaide vogelverschrikkers, ineengestrengeld op dat verlaten strand. Alleen de wind is getuige van onze tranen, onze wanhoop. Stef haalt zijn zakdoek boven en doet een onhandige poging om mijn betraande gezicht af te vegen. Later in het kleine cafeetje vertel ik hem van mijn bezoek bij Erica, de bloeduitslagen en de onafwendbare afloop. Die avond zijn we beiden vreselijk moe en gaan we vroeg naar bed. Ik slaap heel onrustig, gekweld door de meest absurde nachtmerries. Ik zie mijn moeder die ik nooit heb gekend, ik zie papa die vorig jaar overleden is en mij met zijn liefste glimlach wenkt. Mijn grootmoeder en andere bekende en onbekende doden die blijkbaar al op me wachten. Drijfnat van het zweet word ik wakker.    Tik tak, een jaar min 3 dagen.  ’s Morgens aan de ontbijttafel is het opvallend stil. Ik kijk naar Stef die schijnbaar in een nacht 10 jaar ouder geworden is. Net zoals ik bij mezelf vaststelde toen ik deze morgen in de spiegel keek. Zijn lieve, vertrouwde gelaatstrekken zijn die van een getekend man. Hij schuifelt een beetje onrustig over en weer op zijn stoel en vraagt opeens: ‘ga je het ook aan Wout vertellen?’ Ik schud langzaam mijn hoofd. ‘Neen, nog niet.’ Mijn stem klinkt schor. De gedachte van je geliefde gescheiden te worden is verscheurend. Maar hoe neem je afscheid van je enige kind?  Maar er is meer. Veertig jaar zijn we nu getrouwd. Elke blik, ieder woord, het kleinste gebaar, we begrijpen elkaar zonder woorden, onze eigen gebarentaal. ‘Zullen we nu eens eindelijk die reis gaan maken?’ vraag ik. Hij schrikt van mijn vraag. ‘Er is altijd wel een dokter aan boord hoor.’ Ik probeer het luchtig te laten klinken. Stef heeft altijd een passie gehad voor schepen. Ik heb hem dan ook leren kennen in de maritieme wereld waar we beiden werkten. Als jongeman had hij nog wedstrijden gezeild en ook ik was een fervente fan van deze sport. Toen we jonger waren hadden we een boot, dat was onze hobby. Nu we iets ouder zijn beperkt deze hobby zich tot het maken van foto’s van alles wat zich op het water beweegt. Maar een cruise maken dat is onze grote droom.  Neen, niet van die overdreven toeristentoestanden op zo een Costa schip. Echt varen. Het leukste zou het zijn om mee te varen op een cargoschip. Dat kan als betalend passagier maar gezien mijn precaire gezondheidstoestand misschien niet zo voor de hand liggend. Opeens hebben we een doel! Uren lang schuimen we het internet af en boeken uiteindelijk onze droomcruise naar de Noorse Fjorden. We nemen een luxekajuit met een groot balkon. Eigenlijk wat buiten budget maar dit zal onze laatste reis samen worden.   Tik tak, een jaar min 4 dagen Wout belt. ‘Hallo mama, hoe gaat het met je?’  ‘Goed schat, we hebben een cruise geboekt naar de Noordse Fjorden!’ Gelukkig ziet hij mijn verschrikte gezicht niet en de tranen die in mijn ogen opwellen. ‘He tof zeg! Wanneer ga je?’ ‘Al vrij snel, in juni dan zijn de dagen het langst.’ Ik voel me rot, een verrader, een leugenaar, hoe lang kan ik dat volhouden?o ‘Is het goed als we het Pinksterweekend naar zee komen?’ ‘Ja leuk schat, die twee deugnieten van je komen toch ook mee’ ‘Natuurlijk mama, bij oma mogen ze altijd wat meer, dat is altijd feest!’ Met een ‘dikke knuffel’ nemen we afscheid. Ik leg mijn smartphone neer en beging hartstochtelijk te huilen. Gelukkig is Stef niet in de buurt, hij zou weer helemaal van streek zijn.     Tik tak een jaar min 5 dagen Ik heb vorige nacht een besluit genomen. Al sinds mijn tienerjaren droom ik ervan een beroemd schrijfster te worden. Ik ga een dagboek schrijven. Doorheen de moeilijke momenten die mij te wachten staan zal ik alle mooie herinneringen weven. Zodat iedereen waar ik afscheid van moet nemen, zal weten hoeveel ik van hen hield.  Dat zal mijn nalatenschap zijn.          

Nadia Lang
0 0
Tip

Opportunist

Een terugblik.   Het is Aswoensdag en op de autoradio speelt Tourist LeMC. Hij zingt over de liefde en hoe daar niet mee hoort gesjacherd te worden. Vandaag begint Dagen Zonder Vlees en voor de vierde keer neem ik deel. Het lijkt routine geworden – kaas en veggiesmeersels op de boterham, quorn in de hutsepot – maar dit jaar is er iets verschoven, als een beeld dat door de cameralens eindelijk scherp wordt gesteld.   De voorbije jaren had ik een dubbele missie: niet alleen minderen in vlees en vis, maar ook nog eens in alcohol. Een bijna katholieke invulling: spijs en drank derven. Ik had een welomlijnd doel: als ik op het einde van de Dagen Zonder Vlees, met Pasen dus, aan vijftig dagen ‘zonder iets’ zou komen, dan was ik geslaagd. Een dag zonder vlees of vis was evenveel waard als een dag zonder alcohol. Een dag zonder beide telde dubbel. Op het prikbord hing een papier met twee kolommen: ‘vlees/vis’ en ‘alcohol’. Op elke dag zonder mocht ik een kruisje zetten. Soms dus twee.   Om dat doel te bereiken had ik een eigen telling. Twee dagen met alleen maar vis en geen vlees was toch goed voor één kruisje in de vlees/vis-kolom. Schaaldieren rekende ik niet mee, want die zijn vis noch vlees, toch? Dat maakte het handig om ‘s middags in de bedrijfskantine de dagschotel te omzeilen met een tomate-crevette. En een glaasje wijn na middernacht: ach kom, dat mocht wel op het conto van de volgende dag. Alles om de vijftig kruisjes te halen – wat op die manier ook gemakkelijk lukte.   U merkt het: arithmétique hollandaise. Ik maakte mijn eigen versie van Tourist LeMC zijn lied. Maar dit jaar reed ik op de eerste Dag Zonder Vlees naar de redactie en neuriede ik in mijn hoofd mee:   ik heb zitten marchanderen opportunist moar met ons eten onderhandelde ni   Gedaan dus. Geen rekensommetjes meer. Geen vlees-vis-garnaalgesjacher meer. Oké, ook geen grote alcoholdervingsplannen meer, maar je moet niet meer hooi – no pun intended – op de vork nemen dan je kunt dragen. Ik zou cold turkey gaan met vlees en vis. Die middag was er in de bedrijfskantine een vegetarisch alternatief voorzien. Het universum knipoogde naar mij.   Vijf weken later.   Cold turkey gaan bleek gemakkelijker dan verwacht. En het is nog gemakkelijker als je het met anderen deelt. Ik heb gemerkt: men is (doorgaans aangenaam) verrast, je krijgt tips, je wordt aangemoedigd… Ik heb ondertussen mijn weg naar de biowinkel gevonden, daar zijn meer alternatieven voorhanden en de veggiesmeersels zijn er smakelijker dan in de supermarkt – om van die mieters lekkere spinazieburgers nog te zwijgen.   Heb ik niet gezondigd in die vijf weken? Jawel. Ik heb op bezoek bij mijn moeder één keer vis gegeten. En op een quizavond zaten er plots enkele balletjes in de verse soep. En na het voetballen taste ik onnadenkend toe wanneer er een portie bitterballen op tafel verscheen. Waarmee nog maar eens bewezen is: bij een maaltijd denk je na, snacks werk je achteloos naar binnen. Soit. Vijf weken dus. En nog steeds geen afkickverschijnselen. Daar gaan we een glas op drinken.  

Peter Mangel Schots
24 0

kattenstreken

Trippel, trappel, tik tik tik tik: ik hou van mijn kat. Wanneer ik hem hoor lebberen aan zijn met vers water gevulde bakje, overvalt me een warme gloed. Wanneer ik 's nachts een vechtpartij hoor, ben ik ongerust. En wanneer ik in de zetel lig, en hij zijn pootje om me heen slaat, als gaf hij een knuffel - ronkend, spinnend en soms een diepe zucht van geluk slakend - aai ik hem zachtjes over de kop. En hoewel dat kleine kopje het niet zal bevroeden, wurmde deze speelkameraad zich de laatste dagen in het brandpunt van mijn belangstelling.   Vrijdag zat hij met kwispelende staart voor de radiator, op zijn qui vive - de laatste keer dat ik hem zo zag was hij in de weer met een muisje - en ook nu, zo bleek, voor de tweede maal in zijn 4- of 5-jarig bestaan, was hij erin geslaagd zo'n exemplaar het huis binnen te loodsen. Voor ik het wist was ik in de weer met stokken en meetlatten om dat muisje uit zijn schuilplaats te krijgen. Wat doe ik hier? vroeg ik me af, nog net niet kwispelstaartend en miauwend. Is dit wel ethisch verantwoord? En een uur later overviel me nog een andere gedachte: dat het echt wel tijd is om te verhuizen. "Denk eraan: een goede beha is een beha die je de hele dag niet voelt" had ik zonet vertaald, en ik dacht: ik voel dit huis veel te veel. Herinneringen, als geesten in een fles. Ze zijn overal. En dan ook: die slechte akoestische isolatie - alwaar je op het ritme van de buren leeft. Om over de Vervaarlijk Spuwende Buurman nog te zwijgen. Die appelleerde eerst aan mijn kolerieke kant, maar opende ook mijn ogen: het is misschien tijd om van perspectief te veranderen - een nieuwe leefomgeving. Iets wat ik volgens een van mijn beste vrienden al heel lang had moeten doen. Maar ik wist: eerst de wonden likken. Misschien is dat nu wel gebeurd.   Een andere eye opener kwam er toen ik Treindromen van Denis Johnson las: de hoofdpersoon wordt verrast door een vraag omtrent zijn (vermeende) kluizenaarschap. En ook ik was als lezer verrast: die man leefde zijn leven, stond er niet bij stil dat hij misschien toch niet helemaal beantwoordde aan gangbare standaarden en levenswijzen. Dat is oké, zolang je je er zelf goed bij voelt: niemand kwaad doen en een beetje geluk puren uit het bestaan, is ook voor mij zowat de leidraad.Ik hoef geen vijf continenten te zien, bergen af te stormen en schouderklopjes te krijgen. Maar ik wil wel het gevoel krijgen zo toch te voldoen aan de eigen verwachtingen - en op dat vlak lijkt het me tijd nu stap voor stap, prikkel per prikkel wat meer actie te ondernemen. Verhuizen, ook al hoeft het niet vandaag, is één van die zaakjes. En wat dan met deze kat die een tuin gewoon is? Hoezeer komt hij in the equation? Zéér. En terwijl hij daar zo wat ligt te gapen, denk ik: je moest eens weten kleine jongen. Al die avonturen die ons nog te wachten staan.

Guy Bourgeois
0 0

Wanneer komt mijn vader thuis?

  Zonder woorden sta ik naast het bed waar mijn vader ligt. Een slapende man verbonden aan zakjes, draadjes en piepende monitoren. Witte muren, een bed van gelakt staal dat dezelfde kleur benaderd als het gezicht van mijn vader. Nee je moet niet langskomen had hij gezegd. Kom maar als ik in het ziekenhuis lig daar kan ik niet weglopen. Een bulderlach zette de woorden kracht bij. Ja zo ken ik hem, alles weglachen en bevochtigen met een pilsje.   Voorzichtig raak ik zijn vingers aan, kruis de blik van de verpleegster die me goedkeurend toeknikt. Zachtjes knijp ik in zijn hand, zijn lichaam waar het leven langzaam verdwijnt in plastiek zakjes. Hij wordt gerecycleerd. Plasma in het zakje links naast het bed. Rode bloedlichaampjes in het zakje ernaast. Urine wordt aan de andere kant opgevangen. Tranen heb ik niet, nee waarom zou ik ook. Dit is gewoon een droom, ja een slechte geef ik toe, ik wordt straks gewoon wakker in mijn eigen bed. Wakker wordt mijn vader niet meer, al lijkt hij nu gewoon te slapen. Het stinkt hier naar ontsmettingsmiddel en leven dat vervliegt, belicht met het groenwitte licht dat uit het systeemplafond iedereen een ongezonde aanblik geeft. Ik sluit mijn ogen, voel de warmte van zijn hand, nog even. Papa niet weggaan, ik heb je nodig, niet weer weggaan.   Niet weggaan. Het kleine meisje zit op de grond naar Sesamstraat te kijken, kleurloos. Haar vader is naast haar komen staan met een kartonnen doos die hij tussen hen inzet. Een voor een selecteert hij de boeken, sommige zet hij meteen terug, andere belanden in de doos. Hij gaat zo op in zijn bezigheden dat hij zich niet bewust is van het meisje naast hem op de grond. Koekiemonster krijgt geen aandacht meer. ‘Papa, wat ben je aan het doen?’ ‘Ik ga ergens anders wonen’. Hij draait zich om en loopt met de volle doos naar buiten. Het meisje staat met lood in haar benen onbeweeglijk stil. ‘Papa niet weggaan, ik heb je nodig’. Maar er is niemand die het hoort.   PIEP PIEP PIEP, allerlei apparaten beginnen hysterisch te piepen. Klapdeuren zwaaien open gevolgd door vier personen in het groen waarvan enkel de ogen zichtbaar zijn. Net als mijn vader stop ik met ademen en zet een stap naar achteren. Het is begonnen, daar gaan we dan. Lakens worden naar achteren getrokken, het operatiehemd naar boven. De kaalgeschoren borst van mijn vader gaat niet meer op en neer. Twee man staan aan weerzijde van het bed waarvan de zijkanten met een klap naar beneden geschoven zijn. Iemand draait aan de knoppen van apparaten die aangeven dat mijn vader het opgeeft. ‘NU’ , zijn neus wordt dichtgeknepen en een rode mond bedekt de zijne. Hij moest eens weten, zo’n jong ding dat hem vol op de lippen,  Jezus zeg waar zit ik met mijn gedachten, mijn vader is aan het sterven. ‘NU’, mijn stiefmoeder zakt onderuit. In een reflex schuif ik een stoel onder het slapgeworden lichaam. Focus, alsof ik door zo’n spionnetje in een deur kijk zie ik enkel mijn vader en de rest is flu. De dokters in het groen kijken naar de klok, nog een keer, NU, met wanhoop op hun gezicht. ‘Laat maar mannen, dit is enkel nog show’, heb ik dat echt gezegd?   Negen uur, het uur van overlijden van mijn vader, slechts 54 jaar jong. We rijden naar huis, de ene huilt, een ander druk pratend, elk punt opnieuw overlopen, waarom? Ik kijk naar buiten, raar, ik voel niks. Geen verdriet, geen spijt, geen berouw, geen had ik maar. Enkel leegte.   Huilen dat is me afgeleerd. Huilen is iets voor hysterica,s en dat ben ik niet. Nee ik ben een flink meisje. ‘En?’ ‘Is de chagrijnige bui over?’ Met dikke ogen ga ik tegenover mijn vader aan tafel zitten. Hij kijkt me streng aan met die donkere ogen van hem. Ik draai mijn hoofd weg maar zeg niks. Ik had me laten gaan, gisteren, gehuild en gegild dat hij niet van me hield. Drama Queen, gaat wel over, meisjes van zestien zijn zooooooooooo, to much.   Er moet van alles geregeld worden. Hoe moet het kaartje eruit zien, en de muziek, wie nog koffie? Ik zorg, zoek, denk, loop, ren maar voelen doe ik nog steeds niet. ‘Jij hebt nog helemaal niet gehuild?’ Mijn schoonzus houdt haar hoofd een beetje scheef terwijl ze me onderzoekend aankijkt. Betrapt, krampachtig probeer ik wat tranen uit mij ooghoeken te persen. Ik begin me toch ook wat zorgen te maken over mijn gevoelloze staat van zijn. De zeven dagen vliegen voorbij. Teksten zijn geschreven, muziek uitgezocht, een mooie diareeks van allemaal lachende gezichten van haar vader. Het leven, een groot feest, dat is toch wat haar vader hier laat zien. Ik geloof het niet, ik geloof er helemaal niks van, dat feestelijk leven van hem. Mensen stromen naar buiten, naar de koffie en de broodjes en de verhalen die boven komen, lachen man. Ik schud handen, ontvang medeleven,mensen met tranen in de ogen kijken me vragend aan. Ik lach maar wat, zeg troostende woorden en sla mijn armen om schouders van mensen die ik nog nooit gezien heb en weet me totaal geen raad. Op een crematie wordt je geacht te huilen, overmand te zijn door emoties. Mensen willen graag troosten, dan wel, dat is gepast.   Waar zou hij nu zijn mijn vader. Als vanzelfsprekend zet het kleine meisje vier borden op tafel, vier messen en ook vier bekers. Mama negeert het vierde bord, weg is weg. Zou hij nu in een tentje hebben geslapen vannacht, dat oranje tentje van op zolder? Zouden er geen wilde beesten zijn in het bos, of is hij naar het park gegaan? Hij heeft zijn tandenborstel toch wel meegenomen? Misschien was hij wel bang vannacht. Ze kijkt naar het witte bord tegenover haar. Wit glanzend porselein zonder kruimels. Mama klinkt opgewekt, dus het is goed, het moet goed zijn. Papa, komt hij nog terug?   Warme soep verwarmt mijn koude handen. Langzaam laat ik het warme vocht door mijn keel glijden. Over naar de orde van de dag, het leven gaat onherroepelijk door. Weer naar huis, waar alles gewoon gebleven is hoe het was. Rare week. Wanneer komt mijn vader thuis.        (C) tekst en beeld Hanneke              

Miss Blue Sky.
0 1

Het guppenparadijs

Het guppyparadijs deel 1 Zoals de titel aangeeft, zal het in dit artikel uitsluitend gaan over guppen en hun noden. Als men vraagt welke vissen u houdt, en u antwoordt hierop ‘Guppen’ ziet men gelijk ook flink wat meewarige blikken. Alsof u op dat moment niet goed wijs bent. Natuurlijk is het niet echt simpel om guppies te houden. De ene beweerd dat guppen graag wat zout in het water wensen, een ander zegt dat het water niet te koud mag zijn, wat voor verwarring zorgt. Ik beweer niet dat mijn bevindingen correct en uitsluitend waar zijn. Maar na tweeëntwintig jaar ervaring wil ik deze toch heel erg graag met jullie delen.Hoe groot moet het aquarium zijn? Ik zou niet aanraden om onder de tachtig centimeter te duiken. Groter is mooi, maar moet wat betreft, ruimte en financieel moet het haalbaar blijven. De inrichting.Daar zijn ettelijk super goede boeken over geschreven, dus daar wijdt ik niet echt over uit. Het mooist is nog steeds biotoopgericht werken. Wie ooit het zich heeft kunnen veroorloven om Trinidad te verkennen, zal zeker weten dat het beter is de inrichting Zuid – Amerikaans te houden. Vooral als u geïnteresseerd bent om aan huiskeuringen deel te nemen. Maar u laten leiden door de schoonheid van planten mag zeker geen belemmering vormen.De start.We hebben de ideale bakmaat gevonden en een exclusief plaatsje in onze woning om het aquarium te zetten. Nu kunnen we van start gaan. Een goede filter die het water in één uur minstens drie keer zuivert, is uiteraard erg belangrijk. Guppen houden wel van schoon water, net zoals alle andere onderwaterdieren. Zodra we de filter hebben aangekoppeld, kunnen we beginnen met planten. Over het hoe en waar, is er voldoende aanbod zowel in de bibliotheken alsook op het internet te vinden. Hierover wijd ik dus niet uit.Staan de planten zoals u het wenst? Prima. Nu het water. Waterwaarden.Het is vooral belangrijk om te weten wat zijn onze waterwaarden. Hard alkalisch kraanwater? Of juist zacht alkalisch kraanwater? Toch iets waarover we moeten nadenken, maar vooral moet weten. In de handel zijn voldoende meetsets te koop. Schaf ze aan! Meten is weten! Het kraanwater is niet altijd geschikt om gelijk een heel aquarium mee te vullen. Het is dus wijs om u te bevragen naar de waarden bij uw lokale leverancier. Het kan zijn dat u geluk heeft en een ph waarden van zeven uit uw kraan komt. Maar meestal is dit eerder uitzondering dan regel. Het meest natuurlijke water waarin vissen zwemmen is: regenwater.U mag beste lezer heel erg geschokt kijken, toch veranderd het niets aan de feiten. Regenwater is en blijft het beste water voor waterdieren waartoe onze guppen behoren. Wat uit de hemel valt, heeft over de hele wereld dezelfde waterwaarden. Het is enkel en alleen de omgeving waar het belandt, dat de verandering veroorzaakt. Regen die in industriegebieden valt, zal inderdaad vervuilt zijn. Een goede vijverfilter of binnenfilter zorgt ervoor dat dit geen onoverkomelijk probleem vormt. Regenwater is zacht, licht zuur en goed bruikbaar. Ook om guppen te houden. De waterchemie is intussen complex geworden door de wereldwijde vervuiling. Het is wijs regenwater voor te filteren in onze contreien. Residu van kerosine of andere toxische stoffen zijn gevaarlijk voor onze vissen, ook voor guppen. Wat zijn waterwaarden?Ph is een balans, zoals een weegschaal. Zeven ph is de neutrale balanswaarde. Zes is tien keer zuurder en acht is tien keer alkalischer. Alkaliën is het beste te visualiseren als volgt : Heeft u ooit al eens batterijen gehad die wit uitsloegen door het lang liggen? Dat is alkali. Maar dat is niet het enige wat we dienen te weten. Kh waarde. Kalium maat water hard. Hoe minder we meten, des te zachter het water is. Hoe hoger, des te kalkrijker het water is. Regenwater bevat bijna geen kalk. Het is zoals ik reeds eerder schreef, de omgeving die de watersamenstelling veranderd. De ondergrond in het Malawimeer bevat meer kalkrijke stenen dan pakweg een kreek op Trinidad. Maar helaas worden guppen niet ge- importeert vanuit Trinidad maar vanuit Maleisië. Ongetekende houdt haar guppen op een ph van 6.5 en een Kh waarde van 5. Een goede benadering van het natuurlijke regenwater. Onze guppen!Over smaken wordt niet gediscuteerd. Ze zijn er in verschillende kleuren met of zonder waaierstaarten. In iedere vakhandel is het aanbod groot genoeg om zijn/ haar smaak terug te vinden. De regel van aankoop is: drie vrouwtjes en één mannetje. Zo heeft onze notoire rokkenjager een beetje keuze en krijgt een van de vrouwtjes af en toe rust. De vissen zijn erom berucht dat ze kweken zoals konijnen. Klopt! Na een achtentwintig dagen zal u verrast worden door jonge guppen in het aquarium. En dat gedurende het hele jaar door. Hoe meer vrouwen erbij komen, des te meer jongen er geboren worden. Maar omdat ze geboren worden, wil het niet zeggen dat ze overleven. Guppen zijn berucht om hun jongvraat. Daarom laat u niet verleiden om zwangere vrouwtjes apart te zetten. Dan vraagt u echt om problemen. Overbevolking!! Neen. Het zijn geen mensen, laat dat duidelijk zijn. Ze hebben geen pacht over dat stukje water noch erfrecht. Dat u best met veel vissen komt te zitten, zal niemand ontkennen. Toch is het nu de kunst om op totaal biologische wijze uw dieren in uitstekende conditie te houden. Zwangere vrouwtjes zet u om de volgende twee redenen niet apart. Stress en zwakke schakels. In de vrije natuur kan een vrouwtje zich niet altijd afzonderen om te bevallen. Waarom zouden we het dan doen? Bovendien zorgt dat super kleine bakje voor stress. Sluit u zelf een keer op in het toilet van uw woning en vertel eens hoe dat voelt? Niet prettig. Wij mensen laten ons leiden door gevoelens. De meeste dieren uitgezonderd enkele soorten hebben gevoelens voor hun jongen. Zij zorgen ervoor dat de soort wordt verder gezet en dat is het natuurlijke doel van jongen krijgen. Guppen zullen ook jongen maar er gaan evenveel jongen verloren naarmate het aquarium bevolkt geraakt. Een gup doet aan zelfbehoud in zijn omgeving. Het kan goed zijn dat u na een jaar amper nog een jong vindt. Dat u nu steigert, is aannemelijk. Maar als u beste lezer, alle jongen die geboren worden gaat houden, krijgt u niet alleen plaatsgebrek maar ook zwakke frêle jongen die op hun beurt weer jongen krijgen om die zwakte over te leveren. Niet nodig! Laat de natuur zijn gang gaan. Daarom de harde woorden, ‘Het zijn geen mensen’ aan het begin van dit stuk. Kromme rug is de meest voorkomende overerfbare zwakte die men in zijn aquarium kan krijgen, door alles te laten leven van een bevalling. Dan moet u de zwakke vrouwtjes alsnog laten inslapen. Overerfbare ziekte voorkomen.Ja, dat kan perfect. Als u bovenstaande tips heeft toegepast en de handicap alsnog ontdekt, is het wijs om nieuw bloed in te voeren. Vang vier vrouwtjes uit en breng vier nieuwe vrouwen in. Of vang drie mannetjes uit en voer twee nieuwe mannetjes in. Zo krijgt u geen inteeltproblemen noch zwakke schakels in uw guppenparadijs.  

Ghislaine Bergen
968 0

Spaar voor gratis messen

Tenslotte is ze thuis en heeft de was, die haar dochter vanmorgen vroeg heeft gedraaid, in de bijkamer op het rek gehangen. Ze overweegt de kleine aardappelen alvast te koken en vanavond op te bakken. Onbespied staat ze voor het keukenraam en kijkt meditatief naar de tuin, naar de hoog opgeschoten stengels van de aardperen, de tegenstelling die de grote frisgroene bladeren vormen met het vergrijzende rood-roze van de hortensia. In de plataan is een enkel blad al vergeeld.   De trein van 08.49 reed een onbetekenend betonnen station binnen waar een groep jonge mensen instapte, druk pratend en wijzend op hun smartphones. Dat zijn studenten, dacht ze, en het volgende station is dat van de eeuwenoude universiteitsstad. Daar zullen ze uiteenwaaierend naar de collegebanken gaan. Een bijzondere stad met boulevards en achterafstraatjes waar zij heimelijke pleziertjes beleven en niet naar de uitgestrekte velden omzien die zij zullen moeten ontginnen; dat zal wel spelenderwijs gaan.   Dat ze in de stiltecoupé was gaan zitten viel haar pas op toen ze uit het raam keek en haar ergernis voelde groeien door de pratende vrouwen. Natuurlijk, dit is onze onbedwingbare behoefte, dacht ze. Zo probeerde ze de oplaaiende ergernis te dempen en verweet zichzelf niet in de stemming te kunnen komen de vrouwen terecht te wijzen. Ze voelde haar maag krimpen, het was de angstige misselijkheid die naar de bleke verlammende woede schoof.   Toen de trein wegreed las ze op een reclamezuil: spaar voor gratis messen.          

PP de Noorderman
2 0