Zoeken

DE FEESTDAGEN STAAN WEER VOOR DE DEUR

Deze ochtend zei manlief zo tussen neus en lippen:” Lap, ’t is weeral december, en de feestdagen staan weeral voor de deur.”  Ik denderde de trap af en trok de voordeur open juist op het moment dat een witgehandschoende hand, met rode robijnring, de vinger op de bel wou zetten. Daar stond hij dan, Sinterklaas met naast hem een op en neer wippende Zwarte Piet. Het leek of hij heel dringend moest plassen. De Sint wees met opgetrokken wenkbrauwen naar zijn witte schimmel, die hij aan onze brievenbus vastgemaakt had. “Of ze misschien gewoon langs de voordeur tot aan de schouw mochten gaan?” Toen ik hem naar het waarom vroeg, antwoordde hij dat het voor hen al lang geen pretje meer was om via de daken naar al die brave kindertjes te gaan. Ten eerste waren al die daken in Vlaanderen in een avonturenparcours veranderd. Overal lagen er bergen isolatiemateriaal op Poolse dakwerkers te wachten of  waren de daken met zonnepanelen versierd. Geen enkel paard dat nog zonder ongelukjes tot aan de schouw zou kunnen trappen. En dan hij, die goede brave Sint, die massa’s geld uitgaf om het kleine grut te belonen, met een zware verzekeringsclaim terug naar Spanje zeker! Ook had hij al een tijdje in het oog dat men op dit adres vlijtig een houtvoorraad door de schouw aan het jagen was. “Wat was daar de bedoeling van?” “Wel Sint, sorry hoor, maar wij hadden nog zo’n stapel openhaardhout in ons keldertje liggen en die willen we eventjes snel opbranden alvorens die tjevenminister een nieuw openhaard- en houtkachelbelasting uitvindt. Vroeger keken we dromerig in de houtvlammen en lagen we er romantisch op een lamsvelletje voor, maar we zijn al een beetje veel op de seniorenleeftijd en moesten we dit nu nog doen, dan kwamen we niet meer recht!” “Oké, oké, zei de Sint, maar is Zwarte Piet bij jullie nog steeds welkom, want verdorie ’t is me wat met al die herrie! Piet is mijn beste vriend en zelfs dat gunnen die herriemakers de kindjes niet meer. Kom uit de weg. Piet heb je de cadeautjes bij, want straks komen hier twee kleinkindjes die wel wat lekkers verwachten. Terwijl Sinterklaas en Zwarte Piet de trap ophollen, proberen twee feestdagen tegelijk door de deur te drammen. “Helaba, jullie twee, wat is hier de bedoeling van? Awel ik ben jouw verjaardag en die opdonder die zo tegen mij aanschurkt is Valentina’s verjaardagsfeest”.  Het was die ongeduldige oplawaai bijna gelukt om dezelfde dag ter wereld te komen. Ik heb er alles aan gedaan om, terwijl je schoondochtertje lag te persen, de boel tot na middernacht terug naar boven te duwen, zodat jullie twee verjaardagspartijtjes zouden hebben, maar ja, duidelijk mislukt, want nu vieren ze alsnog samen…grrr! Ze  proberen mij voor de deur weg te drukken. “Is het nu gedaan, roep ik, jullie moeten nog zo’n twee weekjes wachten en dan maar eerst kan ik jullie doorlaten”. Pruttelend doen ze een stapje opzij. Daar staat in vol ornaat de dikbuikige Kerstman. “Ho, ho, ho, ik dacht ik vertrek een beetje vroeger, want het is tegenwoordig geen kattenpis met die files om met een slee rendieren tot hier te komen”!  Maar Kerstman, vliegen jullie niet gewoon door de lucht?” Ho, ho,ho, ik vertrok nog maar met een grote boog over de aarde, of twee Russische straaljager, vlogen ons bijna omver en deden teken, dat wij niet door hun luchtruim mochten vliegen. Daarna werden wij boven Oekraïne bijna uit de hemel geschoten omdat ze daar dachten dat wij Poetinbommen waren. Toen kwamen wij aan Europa aan en daar hebben ze de buitengrenzen ondertussen zo hoog met glazen wanden opgetrokken om alles en iedereen buiten te houden. Petatboem, mijn liefste rendier, Rudolf met zijn smikkel tegen de omheining. Zijn neus knalrood van de botsing. We besloten dan maar om gewoon over de baan verder te rijden, maar als het geen trein vrachtwagens zijn, dan zijn het wel een roedel gele hesjesanarchisten of een bende stakende arbeiders die de boel vertroebelen. Dus ja, ik sta wat vroeger in je voortuin en zie gelijk dat die andere heilige wel naar binnen mag en ik niet”. “Maar Kerstman, onze kerstboom staat nog niet, waar ga je dan al die pakjes leggen?”  Oké, ik zal ondertussen wat kerstmarkten afschuimen, tot je die boom opgetuigd hebt. Maar jullie zijn toch niet van dat soort, dat eerst nog naar die middernachtmis gaat om zo’n halfnaakte stenen babypop te bejubelen, die volgens velen op die dag geboren zou zijn hé! Sprookjes daar doen wij niet aan mee hoor! De Kerstman sleet de straat uit, maar daar staat een reuzengroot 2019, met flessen champagne en vuurwerk te drammen. Miljaar, bijna weer een jaar erbij. “Nu moet je eens goed horen, Nieuwjaar, roep ik, alles op zijn tijd. Bol het maar af en kom binnen vier weken nog eens terug en ik zwier de voordeur met een smak dicht. Sinterklaas en Zwarte Piet staan geschrokken achter mij in de gang. “Mogen wij er misschien nog eventjes door, want wat verder in de straat wonen ook nog brave kindjes hoor”.   Sim, 2 december 2019 In afwachting van twee glunderende gezichtjes van onze twee kleinkinderen.

Sim
56 0

Nostalgie

Nostalgie. Het overvalt me, vaker dan verwacht.Melancholie. Van 't zelfde.   Het zijn dan ook zulke mooie woorden (proef ze maar eens, laat ze maar eens rondrollen in je mond), die een zo mogelijk nog mooiere betekenis omhullen. Er ligt een wereld in ze, een net niet helemaal vergeten wereld. En onschuld, puurheid, kinderlijk geluk; dat hoor ik er ook in. Het zijn souvenirs, zoals magneten uit verre oorden op de frigo.   Ik koester herinneringen. Ik verzamel ze. De herinnering als bevestiging van wat ik voel. Het probleem is dat ik daardoor soms vergeet het heden te koesteren. Dat is natuurlijk veel moeilijker. Doe dat maar eens, het heden omarmen. Carpe diem? Goh, moeilijk, maar het lukt gelukkig wel. Ik kan alleen beter dingen omarmen die voorbij zijn. Heel vroeger, toen ik nog kind was, plukte ik met gemak de dag. En recenter gelukkig ook, zondag nog bijvoorbeeld besefte ik dat het goed zat, de dag, en ik was 'm dus goed aan het plukken. Ik dacht niet: amai, hier ga ik achteraf nog aan terugdenken in een nostalgische bui. Al wil ik nu stiekem dat het opnieuw zondag is.   Zo is ook in de liefde nostalgie een noodzakelijke kwaal. Die eerste keren zijn dus wel zo goed als allemaal op! Gewoon voorbij, om nooit meer terug te komen. Dat is natuurlijk tegelijkertijd ook de pijnlijke schoonheid, daarom zijn het eerste keren. Maar toch, ik zou de minister van agitatie, opwinding en opperste ontroering niet zijn om me dat niet aan te trekken. Ik kan daar niet zomaar mijn schouders voor ophalen. Ik moet daar eventjes een beetje intriest gelukkig om zijn. Ik kan dat ja, intriest gelukkig zijn. (Ik moet daar alleen nog een mooi neologisme voor verzinnen.)   Dit alles tot groot jolijt van de crisismanager. Niet dus, die man heeft daar zelf geen last van. Houdt zelfs niet bepaald van herinneringen. "Wat voorbij is, is voorbij", zegt hij dan heel mannelijk en kordaat. Inwendig roep ik dan hoe dat nu in godsnaam mogelijk is. Uitwendig roep ik dat dan eigenlijk ook. Tegelijkertijd denk ik ook dat het zalig moet zijn om het heden zo bij de ballen te grijpen. Is het heden dan echt groter dan het verleden? Soms is het verleden een obstakel, een hindernis die genomen moet worden. Dan kan je elkaars heden elkaars verleden laten omarmen. Bedekken met de mantel der liefde, zeg maar.   Toen mijn crisismanager nog gewoon mijn kersvers vriendje was, verzuchtte ik dat al wel eens. Of ik benoemde het altijd: ons eerste dit, ons eerste dat. Zodoende besefte ik wel dat het heden zo slecht nog niet is, ook al verzamelde ik al die eerste keren quasi krampachtig, om ze nadien uit te stallen in een stoffig achterkamertje in mijn hoofd. Maar natuurlijk, eerst is er nu en dat is eigenlijk nog wel een hele tijd.  Misschien worden we ook nog gewoon elkaars later. Maar zoals het vaak gaat, wordt ook nu toen. Raakt ook nu verstrikt en verborgen in de vergetelheid en bleekt het zelfs af tot een verleden.   Trouwens, in een verliefde opwelling schreef ik toen een gedicht over die acrobatische tweespalt tussen heden en verleden. Dat doe ik wel eens, zo een poging tot probeerpoëzie, maar godzijdank meestal niet in een verliefde opwelling. Wie gelukkig is, hoort niet te dichten, althans volgens mijn radicale bescheiden mening. Hoe ongelukkiger de dichter, hoe mooier het gedicht. Daar schrijf ik later nog wel eens over. Of ook niet.   En foert!   Voorlopig is er echt wel ruimschoots voldoende nu om van te genieten. Ik ga dat alleszins keihard proberen.

Ministerie van Hysterie
4 0

De meetbaarheid van alles

We denken van alles dat het meetbaar is, of maakbaar. Ja, zelfs ons geluk is meetbaar en maakbaar. Er bestaan wiskundige formules om uit te rekenen hoe we het best gelukkig kunnen zijn. Er bestaat zoiets surreëels als een geluksindex. Er bestaan zelfhulpboeken om te timmeren aan de weg naar het geluk. Het lijkt wel alsof geluk een commercieel product is. Véronique Mommaerts zei het net nog tegen Mie in Tabula Rasa: "Je moet de architect zijn van je eigen geluk". Dat is misschien niet de beste referentie gezien de plottwist van gisterenavond, maar bon. Ik begrijp het ook wel ergens, hoor.   Alleen, ik geloof daar niet zo erg in. Soms ben je gelukkig, en liever vaak dan soms, en soms ben je 't niet. Het is pas door af en toe niet gelukkig te zijn, dat je de waarde van het geluk beter kan inschatten. Meten zeg maar, als je dat liever wil. Dat is zoals met dat gedicht van Herman De Coninck, over de gek uit het grapje die zichzelf met een hamer op het hoofd slaat. "Omdat het zo prettig is als ik ermee ophou."   Natuurlijk, soms is het geluk gelukkig uitzonderlijk nauwkeurig meetbaar. Pakweg 4,2 kg en 53 cm bijvoorbeeld, ik zeg nu zomaar iets. Of een opgeschoten kereltje van bijna 6 dat met 5 glitterstiften en 36 stickers totaal belangeloos een mooie tekening voor je maakt. Of 8 partjes overheerlijke pizza. Of 5 ontroerende verzen uit dat ene gedicht van die ene bijzondere man.   Jammer genoeg laat bepaald verdriet (vul het zelf maar in, het lijkt me redelijk universeel te zijn) zich toch ook op een bepaalde manier meten. De zoveelste traan en de zoveelste slapeloze nacht. Het zoveelste niet-verstuurde bericht of niet-uitgesproken woord. De zoveelste pint en sigaret. De zoveelste keer repeat van telkens hetzelfde verdrietlied. Het aantal dagen te tellen vanaf de afwezigheid en afstand, het aantal dagen dat onvermijdelijk nog moet komen waardoor die twee a's alleen maar lijken toe te nemen.   De leegte zelf, die laat zich dan weer niet meten. De leegte is onmeetbaar want simpelweg onmetelijk. Sommige dingen laat je dan ook beter ongewogen. Omdat ze te gewichtig zijn, en te bewogen. Soms laat je ook beter dingen onuitgesproken. Trouwens, bestaat dat dan eigenlijk, de maakbare en meetbare relatie? Tel je de gelukzalige momenten, weeg je die af tegenover de moeilijke? Is liefde echt een werkwoord, als in het cliché? Of is het iets dat volledig vanzelf gaat, als in de film - en dus ook als in het cliché. Zolang er liefde is, is er hoop. Dat zou nog een mooie zijn voor de Bond Zonder Naam, als die al niet bestaat. Lukt het met deze blog niet, dan heb ik gelukkig nog een carrière in het verschiet bij de Bond.   Tabula rasa: kan dat überhaupt? Opnieuw beginnen, als nieuw. Als twee niet meer zo heel maakbare mensjes die niet hoeven te meten hoe graag ze elkaar wel niet zien. Die niet hoeven te meten wat vroeger was en wat nu is. Mijn crisismanager en ik denken er over na. Wij kunnen goed nadenken, soms te goed. Gelukkig komt alles altijd goed, ooit. Dat zijn dan weer wijze woorden van mijn oudere zus, die nochtans ook een erg hoog BZN-gehalte hebben.   Ach, 't is moeilijk niet te vervallen in clichés als het gaat over De Liefde, niet waar? Begin  ze maar te tellen!

Ministerie van Hysterie
12 0

Instagramintolerantie

Ik ben fan van Dirk De Wachter. Ken je 'm? Hij wordt ook wel de Nick Cave van de psychiatrie genoemd, en met zo'n bijnaam zit je bij mij al bij voorbaat gebeiteld. De man werpt een heerlijk nuchtere blik op de vaak oppervlakkige maatschappij waarin we allen maar wat aanmodderen. In plaats van krampachtig te willen tonen hoe geweldig je leven is zegt hij dat het vandaag een kunst is om een klein beetje ongelukkig te kunnen zijn. In alle bescheidenheid durf ik me, met vallen en opstaan, een beginnend kunstenares van het kleine ongeluk te noemen.   Ik worstel zelf wel eens met de druk die al dan niet bewust wordt opgelegd door een medium als pakweg Instagram, vraag maar aan mijn crisismanager. Laatst filmde hij me stiekem terwijl ik aan het fulmineren was over de goedkope emoties die sommigen tentoonspreiden via belachelijke foto's. Behoorlijk confronterend achteraf, tevens hysterisch en hilarisch. Maar ik dwaal af.   Het leven is nu eenmaal noodlottig, wisselvallig en banaal. Laat dat nu net de voornaamste boodschap van dit ministerie zijn! We leiden immers geen Instagramleven. Allez, ik toch niet.   Ik word 's morgens niet wakker met een geplamuurd gezicht en geföhnd haar (#wokeuplikethis #maakdatdekatwijs). Ik post geen foto's van mijn eten dat blijkbaar glutenvrij, veganistisch, paleo en pascalenaessensachtig zou moeten zijn. Mijn bikinifoto's hou ik liever voor mezelf, tot grote spijt van enkele van mijn lezers. En ik hoef ook niet in de winter geconfronteerd te worden met foto's die melding maken van het 'bikiniproofen' van je lijf voor een zomer die nooit lijkt te komen. Wat ik 's morgens aantrek, moet je maar bewonderen als je me tegenkomt in levenden lijve, want die #ootd is -laat ons gewoon eerlijk zijn, het blijft tussen ons- ronduit belachelijk. Het kan heus niet waar zijn dat je alleen maar smoorverliefd bent op je vent en niet laat zien dat je hem soms een dreun op z'n smoel wil verkopen. Kan en passant iemand me ook uitleggen hoe je als werkende moeder met kroost een pinterestvriendelijk huis kan hebben, modelkinderen en een Gisele Bündchenlijf? En het lijkt me bovendien weinig realistisch om de hashtag wanderlust te gebruiken als je een all-in hebt geboekt naar Ibiza.    "Zo gaat het in het echt toch niet?", bries ik meestal na het zien van dergelijk huichelachtig beeldmateriaal. Ik onderdruk de neiging om foto's te trekken van het wekelijkse pak friet, de eeuwige berg strijk, de broek die 'opeens' niet goed meer past, de zoveelste zucht van de crisismanager op mijn klaagzang, onze stinkbek en warkop 's morgens en onze uitgeteldheid 's avonds, gehuld in joggingpak en al. Deze lijst is niet exhaustief. Meer voorbeelden? Contacteer me gerust via een privébericht. Ik moet hier natuurlijk ook niet a-l-l-e-s prijsgeven.   [Voor de duidelijkheid en voor mijn geestelijke gezondheid: ik ben voor onbepaalde duur niet meer terug te vinden op Instagram.]   Want, weet je, er zijn nu eenmaal van die dagen dat je melancholisch bent, dat je sip bent maar niet weet waarom, dat je prikkelbaar bent en er rotslecht uitziet (puisten op mijn dertigste - komáán), dat je platzak bent en lusteloos, rusteloos, moedeloos. Maar hé, wat maakt het uit? Het echte geluk zit 'm namelijk in de kleine dingen en in de verbondenheid met anderen. Ik citeer graag De Wachter die op zijn beurt Leonard Cohen citeert: "There's a crack in everything, that's how the light gets in."   Laat ons die barsten wat meer koesteren en rustig zoeken naar manieren om gewoon tevreden te zijn met het, tja, gewone.   En anders? Allemaal in therapie bij Dirk De Wachter!

Ministerie van Hysterie
16 0

Een pintje voor 't wachten

‘…en een pintje voor ’t wachten.’ Zo rondde de man voor me in de fleece met verfspatten van z’n in 1998 geschilderde kinderkamer zijn bestelling af. Net als deze man, die een kleintje met een boulet special bestelde, wat mij weinig leek voor iemand die ik zou verwarren met een Aziatische zwarte beer mocht het niet voor de lichtroze verfplekken op z’n rug zijn, vind ik het ook moeilijk om vijf minuten te wachten zonder blik mannelijkheid in m’n handen. Ze moesten me maar eens een mietje vinden. Daarom ga ik nooit naar de frituur zonder een pintje voor 't onderweg zijn, een pintje voor de weg van de parking tot de deur, een pintje voor ’t wachten tot ik kan bestellen en een pintje voor het achteruit parkeren op m’n oprit.   De middenstand laat hier serieus wat geld op tafel liggen. En daarin stellen de Halloween, Black Friday, WK, EK en BK vierende Rotary-leden me eerlijk gezegd teleur. Want waarom kan ik alleen pils slurpend aanschuiven op plaatsen waar patatten, curryworsten en – God mag weten welke vortzak die gepaneerde driehoeken vol ruksel bestelt – ragouzi’s in 50 liter vet liggen te pruttelen? Staan we op zondagochtend niet allemaal in de rij bij de bakker te denken ‘kon ik nu maar een halve liter in m’n keel gieten, ’t zou hier veel plezanter zijn?’ En waarom trekt de Primarkverkoopster een frons dieper dan haar decolleté als ik vraag of de Jupiler op een andere verdieping staat? Enkel in de Colruyt staat mijn fles wijn voor ’t wachten klaar als ik binnenkom, gechambreerd en al. Die Jef gaat nog rijk worden, let op m’n woorden.   De geverfde beer drinkt met gulzige slokken van z’n blikje. Je wil natuurlijk niet dat dat pintje voor ’t wachten nog halfvol is als je bestelling op de toog wordt gezet. Want wat is een pintje voor het wachten als je niet moet wachten? De mensen zouden kunnen denken dat je een ordinaire drankverslaving onderhoudt. Ondertussen bestel ik een maxi met stoofvlees, een berenpoot en een Bicky Cheese. ‘Ah en, twéé pintjes voor ’t wachten.’ De frituuruitbaatster glimlacht en kijkt net te lang in m’n ogen om te kunnen ontkennen dat ze wou dat elk plekje van haar lichaam vanavond op mijn menu stond. Beermans krimpt een centimeter of vijf en neemt nog een slok.   Welke politieker besliste er trouwens dat er alleen maar pintjes gedronken mogen worden tijdens het wachten? Kijk, ik masturbeer al eens graag als ik tien minuten tijd heb. Een kwartier als ’t wintert. Is een Kleenex – of een ongevulde ragouzi – voor het wachten teveel gevraagd? Ik zet mij hier wel achter het draaimolentje met Hallmarkkaartjes. En geef toe, dat groot onderhoud zou toch minder vervelend zijn met een 18-jarig Filipijns warmbloedje voor ’t wachten. Mét een lijn coke in de bilnaad? Wat denk je zelf, zit ik hier misschien in een Dacia-garage ofzo?   De beer slaat de laatste geut achterover en gooit z’n blikje in de vuilbak met het groene papier waarop ‘geen blikjes’ staat geschreven. Sorteren is, per slot van rekening, een wijvengedoe. Net als je oksels wassen, blijkbaar. Maar godverdomme, met die kinderkamer deed hij de Sixtijnse Kapel eruitzien als de paintballhangar na een teambuilding van de Vlaamse Parkinson Liga. Ik maak alfamangewijs m’n tweede pintje soldaat en kijk hoe Michelangelo afdruipt met z’n kleintje in z’n handen. Bij gebrek aan betere opties om de tijd te doden, begin ik door Instagram te scrollen. De uitbaatster en ik zwijgen, terwijl de seksuele spanning door de lucht knettert dat de lichten ervan flikkeren.

Hans Verhaegen
116 0

Vuurwerk

Ik hou niet van mannen in uniform. Niet van de politie, niet van militairen, niet van de brandweer. Te pedant en hooghartig. Te weinig vuur in hun stem en te veel rook in hun ogen. Dat is ook wat ik voelde toen drie brandweercombi’s lelijk tot stilstand kwamen voor de deur van mijn appartement, terwijl een van hen – mét jaren tachtig-snor en kaken warmrood als krieken op zware siroop – mijn bovenste beste bovenbuur vroeg waar de brand zich bevond. Het was immers hij, die in allerijl had gebeld.   Met een dankbaar kreetje omarmt de bovenbuur zijn redding die hier net de stoep op reed, want dadelijk zou het gebouw in de fik staan. Zijn veilige haven, zijn spullen, zijn overzicht. Poef. Weg. Het oorverdovende getuut van mijn rookalarm moet plots luider geklonken hebben dan de stemmen in zijn hoofd: je zou voor minder gaan panikeren. ‘Ik woon op het tweede, meneer, het alarm kwam van beneden.’   Als de intercomhoorn bijna van de muur dondert door het gebonk op de deur, draait mijn vriend het vuur van het gasfornuis uit. ‘Woedt er brand in uw woning, meneer?’, vraagt de snor hem manhaftig, zonder rekening te houden met het vraagteken in de zin of enige vriendelijkheid in zijn uitdrukking. De bovenbuur steekt zijn hoofd voorzichtig door het deurgat naar binnen, verbaasd dat hij niet instant door een verstikkende rookwolk in ademnood raakt, terwijl mijn vriend zo droog als een Ardeense worst antwoordt: ‘Nee hoor, ik ben gewoon gehaktballen aan het bakken.’   Nu moet één ding gezegd ter mildheid van de paniekzaaierij van onze bovenbuur en diens brandweermakkers: mijn vriend en ik leven onder het genot van een hoogsensitief rookalarm – ja, ook dát bestaat – dat bijna pal boven het fornuis hangt. Blancheren we boontjes: gaat het af. Koken we eieren: gaat het af. Grillen we groenten: gaat het af. De dampkap kijkt machteloos toe. Het genie dat het alarm daar ooit installeerde, mag bij mij thuis eens frietjes komen bakken.   Krijst het alweer, dan lijkt het een vrouw met een mean case of PMS, een baby met driftbuien, een muis op speed. Geen wonder dat de onrust in het hoofd van de bovenbuur onmetelijke proporties begon aan te nemen na herhaaldelijke blootstelling aan dit auditieve onding. Wij, daarentegen, lijden al jaren aan een lichte vorm van stockholmsyndroom en kijken amper nog op als het weer eens als een bezetene begint te janken.   En dat geldt dus ook voor de balletjes die mijn vriend zo graag en goed bereidt. Altijd vuurwerk in je mond, die dingen, want hij bakt ze met een bijzonder krokantje dat hen een unique selling proposition geeft waarvan hun Ikea-collega’s alleen maar kunnen dromen. De köttbullar op zo’n mistroostig plateautje uit een roezemoezig Ikea-restaurant, maar dan mét karakter. Hij legt de Zweedse marketingmachine zomaar het vuur aan de schenen. Alleen niet vergeten te checken of de oordopjes naast het peper-en-zoutvat klaarliggen.   ‘Heeft u anders nog wat ballen over?’, zegt de snor grijnzend. ‘Wij kunnen er wel wat gebruiken.’

Liesbeth Swolfs
0 0

De poedelvrouw

De deur gaat automatisch open en er stapt een stel naar binnen. De man onberispelijk gekleed in een donker grijs kostuum en keurig gepoetste schoenen. De vrouw draagt een zacht roze Chanel pakje. Ze komt mij bekent voor en ineens weet ik het. Ze lijkt op de koningspoedel van mijn buren. Zelfde spitse koppie, scherpe oogjes en ook zo’n kuif op haar hoofd. Ik zit in de lounge van een van der Valk hotel. Zullen we daar gaan zitten schat, zegt de man. Noem mij geen schat, zegt de vrouw met een als een net geslepen uitbeenmesstem. Ik zit in een heerlijke stoel en de vrouw zet zich met een zuur gezicht tegenover mij op de bank. De man zet zich naast haar. Wil je een cappuccino lieverd? Lieverd? Klootzak. Dat hebben we toch al in de auto besproken. Even een cappuutje drinken en dan door. Verder stilte. Als de bestelling is opgenomen gaat de vrouw naar het toilet en de man kijkt mij aan. Ik frons mijn wenkbrauwen en de man barst los. Ik ben veertig jaar getrouwd met die vrouw, dat was best goed alleen was er geen passie meer. Ik ontmoette op een personeelsfeestje een vrouw uit een ander filiaal en wauw ik was verkocht. Of het zo moest zijn hadden we een paar weken later een brainstorm weekend in Parijs. Het leek wel of ik vleugels had. We gebruikte het bed langdurig maar niet om te slapen zei hij met een tinteling in zijn ogen. Tot mijn vrouw erachter kwam en ja veertig jaar getrouwd en de kinderen hè. Nu probeer ik het weer goed te maken maar ze is nog steeds woedend. De vrouw komt eraan en hij schakelt direct over op voetbal. Zwijgend drinken ze hun koffie en verdwijnen weer. Hij aan de leiband van zijn poedel.

Bassam Camino
0 0

Kids

Ja, het is tegenwoordig gevaarlijk om te zeggen, maar ik hou van kinderen. Wat zeg ik, ik ben er verslaafd aan. Of het hun plakkerige polletjes zijn, dat schattige stukje bovenlip waar zachtgroen snot en Petit Gervais aardbei één worden, of dat verbluffende theatertalent waarmee ze in een nanoseconde van extatisch naar linkerpinkje-afgesneden-met-een-patattenschiller-pijn gaan, ik weet het niet. Maar ik verafgood ze. En aangezien zowel jonge ouders als grootouders stuk voor stuk te bescheiden zijn om hun wandelende melkscheetjes de hemel in te prijzen, ben ik zo vrij om wat reclame te maken in hun naam.   Zie, je hebt twee soorten mensen: mensen mét kinderen en ongelukkige mensen. Ik vertrouw ze voor geen haar, die zaad en eitjes verspillende nietsnutters die bewust geen kinderen willen. ‘Kinderen’ ja, want hen zal je nooit het vrolijke kids in de mond horen nemen. Alsof het hun grijze, doelloze leventje zou besmetten met een portie fun en een met glitters overdekte dosis cuteness. Je herkent ze zo op straat aan hun gemaakte manier van lachend en buggyloos rondwandelen, met hun provocerend uitgeslapen gezicht. Ik kots ervan. Daarom vraag ik elk dertigerskoppel zonder nageslacht bij elke mogelijke gelegenheid of er nog altijd geen broodje in de oven zit. Want kinderen krijgen is het opperste genot en het wordt eens tijd dat ze dat beseffen.   Wanneer ik op restaurant zit en ik hoor zo’n kaboutergroot bundeltje geluk vijftien minuten lang een versie van We Maken Een Kringetje zingen, denk ik ‘godverdomme, wat een schattig ding is me dat daar.’ Nog veel gelukkiger word ik als er plots zo’n hele klas huppelende perzikjes bij me op de trein stapt en je 32 unieke verhaaltjes tegelijkertijd kunt horen. Dan klap ik opgewekt m’n boek dicht en spring ik recht om hen een voor een over hun zachtgewassen donsbolletje te wrijven. Maar als onversneden kinderfanaat moet je altijd oppassen. Niet alle ouders geloven dat je zo’n onvoorwaardelijke liefde voor hun kindjes kunt voelen zonder er iets voor terug te willen. Kennen ze mij nog niet.   De moeilijkste momenten zijn die waarop ik niet in de buurt van kinderen kan zijn. Bijvoorbeeld als ze ‘s middags slapen. Dan klamp ik de eerst voorbijkomende verse mama of papa aan en smeek ik hen te babbelen over hun kids om de tijd te overbruggen tot hun kids terug wakker zijn. Wat moet je anders doen? Genieten van de rust, productief zijn of – erger nog – praten met je partner en plezier maken zonder zoon- of dochterlief? Doe niet belachelijk.   Nee, zelf heb ik er nog geen, dat niet. Maar ik wil er wel, zoals iedere rechtschapen Belg. En dat hoeft voor mij zeker geen vijftien jaar meer te duren. Maar tot het zover is, schuim ik babyborrels af, verslind ik mamablogs, omring ik me met zoveel mogelijk borstvoedsters en hang ik rond in speelgoedwinkels. Af en toe reis ik zwaar tegen m’n zin, lees ik een boek, geven mijn vrouw en ik elkaar aandacht, slaap ik acht uur op een nacht en probeer ik carrière te maken in iets dat me meer voldoening dan zekerheid geeft. Maar laat het duidelijk zijn, da’s alleen op de momenten dat ik écht niet in de buurt van kinderen kan zijn. Want ik hou van kinderen. Wat hou ik zo ondraaglijk hard van kinderen.

Hans Verhaegen
1 0

Het lekkerste

“Die zijn voor onderweg”, voegde ik er aan toe. De mevrouw van de broodjeszaak lachte vriendelijk. De twee frikandellen moesten de grote honger stillen, terwijl we naar huis stapten met onze broodjes. Bovendien is het buitengewoon gezellig. Maar spreken met een hete frikandel in je mond is niet het beste idee. ‘Eigenlijk is dit nog het lekkerste’, probeerde ik te zeggen. Het kwam er uit als 'eiheheh ih di no he hehhehe'. Toch had mijn vrouw me verstaan. ‘Ha ih ho’, antwoordde ze. ‘Dat is zo’, had ik begrepen.  “Weet je nog?”, vroeg ik. “Toen we frieten gingen halen en we niet konden wachten.” U kent het wellicht. Met de geur van verse frieten in de auto moet je karakter hebben om er af te blijven. Dat heb ik niet. Maar na één frietje komt een tweede en voor je het weet, scheur je de zak open. Met mijn ogen op de frieten, lette ik minder op de weg. Ik moest plots stoppen en de rest kan u zich inbeelden. De frieten lagen overal behalve in onze mond. En de frietgeur hing nog weken in de auto. Maar meestal gaat het goed. Alhoewel. De mannen hadden laat op de avond nog een hongertje. Pa zou wel naar de afhaalzaak rijden. Ze hadden me thuis gezegd dat je de bestelling voortaan aan een praatpaal moest doorgeven. Maar daar aangekomen reed ik er voorbij. De macht der gewoonte wellicht. Pas toen ik de paal passeerde dacht ik eraan. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik een auto aankomen. Achteruit rijden ging niet meer. Daarom stapte ik uit en gaf al staande, lichtjes door de knieën gebogen, aan de praatpaal mijn bestelling door. De mensen in de auto kwamen niet meer bij van het lachen. Wat te begrijpen valt. Ik stond er helemaal voor paal.  

Rudi Lavreysen
0 0

Bruggen bouwen

Hij zit daar, altijd op dezelfde plaats.  Ook nu het bitterkoud is en een snijdende wind de neuzen rood doet aanlopen, zit hij daar. Ik wandel hem voorbij en ik glimlach. Hij knikt vriendelijk terug.  Even later kan ik vanuit de zetel in de warme bib zijn rug zien, én zijn volharding. Gelukkig heeft hij een warme jas aan en een wollen muts. Een zwart deken heeft hij om zijn benen gewikkeld.  Ik kan het niet zo goed zien, maar ik denk dat hij op een meditatiebankje zit, met daaronder een stuk karton. Moedig blijft hij zitten, waarschijnlijk uren aan een stuk. En hij glimlacht, zonder te verwachten, soms smekend, soms gelaten, soms hoopvol. Een dame met een groene jas is zo in gedachten verzonken dat ze hem niet opmerkt.  Een jongeman die opvallend licht gekleed is, raast voorbij.  De brug waarop de man zit, zucht en kreunt onder zoveel onverschilligheid.  Zachtjes maar zeker kabbelt even later een stroom van vrijgevigheid voorbij: een glimlach, een muntstuk, een vriendelijk woord, ... De brug wint aan stevigheid. De koude snijdt door merg en been vandaag, maar hij blijft zitten. Zichtbaar onbewogen. Kalm. Dankbaar voor ieder muntstuk in zijn beker. Misschien stroomt er in zijn binnenste wel een kolkende rivier vol wroeging om wat verloren ging, vol jaloezie op rijke passanten, vol wanhoop om weggerukte dromen, vol woede op mensen die hem in de steek lieten...  Vriendelijk blijft hij zitten, stilletjes hopend op een betere toekomst. Ik duffel me warmpjes in en loop in zijn richting. Ik kom over de brug met wat kleingeld voor hem. In zijn blik ontwaar ik het vonkje dat hem warm houdt in deze kou.  

Aline
0 0

HUGO

Ik adem diep in, open de deur en stap de danszaal binnen. Mijn voeten draaien zich vanzelf in de eerste positie wanneer ze de vertrouwde houten balletvloer raken. Mijn rug recht zich, mijn kin gaat lichtelijk omhoog en ik wandel de zomer van het jaar tweeduizendvijf binnen. ‘Is het dansant genoeg?’ Hugo staat voor me en wipt van het ene been op het andere. Hij heeft een tutu van witte repen papier aan, met daaronder een witte onderbroek. Verder is hij naakt. Ik ben eenentwintig en ik heb er net het eerste jaar filmschool opzitten. Ik heb even lak aan alles wat kunstzinnig en cultureel verantwoord is. Vakantie is er om de ‘Elle’ te lezen en naar Madonna te luisteren. Zoals Hugo hier voor me staat, een late veertiger in wit papieren rok, weet ik niet goed hoe ik me daarbij moet voelen. ‘Snap je de intensiteit mijn choreografie? Zie je de streep poëzie in mijn bewegingen?’ vraagt hij, nu met lichte aandrang. ‘Hoe bedoel je dat net, Hugo?’ vraag ik en trek mijn ogen tot spleetjes. Ik probeer tijd te kopen, zodat ik een fatsoenlijk antwoord op zijn vraag kan bedenken. ‘Kijk,’ zegt hij, duidelijk leerkracht in het dagelijkse leven ‘dansen is een taal. De focus ligt op één lichaamsdeel, maar je hele lichaam moet volgen. Wanneer de initiatie bijvoorbeeld niet in je benen zit, kunnen zij zich toch verplaatsen om de beweging te faciliteren. Dat kan cerebraal starten, maar dan moet je het lichaam laten overnemen. Alsof je sporen nalaat, een combinatie van gevoel, lichaam en hoofd. Spanning creëren enzo.’ Ik knik, maar heb geen idee wat Hugo me net heeft willen duidelijk maken. ‘Maar de vraag is: is ze dansant genoeg, mijn choreografie?’ herhaalt hij. ‘Euh ja,’ antwoord ik met lichte twijfel. ‘Doe het anders nog eens, je dansje.’ ‘Mijn choreografie,’ verbetert Hugo me. Hij loopt parmantig naar de stereoketen en start zijn muziek: ‘Light my fire’ van The Doors. Zeven volle minuten geeft Hugo alles wat er in zijn ontblote lijf zit. Wanneer het einde nadert, verliest hij zich in een pirouette waarvan ik denk dat hij er nooit meer uit zal raken. Het heeft iets wanhopig en aandoenlijk tegelijk. De witte papieren rok scheurt en Hugo valt als de stervende zwaan op de grond. Ik hou mijn adem even in, maar voor ik hem kan helpen staat Hugo al weer op. ‘En?’ hijgt hij. ‘Ja, heel dansant,’ zeg ik vol overtuiging. Het erge is, dat ik het nog meen ook. De kwetsbare passie die ik net bij Hugo zag, hebben vreemd genoeg mijn ogen geopend. Zijn dans op zich was misschien niet geweldig, maar ik heb het gevoel dat ik recht in de ziel van deze man heb gekeken. Soms is het een kunst, om kunst te zien. Er rolt een wit pluisje over de dansvloer. Lichamen vouwen zich als zoekende kunstwerken op de zwevende parketvloer. Altijd anders, altijd mooi, altijd aandoenlijk. Het is weer tweeduizendachttien. Mijn ogen prikken en zoals elke zomer vraag ik me af of Hugo nog zou dansen.   ‘Hugo’ schreef ik deze zomer in de Zomeracademie Dworp en verscheen deze week in het online literair magazine De Vallei Nr39 op pagina 36.https://devallei.wordpress.com/  

Ans DB
0 1

De hotelgast

"Kan ik hier even bellen mevrouw?" Kijk, dat hoor je niet meer vaak, dacht ik meteen toen de pas binnengekomen jongeman deze vraag aan de uitbaatster van de taverne stelde. "Ik logeer in het hotel vlakbij", ging hij verder. "Ik ging nog even naar de nachtwinkel voor een kleine snack en ik heb mijn gsm in de hotelkamer laten liggen. Bij het terugkomen geraakte ik nog in de hal, maar ik kwam met mijn badge niet voorbij de tweede deur. Dus ook niet bij mijn kamer. En hier zag ik nog licht branden. Ik dacht, misschien kan ik er de uitbater van het hotel bellen, want daar is 's nachts niemand aanwezig."  Nu weet u meteen dat we op een niet al te christelijk tijdstip in die taverne vertoefden. We hadden die avond een speelfilm bekeken in onze bioscoop. Dat filmverhaal moest nog geëvalueerd worden. Tussen ons gezegd en gezwegen is dat een belangrijk aspect van het speelfilmgebeuren. En die nabespreking wil al eens uitlopen. Al weet ik daar thuis meestal een draai aan te geven. Dat de ondertiteling niet startte en daarom de film langer duurde. Wat als eens echt gebeurd is, maar dat kan je natuurlijk niet elke keer vertellen, want dan is je geloofwaardigheid naar de haaien. "Vroeger, toen de mobiele telefoons nog niet bestonden, gebruikte iedereen het telefoontoestel van het café", vertelde ik aan de vrienden rond de tafel. "En als de cafételefoon rinkelde, kon je er gif op innemen dat het merendeel van de late bezoekers 'ik ben er niet' tegen de cafébaas zou zeggen. Of 'zeg maar dat ik net naar huis ben'. Je kan daar nostalgisch over doen, maar nu kan je tenminste verklaren dat je het bericht op je gsm niet gezien hebt. Of dat de batterij leeg was. Kortom, we gaan er op alle vlakken op vooruit." De onfortuinlijke hotelgast had ondertussen een paar keer getracht om de hoteluitbater te bereiken, maar dat lukte vooralsnog niet. We waren dus genoodzaakt om de arme man een handje toe te steken en een oplossing voor hem te zoeken. Waardoor het nog later werd. De volgende ochtend kreeg ik op het thuisfront de vraag voorgeschoteld of er 'toevallig' weer iets aan de hand was met de ondertitels van de film. "Nee, totaal niet", antwoordde ik. "Maar we hebben een hotelgast uit de nood moeten helpen, daarom is het wat uitgelopen. Dat klinkt misschien ongeloofwaardig, maar het is echt gebeurd." Totaal naar de haaien natuurlijk.  

Rudi Lavreysen
0 0

Liberosis

Vandaag had ik de eer een stukje te mogen lezen dat een blik wierp achter de maskers die velen van ons dragen. Gebroken spiegels. Make believe. De Anonymous-glimlach die de maatschappij ons verkoopt in kant-en-klare ‘likes’, porties voor één selfie, en in het holle beeld van leven zoals dat in reclame en magazines aan ons getoond wordt. Voorverpakt geluk. Made in China.   Een goede 18 jaar geleden had ik het zelf kunnen schrijven, dit stukje, als ik dapper genoeg was geweest. En moest er toen al zoiets als facebook hebben bestaan. Hoewel ik het waarschijnlijk nooit had durven delen. Dat wat er achter dat gehate masker schuilging. Dat masker waar ik al niet meer bij moest nadenken om het op te zetten bij die lege en vreemde vraag, die tussendoor voorgeschoteld wordt aan nietsvermoedende slachtoffers; “en? Alles goed?”   Ik ben maar zelden mensen tegen gekomen die deze niet en-passant stelden. Uit beleefdheid, want als we iets zijn, wij Belgen, dan is het over het algemeen wel beleefd. En dat die goedbedoelde, pro-forma interesse in de medemens soms confronterend kan zijn lijkt de meesten te ontgaan. Zeker omdat de mensen die u niet graag hebben meestal geen interesse tonen. Het zijn vrienden en kennissen die u deze woorden met een onbezorgde glimlach aanreiken. Mensen die men vaak ook niet wil belasten met wat er ook aan duisternis vanbinnen rond kolkt. Iedereen kent het antwoord natuurlijk. “Goed. En met u?” of hoogstens een voorzichtige “Bwa, kon beter, ma çava wel. Gij?” Mooie, afgeronde verklaringen die uw gesprekspartner de keuze laten er al dan niet op in te gaan.   Sociaal aanvaardbaar gedrag stelt dat het antwoord op die vraag nooit is; “Ik overweeg dadelijk onder die aanrijdende bus te stappen. En gij?” En toch is dat het antwoord dat ik toen had willen geven. Van onder aan die bodemloze put is het enige licht inderdaad dat van de aankomende trein. Een einde. Rust. Ontsnappen aan alles, de goede dingen die je niet meer ziet en de slechte dingen die zich een weg door uw huid naar uw hart vreten. En dat stukje tekst ging daar over. Over het punt waarop er niets van u over schiet dat het leven nog de moeite van het volhouden waard vindt en daar voorbij. Woorden klinken hol daar. Galmen koud en gelaten met de zielloosheid van een ongemakkelijk schouderklopje. There, there. Ik herinner mij nog hoe leeg ze waren.   En de loze, afgedwongen beloften… Bel mij, voor ge iets stoms gaat doen. Beloof het mij.   De tijd dat ik 19,5/20 kreeg voor de opdracht Nederlands; ‘schrijf de afscheids/ zelfmoordbrief van Van Gogh aan zijn familie’. En dit van een leerkracht die op zulke vrije opdrachten maximum 17,5/20 gaf. Zijn iet-wat vragende blik toen hij mij die opdracht terug gaf zal ik nooit vergeten. Hij was een lieve man, een goed mens.   Achteraf kan ik er om glimlachen. Het duister als deel van mij. De kluizenaar heeft zijn wijsheid gedeeld en het beest is getemd, om het naar een sprookje te vertalen. Maar de reis zal altijd een deel van mij blijven. Ik ben gelukkig nu. Ik ken mezelf elke dag een beetje beter en heb een pad gekozen dat mij mag dragen zolang het mijn hart heeft. Ik zal nooit meer in een situatie blijven die mij niet verrijkt als mens. Daarvoor ben ik als wezen te kostbaar. Net als elk van ons. We zijn allemaal wezens van onschatbare waarde, allemaal even fragiel, hoe graag we dat ook vergeten, en achter onze façade speelt zo een mooie veelheid aan breekbare dromen…   We zijn uiteindelijk nog zo verschillend niet. We delen zoveel, en als we de dwangneuroses van onze hedendaagse maatschappij even volledig naast ons neerleggen, de twijfels vergeten en de woorden druipend van venijn en geboren in angst geen plaats meer geven… Misschien kunnen we dan eindelijk onszelf zijn. En die vergeten glimlach vinden.   Ik las ooit ergens deze zin van Lucebert, en ze is even prachtig als ze kort is: “Alles van waarde is weerloos.”   En dat is zo.

Marie Olaerts
0 0

Vreemder dan fictie.

“Ja, ja.”   De woorden bevatten ongeveer de maximale tonaliteit aan ongeloof die de menselijke stem erin kan leggen.   “Nee, echt. Ze gaat dat morgen doen.”   “Overmorgen,” corrigeer ik, zonder echt verder op de conversatie te letten die tegenover mij aan de tafel gaande is. “Morgen is het de repetitie.”   Ik lees verder tot de conversatie stil valt. Zo een stilte die als een wolk over de tafel hangt. Wanneer ik opkijk ligt de aandacht volledig op mij. Mijn wenkbrauw gaat vragend naar boven.   “Is het echt waar?” De vraag wordt me voorzichtig gesteld. Met de terughoudendheid van iemand die eigenlijk redelijk zeker is dat men hem voor de gek aan het houden is. Dat ongemakkelijke moment van twijfel, toch de sprong nemen; in volle verwachting dat het vermoedelijk in het gezicht zal ontploffen.   “Ga jij Trump interviewen?” Even weet ik echt niet wat ik moet zeggen, behalve de enigzins verschrikte ‘wat?!’ die uit mijn mond ontsnapt voor ik door heb dat er klank bij is. Ten eerste ken ik weinig mensen die zulk een chaotische interviews zouden afleggen als ik; ten tweede is beeldmateriaal met mij aan de niet-technische kant van de camera op één hand te tellen en afkomstig uit jeugdige avonturen aan het Rits. Ondertussen diep begraven in de archieven. Hoop ik toch.   “Neen, echt niet!” stel ik hem gerust. “Ik ga hem mee filmen als hij Nato bezoekt.” Ondertussen, dagen later, zit ik hier met een slapende kitten op schoot en denk ik terug aan deze tekst die ik was beginnen schrijven, en nooit heb afgemaakt. Ik zag ze gisteren terug, die mensen van die conversatie toen. Er was iemand die me terloops vroeg hoe het was geweest. Dat avontuur. Ik droom weg op het ritme van ‘No one knows’ en denk terug aan die dag. Hoe de security man die net iemand had afgelost, ons dus niet kende en wou tegenhouden, zelf zeer snel onderschept werd door zijn collega’s. “Die niet. Die mogen door.” Ondertussen probeerde ik reporters, afspanningen, politici en mijn cameraman in het oog te houden, en mijn badge in het gezicht van de man in kwestie te zwaaien. Hoe mensen er toch af en toe, van de chaos die we werk noemen, door een soort gefascineerde nieuwsgierigheid bevangen worden als het gaat over film en TV.   Het gevlekte kopje van de kattin, met die speldekop-tandjes die enkele luttele uren hiervoor vlotjes de draad van de koptelefoon doorsneden, graaft zich met een volstrekt onschuldige zucht en een lui gerekt pootje iets dieper in mijn schoot. Ik herinner mij, verrassend lang geleden ondertussen, een ander moment dat mij tot nu zeer helder is bijgebleven. We waren voor opnames ergens in een politiekantoor, en in de namiddag zaten we er vlak naast, in wat als ik mij niet vergis de oude gebouwen waren. Een ondervragingsruimte met gespiegeld glas, en een jonge acteur, ondertussen ook al weer enkele jaren ouder, die daar op de rooster werd gelegd. Maar dat heeft er op zich niet veel mee te maken. Er was die dag een promotiestunt en pers en fans mochten even (bijna) de set op. En even praten met hun favoriete acteurs over de middag. Op zich wat ongewoon voor een speelfilm, maar goed, het was ook een uitermate ongewone set.   Ik zat, of hing, als we echt correct willen zijn, aan de toog naast de jonge acteur in kwestie toen de horde, ik kan het moeilijk anders omschrijven, fans in de refter werden losgelaten. Eén vrouw, na luttele seconden aan oriëntatie gespendeerd te hebben, manoeuvreerde zich langs de wiskundig snelste weg onze richting uit. Of meer bepaald zijn richting uit. En toen barstte ze los, bijna in tranen; ik was zeker dat ze overwoog de verwilderd uitziende jongeman dramatisch troostend aan haar boezem te vleien. Dat het zo verschrikkelijk was… en zo dapper dat hij hier alweer aan het werk was… Dat ze zo met hem had ingezeten en dat de vorige avond haar hart,duidelijk in zijn plaats, gebroken was.   Hij zag er wat verwilderd uit, en ik veronderstel dat mijn uitdrukking verwilderd ver voorbij was. Was er iets verschrikkelijks geweest dan? Waarom hadden we daar vandaag niks van gemerkt? Waarom had hij niks gezegd? Zonder gegronde reden om hen wat privée te gunnen en alle redenen die mijn nieuwsgierigheid kon aanvoeren om dat niet te doen, ben ik vrij gefascineerd blijven luisteren.   Dat hij haar favoriet was. Absoluut. En dat ze die andere vrouw echt niet moest, wat hij van haar toch maar te verduren kreeg. En dat ze elke avond keek… Het duurde ongeveer tot dat punt voor we mee waren. De reeks waaruit hij bekend was. Die elke avond op TV was. Die was blijkbaar nogal dramatisch geweest.   Er zijn toen schrikwekkend veel mensen hun diepste mededogen komen betuigen voor iets wat een klein jaar ervoor was opgenomen in een studio, en waarvan de acteur zelf eigenlijk ook niet meer echt een idee had waar het nu weer juist over ging. En hij was zo geduldig en zo lief in het uitleggen dat hij OK was, dat het een rol was die hij speelde. Niet echt, maar fictie. Het was een beetje een ongemakkelijk uur tot we weer moesten beginnen. En een vreemd uur. Alsof we even in een parallel universum gestapt waren. Waar wat je op televisie ziet echt en echt waar is, van de ene huiskamer zo, recht, in de andere. Real-time voyeurisme met standaard 3 camera’s. In verdwaasde stilte zijn we weer naar de set gelopen, de acteur en ik. Hij naar make-up, ik naar het meer technisch deel, en ik vraag mij af en toe nog steeds af hoe vaak acteurs dit tegenkomen. En hoe ze er mee om gaan. Keer op keer.

Marie Olaerts
0 0

De koffiesopper

Het klinkt u wellicht bekend in de oren. U bestelt een koffie en iemand van het gezelschap is als de wiedeweerga met uw koekje weg. Voor u iets kan zeggen zit het in hun mond. Of u bestelt een biertje en één van de tafelgenoten zit, nog voor uw potje met noten of chips op tafel staat, er al met zijn vingers in. Op zich kan ik daar mee leven. Samen eten is ook samen delen. Ik durf mijn vork wel eens in het bord van een disgenoot plaatsen en achteraf pas vragen of ik mag proeven.   Maar een oud-collega maakte het geweldig bont. We werkten samen op een bureau en terwijl ik een koffiedrinker ben, hield hij het bij een kopje thee. “Ik drink geen koffie”, vertelde hij ooit. Maar als er iemand met speculaas trakteerde, lapte hij het telkens om met zijn koek in mijn koffie te soppen. “Héla, gij lust toch geen koffie”, riep ik. “Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik drink geen koffie. Soppen is niet drinken”. Altijd had hij een antwoord klaar.   Hij was trouwens enorm inventief. Een professionele koffiesopper als het ware. Dan kwam hij met zijn armen op de rug naar me toe gestapt, met zogezegd een vraag waardoor ik op mijn computerscherm moest kijken en nog voor ik er erg in had, dompelde hij zijn speculaas in mijn koffiekop. Zijn vrouw vertelde me eens dat ze thuis altijd een schaaltje van filterkoffie op hun tas legden, om zijn soppen te vermijden. Het is immers verre van aangenaam drinken, met die klonters speculaas in je kop koffie.   Het zou nog een idee voor een hippe koffiezaak zijn. “Geen koffiedrinker? Maar wel een liefhebber van gesopte speculaas? Hier staat altijd een kopje sopkoffie klaar.” Ik ken alvast iemand die interesse heeft.  

Rudi Lavreysen
53 0

33 GRADEN WEG VAN MEKKA

Als er nu één plaats ter wereld is, waar een gelovige denkt dat hij volkomen veilig is, dan is dat toch in een kerk, een moskee of in een synagoge. Als je om de zoveel uren, alle dagen of minstens één keer per week gaat bidden om je tweede leven in het hiernamaals veilig te stellen, dan is dat toch de plaats waar je veronderstelt dat de goden een oogje in het zeil zouden houden. Niet dus. Een geschifte Jodenhater kon in Pittsburgh ongestoord 11 mensen neerschieten en geen God die deze dolle schutter tegenhield. Eventjes een onoplettendheidje van het opperwezen en je was sneller in de hemel dan verwacht.  Nu, zelf zou ik niet meer zo gerust zijn in mijn persoonlijke Jahweh, als je weet wat hij allemaal tijdens de wereldoorlog met het Joodse volk liet gebeuren. Hij zag toch maar mooi de andere kant op toen er zo’n zes miljoen van je voorvaderen uitgehongerd, vergast en iets te snel gecremeerd werden. Raar dat zo’n geïndoctrineerde gelovige mensen er dan nog steeds op vertrouwen dat die hemelbewoner almachtig is, alles ziet en hoort en dat die wel één van de dagen de nieuwe Messias naar beneden gaat sturen. Maar blijven hopen natuurlijk.. Wat ging er door die Turkse hoofden heen, toen ze vernamen dat ze al zo’n kleine 40 jaar in de verkeerde richting zaten te bidden? Een moskee in het Turkse stadje Sugoren staat niet richting Mekka! Hebben ze daar nu schrik dat hun gesmeek niet in de Mekkahemel aangekomen is?  Een roedel religiedeskundigen breekt zijn hoofd nu over het feit of al die gebeden nu ongeldig zijn. Zit je daar al 37 jaar, vijf keer per dag, dat is met de schrikkeljaren erbij zo’n kleine 13550 keer, met het zicht op de kont van je buurman, gebeden te prevelen en dan komt zo’n nieuw aangestelde 24 jarige snotneusimam je plots vertellen dat Mekka een 33 graden de andere kant opligt. Hebben ze ondertussen al uitgevogeld welke God er op die verkeerde plaats in dat stukje hemel bivakkeert? Denk niet dat die zich bezighoudt met het doorsturen van al die smeekbedes. Eigenlijk ben ik er bijna van overtuigd dat de God van de getuigen van Jehova daar zijn stekje heeft. Vandaag zag ik die muffe straatschuimers weer ineens, twee aan twee, richting de sociale woningen stappen. Misschien dat hun Jehova wel gezegd heeft, dat hij door de jaren heen zoveel leuke gebedjes vanuit de moskee ontvangen heeft, dat hij denkt dat daar zijn achterban nog wel wat zieltjes zouden kunnen overtuigen.  Maar een docent islamstudie gooit roet in het religieuze eten, de Koran staat plots een bidrichting- afwijkingsfoutmarge van 45 graden naar Mekka toe.  Ja voor alles is een uitleg… Bij ons mag een Kerstmarkt,  plots geen Kerstmarkt meer heten om andere geloofsovertuigingen niet te schofferen. Het moet nu wintermarkt zijn. Hebben onze kinderen wegens de neutraliteit dan ook ineens geen kerstvakantie meer?  Moet dit dan niet de wintersveertiendaagse worden?  Nu ben ik zelf een atheïst en ze mogen van mij alle religieuze namen en tekens verbannen. Ik heb daar totaal geen probleem mee. Maar dan ook consequent alle religie tekens. Geen Christelijke kruisen in openbare gebouwen, scholen, banken en bij de bakker naast de kerktoren. En om de atheïsten onder ons niet te schofferen geen tulbanden, keppels, hoofddoeken en alles wat maar enigszins naar het geloof verwijst uit het straatbeeld elimineren en tenslotte iedereen voor zijn eigen religie flink laten betalen . En dan moet de VTM kokkin Dumont, als ze op televisie kookt, ook haar Katholieke kruisjes-oorbellen eventjes uitdoen.   Sim, 30 oktober 2019

Sim
0 0

IEDER ZIJN HOBBY

Moesten jullie ook zo lachen toen dat koddige voetbalmakelaarsadvocaatje kwam vertellen dat zijn cliënt een vurige verzamelaar was van luxe uurwerkverpakkingen?  Geestig hé? Nu verwacht je inderdaad niet van zo’n maffiamakelaartje dat hij postzegels verzamelt, maar je vermoedt dat er minstens een collectie Porches, Ferrari’s of Lamborghini’s in zijn garage zouden staan. Dat zo’n spelersmakelaar een verzameling lege doosjes zou bezitten,waar voorheen voor zo’n kleine 8 miljoen euro aan super de luxe uurwerken zouden ingezeten hebben, dat gelooft toch niemand. Natuurlijk ieder zijn hobby, maar toch… Is er iemand in dit voetbalschandaal al aan de pols gevoeld? Gaan ze de omkoopuurwerken uit de scheidsmouwen schudden? Loert het supportersvolkje vanaf nu naar de polsen van voetballers, scheidsrechters en clubmanagers, kortom naar iedereen die zich met transfers bezighoudt? Of roepen ze vanaf nu, bij elke mogelijk verloren partij, dat de wedstrijd getrukeerd werd?  Operatie Propere Handen ging van start en een aantal witwas-, fraude- en matchfixing- corruptiefiguren werden voor ondervraging opgepakt. Nog diezelfde avond kwam dezelfde roedel ‘rijke- criminele- mensen- verdedigingsadvocaten’ weer met hun aan aandacht verslaafde kop op de televisie blaten dat hun cliënten onschuldig waren. Dat ze alleen maar een beetje zwart geld met Dixan hadden wit gewassen of ze links of rechts misschien vergeten hadden een centje aan de fiscus door te geven. Enfin dat ganse miljoenentransferzaakje gelijkt meer en meer op een corrupte winstgevende mensenhandel.   Gepetto begrijpt het helemaal niet meer. Hoe kon zijn houten pop zijn leugen-dna nog zo kwistig aan advocaten en politici ronddelen? Hebben jullie je ook zo geërgerd aan al die politieke pulp en beleidsbagger? In allerlei kakelprogramma’s lulden alle politici de afgelopen weken elkaar de verdoemenis in. Leuk om te horen dat sommige draaikonten plots aan een soort chronische dementie leden als er met de vinger gewezen werd naar de tijd dat ze het zelf voor het zeggen hadden. Gaan we na de verkiezingen nu eindelijk gezonde, frisse en propere lucht krijgen of blijft het allemaal bij gebakken lucht? Links, rechts kattenvitesse, voetbal en politici in de tutterfles… Ik ben al lang blij dat al die lijsttrekkersdebatten nu eindelijk voorbij zijn, dan kunnen we nu eindelijk opnieuw over belangrijker dingen, zoals Zwarte Piet beginnen kwekken…   Sim, Edegem 17 oktober 2019

Sim
0 0

Hati Hati

Ik had het moeten weten dat het maar een paar dagen ging duren voor ik in dat tropisch paradijs vol trouwkleedwitte stranden de ziel uit m'n lijf zou zitten schijten. Elk man verdient maar een beperkt volume gelukzaligheid natuurlijk. Wat ik niet had kunnen voorspellen is dat ik me tijdens De Grote Nasi Goreng Exodus ook nog eens in foetushouding zou staan balanceren op iets wat nog niet half op een wc leek. De laatste week heb ik ontdekt dat dat duidelijk niet de anekdote is die mensen verwachten als ze je vragen hoe het in Bali is geweest.   Oké, ze had ons gewaarschuwd, ja. Laat je inenten. Poets je tanden met flessenwater. Geen ijs in je drank. Bla bla bla. Ik wil die van 't reisbureau wel eens nee zien zeggen de achtendertigste keer dat er weer zo'n Indonesiër, krom van de onderdanigheid, dat welkomstdrankje brengt, met zoveel ijs dat Antarctica er melancholisch van wordt. Want die onschuldige Balinezen denken natuurlijk: ‘Het is hier warm voor die Belgische toeristen. Ik geef dubbel zoveel zodat ze zich kunnen verfrissen. Heilige Bataru Guru, die gaan dankbaar zijn!’ Vertel dan maar eens dat je die smerige bacterieblokken niet moet hebben uit angst om hun hele noedelpaleis vol te pompen met stront. Ik zeg het je, ijs zou ze pakken, die van 't reisbureau.   Exact zeven prachtige, zorgenvrije dagen heeft het mogen duren voor ik voelde dat het noodlot was aangebroken. Ik herkende het prikkelbaredarmproces al van twee eilanden afstand. Het begon zoals altijd met wat gerommel in de verte. Tintelingen in de buik, bijna vlinders. Vlinders die veranderen in langzaam, toegebrachte, messteken. Dan de kop die begint te koken. En als laatste, de paniek. Als in: het moet hier geen minuut langer duren voor ik op een pot zit of ik beer mezelf onder en plein public als een tweejarige die de speculaaskast heeft ontdekt.   Dus daar hing ik. Boven het toilet van het eerstvolgende eettentje dat we tegenkwamen in the middle of nowhere. En tentje mag je letterlijk nemen, in tegenstelling tot toilet. Met een hoofd gloeiend van de dikkedarmweeën, stond ik er volledig verlost van eigenwaarde te bevallen boven een put in de grond. Mikkend om alles zonder fouten van gat tot gat te krijgen. Op tien minuten tijd raakte ik er ongeveer alles kwijt behalve m’n schaamtegevoel. Dat werd alleen maar groter toen mijn oog viel op het on-feil-bare doortreksysteem van een ton water en een plastic bekertje. Met een scheur in. Ik moet de foto’s van lokale charme als deze op een of andere manier gemist hebben toen ik door de reisblogs scrolde.   Toen ik een miserabele dag of tien later thuiskwam, stond mijn dokter mij op te wachten met een cocktail van antibioticapillen. Mét ijs alstublieft, want we doen eens zot, nu het terug kan. Nog geen half uur later zat ik opnieuw op de plee, maar dan wel met de meest gelukzalige glimlach in dagen op m’n gezicht. Zeker zeven keer heb ik doorgetrokken in dat uur dat ik daar als een koning op m’n witte troon zat. Ja, soms moet een mens al eens reizen om dat porselein onder z'n sterretje opnieuw te waarderen.

Hans Verhaegen
17 0