New York City
Mensen zeggen dat je moet reizen om de wereld te zien. Soms denk ik dat als je gewoon op één plek blijft en je ogen open houdt, je ongeveer alles zult zien wat je aankan. Paul Auster
En of, Paul.
De NY skyline, hij zag er compact uit en dus ideaal voor een bezoekje van één week. Moet lukken om alles van belang te zien, dacht ik vooraf. Had ik het even goed fout. Dit bezoek liet meer indrukken na dan passend op een ouderwetse prentkaart.
Bij aankomst op een warme maandagavond in augustus, verlieten we de JFK luchthaventerminal met NY City recht voor ons, gesluierd in oranjegloed van de zonsondergang.
Een Yellow cab, niet bedoeld voor vijf personen, bracht ons toch voor een extra prijs, naar de Big Apple. De chauffeur Kwadwo Asamoah, genoemd naar de Ghanese voetbalinternational, vroeg waar we vandaan kwamen.
“België? Jullie Belgen, waarom reizen jullie niet? Ik heb nog nooit een Belg in mijn taxi gehad”. “België is een klein land met maar tien miljoen inwoners, vandaar dat de kans klein is dat je ze in je taxi krijgt”.
Daarop maakte de vriendelijke chauffeur ons weer eens duidelijk dat de wereld vandaag een dorp is. Zijn neef zat op dat moment op Toworrowland in Boom. Onder het toeziend oog van grafzerken, kriskras geordend in het golvende landschap, links en rechts van de snelweg reed hij ons de grote stad in. Het was ondertussen acht PM en donker. Elke straat maakte deel uit van een ingenieus netwerk van éénrichtingsstraten waar avenues telkens andere streets kruisten. Niet verloren lopen werd een makkie.
“Er komen toch weer meer toeristen, nu de pandemie is gaan liggen?”. We proberen het gesprek weer op gang te trekken.
“Dat wel, maar voor elke taxi betalen we hier 2.000 dollar per week aan taxen. In NY werken wordt steeds moeilijker”. Het gesprek verstomt. Dit is niet enkel voor toeristen een peperdure plek.
Onze kamers, geboekt in Manhattan, voor drie mannen en twee vrouwen of anders gezegd twee kinderen en drie volwassenen zorgde voor verhoogde waakzaamheid bij de receptioniste.
“Goedenavond, we hebben een reservatie op naam van Wouters en Janssens voor vijf nachten”. Met een zwaar verantwoordelijk gevoel, wellicht het kruis van een reisorganisator, trad ik uit ons groepje naar de receptiedesk.
“Wouters en Janssens, zegt u? Wacht ik kijk het even na”.
De receptioniste gaf onze namen in en haalde onmiddellijk haar baas erbij. Samen mompelden ze boven het scherm. Vervolgens keek de hoogste in rang met ernstige blik naar mijn gezelschap. Met diepe stem richtte ze zich vervolgens tot mij.
“Jullie hebben maar twee kamers geboekt, klopt dat?”
“Ja mevrouw”
“Het is een kamer voor twee personen en een kamer voor drie?”.
Dit leek op een onderzoeksvraag, ze verwachtte een antwoord. Doortastende receptieblikken maakten me, als moeder, duidelijk om toch zeker te letten op de kamerverdeling. Zou het hier dan echt zo erg gesteld zijn met kinderhandel en -misbruik, zoals de affiches in de luchthaven deden vermoeden?
“Prima, wij nemen de drie-persoonskamer en de mannen slapen dan in de andere kamer”.
Het leek geen afdoend antwoord: “Ik geef alleen de volwassenen een kamersleutel, ok?”.
“Prima. En kunnen we dan nu de sleutel krijgen?” De vermoeidheid haalde het van geduld.
Ondertussen bleven de hotelliftdeuren zich onvermoeibaar openen en sluiten. Het was een komen en gaan van grote, kleine, dikke, dunne, witte en donkere mannen, vrouwen en kinderen. Dit beeld veranderde de komende dagen nauwelijks. Ook wij liepen ’s anderendaags voor het eerst de verschroeiende hitte in, 34°, luchtvochtigheid 81% en UV 9, maar dat zware weer kon onze pret niet bederven. Gaandeweg gingen onze gedachten op in het stemgeluid van Alicia Keys, galmend door de boxen op een riksja:
“Now you're in New YorkThese streets will make you feel brand newBig lights will inspire youHear it for New York, New York, New York”
Nog gevoelloos voor de ‘vibe’? ’s Avonds op Times Square was er geen ontkomen meer aan. Een mengelmoes van toeristen, artiesten, verkopers kleurde het plein in. Omhuld door indrukwekkend grote reclameborden die dienstdeden als behangpapier voor de wolkenkrabbers.
Verkoeling vonden we dan weer in Coney-Island, een strandstadje in Brooklyn, tussen de Hudson rivier en de Atlantische Oceaan. En wat een verademing, geen muur van appartementen op de dijk maar een kleurrijk pretpark uit de nostalgische jaren ‘50 verwelkomde strandbezoekers. Geduldig wachtend op afgekoelde en opgedroogde mensen voor een ritje op de achtbaan. Zelf viel ons oog op een giftshop, souvenirs zijn dan ook niet onbelangrijk voor tieners. Een half uur later stonden we terug op de dijk, met onder de arm een grote inkleurposter van NY.
Dat handel drijven de Amerikanen in het bloed zit, werd snel duidelijk aan Ground Zero. Architecturale parel, die witte vredesduif, de imposante leegte in dit gebouw dwong respect af voor wat zich hier lang geleden heeft afgespeeld. Of toch niet helemaal leeg, kleine winkeltjes vulden de zijkanten van het gebouw in. Jammer.
De vele, nochtans indrukwekkende, wolkenkrabbers konden dan weer niet tippen aan de ‘Pèlè hemel’. Een winkel op Times Square, gevonden door onze voetballende tiener, met outfits van wellicht elke club ter wereld. Anderhalf uur lang werden T-shirts gewikt en gewogen, geobserveerd, gefilmd en gepast waarna het verdict viel. Het CHIVAS-truitje, een Mexicaanse club, mocht mee naar huis. De brede tandpastalach van Lars zei me dat we nu echt konden vertrekken.
Tien uur later zetten we terug voet aan land in Brussel. Na een ‘lazy sunday’ treinrit en de zondagse rommelmarkt in Genk in de achteruitkijkspiegel reden we die laatste kilometers naar huis. Als eerste werk bij aankomst werd Fons uit de konijnenbench vrijgelaten. Een beetje stram van te lang te weinig bewegingsruimte verdween hij toch snel de tuin in. Die middag waren we ondertussen al achttien uur wakker.
Snel gaf ik mijn laatste goede raad: “Jongens, iedereen moet proberen wakker te blijven tot vanavond acht à negen uur”. Drie uur later ontwaakte ik in de zetel, mijn kinderen elk op hun kamer.