rek
rek
geen rits was er die mezelf dichtbij hieldik spatte uiteen, waarlijk, dat andere beeldwilde ik wekken, geen tijd voor soelaasweinige lag er me voor de voeten, ongezienwas er een veelte, moeilijk kon ik duiden
uiteen spatte ik, nam veelal ruimte, zei menverdiend had ik, me wegsprak elke soelaasniets zou ik ervan bakken, overdonderde meniet wetende wat en hoe, leven uitlachte megeen speld hoorde ik er vallen, als dacht men
niet wij zijn het, gelukkig, zij sterk genoegniet zij is in nood, in haar net bengelen wijonweten droeg grove geschut, me trof diepik dichtklapte wroed, eigen vel veilige bakenmijn kluwen onsterk, lef uitdaagde in beeld
weinige lag voor voeten, ongeziene veelteals dagen verkwikte, niet tijd werd mijn ritsrek opkwam en liet me ineens los, ruimteveelal, ik innam, uiteen spatte meer velspeld niet op grond, meer leven uitlachte me
wij hebben geluk, jij aantrok leed, in bulteigen schuld, draag maar lang, wij tijd tekorten ik, werd meester, in verdragen het meestemeer ruimte, in ongeziene veelte creëerde ikrauwe beeld, er bengelen, welkome geschut