Zoeken

Tip

Wat als... ik toen een andere beslissing had genomen

Een hond en een goudvis. Het enige gezelschap dat Marilyse toelaat. Die vellen geen oordeel. Ze staart door het raam. Eenzaamheid vreet aan haar ziel en raakt het allerdiepste van haar zijn. Zou ze zichzelf trakteren op een kop koffie, of blijft ze beter in haar quarantaineperimeter, omdat ze het niet verdient? Met haar neus tegen het venster kijkt ze hoopvol naar wat beweging om haar dag te vullen met iets anders dan het eeuwig wentelen in zelfmedelijden. Een mooie eigenschap is dat niet, maar wat is het alternatief. Het is haar keuze om pijn te hebben, haar straf voor de fout die ze gemaakt heeft. Trouwens, wie wil haar nu nog zien. Wie wil zij nog zien. Altijd priemende blikken, beschuldigende vingertjes. Schaamte heeft haar gedreven richting totale lock down in haar zielenroerselen. Had ze die dag maar gekozen om thuis te blijven. Toen was haar leven een grote roller coaster, altijd maar doordoen. Het was haar keuze geweest. Haar eigen domme keuze. Met een knal had ze het tienjarige kind geraakt, op haar netvlies dat onschuldige gezichtje, voor eeuwig gebrand. Waarom was ze toch achter het stuur van die Porsche gestapt, als een willoos lammetje? Waarom had ze geluisterd naar dat stuk alfamannetje dat zich haar vriend noemde. Waarom was ze voor de kick van plankgas geven gegaan? Op de gewone weg dan nog. Het alfamannetje en het kind, elkaars tegenpolen, voor eeuwig samen. Zij blijft alleen achter.  

Linde Verlat
155 9

Fotomodel

"Gaan we naar de foto's kijken? Het is buiten toch te slecht weer", zeg ik.  “De foto’s?”, vraagt ze. “Ja, we gaan eens kijken hoe ge er dit jaar op staat.” Als we voor de foto’s staan herinnert ze het zich. “Och ja, dat was van de week”, zegt ze. We zijn er niet bij als ze voor de fotograaf poseert. Naast de foto op zich, moet dat ook een bijzonder beeld zijn. Elke bewoner heeft zijn of haar jaarlijkse foto op het raam van de binnentuin hangen. Voor mij hangen ze op ooghoogte. Ma moet iets naar boven kijken. “Ge staat er weer goed op”, zeg ik. “Eigenlijk had ge toch fotomodel moeten worden.” “Ge hangt toch nog op dezelfde plaats”, lach ik als we er voor de tweede keer passeren en alle familieleden en kennissen bij naam en bijnaam hebben benoemd. Het is dit jaar geen pose in verkleedkostuum. De mensen staan op de foto zoals ze zijn. Het afgelopen jaar was inderdaad al raar genoeg. Terug op haar verdieping zie ik de nieuwe foto waarop ze samen met haar broer staat. Allebei lachend. Wat heeft de fotograaf gezegd om die glimlach te krijgen? Mooier krijg je ze niet gemaakt. Boven haar bed hebben we de foto van vorig jaar gehangen. Ze is erop gekleed zoals in de roerige jaren ’20. Compleet met boa en handwaaier, helemaal in de stijl van The Great Gatsby. Een treffende keuze, gezien haar geboortejaar. De laatste zin van Fitzgeralds meesterwerk komt mijn hoofd binnenwaaien. “En zo varen we voort, schepen tegen de stroom op, onophoudelijk teruggevoerd naar het verleden.” Terug thuis neem ik The Great Gatsby uit het boekenrek. Zoals ik wel vaker doe, blader ik eerst van achter naar voor. Het is een gewoonte. Van het einde naar het begin gaan.  

Rudi Lavreysen
16 0

Matroos Lippens

  Hij is een keer ontsnapt. Hij wilde naar de zon of naar het Vondelingenpark. Op zijn weg vond hij een tube talg voor glibberig bedrog. Kijk hier. Dit is diezelfde zot in spiegelbeeld. Matroos Lippens, kortweg wel eens De Lip genoemd, hij droeg die dag een hoed met rode bol. Hij plant nog jaarlijks kaarsen in een taart en al die foto's liggen in een kist. Het ding heeft vale vlekken op de flanken en zit overvol. Alleen maar brol. Dit zijn zekeringen, draden, schakelaars, gespaard om zonlicht te herleiden tot een sober licht en Matroos Lippens, die malloot met zijn duikboot, hij is goed gestoord! Dat ben ik toch vrij zeker en zie hier. Dit is zijn pop met holle kinderkop. De ogen leven nog. Hij heeft destijds een gat geboord, hier achter in dit hoofd zit nu een klein ventiel voor overdruk en winterdamp. Zijn alaam ligt er nog naast en dit is zijn tekening. Van een wild konijn. Het graaft en graait naar ondergronds geluk. Het beestje rust nu naast een dodeman voor rampgevallen en ik ken hem goed, De Lip. Als hij slaapt, dan moet het ganse kistje zwijgen. Alles ruikt hierin zo erg naar toen en als je met één hand de rand volgt, dan kan je zomaar ine en afzink tuimelen, waarna je nog eens dieper valt, recht in die afgrond met zijn oude kloven. Ik ken het vallen beter dan De Lip en er is dat ijverig vermoeden. Het kan fluisteren. Het lispelt dat de bodem al zijn valsheid heeft verloren. Soms hoor ik nog geklop en ik weet dan wie het is. Snakt mijn matroos naar verse lucht? Of wil hij weer een vuurtje stoken op de oevers van het leed? Warm mag het zijn. De zwerm met ijsvogels is weg. Opgegeten door het maanlicht en de wolven treuren met hun muiltjes dicht. Godzijdank. Ze huilen nog zelden. Niets wordt nog aanroepen en op wenteldagen wordt niet meer gedanst. Niets valt er te vieren en het feestje wil nog enkel drank. Schud maar aan die flesjes. Zinloos. Johnny Walker, bloed van manke duizendpoten, geuzenzuur en antigel. Alles leeggezopen. Hoeveel kunnen levers van matrozen wel verdragen? Er zit trouwens een barst in mijn onderzeeër. Het ding is trouwens bijna blind. Enkel bovenaan is er een raampje voor wat licht en beelden van de lucht. Mijn matroos, hij zit daar opgesloten. Al zijn ganse leven lang. Ik heb nochtans heel veel voor hem vergaard. Medailles, soms van goud, soms van plastiek, etuitjes voor illusies, veel cassetjes met geluiden van het vasteland en ik heb ook een potje smeer. Zwarte crème voor zijn schoenen. Het is voor ooit. Het is voor zijn uitstapjes, voor de tochtjes naar een totempaal waarrond een zeemeermin zich slingert. Droom maar, Matroos Lippens. Je geraakt er toch nooit meer uit en ik weet het. Die sirene van je is je lief. Dat is altijd zo geweest. Blijf haar stevig vasthouden en als ik niet kijk, kus haar dan nog een keer. Helaas is zij niet meer dan een karkas, wat naakte graten aan een rug. Hoe het ook zij. Matroos Lippens zoent haar urenlang, al heeft de dood geen lippen meer. Is het te begrijpen? Is zijn hart van ebbenhout? Het moet wel pure liefde zijn en misschien kan dat in zijn wereld, waar de schimmen doelloos door de bossen dolen en een potje willen neuken met de stilte. Oké. Ik vind het goed zo. De mond van elk kanon dat te veel buldert, mag gebroken tanden hebben. Al die mensenheisa mag gedempt blijven en als het moet, dan kruip ik zelf ook in die onderzeeër, net zoals die schelm ooit deed, lang geleden. De lucht kon toen nog blauw zijn. Ze durfde fris te ogen en Matroos Lippens zat daar. Hij keek omhoog. Hij kon toen dwars doorheen het deksel ademen. Zijn ogen waren nog van zuiver glas. Hij zag de kleuren zonder twijfels over tinten of de echtheid en het lot vermocht. Matroos Lippens rook het groen. Gewoon wat gras. Ik had die dag nochtans zijn schoenen niet gepoetst. Weg was hij. Maar niet voor lang.     uit de reeks 'Kleinood'

Bernd Vanderbilt
10 1

Wanneer is dat?

We zijn het binnen zitten beu en zetten een stapje in onze kleine buitenwereld. Aan het marktplein duiken de witte wintertenten op. Ze waren bedoeld om in de barre wintermaanden nog een veilig terrasje te doen. Het lijkt alsof we over een festivalterrein lopen waar iedereen naar huis is. Een kennis in het café met de Parijse terrastafels vertelde me eind september dat ze hem aan Calais deden denken. Terwijl hij het vertelde, zag ik opnieuw de beelden van de Noord-Franse havenstad. Mensen op de vlucht die in afwachting van een kanaalovertocht in witte tenten verbleven. “Ik ben er nooit geweest”, antwoordde ik. “Alleen gepasseerd.” “Iemand koffie?” Het is onze jongste die het vraagt. Hij gaat ze samen met mijn vrouw bestellen in het koffiehuis. Ik wacht buiten, aan de overkant van de straat. Het is er druk met wachtenden. Bij het buitenkomen lijkt het alsof hij het op een dansen zet. Hij huppelt van de ene voet op de andere, terwijl het toch zijn handen zijn die het te verduren hebben met de warme koffiebekers. “Geen servetten meer”, zegt hij. Stappen met een beker koffie in je hand is niet vanzelfsprekend. Tegelijkertijd wandelen en drinken lukt niet. Ik stop om te drinken. “Hoe doen ze dat in Amerika?”, vraag ik. “Daar loopt iedereen al koffie drinkend op straat." “De Amerikanen zijn dat gewoon hè pa”, zegt hij, van zijn koffie genietend terwijl hij verder stapt. Hij is er precies mee weg. Omdat de bekers gloeiend warm blijven, wikkel ik er mijn mondmasker rond. Ook een tijdsbeeld. “Och, straks wordt het allemaal beter”, zeg ik. Meteen moet ik denken aan de vraag van onze mannen toen ze nog klein waren, als we vertelden dat we straks naar de speeltuin zouden gaan. Of frietjes eten. “Wanneer is dat? Wanneer is straks?”

Rudi Lavreysen
51 1

Twee frietjes

De mevrouw voor me bij de frituur bestelt een ‘groot en een klein frietje.’ Een groot frietje. Vooral in het horecagebeuren lijkt het alsof de producten alsmaar kleiner worden. Bestel ergens twee pinten en u krijgt van de garçon gegarandeerd als bevestiging "twee pintjes". Hetzelfde bij een cola (colaatje) en een koffie (koffieke). "Met drie melkskes" hoorde ik ooit. Dat is bijna een halve fles. Nog een voorbeeld. Het ding is zo groot dat het amper op een bord past, maar toch is het een 'pannenkoekske'. Helemaal erg is op tv. De kandidaten werken zich in het zweet voor een viergangenmenu (een van de kandidaten draagt zelfs een zweetband), maar toch zegt een jurylid dat ze een aangenaam 'gerechje' op tafel toveren. Waarom de 't' verdwijnt is weer een andere vraag. Sommige woorden verdienen wel een verkleinwoord. Zoals een ‘tuinhuisje’. Let wel, geen bijbouw met winterterras en zomerkeuken, maar een klassieke houten chalet met een groen dak en een geruit gordijn voor het klapraam dat altijd klemt. Zo hadden wij er thuis ook eentje. Het zag er ook uit als een ‘huisje’. De afgedankte spullen van het grote huis kregen er een tweede leven. Zo stond er een oude kast van de woonkamer, met daarin een badmintonset, de frisbee, het croquetspel en enkele Jommekesboeken. Een huis op kindermaat. Onze oudste was onlangs op bezoek bij een vriend die zich een huis met tuinhuisje had aangeschaft. “Het rook daar helemaal zoals in het tuinhuisje van oma”, zei hij. Een ietwat vochtige geur, maar ook de geur van vroeger. “Ja jongen”, zeg ik. “Niets grift zo diep in het geheugen als de geur”. Geen zin van mezelf, maar het klopt. Ondertussen is het in de frituur mijn beurt om te bestellen. “Voor mij twee frietjes graag”, hoor ik mezelf zeggen.

Rudi Lavreysen
24 1
Tip

Het is een soep

Exact op het moment dat de kerkklok halftwee luidt gaat de automatische deur open. Ik kom op bezoek. Als ouders niet meer thuis wonen, valt meteen het woord 'thuis' weg. Het woord 'bezoek' komt in de plaats. Zelf zegt ze na een wandeling of een koffie "Doe me maar naar huis." Of als we op bezoek komen terwijl ze naar een activiteit is, zegt ze achteraf: "Nee, ik was niet thuis." Rond dit uur zit ze meestal te knikkebollen. Na een eerste babbel zetten we de tv aan. Het is buiten te guur voor een wandeling. De nieuwslezeres geeft de samenvatting van enkele onheilspellende berichten. Met opnieuw heel wat cijfers en maatregelen. "Het is me toch wat, met dat dinges, wat zeggen ze er ook weer tegen?" Precies alsof ze het virus niet wil benoemen. Zoals in de boeken over Harry Potter, waarin ze de naam van de boosaard Voldemort niet durven uitspreken. Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, zeggen ze in de plaats. We kijken samen naar de kookzender. Het is ondertussen een gewoonte. De chef-kok zit aan zee. Hij kan het smakelijk vertellen. Toen we 's avonds nog gelijk naar Dagelijkse Kost konden kijken, zei ze altijd lachend "Maar we kunnen niet proeven hè Jeroen", als hij vertelde dat het lekker was. De tv-kok heeft in de haven zijn ingrediënten bij elkaar gevist. Thuis waren we vroeger geen grote viseters. Tenzij rolmops, kabeljauw en bakharing. Die brachten ze op woensdag soms mee van de markt. De geur van de bakharing bleef nog een tijdje in huis hangen. En het was uitkijken met de visgraten. Chef-kok Johan brengt ondertussen alles in gereedheid voor zijn vissoep. "Hij gaat soep maken", zeg ik. Maar haar ogen zijn niet op de tv gericht. "Ja, het is allemaal een soep", antwoordt ze. Er valt iets voor te zeggen.

Rudi Lavreysen
134 6