Zoeken

bolsters

we zijn nog niet zo lang geleden geboren, dacht ze toen we naar de avond keken. het gras acupunctuurde in onze ruggen.  ze zei dat ze bang was dat er een bolster op haar hoofd viel. ik zei dat ik dat begreep.   ik zei dat ik niet wist dat het bolsters waren en dat ik dat eigenlijk veel leuker vond.  ze hingen mysterieus aan een boom, groene knobbels  die we met half dichtgeknepen ogen konden wegblazen. ik zei dat bang zijn misschien ook zo werkt.    soms weet ik niet eens wat voelen is. ze zeggen dat het op regenen lijkt en dat stormen de dingen zuiveren  en ik vraag me af wat er dan eerst was.   soms wil ik de aarde in mijn huid laten branden.    ik was naar buiten gelopen en ik had haar niet gezien omdat ze zoals het leven achter een muur was gaan staan. mijn hart sprong zo hoog dat de oudste stenen scheurden.  we aten maïswafels in stukken om over fragmenten te praten. er was geen tijd geweest tussen reizen en werken.    ik had die dag drie stenen gekocht.  we luisterden naar wat de stilte te vertellen had en speelden dat we in de knoop lagen. er klonk het geluid van gelukkig zijn.  onze armen grepen elkaar als strohalmen. ik was de eerste die ontknoopt werd toen ik nog verward wilde zijn.   we herschreven de regels van badminton zodat we allemaal raketten werden.  we sloegen onze verhalen over het net tot ze gewichtloos in pluimen veranderden.  er gleed een vliegtuig door de regen.    later rolden we over het grasveld. onze hoofden wankelden en ze fluisterde waarom ik gevallen was. ik verpakte mijn antwoorden in de wolken om ze zachter te maken.  we keken naar de lucht en hoe die tussen ons en de kosmos hing. haar handen tekenden druppels van een onweer in de bergen; ik had inderdaad nog nooit zoiets moois gehoord.    ik denk dat ik weet hoe liefde voelt.   het werd voorzichtig schemeravond; de zon schilderde haar eigen ondergang.  misschien zijn we allemaal wel groene knobbels  en worden we alleen maar bolsters als we vruchten dragen. ik wilde voor altijd blijven liggen.     

Kristien Spooren
25 1

vlinders

een kind zegt dat er vlinders in mijn buik zitten. hoe weet je dat, vraag ik. ik zie het, zegt de jongen. ik kijk naar beneden om na te gaan of er een voelspriet door mijn navel prikt. twaalf opgevouwen vleugels slapen als een middenrif tussen mijn borst- en buikholte. hun achterlijven trillen bij elke uitademing.   doet het pijn, vraagt hij. ik denk het niet, zeg ik. er hebben nog nooit vlinders in mijn buik gewoond. ik denk dat het kriebelt als ze wakker worden. we fluisteren. ik vraag me af of ze aan me vast zitten, en of we dan samen oud zullen worden, hun latente schubben verfrommeld als rimpels in een gedateerde huid. de antennes van insecten dragen gevoelige receptoren die dienen om een geschikte partner te signaleren.   toen ik vannacht in spiegelbeeld naast haar lag, kropen ze comfortabel tussen ons in. ik denk aan hoe het was, met z’n vijven, hoe haar lach, en mijn ogen, hoe haar handen mijn lichaam stroomlijnden zoals chloorwater in een zwembad bij vlinderslag, en hoe we dan in zandlopervorm in slaap vielen, mijn vingers gekruld in de golven van haar haren.   god, ik mis u.   ik zei dat ik mijn ribben voelde lachen. de jongen zegt dat dat niet kan, en dat sommige vlinders vensters in hun vleugels hebben. ze lijken dan hun leven lang op fladderende herfstbladeren. ik hoop dat ze nooit per vergissing in herbaria belanden, naast vergankelijk gedroogde bloemen, hun pootjes wriemelend op dubbelzijdige kleefband onder een kader met naam en toenaam.   wij houden niet van hokjes, vul ik aan. gewoon van elkaar.   het kind vraagt of ik stuifmeel heb. ik denk het niet, zeg ik. ik heb vanmorgen wel aardbeien gegeten. ik heb de pitten uit de frambozen geplukt en ze naar het licht gehouden. er straalden roze stukken zon door. dat vonden we een warme gedachte.

Kristien Spooren
18 1

het zou een boek kunnen worden II

aapje,   toen ik vanmorgen wakker werd lag jij nog te slapen. ik weet niet hoe je het deed, maar je zag eruit alsof je dacht aan geometrische figuren, want je lag met je ene been gestrekt en het andere in driehoek zodat je een vlaggetje vormde. je armen kartelden horizontaal langs je hoofd. ik sloop zorgvuldig de kamer uit om ontbijt te maken.   je werd altijd bijzonder gelukkig van fruit. ik vroeg je ooit wat je lievelingsfruit was en je zei dat je dat een oneerlijke vraag vond omdat het hebben van lievelingsdingen bij definitie bevooroordeeld is.   soms hield je van de veelzijdigheid van nectarines, hoe je gulzig de pit uit de vrucht kon bijten en wedstrijdjes kon houden wie om ter snelst de laatste gele draadjes van de steen knabbelde. soms sneed je een ananas in kubieke stukken of pelde je bananen alsof het dromen waren.   ik zette rozenthee voor je. de dampen kringelden richting slaapkamer want toen ik ermee naar boven kwam hadden ze jouw ogen geopend.   je zag er zo doorzichtig uit.   achter jou waaiden de gordijnen op het ritme van de regen. de wolken hingen netjes gestreken in de lucht.   op de vraag wat je voelde zei je vervolgens:   weet je wat ik het meeste mis aan kind zijn? dat ik nog slaappitjes in mijn ogen had. ze bewezen dat ik een tijd niet bewust had bestaan en iedere ochtend wreef ik ze naar mijn ooghoeken alsof ik daardoor weer in werking kon treden. toen ik de pitjes op mijn vingers zag, vond ik dat ze op fossielen leken.   we zwegen. we dachten aan versteende verledens en of iemand ooit onze botten zou vinden. het kan ook zijn dat we dat niet dachten want stilte is altijd zo veelzeggend.   er zijn momenten die zich ongevraagd ergens tussen wringen. toen wij de ochtend van die eerste dag op bed lagen, nadat jij kapot was gegaan en voor we verder moesten, nam ik je favoriete boeken van het nachtkastje. ik legde ze horizontaal aan beide kanten van het bed.   zo voelde het om gedachtestreepjes in een zin te zijn, een onderbreking die los van alles staat.

Kristien Spooren
0 0

het zou een boek kunnen worden I

en zo ging ik dan kapot, zei je. de lavendelstruik achter ons ritselde. ik moest denken aan hoe de wind ooit stormde en jij met je jas open gilde dat je een zeearend was. geen gewone, had je geroepen, de grootste van Europa. je nam mijn hand en we dansten door het onweer alsof dat was wat we deden.   kapot.   je keek me aan met het soort bruine ogen die verwachtten dat ik een antwoord had. ik wilde je alleen maar opvouwen en als een pakketje in mijn armen nemen.   de enige waarheid is dat ik nog nooit iemand gekend heb die op zo'n mooie manier kapot is gegaan. het was bijna iets om jaloers op te worden. de zon straalde voorzichtig door jouw barsten. je verbleekte, jij en alle stukken waaruit je bestond. je was beschaamd en ik hield nog meer van je.   ik zag de kreuken in je voorhoofd en vroeg me af hoe lang je al bezorgd was. fronsen ontstaan niet van de ene op de andere dag. had ik de plooien glad kunnen strijken voor ze zich eeuwig in je huid tekenden?   en toch stond broosheid jou wonderschoon.   weet je nog hoe we 's nachts rillend een rivier in sprongen? ik voelde er eigenlijk niet veel voor, maar jij was zo aandoenlijk onbezonnen dat ik niet anders kon dan je achterna rennen, bloot, mijn badpak achterlatend als een vergeten accessoire. onze lichamen braken het maanlicht dat op het water een heldere streep achterliet.   wist je dat ze daar in het Zweeds een woord voor hebben? mångata. ik kwam het tegen toen ik op pinterest inspiratie zocht om gedichten te schrijven. ik wou dat ik het zelf had uitgevonden, zoals "ijsbergsla" of "ochtendnevel".   je huilde omdat de schoonheid van dat woord niet genoeg was. de zenuwen brulden door je lijf en je beet op je nagels. aapje, er was niemand die beter op haar nagels kon bijten dan jij. je deed het zorgvuldig, met kleine hapjes en in een boogje, zodat de mensen dachten dat je een schaartje had gebruikt. hoeveel keer wilde je eigenlijk die witte randen verscheuren?   je hebt me nooit in vertrouwen genomen wanneer de dijken achter jouw ogen braken en je zei dat het een kattenallergie was.   de dag dat we elkaar leerden kennen droeg je regenlaarzen, een jeans van je broer, donkergroene oorwarmers en een baksteenrode trui. ik wist niet eens dat dat een kleur was, baksteenrood, tot jij besloot dat we er zeker van moesten zijn en we het verhaal van een schilder vonden die alle bestaande kleuren op een doek naast elkaar had gestreept.   je rilde. ik vouwde mijn lichaam als een bolster rond het jouwe. voorlopig was dat het enige wat ik kon bedenken. je sliep en ik wou dat ik wist hoe het voelde om bang te zijn van de wereld terwijl je er radslagen op turnde.

Kristien Spooren
0 0

Stel een stel ('t is maar een stelling)

Het deed mijn oren pijnZijn wensen en zijn dromenWaar ik op lange termijnNiet in leek voor te komenHet was niet gewoon zondeGing door al mijn nerven Zout op de gapende wondenIk was aan het stervenMan. Wat wou ikDat mijn hersenmassa niet bestondDan maakte ik een valstrikDie ons voor altijd verbondDan stopte ik met de pilEn beet ik op mijn lipKortgerokt en verleidelijk stilEerder de sluier dan de tipVan uw zorgeloos bestaan Waren uw laatste uren geteldIk liet u in de waanTot aan het alimentatiegeldDan ontbrak ik alle hoekenKzou dan gewoon onbekwaamVragen of ge mee wilt zoeken Naar een goede naamKzou hem 'Ongelukje' dopenTerwijl ik hem had geplandKzou samen met u kleertjes kopenU bellen om elke losse tand Liefst als het kanDat het op u lijktDat ge daardoor danNooit meer van mijn zijde wijktDat ik u simpelweg susEn gij mij blindelings gelooftDat ik u louter professioneel kusVan geen vrijheid heb beroofdIk hoop dat ons levend resultaatWegblijft van mijn doelenU in elke mogelijk staatZoveel mogelijk op mij te voelenDat uw lach een slechte poging isEn ik dat onbeschaamd weetUw levenslust totaal niet misAl badend in uw zweetDat uw leven een slechte regieHeeft gekend door mijn schuldTerwijl ik alleen nog zieHoe gij al mijn admiraties vervuldStel, stel, stel: gisterenavondPuur hypothetisch gesteldDat de stem uit uw mondGewoon iets moois had verteldStel dat gij het belang zietIn mijn adem en mijn hartslagStel dat het nu eens écht niet'aan mij lag'Stel dat wij een akkoord konden bekomenOver elke dag op elkaars kapStel, hypothetisch genomenIk als uw overtreffende trapStel dat ge mij zou kunnen verdragenElke ochtend in uw bedStel dat ge u zonder zou afvragenHoe het toch zou zijn métStel dat de gedachte u zotZou maken tot op een puntDat ge tot door uw huid en op het botNooit meer zonder mij kuntStel dat mijn dodelijk accidentU levend zou vermoorden Dat ineens iedereen u kentAls de man zonder woorden Stel dat ik in u al het leven Blies als een kind in een ballonStel dat geen adem u kon gevenWat de mijne u geven konStel dat ik het ritme in u walsZoals iemand die hartfalen lijdtMet pleisters op uw borst en halsAan mij verbonden zijtStel dat gij allergisch zou reageren Op elk ander lijf dan het mijn Stel dat ge het niet meer zou kunnen keerVan de jeuk, afkeer en de pijnStel dat ik als behandeling bestondEen wandelend doktersreceptEn dat hij driemaal daags mijn mondEindeloos chronisch nodig hebt't is maar hypothetisch hoormaar, stel mij alstublieftoch maar nooit voor aan uw lief(ik bedoel: stel u voor)(stel u voor dat ik die op haar gezicht sla) (haha) (stel u voor) (nee serieus. doe maar niet) (echt)      

Lot
0 0

Zeester

En hij kleedde mij uit tot Ik niet meer was dan een junk Voor eeuwig verslaafd aan het genotVan seks op het ritme van Daft PunkWat waren ze plots toch ver De beloftes die ik hem maakteIk lag op zijn matras als een zeesterDie een arm kwijtraakteIk kon niet meer bewegenKreeg niets meer gezegdIk heb mij daar dan, weinig verlegenEn zeer onelegant, bij neergelegd   Hallo. Ik ben Lieselot en ik begin mijn teksten altijd met ‘hallo’.Ik gebruik ook nooit moeilijke woorden.Dan zeg ik dat ‘dat mijn stijl is’ .En zo laat ik in het middenOf ik die woorden zelfs ken   Hallo, ik ben nog altijd Lieselot en ik ga zo meteen een tekst brengen die gericht is aan iemand die niet mijn lief is – en ik heb er een – iemand die biologisch gezien perfect mijn vader kan zijn en waarvan ik sinds kort hoop dat hij dat in de verste verte niet is.  Ik heb al zoveel geschrevenEn niks pas bij elkaarHet lijkt wat op mijn levenOp de knopen in mijn haar   Ik weet niet of ge het zietMaar: ik ben ‘t kwijtWat gij ziet zie ik nietEn, de laatste tijd   Ben ik vergeten hoe ik moet lopenHoe ik moet pratenAdemen en hopen   Wat ik was, wie ik benWat ik worden wilWaar ik van houd, wie ik kenMan. Da’s hier stil   Ik was toch van het geschreeuwDat ik zelfstandig wasNu het zielig welopverschot van de leeuwDat laatste, meest breekbare ras   Het lijkt alsof ik nog snelDrieeëntwintig jaren zonder stukkenMoest vullen met relEn kei veel ongelukken   Sadistisch van genotenEn nu soms nogAlsof ik hou van verklotenEn geil word van bedrog   Toeval is wat ik vraagAls alternatief voor de rampDie zegt dat ik gewoon graagAlles kapot stamp   Neem me meeStop me onder je jasBreek me in tweeZodat ik in je binnenzak pas   Draag me als een kind En draag me danAlsof elk zuchtje windMe breken kan   Pak mij vast zo ruw Tot witte plekken na het loslatenMe vertellen dat uwHanden daar zaten Kwil da ge me dingen leertFysica, chemie, veel seks en wat taalEn dat ge me zuigend markeertOngeacht hoe fucking puberaal Zorg dat ik alle hoeken vanUw kamer zo hard voeldeDat ik geen idee heb wat een manOoit met een cirkel bedoelde Dat elk risico dat bestaatOp besmetting door contactVerdubbeld wordt in ‘t kwadraatWegens allesbehalve mis – paktOntleed me als een dierZoals vroeger in de klasMaar dan voor het plezierIn 't midden van uw matras Geef mij overal rustBehalve in bedLaat mij daar gekustEn tegen de muur gezet   En kleed mij nietTot op de huidMaar nog net ietsVerder uit. Mijn hoofd is de chaos van een tijd geledenJarenlang geordend, en plots: tevreden. En dan gij. Gij schudt alles door elkaar. Godverdomse klootzak, schud nog eens? Ja, DAAR.Da wast.Hallo, ik ben Lieselot en ik eindig mijn teksten altijd met 'da wast'. Dat is dan volledig niet volgens plan, maar gebeurt gewoon. Soms roept er dan iemand in het publiek 'een wasmachine!'. Want: ik zeg 'da wast' en dan is het grappig om te doen alsof ik hiermee een quizvraag stel. Een quizvraag waarbij alle intonatie die van een stelling een vraag maakt, volledig verdwenen is. En dan lach ik. Ik vind dat niet grappig en wil de stand-up comedian in het publiek pijn doen, maar ik lach. Daar ben ik fier op. 

Lot
0 1