Bang
we zijn bang en aan zee. verscholen
op de bovenste trede in het witte huis van
wulk en wenteltrap. buiten
onder luidkeelse deksels rinkelt de soep.
we zijn bang en zitten vast. onze billen
van zout hebben zich vastgezogen.
beneden staat de hond. overal haar, nergens
ogen, het is een raadsel wat hij ziet.
we zijn bang en dromen. dat onder al dat
haar geen rank hondenlijf zit, geen hoge
poten die de hond in één zucht de
hele trap op dragen, louter om ons te bijten.
we zijn bang dat de lompheid ooit stopt,
dat de snijtanden ons bereiken,
onder onze molligheid gaan gammele botten
alvast aan het splijten.