Zoeken

797204

‘Ik zit naast de telefoon en wacht tot 's avonds laat, met een kloppend hart want mijn geluk hangt aan een draad, als je ook verdriet hebt wees dan niet te fier en draai 797204.’ Ik floot ’m wel eens tussen mijn tanden, die hit van Tura, in de tijd dat je nog moest draaien om te bellen. Een telefoon had toen nog iets magisch. Thuis hadden we er geen, dus als ik mijn lief wilde horen of over mijn lief wilde zagen, moest ik zelf uit mijn kot komen. Bellen vanuit een telefooncel, mijn god, de kwelling. Eerst het huis en alle broeken – ook de stinkende verschrompelde onderin de wasmand – afzoeken naar vijffrankstukken. En dan naar ’t kot stappen, dwars door het dorp, tot vlak naast de kerk. En bidden dat meneer pastoor niet zou passeren. Want die zou het zeker weer gezien hebben, de heiligaard, dat ik niet met ons ma aan het bellen was. Mijn rode oortjes zouden mij verraden. Mijn rug zou weer boekdelen spreken. Want hoe je ook draait of keert in zo’n kot, je staat er in je blootje. Emoties liggen er voor het grijpen. Liefde, woede en wanhoop echoën er luider dan verwacht. En die rijen wachtenden achter je, die staan erbij en kijken ernaar. Schaamteloos.   Neen, dan zijn we vandaag beter af. Met die mobiele toestanden van tegenwoordig hoef je je rode wangen, bezwete rug of bleitmuil tenminste niet meer met Jan en alleman te delen. Je kan rustig een ei pellen met je schoonmoeder terwijl je op de wc zit. Het wachtdeuntje van de aannemer uitkafferen in het tuinhuis. Een telefonisch interview afnemen vanuit een berghut im Schwarzwald, in een rendiertrui. Nog zo makkelijk. Maar willen we die privacy? Neen. We willen gezien en gehoord worden. Gisteren nog, voor mij in de rij aan de kassa: ‘ZEG SCHAT, NEEM JIJ DIE NIEUWE LEREN TAS MEE VAN MICHAEL KORS, ZE LIGT OP ONZE PIANO IN DE HAL, IN DIE WITTE ZAK VAN PRADA.’ ‘Proficiat madam’ wou ik nog zeggen, maar ze zwierde zo wild met heur haar en armen vol blinkende mobiliteit dat ik het maar zo liet. Leren tas. Michael Kors. Piano. Prada. Dat wil wat zeggen. Dat ‘schat’ de voeten vanonder zijn gat mag lopen voor haar. En dat wij stille getuigen mogen, excuseer, moeten zijn van haar succes. Eenzelfde scenario in de trein, de roepplek bij uitstek: ‘JA ’T IS IK. ZEG, IK ZIT OP DIE VAN 21 UUR KWART. JA, DRUK-DRUK-DRUK. ZEG, BEVESTIG JIJ VOOR DAT WEEKEND IN DE DORDOGNE, DAN KIJK IK MORGEN OP DE EUROSTAR WEL NAAR DE PLANNEN VAN DE BADKAMER. EN ZOETJE, WACHT MET DIE PASTA TOT IK THUIS BEN, GE WEET DAT IK MIJN LINGUINE HET LIEFST ZELF DRAAI MET MIJN MACHINE UIT PIEMONTE.’ Word je dan als medereiziger verondersteld spontaan recht te staan en te applaudisseren? Reik je zo’n man de hand en feliciteer je hem met zijn uitermate geslaagde leven? Of word je verondersteld nederig het hoofd te buigen en zwijgend je degradatie naar tweede klasse te aanvaarden, ook al zit je in dezelfde wagon?   Nu ons leven niet meer aan een draad hangt, lopen we ermee te koop. Nu we bevrijd zijn uit onze cellen willen we gezien en gehoord worden. Onze rug moet geen boekdelen spreken, dat doen we zelf wel. Zo luid en duidelijk mogelijk. En wie niet horen wil, krijgt een klets extra intonatie rond zijn oren. Want we hebben iets te bewijzen. En we zijn zo fier. Dus we leven bij de gratie van de ander, op de tonen van 797204.   (Column verschenen in Psychologies magazine - januari 2013)

a little bit of soap
0 1
Tip

1 centimeter breed, 3 millimeter diep

Hij is 1 centimeter breed en 3 millimeter diep. Ik weet het want ik heb ’m bekeken in de spiegel. Langs alle kanten en verschillende keren, om zeker te zijn. Ik wist niet eens dat hij er zat, tot iemand zei: “Je bent ontspannen, je frons is weg.” Toen schoot hij natuurlijk direct weer in een plooi, want ik begreep niet waar ze het over had.   Net als ieder mens met ogen, oren en neuronen heb ik zo nu en dan mijn bedenkingen. Bij de epauletten van sport- en stijlanker Catherine Van Eylen. Bij de foto’s van gepimpt melkschuim op mijn scherm. De meeste van die meninkjes hou ik voor mezelf wegens weinig relevant voor de wereldvrede, maar ze ontsnappen wel eens via mijn voorhoofd, waar ze de leegte tussen mijn wenkbrauwen vullen met geribbelde dikdoenerij. Een teken van inhoud, aldus denkers. ‘Gecrispeerd’, menen anderen. Ik durf dat tegen te spreken. Ze mogen zeggen en dragen wat ze willen, ik loop niet de hele tijd te oordelen met de uitzondering in mijn hoofd en de regel in mijn hand. Eigenlijk ben ik best tolerant. Ik probeer altijd wel te zoeken naar een goede verklaring voor de schoudervullingen van Catherine. Vind ik er geen, dan trek ik mijn schouders op, even hoog als die van haar, en dan bedenk ik dat haar vestimentaire moed toch bewonderenswaardig is. Neen, ik erger me niet vaker of langer dan de gemiddelde kleine zelfstandige met perforatorproblemen aan het einde van een kwartaal. Om dan te zeggen dat ik er godganse dagen als een Klingon bijloop…   Ja dus. Sinds die vrouw haar vinger op mijn frons legde, gaat er geen uur voorbij of ik voel ’m. Achter de computer, voor de televisie, boven de lavabo of bij het likken aan een cornet d’amour. Het moet aangeboren zijn. De bewijzen liggen voor mij op tafel: een vergeelde polaroid uit ’74. Mijn moeder geeft me de fles en ik frons. Waarom? Weet ik veel. Veel viel er toen nog niet te fronsen, of het moest een onderliggende drol zijn die me dwarszat. Maar kaksituaties ga ik tegenwoordig zo veel mogelijk uit de weg, dus het moet iets anders zijn. Iets genetisch. Een verkeerde wrong bij de bevalling. Die Klingon-frons zat er in ’74 al in en die is er nooit meer uitgegaan.   Pas bon pour le moral. De bochten in je gezicht beïnvloeden het zuurstofgehalte in je hersenen en sleuren in een zelfde beweging je humeur mee. Wetenschappers hebben het getest en bevestigd. Open je energiefactuur met een smile – desnoods geforceerd met ‘cheese’ of ‘gin-tonic’ – en je zult het leven en je factuur beter zien zitten. Frons je wenkbrauwen en het is al bij voorbaat om zeep. Dan betaal je een hogere prijs voor zowat alles in dit leven, of zo lijkt het toch.   Van de shiny happy people-club hoef ik geen lidkaart, dank u schoon. Iemand die altijd lacht is verdacht want het leven kan stinken. Maar van die frons, daar moet ik vanaf. ’t Is een kleintje, maar ’t schiet ver door in mijn humeur, onbewust maar zeker. Ziet u mij een dezer met een voorhoofd dat twijfelt tussen glad en geribbeld, neem het dan vooral niet persoonlijk. Er is niets mis met uw epauletten, noch met uw okselgeur of melkschuimsnor. Mijn wenkbrauwen hebben gewoon een eigen wil, maar er wordt aan gewerkt. Ik ga voor glad geluk, al dan niet geforceerd met gin-tonic. (Column verschenen in Psychologies magazine - oktober 2013)

a little bit of soap
1 1

Iets van betekenis. Over Hauser.expo

In 2009 raakten twee dichters-beeldend kunstenaars, Annemarie Estor en Lies van Gasse, in de ban van het mysterieuze verhaal van Kaspar Hauser, een Duitse vondeling van onduidelijke afkomst die in 1828 in Neurenberg opdook. Behalve de mantra’s “Ik wil zijn zoals mijn vader” en “ik wil een ruiter zijn, zoals mijn vader was” zegt de uitzonderlijk kleine jongen bitter weinig. Zijn vreemde gedrag intrigeerde velen. Ook literatoren, zoals Paul Verlaine en Peter Handke, lieten zich door Kaspar Hauser inspireren. Week na week stuurden Estor en Van Gasse elkaar een prentbriefkaart met een strofe uit het vervolg dat zij op de Hauserlegende schreven. De tekst werd ook vaak geïllustreerd met een tekening, een schets, een beeldend kunstwerkje. Het hele project lijkt mij een uit de hand gelopen meisjesdroom die nu – gelukkig – met velen gedeeld mag worden want het leidde tot een boek dat gelinkt is aan een blog waarop zowel het verhaal als prachtige tekeningen en filmpjes te volgen zijn. Tot en met 15 december 2013 loopt bovendien de Hauser.expo in het Letterenhuis Antwerpen. “Hoe zacht en hoe teer zijn de wanden die willen van doen onderscheiden?”, klinkt een verzuchting bij het begin van het verhaal. In de loop van het project kregen de twee initiatiefneemsters de medewerking van Peter Mangel Schots, Joris Gerits, Michaël Vandebril en Michaël Brijs die elk een nevenrol in het leven en het verhaal van Kaspar Hauser innemen. Mangel Schots bv. schreef mee aan brieven van Kaspars vader aan zijn “lieve jongen”. Hij noemt de brieven “verzegelde herauten die mij op mijn reis zulen voorafgaan. Want ik kom naar je toe.” Terwijl Kaspar Hauser elk contact met zijn vader uit de weg wil gaan. Het verhaal – hoe kan het ook anders als het van twee gerenommeerde dichteressen komt die niet aan hun poëtisch proefstuk toe zijn – vraagt om aandachtige lectuur. Het lange gedicht dat uit vier delen bestaat, is vaak even raadselachtig als zijn hoofdpersonage. De korte samenvatting per deel, dat op de blog terug te vinden is, is daarom geen overbodige luxe tijdens de lectuur, zeker voor een jonger publiek voor wie dit project ook bedoeld is. De illustraties verhelderen, verbazen, verrijken. De auteurs deden er daarom goed aan het verhaal af te sluiten met een speelse knipoog naar ‘Het boek Hauser’, “iets van betekenis”. Alice   Annemarie Estor en Lies van Gasse Het boek Hauser.Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2013, 143 blz., €24,50

Alice
0 0

Heerlijk sterven op de Filippijnen

Heerlijke manieren om te sterven in de Filippijnen Ik heb altijd graag gereisd, en veel. Van Mauritius tot Lapland, van de hemelse stranden van Jamaica tot de Griekse Acropolis. Elk plekje op zich had wel iets unieks te bieden. Toen een vriend danook over een reis naar de Filippijnen begon, was ik niet meer te houden. Ik moest en zou met de walvishaaien van Donsol zwemmen. Enkele dagen later was de reis geboekt. Nu, ik moet toegeven, ik had ook mijn bedenkingen. Dit luxepaardje is namelijk grootgebracht in vijfsterren hotels waar ze haar dagen sleet op een strandstoel. De Filippijnen zou niets van dit alles hebben. Geen luxe, geen vijfsterrenhotels en een minimum aan comfort met zes onbekenden en een bevriende reisleider. Maar het was tijd voor wat avontuur in mijn leven, besloot ik. Vaarwel Luxe. Welkom wonderbaarlijke eilandpracht. Het werd inderdaad een heerlijke reis. Ik heb er mijn ogen uitgekeken. Alles is er zo mooi dat als je ter plekke zou sterven, je leven toch compleet lijkt… Beeld je in dat je na een vlucht van 12 uur en een even lang durende busrit aankomt in Legazpi. Je stapt de bus uit, rekt je spieren en voor je zie je de ruïnes liggen van een oude kerk. De mensen die hier ooit hebben geleefd, zijn waarschijnlijk op de vlucht moeten gaan voor het gevaarte dat achter aan de horizon ligt. Het uitzicht was magnifiek, maar de moed zakte me direct weer in de schoenen als ik de meest perfecte stratovulkaan aanschouwde die we binnen een paar dagen zouden gaan beklimmen: Mount Mayon. Alhoewel ik wekelijks sport, heb ik mezelf nooit als echt ‘sportief’ beschouwd. Eén aanblijk op het prachtige panorama zei me genoeg. Ik zou me tot het uiterste moeten duwen. Na die korte stop zijn we verder gereisd naar Donsol om wat uit te rusten voor het vervolg van onze reis. De eerste dagen werden direct gevuld met onvergetelijke momenten. Met zwembril en snorkel in de aanslag werden we ondergedompeld in de wereld van de walvishaaien. Uren hebben we met z’n vieren op de boot zitten wachten, zoekend naar enig spoor van de grote beesten. Maar, het enige dat er die dag gebeurde was het rommelen van Rebecca’s buik toen ze voor de zoveelste keer zei: “ ’t Is tijd voor een snackske!” Grinnikend werden de chocolade-cakejes verdeeld onder het gezelschap en ’s avonds werd er al schertsend gezegd dat het toppunt van de dag bestond uit babbelen en chocola. De volgende dag hadden we meer geluk. Na amper één uur zoeken hadden we eindelijk een walvishaai gevonden. We gingen op de rand van de boot zitten en sprongen het water in. Ik zal het nooit vergeten, hoe ik rond keek op zoek naar die wit-gevlekte vis. En dan plots, out of nowhere dook ie op, met een bek die langer is dan je been. Er is volgens mij geen enkel dier zo groot, dat zo gracieus kan bewegen. Je zou er letterlijk van vergeten te ademen. Toppunt van dag twee: Lekkere cakejes gegeten en twee prachtige walvishaaien gezien! Als er iets kan gezegd worden over Donsol, dan is het wel dat het onderwaterleven er onmenselijk mooi is. Als amateurduiker had ik dus niets liever gewild dan met fles en lood gewapend de dieptes van de Filippijnen te verkennen. Natuurlijk zit je met een groep mensen die nog niet kunnen duiken. Het idee om de zee in te gaan was dus snel vergeten. Tot de reisbegeleider zei dat diegenen die wilden, een duik mochten wagen met een plaatselijke duikorganisatie. Ik was door het dolle heen. Langs de andere kant kwamen de zorgen ook naar boven. Ik wist hoe ik moest duiken, de anderen niet. Als je één ding leert in een duikschool dan is het dat duiken niet licht genomen mag worden. Eén kleine fout kan fataal zijn. Duiken is niet voor niets geplaatst in de top drie van de meest gevaarlijke sporten. Ik vond dat het nodig was om hun op voorhand te zeggen dat ik het een superidee vond, maar dat het eigenlijk niet verantwoord is om als niet-duiker zomaar het water in te gaan zonder enige opleiding. We zijn toch gaan duiken met z’n vijven. Op de boottrip naar het eiland waar we gingen duiken, vertelde de gids ons wat er verwacht werd. Meermaals heb ik met mijn ogen gerold. Ik was nerveus. Bloednerveus eigenlijk. Ik dook zelf niet al te lang, maar wist wat je wel en niet mag doen onder water, terwijl de instructeur keer op keer een verkeerde instructie gaf. “Als je last hebt van je oren onderwater, sluit dan je neus met je vingers en blaas eens goed door.” Ik werd lijkbleek. Als je dat doet, kunnen je trommelvliezen springen, geraakt er water in je binnenoor en krijg je evenwichtsstoornissen. Bij alles wat de man zei, probeerde ik aan de mededuikers, die ondertussen toch wel vrienden waren geworden, uit te leggen waar je voor moest opletten: Niet te snel stijgen, of je kunt een klaplong krijgen, of erger decompressieverschijnselen. Goed om weten: bij decompressie komen er luchtbellen in je bloed, die ergens vast kunnen blijven zitten. Je kan erdoor verlamd raken of zelfs sterven, tenzij je op tijd in de caisson bent om terug gedecompresseerd te worden. Er zijn twee caissons op de Filippijnen, een eilandengroep van 7107 verschillende eilanden. Veel kans op overleven heb je dus niet als er iets misloopt. We hebben toch gedoken. Iedereen met vijf kilo lood aan zijn gordel. Voor mij was het genoeg om tussen twee wateren te zweven, maar voor de grootste onder ons, was het helemaal niet genoeg. Een paar stenen bij in het duikpak stoppen, en ook hij kon mooi kopje onderblijven. De stress bleef wel. Ik geef het niet graag toe, maar er was ook wel druk om te laten zien dat ik wel degelijk kon duiken. Als iedereen weet dat je in België wekelijks in een zwembad traint, wordt er wel wat verwacht van je. Er zijn onder water nog wat voorvallen gebeurd, een mondstuk dat uit je mond wordt geshot, maar daar wordt je op getraind. Dus zonder enige vorm van paniek stak ik het terug in mijn mond en keek naar de pracht op de bodem. Tot we nog wat oefeningen moesten doen. Je gaat op de grond zitten, haalt je duikbril van je gezicht en blaast hem leeg. Bij de meeste ging dit vrij vlot, maar toen Lieven zijn duikbril afzette en daarbij ook zijn eigen mondstuk uitviel was er langs mijn kant toch wel enige vorm van paniek. Net zoals we in het zwembad geleerd hadden, pakte ik zijn linkerarm vast, greep snel naar het mondstuk en stopte dat terug in zijn mond. De instructeur zat de hele tijd voor hem, maar was te laat om hem te helpen. Het hele verdere verloop van de duik was ik niet echt op mijn gemak. Meer dan eens heb ik iemand onwetend bij zijn arm genomen om hem weg te trekken. Zonder dat hij het wist was hij bijna op een zee-egel gaan staan met pinnen van twintig centimeter. En steeds vroeg ik me af: Waarom zijn die instructeurs in alles zo laks? Wat als ze niet merken wanneer iemand in problemen komt? Ondanks die problemen, beleefde ik er de tijd van mijn leven. Zeesterren, schelpen, papegaai- en clownvissen, zee-egels in alle kleuren en maten. Bij het bovenkomen was iedereen het erover eens: duiken in de Filippijnen is prachtig, al werd er wel gezegd dat het compleet onverantwoord was dat we zo onervaren in het water zijn gedoken. Ik moest op mijn tong bijten om die grin te onderdrukken en geen “I told you so” te opperen. Na die heerlijke onderwaterdagen zijn we dan verder gegaan naar Mount Mayon. Aan de voet van de vulkaan klopte mijn hart al in mijn keel. Ik geloofde niet dat ik het ooit zou kunnen, zolang stappen, zo hard doorzetten. We waren nog maar een half uur onderweg of ik had er al genoeg van. Maar ik wilde nog doorzetten, zeker tot het eerste kamp. Ik was kapot, leeg en voelde me verschrikkelijk misselijk toen we na anderhalf uur aankwamen op de eerste rustplaats. Iedereen ging zitten en at zijn lunch op. Ik kreeg maar een halve boterham door mijn keel. Maar, ik ging verder. Kamp twee was maar even ver stappen als kamp één, zeiden ze. Na de korte pauze raapte ik terug al mijn moed bijeen. Toch nog even doorzetten. Een half uur verder was ik zo goed als dood. Ik bengelde achterop, had constant pijn in mijn rug. Ik wilde opgeven, terugkeren. Maar... Er was één grote maar. Ik kende de reisbegeleider. En alhoewel we goed overeenkomen wist ik maar al te goed dat Lieven het niet zou nalaten om me elke keer te plagen over het feit dat ik de top niet had gehaald. Mijn enige motivatie om Mount Mayon te beklimmen: hij gaat nooit kunnen zeggen dat ik toch niet heb doorgezet. Hij gaat er nooit mee kunnen lachen dat ik er niet geraakt ben. Halverwege naar kamp twee heb ik zitten roepen en tieren. Ik heb de tranen uit mijn lijf gehuild en op de grond gestampt van pure frustratie. Er was toen nog één van mijn reisgenoten bij me, samen met een gids. Ik vond het verschrikkelijk om zo te wenen terwijl ze erbij stond. Deze grote mond heeft maar een klein hartje, en iemand haar zwakte tonen vindt ze al helemaal niet zo leuk. ’t Was op dat moment dat ze zei: “Goh, nu heb je toch een uitgangspunt voor je reisverhaal. ‘Heerlijke manieren om te sterven op de Filippijnen’.” Raar als ik soms kan zijn, ben ik toen beginnen lachen en huilen door elkaar. Het heeft me in ieder geval mee de top op geholpen. Ik kwam aan, waarschijnlijk een half uur later dan de rest maar ik had het gehaald. Bij het eerste het beste plekje dat ik zag, ging ik zitten. Lieven kwam af omdat hij – de plaaggeest – me even kwam zeggen dat het ‘toch helemaal zo zwaar niet was geweest’. Ik denk dat ik nog nooit zo bitsig uit de hoek ben gekomen tegen hem. “Maak da ge weg zijt.” Ik kon niets of niemand rond me verdragen. Het enige wat ik wilde was rust. Ik ben daar op een harde steen blijven zitten terwijl de rest tien meter verder naar de lava ging kijken. Ik kon gewoon niet meer verder. Ik keek rond en nam zittend wat foto’s. Ik was zelfs te lui om een rugzak die iets verder lag te verschuiven zodat ie niet op de foto’s terecht kwam. Ik ben dan gewoon maar verder naar links of rechts gaan leunen zodat hij er toch niet opstond. En toen waren ze terug. We moesten terug naar beneden… Elke stomme stap die ik zette, gaf een extra stoot in mijn rug. Ik was superblij toen we eindelijk aan ons beginpunt aankwamen. Al kon ik Lieven nog steeds zijn nek omwringen: “Komaan, geef toe, het zicht was de beklimming toch echt wel waard.” Ik siste als een slang. “Dat zie ik nu nog zo niet! Ik zal later wel van de foto’s genieten!”. Ach ja… Ik heb nooit het makkelijkste karakter gehad. Maar het is waar. Ik geniet enorm van de foto’s die ik daar genomen heb, want ik weet dat ik die beklimming nooit, maar ook nooit meer ga doen. Ondanks de uitputting was het verdere verloop van de dag toch nog de moeite. Op het beginpunt werden de kokosnoten uit de bomen geplukt – “Hah.” zei iemand. “Nog een manier om te sterven in de Filippijnen. Een kokosnoot op je kop krijgen. Het gebeurt meer dan je denkt hoor .” Daarna zijn we teruggegaan naar het hotel om ons klaar te maken voor een avondje stappen. Appelbier en dansen en cocktails en karaoke: de manier om je te amuseren na een dagje tot het uiterste gaan. De reis werd verder gezet. Nog even een korte stop in Sabang waar we de mangrove zijn doorvaarden en op zoek gingen naar een waterval die zich recht in de zee uitstort. Eén voor één beelden om van weg te dromen om dan uiteindelijk in El Nido te belanden waar we van eiland tot eiland hebben gehopt. Die volgende vijf dagen werden gekenmerkt door snorkelen, kanoën en barbecueën op het strand. Het is ons toen ook spijtig genoeg duidelijk geworden dat sommige mensen helemaal geen respect hebben voor de natuur. We kwamen aan in een verborgen lagune. Iedereen was onder de indruk van de hoge rotsen waarin de lagune verstopt lag. Er was maar één doorgang: langs de zee de lagune inzwemmen en dan op het strand aankomen. We waren echter niet alleen. Een groep Aziaten was wat tumult aan het maken in het water terwijl wij aan de kant lagen. Ze waren met een schop in het water iets aan het achterna lopen. We gingen recht zitten en keken naar het schouwspel. Tot we zagen dat de menigte een vis op het droge probeerde te krijgen. Dat lukte ook. Onze groep stond furieus op en ging naar de mensen om te vragen waar ze in godsnaam dachten mee bezig te zijn. Chinezen verstaan blijkbaar geen Engels. Of willen het niet verstaan dat je een dier niet zomaar leed aan doet uit plezier. Het diertje lag te spartelen in het zand. Zonder racistisch te willen zijn, was het ook duidelijk dat deze Chinezen geen kennis hadden van vis. Terwijl ik naar het donkerbruine gehoornde beestje keek, werd het me al snel duidelijk dat het niet zomaar een vis was. Een steenvis of Synanceiaverrucosakan je door één verkeerde aanraking helemaal verlammen. Gewapend met een stel vinnen hebben we het beestje terug in het water proberen te duwen, tot onze gids langs kwam en hem bij zijn staart vast nam en terug naar zijn natuurlijke habitat bracht. Hij was blijkbaar niet zo bang van de mogelijke gevolgen. Er waren die dagen in El Nido nog momenten waar je je als toerist ergerde aan de anderen. Mensen haalden zeesterren boven water, probeerde achter schildpadden aan te zitten en hadden geen oog voor het koraal in de riffen. Als je weet dat de grootste koralen maar vijf tot vijfentwintig mm per jaar groeien, dan is het ook niet verrassend dat de mooiste duikplekken op aarde stilletjes hun pracht aan het verliezen zijn. Stiekem hoop je dan wel dat de toeristen toch eens in een zee-egel zouden trappen, of met hun hand op vuurkoraal belanden - dat brandt net zo lekker als een kwallenbeet! Nog twee dagen zijn we in Manilla geweest. De metropool was even mooi als de rest van de prachtige eilanden, al was het verschil met het leven op de eilanden toch wel groot. Uiteindelijk werden die laatste dagen vooral gekenmerkt door wilde taxiritjes en de laatste slachtoffers van buikloop. Ik moet zeggen dat ik nooit een beter dieet heb gekend dan op reis gaan. Zeventien dagen weg, vier kilo lichter. Er zijn momenten geweest dat ik heb gevloekt en getierd… Maar ik zou het zo allemaal willen overdoen. De reis was absoluut fantastisch, de mensen die ik heb leren kennen waren nog fantastischer. Ja, moest ik daar toen gestorven zijn, het was een mooi einde geweest…            

ella
0 0