Zoeken

De Heilige Reiziger

Een rustige, luilekkere zondagochtend. Buiten miezert het een beetje, maar ik zit lekker warm binnen en slurp van een zalige kop koffie. Het intense aroma van Arabica en een lekker stuk chocolade, beter kan de laatste dag van de week niet beginnen. God wist wat hij deed toen hij deze dag en Arabica schiep.  Ik ben net voor de vijfde keer de eksters in mijn tuin aan het tellen, wanneer ik word opgeschrikt door mijn telefoon.‘Hallo met Ans.’‘Ja hallo Ans, het is hier met God.’‘God? Als je van de duivel… Euh…Nou ja, ik was net aan je aan het denken.’God kucht en zegt fijntjes: ‘Jaja dat zal wel, je was zeker aan het denken dat het weer lang geleden was dat je bent langs geweest. Waar was je net trouwens tijdens de zondagsmis?’‘Ik euh…’ stamel ik.‘Zeker weer feministisch getinte verhalen aan het neerpennen over je menselijke tegenhanger: de man?’‘Ik? Neen nooit, ik schrijf enkel over de sociologische aspecten van de maatschappij en heel soms over de fauna en flora.’God slaakt een gelukkige zucht: ‘Ha ja, de fauna en de flora, juist. Ik was echt op dreef op dag 5 en 6 van de schepping. Echt fabuleuze dingen gemaakt toen. Top prestatie.’‘Ja echt heel mooi gedaan hoor, God. Dat deed niemand je ooit na’, beaam ik gemeend.‘Goed ter zaken!’ zegt God ineens kordaat, maar dan aarzelt hij even. ‘Nou ja, goed’, gaat hij op een kalmere toon verder. ‘Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: ik bel je eigenlijk om je een gunst te vragen.’‘Oh’, zeg ik en leun verwonderd achterover in mijn schommelstoel.‘En met welke gunst kan ik U dan van dienst zijn?’‘Wel, je kent toch de Heilige Christoffel?’‘Die met de baard? Patroonheilige van de reizigers toch?’ gok ik in de hoop Gods toorn niet aan te wakkeren.‘Ja die, nu wil die dus zelf ook eens op reis’, zucht God. ‘Ik hoorde dat jij naar Frankrijk ging en ik dacht: Christoffel is dan wel geen God, maar leven als een patroonheilige in Frankrijk, dat kan toch ook lang niet slecht zijn. Zou jij hem niet willen meenemen voor een paar dagen?’Ik draai met mijn ogen, want je moet weten, patroonheiligen zijn geen gewone heiligen. Ze willen steeds vers fruit, volstrekt veganistische maaltijden en als het even kan, elke dag chocolade van Neuhaus.‘Goh God, eigenlijk zit mijn wagen al helemaal vol. Zo een patroonheilige met zo’n mijter en een lang gewaad, dat gaat echt niet meer lukken.’‘Stop toch met liegen!’ buldert God door de hoorn. ‘Ik heb je wel met je ogen zien draaien! Ik ben wel God en God ziet alles! Mocht je nu eens wat meer naar de mis komen, dan zou je dat niet vergeten.’Ik schrik en stoot per ongeluk mijn kopje hete koffie over mijn benen. God straft onmiddellijk, weet je wel. Ik hoor hem gniffelen aan de andere kant van de lijn.‘Verdomme!’ keel ik.‘Hela, jongedame, hier vloekt men niet! Het tweede gebod! Je zou beter wat meer in de Bijbel lezen in plaats van de Humo.’Ik blaas over mijn pijnlijk verbrande benen.‘Bon, dat is dus geregeld: bemin uw naasten zoals uzelf en jij neemt Christoffel mee naar Frankrijk. ’‘Oké, oké’, gehoorzaam ik gedwee.‘Dat is mooi’, zegt God tevreden. ‘Ga dan nu in vrede en neem jezelf misschien ook een nieuw kopje Arabica’.

Ans DB
0 0

Gebaseerd op herkenbare feiten

‘Uw hand in de mijne.’ Het klinkt zo ongelooflijk onnozel normaal. Een evidentie, die zo evident is geworden dat de schoonheid ervan vaak vergeten wordt. De aanraking verloren en de essentie van ‘graag zien’ voorbij. Hij is vertrokken. Na al die maanden, eindelijk met heel zijn hebben en houden mijn hoofd uitgestapt. Ik zou moeten huilen maar ik voel niets.Of neen, ik voel niet niets, maar het voelt niet zoals ik dacht dat het zou voelen. Ik ga niet dood ofzo. Het is eerder een soort teleurstelling, maar dan zo eentje van de ergste soort. Misschien was dood wel minder erg geweest, want dan had ik effectief niets gevoeld. Nu is er enkel een zeurderige leegte. Eén die vreemd genoeg verschrikkelijk vol aanvoelt. Kent ge dat? Dat uw lichaam niets meer wil voelen, maar dat uw hoofd dat niet toelaat? Ge zoekt de uitknop van uw brein, maar die zijn ze bij fabricage vergeten aan te sluiten. Tot dan ineens toch alles donker wordt. En stil. En dan zijn ze daar ineens aan de horizon: die wolken. Het zijn geen kwade, grijze wolken. Neen, ze zijn zacht en roze. Er komt geen regen uit, wel fijne en warme zonnestralen die mijn ziel opwarmen.Een nieuw begin. Nog een beetje wankel op mijn benen, maar ik sta er wel. Er vliegen vogels om mijn hoofd in alle kleuren. In’t begin wilt ik ze wegjagen met al hun storend getjilp. Maar als ik dan begint te luisteren, dan hoor ik ineens dat ze een gevoelig liedje zingen. Een liedje alleen voor mij. Een liedje dat klinkt als het frisse jonge meisje dat ik ooit was. Ik zou zo graag nog eens echt verliefd zijn, in de positieve zin van het woord. Op wie maakt op zich niet uit. Gewoon dat gevoel hebben alsof ik voor de eerste keer de zon zie. Ik kijk er recht in en mijn ogen zijn verblind, maar ik kan er niet mee stoppen. Zo schoon is het. De mooiste verslaving der verslavingen. Mijn benen worden week en ik kan niet meer stappen, terwijl ik in mijn hoofd vlieg. Totaal verloren en toch de weg kennend. Intuïtief op het onbekende doel af.Iemand zijn hand vasthouden, gewoon omdat het kan. Omdat dat niet doen, een gemiste kans zou zijn. Een fout die ik mezelf nooit vergeef als ik er naast zou grijpen. Naast die hand. Ik vind het verschrikkelijk moeilijk om verliefd te zijn. Het is eigenlijk de grootste ramp die mij kan overkomen. Het neemt mijn hele ‘zijn’ over.Onzekerheid wordt een evidentie, zelfzekerheid slechts een vage herinnering.Als ik mezelf niet te dik vind, dan voel ik me zeker wel oninteressant. En als het de twee voorgaande zaken niet zijn, dan is er vast en zeker wel iets anders wat er mis is met mij. Niet goed genoeg, een tweede handsje. Een tweede Ansje. Het is de angst. Het maakt alles kapot en een leven vlak. Angst dat mijn langzaam net opgebouwde ego weer ineen zal stuiken als een kaartenhuis. Angst om op mijn bek te gaan. Mijn gezicht, maar ook mijn zicht te verliezen, verblind door liefde.Angst voor wat gaat komen, voor het onbekende. Xenofobie voor liefde zeg maar. Ze verteert alle positivisme die verliefdheid normaal met zich meebrengt. En dan staat gij daar, totaal overwacht. Onwetend, maar toch wetend. Drie dagen krijgt ge. Drie dagen moogt ge mijn hart vasthouden. Daarna moet ge het teruggeven. Meer dagen kan ik niet zonder, want zonder kan ik niet leven. Zonder kan ik niemand nog graag zien. En eerlijk, wat is een leven zonder graag zien? Wat is een mens zonder een hart om graag te zien?Drie dagen moogt ge er naar kijken en het koesteren.Tenzij ge er goed voor zorgt natuurlijk, dan moogt ge het misschien wat langer vasthouden. Mijn hart.Meer durf ik u voorlopig niet beloven.

Ans DB
0 0

Brief aan mezelf/Ik wou nog sorry zeggen

Ik wou nog sorry zeggen   Sorry voor Turks fruit. Sorry voor Anna Karenina. Sorry voor Oorlog en vrede. Max Havelaar. De avonden. 1984. Congo. Honderd jaar eenzaamheid. Misdaad en straf. Kaas.   Ik wou nog sorry zeggen dat ik van tientalle klassiekers nog nooit heb gehoord. Ik wou nog sorry zeggen dat ik sommige klassiekers niet heb doorgrond. Ik wou nog sorry zeggen dat mijn boekenkast vol staat met boeken die ik nooit heb gelezen. Ik wou nog sorry zeggen dat ik lang heb gedacht deze wel ooit te lezen. Sorry als je er nog steeds niet bij bent aanbeland   Ik wou nog sorry zeggen dat ik de Steinerschool heb verlaten. Als ik was gebleven had ik de klassiekers misschien wel gekend. Ik wou nog sorry zeggen dat ik dit niet had kunnen voorspellen. Ik wou nog sorry zeggen dat ik door van school te veranderen geen manden heb gevlochten geen potten heb gebakken geen sculpturen heb gemaakt niet heb geboetseerd   Ik wou nog sorry zeggen dat ik niet katholiek ben opgevoed. Hoewel dit niet mijn keuze was. Ik wou nog sorry zeggen voor als je hierdoor in vervelende situaties terecht bent gekomen. Ik wou nog sorry zeggen dat ik mezelf heb wijsgemaakt iets van godsdienst af te weten omdat ik het Onze Vader uit mijn hoofd ken. Ik wou nog sorry zeggen dat ik nooit in een kerk zal kunnen trouwen. Ik wou nog sorry zeggen dat ik hier enkel zou willen trouwen omdat ik de gekleurde glasramen zo mooi vind.   Ik wou nog sorry zeggen dat ik altijd veel verzameld heb. Ik wou nog sorry zeggen dat je daardoor nu met een te veel aan spullen zit. Schelpen. Theezakjes. Theaterscripts. Filmstills. Retro vakantiefoto’s. Foto’s in het algemeen. Jommekesstrips. Postzegels. Knutselmateriaal. Schoenen. Theatertickets. Filmtickets. Museumtickets. Treintickets. Zwemdiploma’s.   Ik wou nog sorry zeggen omdat ik hierdoor waarschijnlijk mijn keuzestress heb ontwikkeld. Ik wou nog sorry zeggen dat ik vaak doe alsof ik geen keuzestress heb, iets kies en vervolgens spijt heb. Ik wou nog sorry zeggen voor het trainen mezelf wijs te maken dat ik dingen soms anders zeg dan ik ze denk. En sorry zeggen dat ik te lang heb gewacht dit uit mijn systeem te halen. Ik wou nog sorry zeggen dat ik hierdoor sommige kansen heb laten schieten of personen heb weggeduwd. Sorry dat deze anders misschien wel in je leven waren gebleven. Sorry dat ik mijn lief heb gedumpt. Sorry dat ik haar de koffiemachine heb gegeven en nu zelf zonder zit. Sorry dat ik verslaafd ben geraakt aan het drinken van koffie. En aan sigaretten. Sorry dat ik mijn lichaam van binnenuit kapot maak. Sorry dat ik hierin overdrijf. En niet alleen hierin.   Ik wou nog sorry zeggen voor het vele geld dat ik heb uitgegeven. Sorry dat ik het weer over een andere boeg gooi. Dat ik geld te weinig had om mijn reis naar Ijsland te maken. Dat ik heb gedaan alsof ik dat niet erg vond. Dat ik mezelf opzij heb geschoven. Weeral. Opnieuw. Dat ik mezelf telkens heb beloofd dat het de laatste keer zal zijn en er toch weer in slaag. Dat ik dit op mijn karakter schuif.   Ik wou nog sorry zeggen dat ik mezelf denk te kennen maar dat eigenlijk niet doe. Ik wou nog sorry zeggen voor als je dat nu nog steeds niet weet. En sorry voor als je jezelf aanpraat dat je dat wel doet. Dat is oké.   Ik vind mezelf oké.   Ik wou geen sorry zeggen voor elk fietslampje dat ik uitknip als ik het zie branden. Geen sorry voor het opstaan in de bus voor oude mensen. Ik wou geen sorry zeggen voor mijn overbezorgdheid. Mijn vrijgevigheid. Mijn goedlachsheid.   Ik wou nog sorry zeggen uit naam van alle mensen die van bovenstaande dingen misbruik hebben gemaakt. En sorry dat ik dit doe om mezelf gerust te stellen. Ik wou dan nog sorry zeggen dat ik zo slecht kan relativeren. Dat ik tegen mezelf praat om hieraan te werken.   Want alle zorgen nachtmerries verlangens gemis spijt dromen hopeloze gedachten moeilijkheden waar mijn hoofd mee blijft zitten zijn vaak de moeite niet waard. Sorry dat ik dat soms vergeet. Sorry dat ik deze kopzorgen van mijn gehele lichaam bezit laat nemen.   Ik wou nog sorry zeggen voor de slechte bloedsomloop. De koude voeten. De gevoelloze vingers in de winter. De slechte tanden. De zwakke weerstand. Het permanente ijzertekort. De lichte scoliose. De naar binnen staande knieën. De scheefgegroeide tenen. De slechte houding. Het verslechterde zicht.   Ik wou nog sorry zeggen dat deze gehele tekst vol spijtbetuigingen staat. Ik wou nog sorry zeggen dat ik geen gepaste aanspreking vond. Ik wou nog sorry zeggen dat ik ook geen afsluiting zal vinden.

Matilde Quirynen
1 0

Is er nog plaats voor liefde in mijn hart?

Begrijpt u mij niet verkeerd. Ik sta hier nu, voor u, ietwat nederig om niet te zeggen onderdanig, doch met licht arrogante ondertoon om in zekere zin respect af te dwingen en tegelijkertijd jullie volstrekte aandacht op te eisen zonder jullie ook maar het kleinste vermoeden te geven dat ik wel eens absoluut niet te zeggen zou kunnen hebben. Maar genoeg over mij. Mensen hebben het weerzinwekkend graag over zichzelf. Wie bent u, mens met het zwakke hart, wezen met het onvoorstelbare talent om door wie dan ook neergehaald te kunnen worden? "Wij", besluit ik. En de samenhorigheid is geboren.   Om de uit het niets opdoemende poëtische meligheid even drastisch aan de kant te schuiven en de eeuwige drang naar concreetheid te bevestigen, zal ik het begrip lanceren dat deze al dan niet onverklaarbare woede heeft opgeroepen. Vergeeft-u mij mijn onprofessionaliteit. Het gaat hier nl. over de liefde. Een tongstrelend woord - ik nodig ieder van jullie hartstochtelijk uit om het op een afschuwelijke manier uit te spreken, de wonderen zijn de wereld nog niet uit - dat harten doet fluisteren en mensen doet slaan. De warme, zoete liefde die uw leven sporadisch binnensijpelt en vervolgens net zo plots durft te verlaten maar ter compensatie een prachtig(e) kille leegte achterlaat. Een mens zou er bijna massochistisch van worden. Doet u dat ook? Genieten van die wrange smaak, die u er gratis en voor niets bijkrijgt, even gorgelen en toch niet wegspoelen?   Liefde bijt, snijdt, ijlt en toch blijft men er van houden. Of hoe de ironie des levens blijft verbazen. Laat ik er van uitgaan dat ieder van jullie zich wel eens heeft afgevraagd of hij/zij oprecht van iemand houdt of eerder van het gevoel dat laatsvernoemde u bezorgt. Objectiviteit is uit d'n boze maar de vraag houdt stand. En wat met naastenliefde? Solidariteit, geven, nemen, schenken voor het goede doel.. Om over eeuwige altruïstische kwesties nog maar te zwijgen. Waarom geven, zonder er baat bij te hebben? Indien dit laatste wel correct is, voor de hindoes en boedhisten onder ons die karma als waarheid zien.   Bestaat oprechte liefde überhaupt? De onvermijdelijke ego- vs altruïsmekwestie schreeuwt het uit: "Vangt een moeder de verloren alias verlossende kogel voor het kind op, puur uit liefde, wetend dat haar spruit nog een leven lang tegemoet gaat doch niet rekening houdend (of juist wel?) met het feit dat het moederziel alleen-e grut niet veel overlevingskans bezit of eerder uit voorbedachte rade, denkend aan de beschuldigende blikken van de dorpbewoners en beseffend dat een leven vol met spijt ook geen leven is? U gaat me nl. niet vertellen dat de dode meer last heeft van pijn dan de overlevende. Of struikelde de arme dame over een ongelukkig geplaatst houtblok en verdwijnt deze redenering in het ijle? Vrije interpretatie sluimert en schijnt, schokt en venijnt.   Alomvertegenwoordige teleurstelling is waar het om gaat. Te nemen of te laten. Een mens wordt alleen geboren en blaast z'n laatste adem wederom even verdomd alleen weer uit. De grootste waarheid die ik tot nog toe heb durven slikken.   Die o-zo symphatieke - u toegewenste gore, guitige, loze liefde zal knarsetandend uw oor afsabbelen, knagen alsof z'n leven ervan afhangt om u vervolgens tegen de muur te plakken en daar te laten hangen. Dagen, maanden, jaren. En pijn. Pijn zult u voelen.   Pijn. Scheurend. Wroetend in uw eigen onmacht, knagend, sluipend, huivering-, duivelop-, duizelingwekkend slopend. Huilend, druipend en snikkend doch droog. Kurk. Droog. Krakend en brekend en slijpend tot in de eeuwige schrapende groteske stilte der dwazen.   Luister. Hoort -die lachende, fluisterende pijn- opdoemend uit de nevelige, zwarte, schreeuwende leegte. Schater, bejubel, aanbid dit onderhuids, vretend, morbide metafoor voor de liefde en lach. Lach tot u niet meer bijkomt.   Maar, vreest-u niet. Sluit allen jullie ogen.   Sluit. En voel - voel je wimpers voel je ze voelen zo onherroepelijk s-zacht tegen je huid. Je adem fluistert, spreekt, sist. S-s-s-s-zwijg. Sluit je mond. Integendeel jouw hart. Open lijk nooit tevoren. Open en voel. Voel verder. Verder voelen en vlijen in de verste veilige plek van je zielige hart. Harteloze ziel. Jij. Laat je door de klanken bezweren en betoveren en meedrijven naar iets. Iets puur, iets prachtig, iets ongelooflijk, onwaarschijnlijk mooi. Kleuren in het ijle. Zij zingen, zweven, schijnen.   Geniet. Geniet. Geniet.   Is er nog plaats voor liefde in uw hart?

Pseudoniem
7 0

Agonie van lust

Ik hoor geschreeuw, geroep en getier. Geklepper onder mijn voeten, veroorzaakt door schoenen die geen kracht meer hebben om de voeten te dragen. Ik hoor gespuis, geruis, geborrel en weer geschreeuw. Zeg me dat je het ook hoort? Zoals een boot die me weg doet drijven, weg van wezenlijkheid, zo ben jij niet de zeilen, maar de zee. Drijft me met de stroom naar waar jij wilt mee. Door stormen, laat jij golven oprijzen en kapseist mijn boot, terwijl ik vasthou aan wat er nog valt vast te houden, maar nader de kustlijn met lege handen. Alles blijkt weggespoeld. Ik kan niet overleven met niets. Ik zou niet kunnen overleven zonder pijn, wat pijn doet, doet leven. Ik weet dat je er bent, ik weet dat je er nog bent. We zullen altijd weer dat verlangen naar wat slecht voor ons is. Ik kom uit dagen waarin pijn slechts bijzaak was, een middel om meer te genieten van genot. Appreciatie voor alles wat goed voelt, toon je met leed. De agonie van lust, de doodstrijd met verlangen, het lijdzaam begeren. Ik wacht op je, zoals geëxalteerde mannen die wachten op hoeken van straten, op meisjes die veel te jong zijn en veel te onbevangen, met veel te lange haren en veel te korte rokjes op veel te late uren. Hoeken van doodlopende straten, plaatsen waar ik steeds opnieuw in lijk te verdwalen. Ik loop dood op vragen. Ik raap de brokstukken, herbouw het wrak met de overblijfselen, lijm ze aaneen met genoegen, hoop dat het genoeg is. Je jaagt driften na en verdrinkt me dan. Dompelt me onder in wat jij noemt het mooiste wat er bestaat. Sirenenzang en ik ben de enigste die het hoort. Wat zou je doen als je jezelf zou zien verdrinken?   Ik weet niet waar te beginnen. Al sinds jij er was, verzamelde je mijn tranen, de zoete en zoute. Je blik deed me lachen, nochtans wist ik dat ik langzaam aan, verteerd werd door jouw vermogen. Dit zou niet mogen, zou niet hebben mogen. Alsof de greep van een kat de vogel jouw te pakken kreeg, greep je me vast met  lange scherpe nagels. Spijkert me vast aan een plafond vol dode en levende vliegen en ik spartel en doe of ik ook vlieg. Listig heb je me daar gehangen, mijn lichaam is vrij maar toch zo bevangen. Kan nergens heen, zelfs niet in gedachten. Ik heb leren toevlucht te zoeken in het wachten op hoop of wanhoop. In jouw grimas zag ik je tanden blinken wanneer je mijn haren door het slijk sleepte en met een wortelrasp de sproeten van mijn huid dacht te kunnen ontdoen. Toen ik zei dat tijd alles beter zou maken, kon je niet wachten, je kon niet wachten op seconden, minuten of uren. Jij wou niet leven in dagen van weken of jaren. De tijd was niet voor jou gemaakt. Je besloot tussen nachten te leven, sloeg dagen over en bewoog urenlang niet. Soms koos je zwart, dan blauw dan roos en weer zwart. Mijn lichaam vertoonde rode, gele en groene vlekken, verouderde blauwe plekken, die soms nooit blauw waren geweest. Zo raakte ik in de war met de tijd en met jou. Je liet me denken of tellers van wijzers, niet meer telden, tijd niet telden, soms wij niet telden, wij niet wijs werden van tijd.   Waarom een nee? Waarom een na als er een ja te krijgen valt? Waarom een ‘niet doen’ als het toch te doen is? Waarom afblijven als alles zo leuk is om aan te raken, tegen jezelf te voelen, je tong en jezelf er tegen te schuren? Schreeuw ja! Ik pers een ja uit. Een vroeggeboorte van wat nooit geboren zou mogen worden. Maar, nu galmt ze na in de kamer, aan iedereen om te aanschouwen. Iedereen wilt het toch? Waarom lijkt iedereen zo haar handen eraf te kunnen houden? Aan het einde van de winter, peul ik de groene harde blaadjes van knopjes van bomen open, groene knopjes, om de bloem nu al te kunnen zien. Ik kon nooit wachten op de warmte van het weer. Ik wil geven, mijzelf overgeven aan mijzelf, jou en de wereld, alles overgeven en mijzelf, mijzelf doen braken. Uitbraken van brandend gal als een beginnend vuur van ongekende gevaren. Ik wil mijzelf dopen tot mijn eigen doopmeter en vader, ik zal voor mijzelf zorgen, zelfs als ik niet meer kan praten. ’S Nachts lig ik wakker en luister hoe de stad haar liefde met mij bedrijft, vanuit mijn bed drijf ik als het ware weg, op de zee die jij bent voor mij. Steden zijn het engst wanneer ze leeg zijn. Iets dat zo bruisend was maar nu zo ontdaan van elk sprankje rumoer en onrust. Ondoordringbare leegtes onder verborgen watervallen galmen na van wat te luid werd uitgesproken. Door de krochten van de stenen doolhoven, ontsnapt er slecht lucht. Ik luister hoe ik stilval en ik voel hoe de zwarte nacht mij meetrekt in zwetende, bonzende bossen, te dichtbegroeid, zodat we beiden tegen elkaar worden aangedrukt door bosbegroeiing. Hier verdwalen we niet, we volgen sporen van warmte in het duister, ik luister (3x).  

Anna Borodikhina
24 0

Je koffie

1.Als de vogels       donker boven je hoofd  vliegenen de kastanjesnaast je open barstenvallen de deuren op slotperst de geur van schimmeldoor het nieuwe plafonden sta je                            stilje beseft als een zweepslagin een mierennestdat je onderwegde ‘route du soleil’kwijt speelde- tijd voor koffie - zwart en bitterdie je voor de zoveelste keernaar binnen gietmokkend ergens op een                                          Hoog VerdiepIn een stadbadend in de echovan wat boegeroepterwijl de spiegel weigertje nog langer aan te kijkende vogels grijs boven je hoofd dreigen aan te vallenzolang het nat nietvan je gelaat glijdtals een masker van“ik ben niet hier”   2. Totje daarje koffietot je neemtals een oude hoer die niets meer doet                                dan oude klanten afwerken- buiten dromen de spiegelbeelden -alles raast voorbij vanachter de glazen straatomdat je niet vooruit wilen je de shotgun neemtnetjes verborgen onder een versleten boxeren knalt die godverdomse grijze vogelsuit die verdomde versleten luchttot, het valt,              jij valt,                         zij valt de koffieis op, de motorstoptdoor het vensterraam vang je nog een glimpvan een stad die daaltzie je daken zoals je ze nog nooit zagje glimlachtje schuift je stoel naar achterenlaat de vogels vrij en de koffie koud - zo daar ga je dan -het is al laatrust numaar.

Bart Vermeer
29 0

Diesel-tempo

Nieuwe school, avontuur - Ge wet wel - grote mond. Rondhangen me de vrienden, smore van lampbestuurde grond. Ontgrond, waar ik stond, met tanden van mijn mond, niet gedacht dat het bestond, nog voor dat alles echt begon.    Ik moest er nog mee starten, mee aan de slag, “Hallo - ik ben nieuw hier - ja - eerste dag”. Denkte echt dat da mijn woorden werden? Niks wereld-derde, elke dag die fucking Merde, Sorry dak ff hardop lach.   Vergelijk me met een beest als een tijger, een vechter, een krijger,  altijd eerst op startblokken, de steun van de steiger, Mensen vragen mijn mening, shit - really - ge moogt is raden waarom ik weiger.    “Hallo Mevrouw, goeiemorgen, ik zoek het toilet”, Ook zij had mij weer snel met de mond vol tanden gezet,  ik zeg ‘halloww.. da’s toch ni zo moeilijk he, zeg me gewoon de weg" Die vrouw bleek dus doof te zijn, en niemand da't da efkes zegt?!   Stunt nummer 1, en ik ben een man van vele, zou men stommiteit af en toe moeten kunnen verdelen, lokaal lokaliseren door te transporteren en te transformeren, zodat ik ’t me enkel moet verbeelden.    Dromen is erg maar vaak snel over, een soort manier waardoor ik mij naar een universe tover. Daar is het proper, rein en ongelogen, zonder te betogen, zonder ne moskee of synagoge.   Helemaal niet, waarom voelt gij u nu aangesproken? Ineens - ver uit het niks - komde gij hier aangekropen, ff kloppe, telefonneke, nee niks late wete, en dan nog verwachte da ge hier ’s avonds me ons mee kunt eten?!   Shit weg - die fucking vanzelfsprekendheid, Respect voor mekaar -neje- het volk van vandaag krijgt het schijt, in alle tegenstrijd, niemand is nog toegewijd, ge weet da gij de toekomst zijt, ge hebt zelfs nog geen beetje spijt.    Uw ouders - zo hard gewerkt om er voor u te zijn, centjes op de bank gezet voor uw succesje, groot of klein, Gij moet het wete, gij liever dan de mijn want - de mijn doe ik geen pijn, Gij zult het kruisje van het huisje zijn.   Sorry mama - ik lust da ni - ik wil alleen echte cola, meende gij da nu - men kind - shit verwende Lola. En Lola krijgt alweer haar zin,  dus tegen beter weten in,  klop ik vandaag weer op m’n kin omdat’k niet graag van m’n zusje win.   Ooit moeten we leren, doen we allemaal, en ’t is gewoon een feit, vandaag elk in ons eigen taal.  Fysiek of mentaal, introvert of asociaal. we moeten best massaal, organiseer nogmaals het laatste avondmaal.   Ma da's moeilijk want de tafel is te klein, of misschien hebbe we gewoon te weinig plek. Zijn weer maar eens verhuist, alles behalve fijn, weinig ander keus want den Immo ging op z'n bek.    Neenee, da's ni wa da'k zeg,  hoe wilde da'k het uitleg? Zo da gij mij verstaat, Immo en ik waren beginnen vechten op de straat.   

Flashlab
1 0

Hoe moeder stierf en dat dat eigenlijk mijn schuld was

  ‘Moeder, je zou me toch komen ophalen aan het station? Ik had gezegd om kwart voor twee. Half drie is het nu.’   ‘Moeder, het is drie uur. Waar blijf je? Bel je me?’   Maar moeder belde niet. En ook op de boerderij nam niemand op.     Om half vier kreeg ik de jongste broer aan de lijn. Ik zat op de rand van één van de grote bloembakken voor de stationsingang en keek verveeld rond. Na een weekend in Gent het dorp troostelozer dan ooit. Ik keek naar de bussen die af en aan kwam rijden. Naar de mensen die op en af stapten. De meesten beladen met zakken van de Aldi, er is een filiaal in de naburige gemeente. De Aldi is voor arme mensen, zei moeder altijd toen ik als kind vroeg waarom wij er nooit heen gingen. Arme mensen zonder auto.   De jongste broer ademde onregelmatig en probeerde zich goed te houden. ‘Ons moeder. Louiza, toch.’   Ik zocht tevergeefs houvast op de rand van de betonnen bloembak die, toen de jongste broer verderging, stroperig werd, als drijfzand. Ik dreigde weg te zinken. ‘Maarten. Met zijn tractor. En moeder, met de auto. Verblind door de zon, zeggen ze.’                                                                      *   In de keuken zaten de vier broers samen met vader aan tafel. Ze keken naar het tafelblad. Ze keken niet op toen ik ook ging zitten, maar bogen hun hoofd nog dieper. Hun neuzen raakten het tafelblad net niet. Wie niet beter wist, zou de aanblik komisch gevonden hebben.   De jongste broer richtte zich op. Hij keek me aan en ik dacht een veeg bloed op zijn T-shirt te zien. Dat hij er als eerste bij geweest was. Dat hij net het erf afgereden was, hij was de maaier komen halen, het gras op het stuk land aan de Wissel stond zo hoog. Daar, aan de Wissel, in de bocht… Moeders auto stak half in de gracht. De tractor van Maarten was er half over gegaan. Dat hij erbij was toen ze… Dat hij de deur eerst niet open kreeg. Hij had haar gordel losgemaakt, haar uit de auto gehaald. Ze had iets gezegd, maar hij begreep niet wat. Dat alles zo snel ging. Dat Maarten haar niet gezien had. Dat Maarten daar stond. Gewoon stond. Godverdomme, de klootzak.   Ik haastte me naar mijn kamer.                                                                   *   ‘Zusje, het is net zo druk nu. Kun je niet pas tegen de avond terugkeren? Ze komen materiaal leveren voor de nieuwe stal en vader is niet thuis. Ik ga me te erg moeten haasten. Kun je echt geen trein later nemen?’   ‘Nee, ma, dat kan ik niet. Ik vertrek nu naar het station. Ok?’                                                                        *     Maarten vraagt om langs te komen op de boerderij. Maar men wil Maarten niet zien. Men wijst hem met de vinger. Het is zijn schuld. De politie komt enkele keren langs en er passeert ook een verslaggever van de krant, maar niemand wil met hem praten behalve een loslippige buurvrouw.   In de krant heeft men het over een tragisch ongeval en over Maarten D. (39), een bekende van de familie, goed bevriend met de vier zonen van het slachtoffer. Dat hij mij om de twee weken de hersenen uit mijn kop neukt, heeft de verslaggever er niet bij vermeld.   Dat het niet de eerste keer is dat de jonge boer een ongeval veroorzaakt. Alleen niet eerder met zo’n tragische afloop. Het slachtoffer was een liefhebbende echtgenote en moeder van vier zonen en een dochter. Lid van de KVLV. Een hardwerkende boerin, die haar boerderij met trots bestierde.   Maar ik moet Maarten wel zien.   Ik klop op de achterdeur en vind zijn ouders in de keuken. Ze zitten aan tafel en veren op wanneer ik binnenkom. Een klamme hand, enkele woorden van medeleven en verder niets. Boeren zijn harde werkers, geen praatjesmakers. ‘Hij is bij de kalveren,’ zegt zijn vader ten slotte. Toonloos. Mijn tong plakt tegen mijn verhemelte. Ik trek de achterdeur geruisloos achter me dicht.   Hij staat werkloos naar de eerste kalverhut te staren, een emmer met melk in zijn rechterhand. Ik schuifel met mijn voeten in het stro, zodat hij wel moet omkijken. Hij ziet me, maar hij mijdt mijn blik. Hij zet de emmer neer en veegt zijn handen af aan zijn overall. ‘Louiza.’ Dan pakt hij de emmer weer op, gaat voor de tweede kalverhut staan en giet wat melk in het drinkbakje. Het kalfje begint meteen gulzig te drinken. ‘Ik heb haar niet zien komen,’ zegt hij. Hij gaat in de richting van de derde kalverhut. Het kalfje komt nieuwsgierig dichterbij, likt in afwachting aan de tralies. Ik sla mijn armen om zijn grote, logge bovenlijf. Hij houdt de emmer nog steeds in zijn hand. Zelfs wanneer zijn tranen in mijn hals beginnen te druppen.   Mannen huilen niet, wil ik zeggen.   De broers huilen niet. Vader ook niet.   Dus waar haal jij het recht?  

Valerie Tack
78 2