Een bubbel van niets
Zij is eenzamer dan het woord eenzaam zelf. Zij. Hoort. Niets. Zij hoort niets. Ook geen stilte, de stilte is iets. De stilte is stilte. Zij hoort niets. Rondom haar is een bubbel van niets. Een bubbel die al het geluid absorbeert en haar achterlaat in het niets. Ze. Hoort. Niets.
Ze hoort haar vader niet juichen om de voetbal. Ze hoort haar moeder niet vloeken omdat ze een bord heeft laten vallen. Ze hoort haar kleine broertje niet smeken om een koekje. Een koekje.
Ze. Hoort. Niets.
Op school kan ze niet volgen. Als de leerkracht even wegdraait om iets op het bord te schrijven, kan ze niet meer zien wat hij zegt. Om te antwoorden of iets te vragen, is ze te traag. School is een hel en wat erger is, ze hoort zichzelf het niet eens uitschreeuwen van frustratie.
In haar vriendengroep knikt ze vaak meer dan ze werkelijk begrijpt wat er juist gezegd wordt. Waar de anderen geen probleem hebben om door elkaar praten, kan zij haar hoofd niet snel genoeg draaien. Maar op school heeft ze tenminste vrienden. Mensen bij wie ze kan gaan zitten tijdens de pauzes en mensen die haar soms vragen voor groepswerken. Maar hoewel ze niet alleen is, is ze toch eenzaam.
Wat soms een redding is, maar meestal een vloek is dat ze er perfect normaal uitziet. Ze wordt niet nagestaard of aangewezen, zoals ze soms zie bij andere gehandicapten. Gehandicapt. Een label dat op haar geplaatst wordt en waar ze niets over kan zeggen. Haar moeder heeft niet graag dat ze dat woord gebruik. Zij zegt dat ze een normaal meisje is, dat ze denkt zoals iedereen. Toch heeft haar moeder er geen problemen mee om de subsidies die haar status als gehandicapt met zich mee brengen, gretig te aanvaarden. Ze is geen gehandicapte, alleen als er van haar geprofiteerd kan worden.
Mensen zijn raar. Nooit zullen ze voor een blinde iets dichterbij houden en vragen of hij het dan wel ziet. Toch roepen ze in haar oren. Ze voelt mijn trommelvliezen trillen van pijn. Maar ze hoort niets.
Ze hoort niet wat er achter haar rug wordt gezegd. Of voor haar neus. Ze hoort geen taal, ze ziet alleen maar de taal van anderen.
Gisteren zijn ze naar de dokter geweest. Hij stelde voor om te informeren naar een CI. Een cochleair implantaat. ZE ZOU KUNNEN HOREN. Haar moeder horen zingen terwijl ze was doet. Haar vader horen lachen om een grap op tv. Haar broertje horen zeggen dat hij van haar houdt. Ze zou zelfs mee kunnen roddelen over jongens op school. Ze komt bijna dansend thuis.
Thuis kruipt ze meteen achter de computer, ze wil alles te weten komen over het CI. Ze begrijpt niet hoe het werkt, het zet geluid om naar pulsaties en die rechtstreeks naar het slakkenhuis sturen. Wat ze wel begrijpt is dat ze een gaatje in haar schedel gaan boren. En dat de slaagkans op haar leeftijd slechts 50% is. En dat zelfs met een CI ze maar 30 decibel meer kan horen. En dat er mensen zijn die wensen dat ze zich nooit hadden laten opereren.
En ze vraagt zich af of ze wel wilt horen. Of ze wilt weten wat er over haar wordt gezegd. Of ze ’s morgens de boren wil horen die nu al maanden vlak voor de deur de waterleiding proberen te vervangen en waarover haar ouders zo vaak klagen. Ze begint zich af te vragen of het dat is wat ze wilt.
Stiekem, onder de dunne bescherming van haar lakens, zoekt ze meer informatie over een CI op. Hoe meer ze te weten komt, hoe meer ze begint te twijfelen. Kunnen horen lijkt haar heerlijk, maar ze is al heel haar leven doof, is ze wel klaar voor alles wat de horende wereld met zich meebrengt? Ze zal geen filter hebben in het begin. Ze zal alles horen. Ook dat wat normale mensen kunnen negeren, zal zij horen. Ze zal haar ouders voor het eerst horen ruziemaken en het water van de kraan horen druppen en haar broertje over het parket horen glijden en hun kat op de trap horen en de vogels buiten horen fluiten en haar tantes horen roddelen ,al dat te samen, en ze zal niets kunnen wegfilteren. Hoe moet ze dan een gesprek voeren? Hoe moet ze dan erin slagen om niet afgeleid te worden door de wereld om haar heen?
Door op alles te klikken waar op te klikken valt, geobsedeerd om zoveel mogelijk te leren, en dieper te gaan dan ooit te voren, komt ze uit op een website van een dovenvereniging. Blijkbaar zijn er groepen waar mensen als zij niet de uitzondering zijn maar de regel. Plaatsen waar men niet met medelijden naar haar zullen kijken als ze ontdekken dat ze doof is. Er worden verschillende dingen georganiseerd, zoals wandelingen, spelletjesavonden, quizzen, maar ook gewoon momenten om met elkaar te praten. Hoe ze dan praten, weet ze niet. Hebben zij allemaal zo’n CI?
Haar ouders blijven vragen wanneer ze een afspraak kunnen maken bij een specialist. Wanneer niet of. Ze twijfelen er niet aan dat ze een CI wil. En waarom ook niet? Waarom zou ze niet willen zijn als al de anderen? Dat is toch waar ze al heel mijn leven van droomt? Normaal zijn?
Ze durf niets zeggen over de gebarenkringen die ze heeft opgezocht. Er is er eentje vlak in de buurt. Ze zou de bus kunnen nemen, gewoon een uurtje blijven om te zien hoe het er aan toegaat in een zaal vol met andere doven. Soms droomt ze ervan om stiekem weg te glippen en te gaan, hoeveel ze haar ouders er ook door kwets om haar apartheid te benadrukken. Ze weet hoe zwaar het op hen weegt om steeds weer te moeten zeggen dat ze doof is. Alsof zij gefaald hebben toen ze gemaakt werd. Maar ze wil gewoon al haar opties weten voordat ze een beslissing maakt.
Ze is uiteindelijk dan toch geweest. Ze heeft gezegd dat ze met een vriendin ging zwemmen, heeft de bus genomen en is naar de dovenclub geweest. En eerlijk? Ze voelde zich er eerst net zo erg een buitenstaander als op school. Iedereen sprak er in gebarentaal en leek elkaar zo ook te verstaan. En zij verstond de taal weer niet. Hoewel er niets te horen viel, zag ze niet wat er gezegd werd. Toen ze na een kwartiertje wou opstaan en weer vertrekken, kwam er een vrouw naar haar toe. Ze sprak haar aan in gebarentaal, maar toen ze zag dat ze haar niet begreep, sprak ze tegen haar. Ze vroeg of ze hier voor de eerste keer was en waarom ze hier was.
Ze luisterde naar haar verhaal. Over hoe eenzaam ze zich voelt op school en soms zelfs thuis, over hoe de dokter had voorgesteld om een CI te implanteren, over haar onderzoek op het internet en over ze steeds meer en meer begon te twijfelen over wat ze nu juist wil. Ze vertelde haar over hoe graag ze bij de groep zou willen ‘horen’. De vrouw glimlachte om haar onbewuste woordspeling, maar ze bedacht dat dat exact uitdrukte wat ze zeggen wilde. Ze vertelde de vrouw over haar verlangen om haar moeder slaapwel te horen zeggen, om haar vaders troostende woorden te horen. Ze vertelde haar alles wat al weken op haar maag lag. En de vrouw luisterde. Ze weet niet of ze alles verstond, of ze niet te snel praatte om haar lippen duidelijk te vormen, maar toch luisterde de vrouw.
Daarna nam ze haar bij de hand en bracht haar naar een andere man toe. Ze gebaarden onderling iets, ze wist dat het over haar ging omdat ze een paar keer naar haar wezen en regelmatig in haar richting keken. Toen vertrok de vrouw en liet haar achter bij de man. Hij glimlachte en vertelde haar zijn naam. Daarna wees hij naar iets achter zijn oor, wat, zo vertelde hij haar, zijn CI was. Hij was net als zij doof geboren en was ook oraal, dat wil zeggen als je leert spreken en liplezen in plaats van gebaren, opgevoed. Toen hij rond haar leeftijd was, had men hem ook voorgesteld om een CI te laten implanteren en hij was akkoord gegaan. Toen keek hij haar aan en zei dat het uiteindelijk voor hem de juiste beslissing bleek te zijn.
Het was moeilijk in het begin, zo zei hij, omdat je van niets naar alles gaat. Hij voelde zich soms depressief en alleen. Mensen verwachtten dat hij meteen alles zou kunnen wat zij ook konden, omdat hij nu toch een implantaat had. Maar zo snel ging dat niet en hij begon zijn beslissing te betreuren. Toen kwam hij ook via via hier terecht. Net zoals zij begreep hij niets in het begin, maar hij begon thuis gebarentaal te leren en door regelmatig te blijven komen, pikte hij het redelijk snel op. Met redelijk snel, zo waarschuwde hij haar, bedoelde hij een aantal jaar totdat hij echt vlot was. En met deze combinatie van de horende wereld en de dove wereld voelde hij zich het gelukkigste. Hij was doof, met of zonder implantaat, en hij voelde zich ook thuis in de Dovencultuur, maar als hij wou, kon hij ook met horende mensen converseren. Hij kon vertellen tegen zijn vrouw dat hij van haar houdt en haar horen antwoorden. Maar hij kon hetzelfde gebaren tegen zijn dove zoon.
Ze heeft nog lang over dat gesprek nagedacht en soms denkt ize: “Ja, laat ik het zo doen, ik laat mij implanteren, maar ik leer ook gebarentaal.” Ze gaat op afspraak bij specialisten, bij dokters en bij mensen bij wie de operatie succesvol was, maar die definitieve stap durft ze nog steeds niet te zetten. Ondertussen is ze wel begonnen met gebarentaal te leren en gaat ze nog steeds stiekem naar de gebarenkringen, waar ze zich steeds beter en beter thuis voelt. Ze heeft het thuis nog niet durven zeggen, omdat ze weet wat haar ouders gaan denken. Dat ze geen CI wil, dat ze niet normaal wil zijn. Misschien is dat wel zo, misschien houdt ze wel van dat speciale kantje aan haar, zeker sinds ze mensen heeft leren kennen die ook van dat speciale kantje houden, maar vooral wil ze voorlopig gewoon nog geen beslissing nemen.
Dus zij hoort niets. Ze is doof geboren. Ze heeft haar eerste schreeuw zelf niet gehoord. Ze heeft nog nooit iets gehoord. Zij. Hoort. Niets. Ze is doof, maar ze is ook Doof en voorlopig is ze het gelukkigste in haar bubbel van Niets.