Zoeken

Bijdrage aan een schrijfwedstrijd.

CurieusWest organiseerde onlangs een schrijfwedstrijd. In "One Moment in Time" vind je het hoofdstuk Verhaal nummer 40 , mijn oorspronkelijke bijdrage vind je hier. Saskia De Coster schreef begin, midden en einde in dit spannend schrijfavontuur.  De volgende dag vallen de maskers af. ‘Jullie worden over een uur verwacht. Sofie.’ las Michel op zijn gsm. Het wordt geen koffiekransje, weet hij. ‘Kleed je aan, we vertrekken,’ beveelt hij Maris. ‘Michel, wat…’ en kleedt zich snel aan. ‘Stel geen vragen, schiet op.’ Ze heeft nochtans op dit moment gewacht. In de auto die hen van Oostende naar Brussel brengt, beseft ze dat de wereld niet is veranderd; gedichten, teksten van werkloze auteurs, kleffe televisieprogramma’s, domme influencers en arrogante opiniemakers ten spijt. Iedereen heeft plotseling iets te zeggen en iedereen zegt uiteindelijk hetzelfde. Altijd dat ik. Altijd dat ego. Altijd dat showgehalte. Altijd geschreeuw en gegil. Huidhonger vindt ze een irritant woord.             Maris zucht. Michel zegt geen woord. ‘Ik ben geen Madame Soleil. Ik voel de dingen aan, ik leg verbanden,’ terwijl ze aanwijzingen probeert te zoeken op haar gsm maar de gezichtsherkenning ontgrendelt het apparaat niet. Idiote trut, denkt ze. Het is haar mondmasker. Sterke software toch.             Na anderhalf uur rijden doemt de basiliek van Koekelberg op. Via Molenbeek rijden ze richting Zuidstation naar hun eindbestemming. Ze weet wel naar waar. Brussel ontwaakt als uit een roes, dat doet de stad iedere ochtend, maar vandaag lijkt de stad slecht te hebben geslapen. Mensen met blauwe mondmaskers negeren het afstandswandelen. Ze buigen de hoofden naar hun schermpje, ze kijken niet naar elkaar. Verderop staan mensen te wachten voor gesloten prularia-winkels die straks hun koopverslaving zullen weten te temmen. Het monster van de graai-economie is terug.             Mensen hebben veel van zichzelf verloren, bedenkt ze. Het lijkt ook niemand te storen dat de overheid zomaar in de privacy van je huis en van je leven kan komen. Tok tok op de deur, kom maar binnen en kijk maar rond. Wat is er met hun kritische blik op de wereld gebeurd? Ze mist de lockdown al. Ze wil berusting. Nog even en dan… Haar kleding schuurt over haar lichte brandwonden en brengt het ongeluk terug in haar geheugen. Ze herinnert zich dat ze wakker werd in de kliniek waar verpleegster Saskia zich over haar ontfermde. Ze vergeet nooit haar warme strelen, haar goedlachse ogen en haar flauwe humor die haar erdoor hebben gesleurd. Hoe goed het voelde toen ze afspraken eens te gaan ontbijten in hotel du Parc of cava te drinken in beachbar Polé-Polé. Nu had ze perspectief. Een nieuwe vriendin misschien om mee op het podium te staan.             Op de radio klinkt een treurig liedje van Whitney Houston. Nooit meer Whitney, denkt ze bij zichzelf. Whitney is vallen en uitschuiven. Te veel miserie. Als ik terug op het podium sta, wil ik iets krachtiger. Iets wat een hit had moeten zijn, de hele wereld had moeten wakker schudden. Iets met tekst, met inhoud, met ballen en met borsten. In alle kleuren. In alle tonen. In alle stijlen.             De auto rijdt de ondergrondse parking van het ministerie in. De chauffeur parkeert de wagen. De deur gaat open. Ze voelt een lichte opwinding opkomen. Ze is er klaar voor. Game over.  

Erwin Abbeloos
0 0

Het monster op mijn zolder

Heb ik je al verteld over het monster op mijn zolder? Gulzig als het is, vreet het de kennis uit mijn oude schoolboeken. Bittere wiskunde moest er eerst aan geloven. Momenteel verwerkt het monster het zure schoonschrift maar het nadert zienderogen onze kruidige geschiedenis en mijn honingzoete taal. Met zijn vlijmscherpe tanden trekt het grote gaten in uit de mode zijnde kledij die niemand nog wil dragen. Het herleidt mijn stoere forten en droomkastelen tot een miezerig hoopje blokken. Met een rode pen past het onverbiddelijk de liefdesbrieven die ik nooit heb durven versturen aan de nieuwe spelling aan. Met een rietje zuigt het koortsig alle kleuren uit steeds fletser wordende vakantiefoto’s.   Ik heb ooit geprobeerd om het monster te weren uit dichtgeplakte kartonnen dozen onder een dikke laag stof, uit antieke kasten aangetast door houtworm, uit poëzieschriftjes en vriendjesboeken met een klein slotje erop, uit dagboeken die niemand anders dan ikzelf mocht lezen, uit verbleekte cassettedoosjes en gebroken CD hoesjes van al lang overleden tieneridolen maar toch steeds weer vindt het ergens een minuscuul gaatje om naar binnen te sluipen.   Ik heb al meermaals wanhopig getracht om het monster te vangen in een troostende gedachte, een melancholisch lied, een mooie rijm, … In elke naïeve poging van mezelf om iets tijdloos en uniek te creëren. In de ondergaande zon, de schoonheid van haar glimlach of de warme omhelzing van een bad na een lange werkdag in december maar na de hoop en de roes hoor ik de zoldervloer weer kraken en vervalt het genadeloos in zijn oude gewoonten.   Sinds kort gooi ik het over een andere boeg. Ik werp zonder scrupules al zijn potentiële prooien in de vuilnisbak.   Sindsdien is het stiller in huis.   Ongetwijfeld waart het monster nog ergens rond maar ik slaag er steeds beter in zijn aanwezigheid te negeren, ja, zelfs te vergeten.   De zolder wordt binnenkort een kinderkamer.

Koenraad Vuncker
63 0

Binnendieren.

 Samen met mijn kater zit ik achter frisgewassen tralies van glas. De wereld ging op slot, alweer vijftig dagen geleden. Het nieuwe gewoon.De anderhalvemetermaatschappij en burgerzin zijn begrippen geworden die we dagelijks lezen in de krant. Een gemeten geweten, toch lossen cijfers niet alles op.De lente doet haar best, knoppen ontploffen, zelfs binnen tranen mijn ogen als gevolg van een pollenallergie, deze kent geen grenzen. De zon probeert ons uit onze tent te lokken maar we zijn moedig en houden vol. Kinderstemmetjes klinken door de dunne stadsmuren waar ze eigenlijk buiten zouden moeten klateren, als fris water na lange droogte. De wolken razen voorbij, enkel de wolken, mensen razen niet meer. Ik praat tegen de planten, de kat en natuurlijk tegen mezelf. Zoveel verloren woorden, die vallen voordat ze zijn aangekomen. We luisteren naar elkaars verhalen, draadloos verbonden verdrinken we in eenzaamheid. De glimlach, verstopt achter een zelf genaaid masker, zo zien we eruit als bandieten in een western. Ogen blikken angstig weg. We zijn allemaal potentieel gevaarlijk, virusdragers, tot de dood erop volgt. Pijlen op de grond als een speurtocht voor kinderen, moeten verhinderen dat we elkaar voor de voeten lopen in leeg gehamsterde winkels.Haren groeien onverstoorbaar verder net als het gras in het park. Waar je niet mag gaan zitten, enkel in beweging, snel snel een frisse neus. Boetes voor te dichtbij worden uitgedeeld als zoete broodjes op een zondagochtend. De dagen verliezen hun betekenis. Kinderen verwelken nog in de knop, oudere worden behandeld als dor hout. Ramen zijn etalages van verstilt leven waaruit witte lakens wapperen vol overgave. Elke avond klappen we ons naar de waanzin voor helden die tot voor kort wegbezuinigd werden.Economisch gezien is het een ramp, orakelt het nieuws. Mentaal een catastrofe fluisteren we zacht tegen de muren. Mijn huid hongert waar stille hoop groeit dat we mogen beseffen wat er werkelijk toe doet in een gelukkig leven.Ik sta op, geef de kat zijn brokjes en maak de essentiële verplaatsing naar de bank. Weer een dag op de kalender en de zon gaat onder. Hanneke van de Kerkhof    (2-5-2020)

Miss Blue Sky.
14 2

De vraag van de dag

Hij ligt op tafel. De vraag van elke dag. "Wat eten we straks?" Als het compromis er eindelijk is, schrijven we de benodigdheden en de rest van de boodschappen op een geel notitiepapiertje. Inkopen doen, het kleurt tegenwoordig je dag. Bij de supermarkt worden we in de wachtrij begroet door een kennis. "Ik ga naar Italië", lacht hij. "Straks maken we zelf pizza. En jullie? Naar de zee? Dan moet ge naar de visafdeling. Och, je mag toch een beetje plezier hebben." Aan de winkelkarren wacht een medewerker ons op. Met de beste wil van de wereld versta ik niet wat hij zegt. Zijn mondkapje zit er voor iets tussen. Ik schakel over op mijn dovemansmechanisme. Doen alsof je het begrepen hebt, tegelijk ja en nee knikken, hm hm murmelen, maar in werkelijkheid niet weten wat er gezegd wordt. Maar mijn tactiek werkt niet. Hij houdt me tegen. "We moeten allebei een kar nemen", zegt onze jongste. “Oké”, zeg ik, waarna ik een jeton uit mijn portefeuille haal en de tweede winkelkar losmaak. Het doet me plots aan een botsauto van de kermis denken. Wat in de groenteafdeling niet overdreven is, want door de drukte is een botsing niet uitgesloten. We besluiten om elk een deel van de boodschappen te doen. Om hem terug te zoeken ga ik achteraan in de supermarkt de rijen af om ze volledig te overzien. Maar hij doet tegelijkertijd hetzelfde, waardoor we elkaar missen. Gelukkig hebben we allebei een telefoon. Ik hoor hem vlakbij ‘hallo’ zeggen. Bij het inladen krijg we een stortbui op ons hoofd. Kletsnat stappen we de auto in. We lijken wel twee kletsnatte honden die uit het water komen en zich droogschudden. Ik doe er nog een luid hondengeblaf bij. Maar soms moet je ook weten wanneer het genoeg is geweest.  

Rudi Lavreysen
30 0
Tip

Als angst het overneemt

‘Ik zag hem door de lucht vliegen’ zegt een vrouw in een fleurig bloemenkleed. Op het kruispunt van het jaagpad met de brug ligt een man in wielrennerskleding op de grond. Twee omstaanders buigen zich over hem heen. ’Gaat het mijnheer?’ De man kreunt zacht en opent verdwaasd de ogen: ‘Ja, ik denk het wel.’ ‘Ik had hem echt niet gezien. Ik weet niet waar hij zo ineens vandaan kwam.’ De bestuurster van de wagen knielt naast hem neer. ‘We moeten de ambulance bellen,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Je kan niet weten wat die man allemaal mankeert. Een kennis van de vrouw van de vriend van mijn man hebben ze zo ook omgereden en die was toen gewoon naar huis gegaan. ’s Morgens lag ze dood in haar bed. Je kan niet voorzichtig genoeg zijn.’ ‘Nee. Geen ambulance,’ de man op de grond probeert recht te kruipen. ‘Blijven liggen,’ zegt de bestuurster van de wagen. ‘Ik ben verpleegkundige. Ik weet wat goed voor u is.’ De man luistert niet en drukt zich recht. Hij zet zijn helm af. Verder dan dat geraakt hij niet. Zijn fiets ligt verkreukeld in de goot. Eén GSM-oortje ligt bij zijn drinkbus het andere 1,5 meter verder. ‘Geen ambulance. Ik wil niet naar de spoed.’ ‘Daar zou ik nu ook niet willen zijn,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Daar ga je dood.’ Haar woorden blijven in de lucht hangen. De toegesnelde omstaanders zetten langzaam een paar stappen achteruit. Voorbijgangers blijven vanop afstand staan kijken maar lopen dan verder. Het is een druk kruispunt op deze zonnige dag. De verpleegkundige bestuurster helpt de man recht en loopt naar haar wagen om papieren te halen. Ze belt met haar man. Ik zet de fiets aan de kant, neem een stoel van het verlaten terras en help de gewonde om te gaan zitten. Boven opent er een raam. ‘Hé, dat mag niet hé! Mijn terras is dicht. Als de politie komt dan heb je een ferme boete!’ Ook voorbijgangers maken nu dezelfde opmerkingen. ‘Social distance houden! De regels zijn er voor iedereen!’ De bloemenvrouw blijft op afstand maar ze is er nog wel. Ze vertelt opnieuw een verhaal over een van haar kennissen die ziek geworden is. De inhoud ontgaat me. De man naast me heeft duidelijk veel pijn aan zijn heup en schouder. Zijn benen en elleboog zijn geschaafd. Zijn grijze haren plakken op zijn schedel. Hij belt zijn vrouw. Ik hoor de paniek aan de andere kant van de lijn. ‘Blijf nu toch rustig,’ zegt hij. ‘Ik ben oké. Ik bel je toch zelf? Kom me nu maar snel halen.’ De bloemenvrouw is aan het einde van haar verhaal. ‘Je moet de ambulance bellen,’ herhaalt ze. De man schudt het hoofd. ‘Nee,’ zegt hij ‘dat doe ik niet. Dan nemen ze mij mee en mogen mijn vrouw en kinderen me niet meer zien. Dan lig ik daar alleen in een bed en weet niemand hoe het met mij gaat. Dat wil ik mijn familie niet aandoen. Ik ben zelfstandige, ik heb een horecazaak en heel dit angstige gedoe bracht me al niets dan miserie. Daar kan ik niets meer bovenop hebben. Straks ga ik nog overkop.’ ‘Dat deed je al,’ antwoordt de bloemenvrouw. ‘Ik zag je vliegen.’

Annick G
151 7

Hoe is het?

Ik was bijna 17 toen een kleine week na de kernramp in Tsjernobyl een radioactieve wolk over ons land dreef. Armand Pien mocht er in zijn weerpraatje niet veel over vertellen. Het zou de mensen ongerust maken, hadden ze hem verteld. Tijdens dat verlengde 1 mei-weekend won Sandra Kim het Eurosongfestival met J'aime la vie. Het viel me te binnen tijdens het kijken naar de voortreffelijke tv-serie Chernobyl op de ons zelden in de steek latende staatszender Canvas. Een Tsjernobylwolk, dat was het nieuwe woord voor het weerfenomeen. Het bleef gelukkig droog. Bij elke crisis verschijnen er nieuwe woorden, al dan niet blijvend. De hoofdredacteur van de Dikke van Dale vertelde erover. Taal is immers zoals de man bij wie na een avontuurtje in het bos een mier in zijn pantalon gekropen was: altijd in beweging. De hoofdredacteur lijkt me een man wie ik goed zou overeenkomen. Of 'akkederen' zoals men bij ons zegt. Een woord dat helaas niet in zijn woordenboek staat. Hij is een man die zijn werkgever alle eer aandoet. Omwille van zijn liefde voor taal, maar op de foto zie ik dat hij een beginnend buikje heeft. Hij kan thuis zeggen dat het 'part of the job' is. Een nieuw woord dat hij mag schrappen is e-peritieven. Mijn tenen beginnen te krullen bij heel wat e-woorden en er valt niets aan te beleven. Je zal maar tegen het scherm van je laptop klinken, ontzettend morsen en je toestel naar de filistijnen helpen. Het ‘raambezoek’ bij het woonzorgcentrum evolueert ondertussen naar een ‘balkonbezoek’. Er worden hoogtewerkers, stellingen en meer ingezet om een praatje te maken met geliefden. Wij houden het voorlopig bij een raambezoek. Onlangs moest ik zo luid ‘hoe is het?’ roepen, dat er meerdere bewoners voor hun raam kwamen te staan. Voorlopig gaat het nog.  

Rudi Lavreysen
12 0

De praatjesmaker

We zijn een pakjesvolk geworden. Een cadeautjesvolk. We openen de aan onze voordeur geleverde pakjes alsof het geschenken zijn. Terwijl we goed weten wat er in zit. Het resultaat mag hetzelfde zijn, het voorspel (als u mij dat woord hier toestaat) is anders. Neem een boekhandel. De zaak waar je zowel nieuw als tweedehands koopt en in diverse steden een vestiging heeft, is een verdwaalparadijs. Meestal weet ik vooraf welk boek ik zoek, maar een uur later zitten er meer exemplaren in de bruine papieren zak. Een echt cadeautje. Ook het maken van een praatje bij de aanschaf van het boek is anders. Trouwens, iemand die graag praatjes maakt is nog geen praatjesmaker. Dat zeggen we tegen een bluffer, een dikdoener of een stoefer. Maar een stoeferke is dan weer een doekje dat mannen in het borstzakje van hun blazer steken. Soms zijn die mannen ook stoefers. Maar nu verdwalen we in het taalparadijs. Terug naar het praatje. In de boekhandel kan het over de aangeschafte boeken gaan, of je krijgt zomaar voor niets een boekentip. Aan de voordeur is dat anders. Toen ik onlangs aan onze deur een pakje in ontvangst nam, een boek, was de pakjesbezorger niet meteen te zien. Het boek lag op de grond en hij stond al bij de buren. “Moet ik niets tekenen?”, vroeg ik hoopvol. “Nee, dat is prima zo. U mag het meteen uitpakken”, zei de man vriendelijk. Ik wilde nog een praatje maken, maar de man had duidelijk geen tijd. De buurman was al naar binnen. Ik hoorde zijn inpakpapier nog ritselen. En daarna een stil gilletje van geluk. Terug in de woonkamer had ik niet meteen door dat ik tegen mezelf “mooie aankoop” en “veel leesplezier” zei. Ik zag mijn vrouw kijken. Mijn daarop volgende grijns maakte het niet beter.  

Rudi Lavreysen
7 0

BR2020

Eén persoon per bank. Hij zit in de zon. Duiven pikken hompen brood. Hij belt. Dit is dag twee of drie dat ik hem zie. Hij parkeert de zwarte scooter. En zit hurkend, bellend. Nu lijkt het alsof hij op een gele bierkrat zit. Het is een soort achterliggend refrein: Vrouwen die hoe hoe hoe doen. En een steeds terugkerende melodie. Een buis ruist er als een tapijt overheen. Het is alsof ik huilen moet. Ik kijk of ze aan hun piano zitten. Het jonge koppel dat ik probeer niet te zien als ze vrijen. Alhoewel het mij niet duidelijk is welke man bij de benen hoort die ik verstrengeld zie. Het klinkt mooi. Een weeklacht waarvan men  al lang alle emotie kwijt is. Het is mooi en het doet pijn. Een handdoek in een roze dat men doorgaans “peach” noemt. Maar er zouden argumenten kunnen  gevonden worden voor “zalm”.  Altijd dezelfde. Mooi over een buis gehangen netjes naast op hangers aan dezelfde buis kleren. Zwart. Als gordijn is het perfect. Ik zie alleen af en toe een zwarte Baseballpet bewegen. Af en toe. Ik weet dat hij er altijd is. Het licht zegt me dit. Kerstmis. Oudejaar. En nu. Hij heeft zwart kort haar, wast mooi de ramen. Aziatisch denk ik maar ik kan het net niet zien. We trekken ons beide trouwens terug als we merken dat we elkaar zouden kunnen zien. Ik heb ramen langs alle kanten maar hij heeft alleen dit ene raam. Dus heb ik al mijn 50+ planten in de kamer gezet waar hij rechtstreeks zicht op heeft. Zo heeft hij ‘s morgens zon en de hele dag groen.. Vanmorgen dacht ik “foert”. Op een blad schreef ik in het rood “hello “waarbij de o een smiley is.  Ik plak het met witte tape op het raam naar hem gericht. Ik verwacht geen antwoord want wat komt er na “hello“?

M1
8 0