Zoeken

De makelaar en het pronkstuk

“Eindelijk bent u daar. Kom binnen. Dit moet snel beklonken zijn!”Het eerste wat Tony zag toen de massief eiken voordeur opendraaide, waren niet haar ellenlange benen, haar blauwe ogen geaccentueerd door mascara of haar blonde haren die krulden tot haar rijke boezem. Het eerste wat zijn adem benam, waren de kolossale ramen die vanaf een etage lager tot het plafond reikten. Zeker vijftien meter hoog en twintig meter breed. Of beter gezegd: het eerste wat zijn hart deed overslaan was het ononderbroken uitzicht dat die vensters boden op de baai van Alcudia, de witte vissersbootjes en twee megajachten cruisend wat verderop. Deze villa was gebouwd op de flank van een berg. Een flank die zijn geheimen verborg vanaf de straatzijde, maar eenmaal men de voordeur open zwaaide, al zijn pracht majestueus tentoonspreidde. Een meesterwerk van de New Yorkse architect die speciaal voor de bekende eigenaars naar Mallorca overvloog. Dat had hij gelezen in het dossier.   “Sta niet zo te gapen, meneer Coppo, u bent met exclusiviteiten toch bekend?”   Haar stem met een slavisch accent klonk als die van een presidentsvrouw: gereserveerd. Haar man was een vermaard kunstverzamelaar: een dikke pater die van klooster tot nonnenhuis hobbelde om vader en moeder overste van hun iconen af te helpen. Als een dwaas liet hij haar hier, gehuld in een gouden jurk die evenveel been toonde al droeg ze een bikini. Haar hakken tikten op de trap naar de zitruimte. Er kon geen toepasselijker woord bestaan: zitruimte: ruimte om te zitten. Veel ruimte om te verpozen. De witte leren fauteuils vormden een grote U zodat makkelijk tien volwassenen pasten met inachtname van de afstandsregels. Of vijftig in een meer intieme setting. Zou zij hier met vijftig ooit gepartyd hebben? Vijftig vrienden die samen staren naar het uitzicht, nippen van een glas Moët Chandon en knabbelen op gefrituurde kaaskroketjes en vers aangesneden Iberico Bellota?   “Ik geniet van een uitmuntend zicht, mevrouw…”   “Katja,” zei ze terwijl ze staarde naar haar voeten, “Voor heren zoals u, is het Katja.” Ze streelde het leder van de immense zetel en stak een kussen achter haar rug waardoor ze haar tepels dwong naar het plafond te wijzen. Hoewel deze grote open ruimte met glazen zijde meer leek op een koninklijke broeikas dan een woning en het buiten vijfendertig graden was, fonkelde een meterslange gashaard achter de fauteuils vlammen over hen. Toch zweette Tony niet, de airconditioning blies met een noordelijke straalstroom over zijn rug.   “Uw optrekje past perfect bij mijn clientèle. Ik heb alvast een kandidaat die op zoek is naar zo’n pronkstuk,” zei hij terwijl hij diep in haar ogen keek, “Een man die onbevangen beslist en schoonheid kan appreciëren.”   “Schat u ook spontaniteit naar waarde?” vroeg ze en krabde aan het kussen alsof ze de kwaliteit van het italiaanse leder wilde illustreren.   “Professionaliteit is waar ik garant voor sta,” zei hij op de toon van een radiospot, “Coppo & Partners heeft geen ontevreden klanten. Ik ga tot het uiterste.” Een helikopter scheerde over de villa, zakte laag over de Middellandse Zee en stevende recht op het grootste megajacht. “Verse kaviaar en wodka,” mompelde hij, “Decadente Russen!”   “Wat zei u, mijnheer Coppo?” vroeg Katja met een tronie als Edvard Munch’s Schreeuw.   “Dat u niet hoeft te twijfelen,” zei hij terwijl hij zich naast haar vleide en zacht haar hand streelde. Ze geurde opgewonden en hij werd ongeduldig als een wolf die zijn prooi rook en wacht op het beste moment om aan te vallen. “Ik ben uw man voor de job.”   Haar blik rolde van zijn zwarte haren, langs zijn neus, over zijn lippen, naar zijn Rolex. Hij wist hoe laat het was. Ze schudde even met haar hand, waardoor twee gouden kettingen rinkelden als de bel voor Pavlov’s hond. Het water liep hem in de mond.   Ze stond op, flaneerde naar de bar, trok een koelkast open, graaide een fles Dom Pérignon met haar linkerhand en twee champagneglazen met haar rechterhand.   “Komt u het uitzicht in de masterbedroom inspecteren?” vroeg ze zonder het een vraag te laten klinken. Haar tong rolde over haar vuurrode lippen en haar heupen wiegden de trap op.  Tony krabde aan zijn kruis, liet een champagneboer, stak zijn overhemd in zijn broek, merkte dat er twee knopen misten, rook aan zijn vingers en stapte in zijn Porsche Panamera. Het grind van de oprit knetterde rond zijn banden. Het contract was getekend. Driehonderdduizend commissie. En het waterbed in de masterbedroom was goedgekeurd. Een pronkstuk voor de liefhebber met kluiten.

TonyCoppo
28 2

De Steen

‘Moet u niet werken?’ duwde de zorgvuldig gestapelde gedachtestenen van Ernst van Dealenmaete omver, ‘u staart al zeker een uur het raam uit,’ schopten de stenen zo door elkaar dat hij niet meer wist wat in zijn hoofd omging en geërgerd monsterde hij een rossige, gedrongen man van middelbare leeftijd die zijn handen afveegde aan een blauw houthakkersshirt. Tussen de knieën klemde hij een dikke zwarte leren map en deze stak hij, na het afvegen van zijn handen, onder zijn linkerarm.    ‘Ik kwam van het toilet en ik dacht zo, laat ik mezelf introduceren: John Voorduk.’ De toiletganger stak zijn hand uit. ‘Mijn vrienden noemen me Dukkie.’   Ernst negeerde de hand en probeerde zijn gevallen gedachten bij elkaar te sprokkelen en terug te stapelen.   ‘U heeft een hokje met Wifi gehuurd en dan denk ik automatisch: wat zou zo’n degelijk gekleed heer voor werk doen. Wij digital nomads moeten elkaar leren kennen vind u niet?’ ratelde John door, zijn rechterhand doelloos voor zich uitgestoken. ‘Op maandag en woensdag huur ik meestal de eerste kamer bij de receptie.’ De uitgestoken hand zwabberde naar het einde van de gang en verdween daarna in de zak van zijn verschoten spijkerbroek. ‘Dinsdag en vrijdag werk ik vanuit Hotel Emsvaart, kent u dat? Wifi is niet zo goed als hier, maar de koffie is beter én veel interessante mensen.’ Hij knikte tevreden. ‘Het nadeel is dat je aan een tafeltje in de lobby moet werken, voor een meeting moet je apart een zaaltje reserveren.’ Hij keek weer naar Ernst. ‘Ik zie u denken, wat doet deze jongen op donderdag? Dan werkt onze John, Dukkie voor u, lekker thuis: mijn moeder gaat eerst naar volksdansen, dan koffie drinken met haar vriendinnen en ‘s middags de stad in, heb ik de hele dag het huis voor mezelf. Maar u heeft nog helemaal niet verteld wat u doet.’    ‘Ik dacht na,’ zei Ernst, ‘en u stoorde mij.’   ‘Ah, mijnheer is intellectueel.’ John legde de zwarte map op tafel en klopte op een fluoriserend groen logo met in oranje letters “Crea Commerce”. ‘Zelf werk ik in de creatieve sector in combo met commercie. Social Channel Sales en dergelijke. Kan ik voor u ook doen, marketing… én online content genereren… doe ik ook. Hij ritste de map los en vouwde deze open. ‘Voorbeelden zien wat ik voor u kan betekenen?’ Hij bestudeerde Ernst en concludeerde: ‘U heeft een website nodig, of een upgrade van uw bestaande, dat zie ik zo. Uw soort werk heeft een stevige virtuele presence nodig. Wat doet u ook al weer precies voor werk als ik vragen mag?’   ‘Ik ben schrijver.’ Ernst was zijn gedachten kwijt, de laatste stenen verkruimelden in zijn hoofd.   ‘Moet u dan niet typen?’ John wees met typbewegingen van beide handen naar de dichtgeklapte Lenovo model 2014 van Ernst. ‘Dat doen schrijvers toch?’ Hij schoof de laptop naar zich toe. ‘Overigens, zal ik mijn creaties online laten zien? Beter dan op papier vindt u niet?’ Hij klapte de laptop open en vroeg: ‘Wachtwoord?’ Ernst duwde de laptop weer dicht.   ‘Analoog he? Dan had ik u toch goed ingeschat.’ John knikte voldaan. ‘En denker. U schrijft filof…, filosi…, filosofie neem ik aan?’ Hij rommelde in de map en pakte een stapeltje fel gekleurde bladen met fotos, tekst en dikke strepen.    ‘Verhalen.’   ‘Denkt u daar over na? Om een verhaal te maken moet u toch typen?’   ‘Ik construeerde een scène.’   ‘Ah! Een filmschrijver. Dan heeft u helemaal een pakkende website nodig. Voor je “Hollywood” zegt, heb ik een website voor je in elkaar geknutseld. Mag ik je zeggen? We doen tenslotte bijna zaken.’ John spreidde bladen met ontwerpen van websites voor een Opel Manta vereniging, gebreidetruien.eu, een yogaschool, een wiki over modeltreinbanen en een senioren hardrenclub, op tafel uit. ‘Wat aansprekende voorbeelden, speciaal voor degelijke old-school heren.’ Hij roffelde met zijn knokkels op tafel en eindigde met een klap van beide platte handen. ‘Zijn ze gaaf of niet?’   ‘Elk verhaal heeft scenes.’ Ernst zuchtte diep. ‘Het is een afgeronde deelvertelling met een eenheid van plaats en tijd. Met een begin, middendeel en eind.’    ‘Aan wat voor scene dacht je?’   ‘Een schrijver die gestoord wordt en iemand met een steen de hersens wil inslaan.’   ‘Een Crime Story, insane! Hoe loopt het af?’   ‘Wij schrijvers hanteren het adagium: “Show, don’t Tell”. Als u een steen zoekt, show ik het einde.’

MCH
22 1

Stilte die in beweging komt

Oververhit plof ik neer op een rotsblok. Terwijl ik een paar slokken water drink, screenen mijn ogen de langgerekte Andes. Ik bewonder de capriolen van de koeien en hun kalfjes in de schaduw van de fiere bergtoppen en heuvels. In de verte hoor ik de uitgelaten stemmen van de kinderen uit het dorp. Ik geef ze in gedachten een naam. Mijn soepele vingers wrijven over mijn reisschrift.   Tussen twee boomstammen in de vallei bengelt een veelkleurige figuur in papier-maché aan een touw. Zestien door de zon getaande benen bewegen in slow motion, draf of galop. De voeten zijn gevlucht uit hun nauw aansluitende sokken. Ricardo, Pedro, Fernando en Rafael giechelen in koor. Rosa, Gabriela, Juana en Luz trappelen van ongeduld. Hun zwarte haren zijn gevlochten of gebonden in een paardenstaart met een feestelijke strik. Om beurt worden ze geblinddoekt. Juana, la chica del cumpleaños, mag de spits afbijten. “No veo nada,” roept ze opgewonden. “Uno, dos, tres, cuatro, cinco, seis, siete, ocho, nueve, diez.” Na de verplichte draaiingen slaan ze erop los met een knuppel. “Alhi?” “Venga chica!” “A la derecha, a la derecha”. “Da la vuelta, da la vuelta.” “Alhi, alhi.”   Wanneer het hoofd na de vijfde poging eraf zwiept, gaat de marteling verder tot ook één arm eraan moet geloven. Het gebergte slokt het triomfantelijk gejuich op. Een harige man beweegt het touw omhoog en omlaag terwijl zijn borstkas gedwee het ritme volgt.   Na een fatale klap van de stevig gebouwde Pedro belandt de verminkte figuur met een plof op het gras. Handen grijpen naar de stortvloed van snoepjes en cadeautjes. “Quiero mas dulce,” krijst Gabriela. Een groot deel van Superman wordt hevig platgedrukt. Zijn kop dient als speelbal en één van zijn benen laat zich oostwaarts meevoeren met de rivierstroming.   Ze eten snel de lekkernijen op en gaan dan over tot het volgende spelletje. Met veel show proberen ze een bontgekleurde sombrero zo ver mogelijk weg te werpen. Per meter verdienen ze een punt. Fernando verzamelt als eerste acht punten. Hij krijgt een kroon en bepaalt wat ze verder spelen.   De Sombrero-koning laat zijn vrienden even sudderen en geeft dan duidelijke instructies. Met veel gejoel plaatsen ze zeven plooistoelen naast elkaar, afwisselend met de rugleuning naar voren en naar achteren gekeerd. Hierrond wordt gedanst en meegezongen op uitbundige Mariachi-muziek die uit enorme luidsprekers schalt. Telkens wanneer de muziek abrupt stopt, lachen de overblijvers voluit en neemt de afvaller met tegenzin een stoel weg. Uiteindelijk wint het feestvarken Juana maar het is de koning die opnieuw het volgend spel mag kiezen.   Fernando kiest ervoor om te dribbelen en te drijven. De meisjes hebben hier wel zin in, behalve Juana. Ze begint te jammeren en loopt weg.   Mijn ogen, oren en noterende vingers hongeren naar meer, maar ik heb nog een lange tocht voor de boeg. Ik gooi mijn spullen in mijn rugzak en vervolg mijn weg naar vrijheid. Onderweg bedenk ik een meer nobele variant van de klassieke stoelendans, waarbij aan het einde van de rit Juana en haar vrienden samen op één stoel overeind proberen te blijven.   Mijn gedachten reizen terug naar de lievelingsspelletjes uit mijn jeugd: verstoppertje, zakdoekje leggen, schipper mag ik overvaren, touwtje springen, hinkelen. Zoals de Amerikaanse journalist Ron Olson schreef, “My childhood may be over, but that doesn’t mean playtime is”.

Fatiha Berrazi
11 1

Ei-beer

Voortgestuwd door een frisse lentebries kuier ik door de smeedijzeren toegangspoort van het park. De gladde bast van de zilverlinden aan de ingang lijkt gelukkig weinig hinder te ondervinden van de grote voorjaarsdroogte, die nu al anderhalve maand duurt. Voorbij het eerste stenen brugje sla ik linksaf, het slingerpad volgend richting Spiegelvijver. Ik merk dat een vrijpostige kruisspin zich ongevraagd nestelt als medereiziger tussen de pagina’s van mijn krant, maar laat betijen.Het park, in die typische Engelse landschapsstijl, ademt nog steeds de sfeer uit die teruggrijpt naar een voorbije eeuw. Terwijl de schaduw van de bomen me afschermt van de vroege lentezon, geniet ik van haar mengelmoes aan geuren, kleuren en geluiden, nu nog onverstoord door menselijk getater. Aangekomen bij de vijver zoek ik mijn vaste plekje op. De witte esdoorn bedekt het stenen bankje onder zijn kruin met zijn typische groenachtige bloemen, die haast een welkomsdekentje lijken te vormen voor de vermoeide wandelaar. Met lichte ergernis stel ik echter vast dat vandaag de helft van mijn plekje reeds is ingenomen door een tenger ogend meisje, gekleed in een lila jurkje – te koud voor de tijd van het jaar én uur van de dag – met iets wat lijkt op een teddybeer met grootheidswaanzin. Het flink uit de kluiten gewassen exemplaar rust op de schoot van het kind, de snuit richting vijver, alsof ze samen een jury vormen voor een naderende troep knobbelzwanen.Met een beleefd knikje richting kind én beer (waarom eigenlijk?) plof ik me neer aan het andere uiteinde van de bank. Het meisje lijkt me te negeren, de blik ferm gefixeerd op het water. Gerustgesteld begin ik te lezen. ‘Waarom leest u die oude krant?’De plotse vraagt sleurt me uit mijn leestrance. Ik kijk opzij en zie dat het kind met vragende ogen naar de voorpagina van het dagblad staart. Ik schat haar niet veel ouder dan acht – misschien negen? – jaar.Een priemende wijsvinger springt tot leven en volgt het traject van haar blik richting datum op de voorpagina. ‘Ziet u, maandag 12 april was eergisteren.’ Haar toon verraadt een zekere trots, omdat het kleine mensenkind iets waargenomen heeft wat het grote vast moet ontgaan zijn.Mijn ergernis wegslikkend sluit ik mijn krant en bekijk zelf de datum – alsof haar opmerking geheel nieuwe info betreft.‘Inderdaad, dat heb je goed opgemerkt jongedame, dit is inderdaad een ouder exemplaar.’‘Leest u altijd oude kranten?’ Mijn half geforceerde vriendelijkheid lijkt ze niet te hebben opgemerkt – of ze negeert het.Even denk ik na over mijn antwoord en besluit gewoon de waarheid te vertellen.‘In een tijdperk waar onze zintuigen overspoeld worden via alle mogelijke toestellen en kanalen met het “hier en nu”, gebruik ik de krant om wat bij te leren over “daar en toen”.’Alhoewel het antwoord helemaal niet op maat is van een kind, knikt ze toch begripvol.‘Mijn mama leert ook veel bij via haar Ei-foon. Kijk, daar loopt ze.’ De vinger verandert van richting en nu pas ik merk ik het schepsel op dat, gevangen tussen water en schaduw, in de verte rondjes lijkt te draaien.‘Nou, ze lijkt druk in gesprek.' Dat is geen leugen. Zelfs vanop deze afstand zie ik de linkerarm druk gesticuleren, alsof ze de vier windrichtingen tegelijkertijd wil zegenen.‘Ze is aan het bel-bekvechten met Stefaan, haar vriendje.’ Ze spreekt zijn naam uit alsof het iets vies betrof dat die ochtend ongevraagd tussen haar boterham was beland. ‘Ze maken veel ruzie én dan bellen ze soms urenlang én dan wacht ik meestal urenlang.’ Die laatste opmerking rolt er droogjes uit. ‘Heb je geen broertjes of zusjes om mee te praten of spelen?’‘Nee … nou, ik heb wel Ei-beer natuurlijk.’ Bij het maken van die opmerking draait ze het hoofd van de beer mijn richting uit, alsof het een formele introductie betreft. Nu pas merk ik het gekende appeltjes-logo, gedrukt op het zilvergrijze voorhoofd, met daaronder in fijne tekst "iBear Pro Max".‘Ei-beer kan zingen, praten, dansen en nog veel meer! Alleen … vandaag niet want zijn batterijtjes zijn plat.’ Haar onderlip vertoont een lichte trilling.Even staar ik nog naar een krantenkop over een vastgelopen cargoschip dat allang weer ergens op de Middellandse Zee ronddobbert, vouw de krant netjes op en draai me in de richting van kind én beer.‘Nu, zingen of dansen kan ik helaas niet, maar als je het goed vindt, wil ik best nog wel even verder met je praten. Ik heet Geert. Wat is jouw naam?’‘Elizabeth, maar iedereen noemt me Elisa,’ zegt ze guitig, terwijl onder - én bovenlip zich omhoog krullen tot een verrukkelijke glimlach.

GVN
0 0

Het zinloze schrijven

Ik scheur een nieuw blad uit mijn notitieblok, schroef de dop van mijn vulpen los en laat zijn scherpe punt baden in de blauwe inkt. De vloeibare woorden, die lichtjes schitteren als sterren onder het licht van mijn bureaulamp, trekken zich langzaam maar zeker in hun betekenis, opdat ze nooit meer zouden worden vergeten. Vereeuwigde gedachten die ruiken naar natte inkt en snijden als papier. Het knetterende haardvuur houdt me warm terwijl ik schrijf. De houtblokken barsten open als koude lippen in een strenge winter. De vlammen likken naarstig aan het verharde glas van de kachel en versieren mijn ogen die mee de dans aangaan en zachtjes fonkelen.Een heerlijke warmte die onbeschrijfbaar diep binnendringt. Ik sluit mijn ogen en heel even hoor ik haar stem doorheen het gekraak van openbarstend hout. Verdwijnend in mijn gedachten, om nooit meer terug te komen, schrijf ik rustig verder over haar. Haar lach verschijnt in de vlammen van het haardvuur, en ik hoop slechts een fractie te kunnen neerpennen van de zwoele warmte die alomtegenwoordig is. Ze lacht nog eens en kust me. Verloren in een kluwen van zachte woorden probeer ik haar tot leven te wekken. Maar de inkt van mijn vulpen droogt langzaam op tot ik slechts krassen achterlaat op het papier, en niemand die het ooit zal begrijpen. Diepbedroefd laat ik haar verder bestaan in de onbeschrijfbare warmte van het zachte vuur. Mijn gedachten dwalen af naar toen onze ogen elkaar kruisten, en ik grijp naar een nieuwe pen. De inkt loopt er stroperig uit en glanst op mijn blad als het kabbelende water bij een zonsondergang. Terwijl ik me onderdompel in haar donkerbruine ogen, stroomt de inkt van mijn pen uit in een wilde rivier van woorden waarin ik mijn houvast verlies. Ik geef me over aan haar blik die me laat afdalen in diepten waar ik nog nooit iets voor iemand heb gevoeld. Verdronken in haar ogen open ik de mijne terug en zie ik hoe de houtblokken zijn gekrompen tot slechts enkele hete kolen. Met mijn pen in de hand staar ik naar het maagdelijke witte blad, afwachtend op de juiste woorden."Ik zie je echt graag" en meer kan ik haar spijtig genoeg niet zeggen, laat staan schrijven.  

Bruno De Waele
5 0

Terminaal

“Frank is terminaal,” zei Sonja tegen Gisèle die net haar nieuwe vakantievilla in Spanje aankondigde met zwembad, vijf slaapkamers en plaats voor een butler én een Thaïs dienstmeisje. Gisèle was een slanke, lange, rimpelige, oude pannelat die straffer kon opscheppen dan Donald Trump.  “Een cappuutje en misschien een tostietje met glaasje wit bij de Pain Quotidien.” Waarom had Sonja ingestemd? Gisèles onderonsjes waren monologen waar haar grootsprekende bek nooit op pauze stond. Het ergerde Sonja zo dat ze de drie woorden eruit smeet als een hulpkreet, een ultieme poging om Gisèles woordenstroom te stoppen.    “Frank?” vroeg Gisèle en ze nipte van haar cappuccino, “Terminaal?”    Tijdens het tuinfeest vorige zomer wilde Frank rattenvergif in de groenteburger van Gisèle stoppen. Of salpeterzuur in haar glas rosé. “Moet je opletten of Gisèle nog zo een grote waffel trekt,” zei hij. Sonja glimlachte om de gedachte, dat hij het eigenlijk had moeten doen.    “Wat lach je?” vroeg Giséle, eerder als bevel dan als vraag.  Sonja trok haar lippen in een streep. “OMG! Jullie komen snel op bezoek naar Spanje. Anders ziet hij het nooit. Klimt hij nog trappen? We hebben een bejaardenkamer op het gelijkvloers, de butler vliegt zolang naar het rommelhok.”    Sonja staarde naar de enge draak die zich haar vriendin noemde. Trok ze werkelijk meteen de aandacht naar haar klotevilla? Gunde ze haar niet even haar verhaal? Wat moest ze erger verzinnen? Frank was niet terminaal, of toch niet meer dan anderen. “Uiteindelijk zijn we allemaal terminaal,” mompelde Sonja.    “Je doet een moord voor de Dorada a la plancha in de Fan Farronear en op de oprit maakt een straatschilder Van Goghs. Die moét een portret maken van Frank, kan je later op je schouw zetten als herdenking,” zei Gisèle. Ze roerde in haar koffietas en liet bij elke vervolmaakte cirkel even het porselein rinkelen. Ze leek niet verbaasd te horen dat Franks laatste dagen geteld waren.     “Neem je snel een nieuwe?” vroeg ze zonder te wachten op een antwoord, “Ik vraag me dat vaak af: Als Jacques sterft, zou ik snel een nieuwe in huis nemen? Jij zit al een tijdje in de meno hé? Een nieuwe man? Ik denk dat ik een jonkie neem, mijn mossel lust er nog van en aan het nieuwe huis in Spanje zal er een zeilboot liggen. Een stoere schipper misschien. Met een kriebelbaard, dat is genieten.”    Sonja zuchtte en stond op: “Ik moet naar de plee.”    “Schat, alweer?” zei Gisèle, “In de dagkliniek repareren ze dat in een uurtje. Ik heb dat niet nodig, maar zou er niet over twijfelen. Niet handig, aandrang krijgen, als je mosseltje net naar adem hapt en klingelt op een boot. En maak het meteen wat strakker, daar houden jonge mosselvissers van.” Gisèle wees met haar magere vingers naar de plekken die gelift konden worden.    Sonja schudde haar hoofd en bedacht zich dat ze onmogelijk zichzelf kon doorspoelen. Straks nog even afzien en Gisèles gedraaf aanhoren, haar uitnodigen voor een tuinfeest volgend weekend, een dringend telefoongesprek faken, excuseren dat ze weg moet en Frank in de Brico rattenvergif en salpeterzuur doen kopen.   -- TIP VAN DE WEEK -- Tony Coppo tipt deze week 'Terminaal' van Tony Coppo.  "De tekst nodigde mij uit om meer te lezen van de auteur. Ik vroeg me af: Is 'Terminaal’ een toevalstreffer of spetteren zijn andere teksten ook van het scherm in beeld en gelaagdheid? Ja hoor, ze zijn heel goed. De bijpassende foto's maken de tekst veel sterker. Bij 'Terminaal' gebruikt Tony Coppo een slechte foto, wat ik jammer vind.Mijn tip: Proza en fotografie gaan hand in hand. Blijf dit consequent doen en kom aub met een bundel (tekst én foto's). Ik ben alvast fan! Ik werk in de maritieme sector aan de middellandse zee en ik weet dat heel wat cliënten op leeftijd, maar kwiek en hupsig troost en hoop kunnen halen uit de teksten van Tony Coppo."

TonyCoppo
28 2

Plastic drugs

“Komt daar weer een nozem buiten,” zei Marcel tegen zijn vrouw die opgeblazen het laatste cijfer in haar soduko invulde en voor de vierde keer vandaag een papiertje demonstratief afscheurde en het opgeloste raadseltje in de lucht zwaaide al was het een winnend loterijbiljet. Hij wees door het raam naar de voordeur van het huis aan de andere kant van de straat. Twee weken geleden loste een vrachtwagen daar eindeloze rijen dozen. Na drie dagen zonder dat de nieuwe overbuur zich liet zien, begon het: een altijddurend komen en gaan van psychiatrische sans-papiers. “Verslaafde maffioso's“ noemde zijn vrouw ze. Ze vermoedde dat de kersverse overbuur handelt in hasj, wiet, XTC en crystal meth, maar Marcel wist het niet zeker: Een uur binnen blijven om dan met een smile en een grote plastic zak weg te wandelen? Een veel te grote zak voor drugs.     “Moet je zien,” zei hij, “Nog éne.” De politie nam zijn vrouw niet meer serieus nadat ze voor de tiende keer paniekerig belde en smeekte om die bende op te rollen. De smerissen beweerden dat ze spoken zag vliegen. Verontwaardigd schold Marcel ze uit voor achterlijke gladiolen, sneuneuzen en onbekwame drollenvangers. Wilden ze hèm oppakken in plaats van die drugsdealer! Hij moest beloven hen niet meer te contacteren.     “Ik moet ’t weten!” Hij kon zijn curiositeit niet meer de baas.     Hij trok zijn vuilste broek, oudste jas en stoffigste schoenen aan alsof hij een dakloze is. “Zo val je niet op bij dat gespuis,” zei zijn vrouw. “Om zes uur eten we, hè!”     Met stevige tred stak hij de straat over. Het regende en het was al duister want de novembernacht zou weldra vallen. Hij sloop rond het grote raam en probeerde binnen te gluren maar zwarte gordijnen beletten alle inkijk. Deze bende was uitstekend georganiseerd en op hun privacy gesteld! Even aarzelde hij wanneer zijn vinger naar de deurbel reikte. Hij ademde diep in en versteende wanneer de bel rinkelde als een ijskreemkar.     “Kom binnen, vriend.” Sterke handen drukten de zijne en sleurden hem binnen. De voordeur knalde dicht in het slot. Hij kon niet meer terug? Help. Wit licht van TL lampen verblindden hem en deden zijn ogen knipperen. Vijf gekleurde plastic tafeltjes met telkens vier krukjes: rode, gele, paarse en oranje. Aan één van de tafeltjes zaten vier vreemdelingen voorovergebogen rond een aardewerken vaas die razendsnel tolde en hun handen met bruine drek besmeurde. In hun bedwelming keken ze zelfs niet naar hem op.     “Doe je jas uit, kies een stoeltje, ik kom zo met mijn karretje.” De grote buurman met tatoeages en dreadlocks glimlachte vals. Marcel beefde maar trok zijn jas uit en ging zitten. Wat een linke boel was dit? De witte muren van dit lab waren besmeurd met posters van zebra’s die vechten met een hyena, walvissen die springen uit de zee en beren die zalm graaien in een rivier. Een foto van een meerkat knipoogde en zei ‘Stay calm and do the thing”. Was dit hun leuze? Marcel was niet kalm en wilde ‘the thing’ niet doen. Nooit raakte hij drugs aan! Was dit het zenuwcentrum van hun kartel? In de films hingen er minder tierlantijntjes en droegen de bazen geen smerige bundels vervilt haar. Een chill pianodeuntje speelde door luidsprekers ingewerkt in het plafond maar het leek niet op zijn plaats. Geniale afleidingsmanoeuvres. Hij mocht ze niet onderschatten!     De buurman rolde een ijzeren karretje naar Marcels tafeltje. Het ding glom en deed Marcel denken aan zijn zeventigste verjaardag. Zijn vrouw trakteerde op een veel te chique diner in de Comme Chez Soi. Daar bolden ze zo kaas naar hun tafel - drie minuscule sneetjes aan vijfenveertig euro! - furieus had hij ze naar de ober zijn hoofd gesmeten. Maar dit karretje geurde niet naar kaas. Rook hij wasco?     “Wil je kleuren, tekenen of boetseren?” vroeg de buurman. Dit was codetaal. Kleuren is LSD? Boetseren hasj? Op het karretje lagen kleurboekjes van K3, leesboekjes van Alice in Wonderland en tientallen barbiepoppen in een houten kist. Eén was onthoofd. Gebruikten ze dit om te trippen? Gaapten ze hiernaar om hun roes te versterken? Zijn vrouw had gelijk: de buurman runt een schunnig drugskot!     “Ik wil niets,” fluisterde Marcel angstig met een schorre stem, “En ik heb geen geld.” Gelukkig lag zijn portefeuille thuis. Deze criminele gang wilde hem zeker bestelen. Naast zijn tafel stond een rek met potten klei, dozen stiften, flessen white-spirit en glazen bokalen vol glitters in felle kleuren. Wat een lef! De ingrediënten zomaar uitstallen? “Zie je wel, ze kochten de politie om,” mompelde hij, “Waarom negeerden die anders mijn waarschuwingen?” Eén van de vreemdelingen keek om en staarde achterdochtig met bloeddoorlopen ogen naar Marcel, die rood kleurde en hoopte dat hij niet ontmaskerd werd.     “Meneer Marcel, relax. Ik stel voor dat u begint met een mooie tekening. Dat ontspant.”     De drugsbaas schoof over het tafeltje een groot vel papier met lijntekeningen van een olifant die parmantig water spuit met zijn slurf en zette een doos kleurpotloden en een schaar voor de neus van Marcel. Was dit een test? Wilden ze dat hij coke versneed met een papierschaar? “Psychotherapeutisch centrum De Sleutel” prijkte in gedrukte letters bovenaan het blad. “Hoe verzinnen ze het?” siste Marcel, “Een creatieve dekmantel voor hun drugshandel!”     “Hier is alvast een plastic zak,” zei een assistent in witte laboratoriumjas, “Kan je straks je kunstwerkjes mee naar je kamertje nemen en aan je vrouwtje tonen.”     “Ik ben succesvol geïnfiltreerd,” dacht Marcel terwijl hij naarstig de poten van de olifant grijs kleurde, “Ooit rol ik dit netwerk op.”

TonyCoppo
82 3

De missie van Sint Amandus

“O, heilige AmaanHelp mij de drank te laten staan” Een ongebruikelijk verzoek aan de schutspatroon van de kasteleins. Doorgaans zijn kroeguitbaters hun eigen beste klanten. Een rappe peiling wijst uit dat de smeekbede uit het Noord-Franse Coucy komt: een oord dat ik ken, zo’n duizend jaar geleden heeft een devote volgelinge zich daar aan mijn reliekschrijn vastgeketend. Ze beweerde dat ze dankzij mijn voorspraak weer kon lopen. Ik heb het laten begaan, we waren tenslotte op een fundraising tour omdat een van mijn kloosters was afgebrand. Maar goed, “that was then and this is now”. Ik besluit voor een poosje het eeuwige met het tijdelijke te verwisselen en een bezoek te brengen aan mijn supplicant. Een bezoekje aan de Cloud om me te informeren hoe ik mij anno 2021 moet uitdossen levert een schat aan informatie op. Zoveel mogelijkheden om iemand te zijn! Ik kies na enig aarzelen voor een mainstream uiterlijk: ik word een donkerblonde dertiger met  halflang haar, gladgeschoren en een ietwat gezette lichaamsbouw. Ik had natuurlijk kunnen kiezen voor een vrouwelijk uiterlijk, een donkere huidskleur of een affiniteit met mijn eigen geslacht, maar dat zou mijn missie wellicht wat lastiger gemaakt hebben. Niks vooroordeel: ik heb vrouwen, kleurlingen en gays onder mijn beste vrienden, maar dat geldt niet voor alle bewoners van de eenentwintigste eeuw.  En met een beetje overgewicht hoef je niet meteen met Jan en Alleman te wedijveren. Bij mijn persona past een donkerblauwe Citroen Cactus, waarmee ik me zonder veel moeite vertrouwd maak. Omdat het leven in deze nieuwe tijd een stapel paperassen en documenten vereist, voeg ik ook een allespas aan mijn uitrusting toe. Dat is een document dat alles is wat de houder het wil laten zijn. Van paspoort tot rijbewijs, van diploma tot covidverklaring. Is natuurlijk niet voor iedereen weggelegd, maar voor Ons Van Boven een onmisbaar uitrustingsstuk. Ongemerkt materialiseer ik met mijn autootje op de stille buitenweg naar  Coucy; ik rijd het plaatsje binnen en parkeer mijn Citroen bij Hotel Bellevue, annex Restaurant La Pomme D’Or. Terwijl ik nog achter het stuur van mijn autootje zit te bedenken hoe ik mijn missie aan zal pakken – want het is inmiddels een missie geworden – komt er een droefgeestig ogende man het hotel uitgesloft. Hij neemt mij en mijn auto op, aarzelt even en komt vervolgens mijn richting uit. Ik laat het raampje zakken en groet hem vriendelijk. Hij vraagt:”Bent u van plan hier te overnachten? Want op deze plaats mogen alleen auto’s van hotelgasten staan, en dan nog slechts voor het in- en uitladen van bagage.” Hij lijkt de veertig enigszins voorbij, een melancholisch gezicht met twee bleekblauwe ronde ogen die permanente verbazing uitdrukken. Dit zou zomaar de man kunnen zijn die mij heeft aangeroepen. Zijn adem riekt weliswaar niet naar drank, maar hij heeft verder wel de nodige kenmerken van de professionele innemer. Bleke huid, slappe wangen, lippen die gemaakt lijken om zich om een borrel heen te stulpen, de forse neus aan de rode kant. Zijn kostuum oogt flets: het zwart niet diepzwart, het witte overhemd meer off-white, het vlinderdasje bij zijn boord laat de vleugeltjes hangen. Ik zeg hem dat ik inderdaad in het hotel wil overnachten, en in het restaurant dineren. Of hij een kamer en een tafel voor mij heeft? Het lijkt of de professie het even overneemt van de depressie: een glimlach, een vonkje interesse in de ogen. Hij opent het portier en zegt: “Natuurlijk, mijnheer hartelijk welkom. Uw bagage?” Ik zeg dat ik dat kleine koffertje zo wel pak, en volg hem, het hotel in. Mijn allespas vervult beurtelings de rol van paspoort, covidreisbewijs en creditcard, en ik krijg de sleutel van kamer 9. Nadat ik mijn auto op de cour heb gestald loop ik de brede eiken trap op naar mijn kamer. Die is klein, heeft uitzicht op het plein voor het hotel en ruikt naar groene zeep met een vleugje chloor. Douche, apart toilet, een krap bemeten “grand lit” met aan weerskanten een nachtkastje en een tafeltje met een fauteuiltje, alles in pretentieloos eiken uit de streek. Een Franse hotelkamer zoals er tienduizenden zijn. Tijd voor een nadere verkenning. Ik loop de trap af en vind mijn herbergier in het restaurant. Hij leunt op het buffer, in zijn rechterhand een glas – absinth, aan de kleur te zien. Ik vraag of hij mij een Duvel wil brengen en ga aan een tafeltje zitten. Als hij mijn bestelling neerzet, vraag ik of er veel te doen is. “Behalve u één gast, meneer. Helaas”. Ik wil weten of dat helaas de gast betreft, en ik zie zijn gezicht betrekken. “Moeilijkheden?” vraag ik, in een poging meer aan de weet te komen. Hij aarzelt, trekt dan een stoel bij en gaat zitten. “Ach, ik kan het u wel vertellen. Over een paar maandjes is het toch afgelopen.” Ik zwijg, wachtend tot hij verder gaat. “Weet u, ik ben de laatste van het hotel. Léon de Belfort. Ik run het samen met mijn Victorine, die de keuken doet. En gisteravond, bij het diner wilde de gast haar spreken. Ik dacht dat hij haar een compliment wilde maken – haar gebraden reebout is voortreffelijk – maar hij deed haar een voorstel voor hem te komen werken. Naar het schijnt runt hij een grote hotelketen. Hij hield haar een poosje aan de praat, en na het eten vroeg hij mij om een aperitief met hem te drinken. Na een halve fles Calvados vroeg hij mij om Victorines contract te ontbinden, en na nog een halve fles stelde hij voor erom te kaarten. Hij haalde een spel kaarten uit zijn zak, en aan het eind van de avond had ik alleen nog het hotel. Mijn Victorine zou met hem mee gaan, en het restaurant kan ik sluiten. Hij is nu met haar onderweg, laat haar zijn een van zijn luxehotels zien. Vandaag is voor mij het begin van het einde.” “Hoe heet die horecamiljonair?” vraag ik geïnteresseerd, want ik begin een vermoeden te krijgen dat hier meer aan de hand is. “Tan”, antwoordt Léon toonloos. “Hij heeft zich voorgesteld als Simon Tan. Was een beetje aan het rondreizen, en belandde hier, zei hij. Maar of dat echt zo is...” Ik wil weten wat hem meer aan het hart gaat: zijn keuken of Victorine. “Ach, weet u, we werken al bijna twintig jaar samen. En het was vaak ook best meer dan collegialiteit. Als het hotel leeg was, en de keuken alleen voor ons moest draaien, dan wilden we ook de bedden wel eens uitproberen. Dan deden we of wij onze eigen gasten waren, die zich een dagje uit veroorloofden. Maar de afgelopen jaren, met die covid en zo, is daar nogal de klad in gekomen. En dan komt er zo’n ellendige miljonair ....” Op dat moment gaat de deur van het restaurant open, en als op afroep komt het onderwerp van gesprek binnen, gevolgd door een struise blondine met krulletjes, die zich duidelijk op haar best heeft uitgedost. Tan is een elegante verschijning,  gekleed in een blauw kostuum, helrode stropdas, glad achterovergekamd zwart haar en het getrimde vijfdagenbaardje dat in het hier en nu blijkbaar verplicht is voor iemand die wat wil voorstellen. Maar ik besef meteen dat hij meer is. Ik ken hem onder vele pseudoniemen, en Simon Anton Tan is daar maar eentje van. Aan zijn gezicht zie ik dat hij mij ook herkent. Er glijdt een schaduw overheen, en even fonkelt er woede in de donkere ogen. Maar de mond maakt een glimlach, en hij groet vriendelijk. “Goedemiddag, heren”, zegt hij minzaam. “Ik zie dat het restaurant vanavond nog andere gasten heeft.” Léon knikt, zwijgend. Victorine kijkt van de een naar de ander, loopt vervolgens naar het buffet. “Dan zal ik me maar even in mijn domein terugtrekken”, zegt ze. “Want vanzelf bereidt het eten zich niet.” Ik loop op Tan toe, en steek mijn hand uit. “Ik zal me even voorstellen” zeg ik. “Amand van Maastricht”. De ander reikt mij een zorgvuldig gemanicuurde hand. “Simon Tan”, zegt hij. “Op vakantie?” “Ja en nee” zeg ik. “In mijn branche is het hele leven een vakantie, maar ben je ook constant bezig met dingen rechtzetten.” Onze blikken  kruisen elkaar, de openingszetten zijn gedaan. Tan heeft zich verontschuldigd, moest even op zijn kamer een aantal dingen afwikkelen. Léon zit op zijn kantoortje te somberen – ik hoop dat hij niet meteen naar de fles grijpt – en Victorine is in de keuken bezig, het avondeten klaarmaken. Ik gok zo maar dat ze zich voor Tan van haar beste kant wil laten zien en dat het ons aan niets ontbreken zal. Ik heb me eveneens teruggetrokken op mijn kamer om mijn strategie te overdenken. We zullen gevieren eten: met twee personeelsleden en twee gasten is het meer chambre d’hote dan hotel-restaurant, en toen ik dit arrangement voorstelde was iedereen het er mee eens,. Ook Tan, al was het dan schoorvoetend. Om half acht zitten we dus met zijn vieren aan de ronde tafel bij de schouw in het restaurant. Tan heeft voorgesteld een Moet & Chandon te openen, en hij heft het glas “op een mooie toekomst  voor alle aanwezigen.” Ik zie Léons gezicht verstrakken, maar hij zwijgt. Victorine kijkt naar hem, het lijkt alsof ze zich ineens realiseert dat de belofte die voor haar in vervulling gaat voor hem een vonnis is dat voltrokken zal worden.  Ze neemt een slokje en zegt: “als entree heb ik een zalmmousse gemaakt, die gaat mooi samen met de champagne”. Ze loopt naar de keuken, terwijl Tan haar met zijn blik volgt. De zalmmousse is overheerlijk, en wordt aanvankelijk zwijgend genuttigd. Een paar keer lijkt het of Victorine of Léon iets zeggen willen, maar zich op het laatste moment bedenken. Uiteindelijk wend ik me tot Tan, en vraag hem naar zijn bezigheden. Hij glimlacht, en zegt dat zijn métier in grote lijnen hetzelfde is als dat van Léon en Victorine, maar op een wat grotere schaal. Zijn imperium strekt zich over diverse landen uit, en varieert van vijfsterrenluxe tot intieme kasteelwaliteit. Ik vraag geamuseerd of ik dan aan een Amerikaanse president uit het recente verleden moet denken, maar Tan laat zich niet zo makkelijk strikken. “De doelstelling van elke hotelier is het mensen naar de zin maken,” zegt hij. “In mijn familie zijn we daar al heel lang mee bezig, ik zet gewoon de traditie voort.” Ik antwoord dat genoegen niet het enige is dat telt. Het gaat er ook om welke prijs je de mensen daarvoor laat betalen. Victorine stelt voor om de volgende gang te serveren, en ruimt samen met Leon af. Terijl Tan en ik zwijgend tegenover elkaar zitten, brengen Victorine en Léon de volgende gang op tafel: entrecote, gegrilde groene asperges en een peperonata. Léon loopt nog even naar achteren om een passende wijn te halen, en komt terug met een pomerol. “Chateau Hosanna” lees ik op het etiket, en ik moet inwendig grinniken. Zonder het te weten heeft Léon zijn en mijn opponent een kleine poets gebakken. Ik knik, en zeg: “Mooie keus, Léon. Wist je dat chateau Hosanna en chateau Pétrus dezelfde eigenaar hebben?” Léon kijkt me niet-begrijpend aan, maar ik meen een spoortje van irritatie op Tan’s gezicht te ontdekken. De entrecote is een culinair juweel, mals en geraffineerd van smaak, en de asperges en peperonata maken het gastronomisch palet compleet. Léon heeft de wijn ingeschonken, en ik besluit dat het tijd is voor de tweede ronde van mijn offensief. Terwijl ik mijn glas hef, zeg ik: “Victorine, ik breng een toost uit op jou en je culinaire talent. In de keuken en in het leven is het vuur vriend en vijand tegelijk: een vloek en een zegen. Niemand weet dat beter dan de heilige Laurentius, die  zelfs tijdens zijn vuurmarteling nog de spot met zijn beulen dreef. Zijn embleem is het rooster waarop hij stierf, moge dat embleem jou in je keuken geluk brengen.” Dit zeggende haal ik een zilveren roostertje uit mijn zak, en leg het voor de verblufte Victorine op tafel. “Er zitten magneetjes aan” zeg ik. “Je kan het op elke koelkast bevestigen.” Léon kijkt mij verbouwereerd aan, de blik van Tan is uitdrukkingsloos. Hij heeft nu door wat de inzet is en is daar niet blij mee. Wat aanvankelijk een routineoverwinning leek, blijkt nu bevochten te moeten worden. Gladjes zegt hij.”Een waardig compliment en een mooi gebaar. Ik sluit me daar graag bij aan.” Hij vermijdt mijn naam te noemen, maar heft het glas “op Victorine”. Victorine zelf is volkomen verbijsterd, pakt het zilveren roostertje op, betast het en legt het vervolgens terug op tafel. Regelmatig dwaalt tijdens het hoofdgerecht haar blik naar het roostertje, naar Lèon, naar mij en naar Tan. In stilte eten we gevieren ons hoofdgerecht op. Als dessert serveren Victorine en Léon een bosvruchtenbavarois, die eveneens in stilte wordt genoten. Het lijkt alsof ieder met zijn eigen gedachten bezig is, hoewel ik hoop dat de gedachten van Victorine en Léon dezelfde richting zullen uitgaan. Maar omdat je nooit blind kan varen op je eigen hoop of het benul van de mensen heb ik wel een slotoffensief ingecalculeerd. Terwijl Victorine afruimt en Léon koffie gaat zetten pak ik een spel kaarten uit mijn zak, en leg ze op tafel. “Wat dacht je ervan, Lucifer? Zullen we onder het genot van een kopje koffie en een Calvados een kaartje leggen? Ik denk dat je de inzet wel kunt raden. En ter informatie: deze kaarten zijn persoonlijk vervaardigd door Caspar, Melchior en Balthasar, de beschermheiligen van de speelkaartenmakers. Wel?” Mijn tegenspeler kijkt mij aan. Even flakkert er vuur in zijn donkere ogen, dan zegt hij: “Laat maar zitten, Amandus, deze slag is jou. Die koffie zie ik niet verschijnen – onze gastheren hebben blijkbaar wat anders aan hun hoofd. Mochten ze nog opduiken, vertel ze dan dat ik een dringende zakelijke oproep kreeg. En jij mag morgen mijn rekening vereffenen: één overnachting, twee diners, een fles Calvados.” Hij staat vermoeid op en loopt naar buiten. Zijn kamer zal morgen vermoedelijk leeg en ongebruikt zijn – net als de mijne.

bobcom
23 1

De Vos en de Scheper

Er was eens een Herder en zijn Schapen.Het leven was goed, hij hoefde niet te schrapen.Een klein hutje in de bergen, ver weg van de stad.Zijn kudde zo groot,  was al wat hij had.De moedige Scheper was zijn trouwste hulp.Slangen, wolven en beren, die sloeg hij tot pulp. Op een dag keek de Vos vanuit de struiken en dacht, ‘Ik heb een Idee!’Hij benaderde enkele Schapen en zei, ‘Psst, kom eens met me mee!’‘Wat doe jij hier, Vos?’ zegt een van hen smalend. ‘Denk maar niet dat je ons aankan,’ zei een tweede, veel minder onthalend.  ‘Natuurlijk niet, vrienden,’ antwoordde de Vos.‘Veel groter en sterker zijn jullie. Als ik me misdraag ben ik zeker de klos.’‘Ik kom jullie net waarschuwen voor het echte gevaar.’‘Zie ginds, de Scheper, een Wolf in donshaar!’De Schapen bekeken elkaar en lachten het uit.Het sloeg echt nergens op, wat kwam uit die snuit.‘De Scheper beschermd ons net van rovers en andere gevaren,’ blaatte een van de rammen.‘En hoe doet hij dat?’ vroeg de Vos. ‘Met beten en schrammen!’Dat was waar, gaven ze grif toe.‘Kijk maar naar z’n lange poten en scherpe tanden. Daarin zit de clou!’De Schapen keken om en zagen nu de gelijkenis.Hadden zij het dan echt zo fout en zo mis?‘Blaffen, snauwen en bijten?’ onderbrak de Vos. ‘Wat voor een beschermer zou dat nu zo doen?‘Hij wil jullie enkel voor  zichzelf houden! En daarbij, met die stevige hoorns op jullie hoofd, hebben jullie toch geen nood aan zo’n oen?’‘Neen!’ blaatten de fiere rammen. ‘Als we samenwerken kunnen we die gemene Scheper wel verjagen en indammen!’De Vos zag dat de Schapen waren overtuigd.Hij likte zijn lippen nu het geluk hem had toegejuicht.Langer verder keuvelen had niet veel zin.Hij bedankte voor hun tijd en sloop het struikgewas weer in. De Schapen vertellenden diezelfde dag nog het nieuws aan de rest van de kudden. Wanneer ze allen stampten en stoten kon de Scheper het wel schudden.‘Maak dat je wegkomt! De Vos heeft je sluwe plannen verraden, jij wreedaard!’Verwensingen en beschimpingen waren verder de standaard.De Scheper kreeg genoeg van de onhandelbare schapen en zette het op een lopen.Dat de Herder hiervan zou horen dat konden ze in hun oren knopen.De schapen waren blij met hun overwinning en blaatten van enthousiasme.De Vos feliciteerde hen bevestigend maar met onopgemerkt sarcasme.Diezelfde avond nog sloop de Vos tussen slapende schapen en nam een van de lammetjes beet. Zijn plan was gelukt, niemand bewaakte de keet.Met sierlijke sprongen ontweek hij spottend de woedende Schapen die hem probeerden te stoppen.Zo verging het ook de volgende nachten tot de wanhoop van schapen die hij zo slinks wist te foppen. De Herder was verrast toen hij de Scheper zag liggen aan de deur.‘Mijn trouwe Scheper,’ zei de Herder terwijl hij hem over zijn kop aaide. ‘Vanwaar deze honneur?’ De Scheper keek met droeve ogen, ‘De schapen hebben zich tegen mij gekeerd en wouden mijn bescherming niet meer.’‘Maar hoe is dat kunnen gebeuren? Waarom gingen ze dan zo hard van leer?’‘De Vos heeft hen wijsgemaakt dat ikzelf een wolf ben,’ piepte de Scheper.De herder streelde peinzend zijn baard, ‘Die Vos is misschien wel kleiner dan jou maar ook veel leper.’‘Wat jij en de Wolf gemeen hebben maakt jou net de best mogelijke beschermer voor hen.’De kudde is in groot gevaar zonder jou, we moeten nu gaan, ren!’ Samen snelden de Scheper en de Herder terug naar de kudde.De Vos met zijn snode plannen kon het nu wel schudde.Ze bewogen over bergen en dalen, haastig en vlug.Spoedig vonden ze de schapen angstig en bedroeft terug.De Schapen vertelden over de list van de Vos en hoe hij de lammetjes kwam stelen.Wraak was het enige wat hun pijn kon helen.De Herder hoorde hoezeer zei spijt hadden over hoe ze zich tegenover de Scheper hadden gedragen.Die les hadden ze wel geleerd, dacht hij, tot het einde van hun dagen.Samen met de Scheper ging hij op zoek naar het hol van de Vos.Dankzij de scherpe neus van de Scheper vonden ze het hol in het donkere bos.Daar troffen ze de Vos aan in een diepe slaap, hij had een dikke buik van al de lammetjes die hij had opgegeten.Ze keerden terug naar de kudden om te overleggen wat ze zouden doen met de Vos nu hij nog lag te bekomen van zijn avondeten. ‘Begraaf hem levend in zijn hol!’ stelde iemand voor. ‘Laat ons hem doodstampen!’ riep drie anderen in koor.‘We kunnen hem ook altijd zelf opeten?’ haalden nog anderen aan.Oh jee, dacht de herder. Als die Vos de schade niet kan herstellen dan is het zeker met hem gedaan.De Herder trok zich terug van de kudde om raad te vragen aan de Uil van het bos.Hij vertelde de Uil het verhaal en vroeg wat hij moest aanvangen met die snode Vos.‘De kudde wil vergelding, dat was duidelijk, maar wat is nu de geschikte straf?’‘Had het zin om een Vos te straffen voor vossenstreken?’ zo kaatste de Uil de vraag weer af.‘Ik hoorde eens,’ zo ging hij verder, ‘over een verhaal hier ver vandaan.’‘Daar had er eens een jager iets bijzonder gedaan.’ Wanneer de Herder terugkwam vroeg hij de Scheper om hem opnieuw te vergezellen naar de Vos en zijn hol.Daar troffen ze de booswicht aan met zijn buik nog altijd even vol. ‘Dit had de Uil ooit ergens gehoord,’ fluisterde hij wanneer hij het mes aan zijn riem nam.Tot hun verbazing vond hij de lammetjes levend en wel terug met enkel hun pootjes wat stram.Voordat hij de buik weer dichtnaaide propte hij deze vol penen.Dat was toch juist, vroeg hij zich plots af, of waren het kiezelstenen?De Vos werd al jammerend wakker met zijn buik zo volgeladen.Ze hadden hem geklist en nu lamenteerde hij zijn daden.‘Dat zal je leren.’ Lachte de Herder.‘Wat ga je nu met hem aanvangen?’ snauwde de Scheper. ‘Geheid slaat hij snel weer aan het liegen en roven.’Toen de Herder antwoordde kon hij zijn oren niet geloven.‘Ongetwijfeld,’ knikte de Herder bevestigend, ‘tenzij hij daar geen reden meer toe heeft,’ en hij gaf de Scheper een aai op zijn kop.Nu gaat het komen, dacht de Vos, nu krijg ik vast klop. Nadat de lammetjes werden verenigd met de kudde en de Scheper weer zijn oude taak had opgenomen nam de Herder de Vos mee naar zijn huis.Deze was nog altijd wantrouwig en verwachtte niets pluis.‘Of je maakt dat je verdwijnt naar de andere kant van de berg,’ zo stelde hij voor. ‘Ofwel?’ onderbrak de Vos, ‘zeg het nu maar hoor.’‘Ofwel werk je voortaan voor mij’. De Vos was verbaasd en wierp vragende blikken.‘Mijn partner heeft een moestuin en ook last van kraaien die pikken.’‘Ik had gehoopt dat je met jouw talenten een trucen de kraaien kon verjagen.’‘In ruil voor een hok vol stro en eten tot het einde van jouw dagen.’De Vos was ontroerd door de genade.Misschien was het toch niet zomaar een façade?En zo gooiden ze het op een akkoord.De Herder was blij met het werk van de Vos en de Vos met zijn nieuwe oord.Enkel de kraaien die waren wat nukkig.Maar verder leefde iedereen nog lang en gelukkig.

BenB
0 1

Het terras

“Je bent te laat,” begroette Eva hem. “Je bent nog niks veranderd in die vijftien jaar.” Het verwijt was hypocriet, dat wist ze wel. Ze was zelf een kwartier te laat. Robin trok een wenkbrauw op; zijn wenkbrauwen waren dikker sinds hij ze niet meer trimde. “Niets veranderd? Jij ziet niet goed. En trouwens, ik zag je uit de auto stappen toen ik aankwam. Je bent hier zelf maar net.” Allebei hadden ze niet degene willen zijn die op de ander moest wachten, zeker als die ander besloot niet op te komen dagen. En toch waren ze hier nu, op het terras, Eva met haar zonnebril in de haren en ogen tot spleetjes geknepen tegen het daglicht, en Robin, breder en hariger dan ze zich herinnerde, maar tegelijkertijd toch heel herkenbaar. Robin plofte neer in een lege stoel en kamde een hand door zijn vetkuif. De schouderlange krullen van voorheen waren verdwenen, net als de zwarte mouwen die zelfs in de zomer voorbij zijn vingertoppen hadden gereikt. “Zullen we het kort houden?” vroeg hij. “Wat jij wil.” Eva bestelde een glas rosé, Robin spuitwater. Zij grinnikte. Hij negeerde haar en sloeg zijn armen overeen. In het zonlicht staken de littekens, die hij nu droeg als oorlogswonden, fel af tegen zijn gebruinde huid. Zijn nagels waren kort geknipt (niet kort gebeten), zijn armen sterk en afgetraind. Dit was niet het lichaam van een angstige tiener, maar dat van iemand die zichzelf heruitgevonden had. Haar ogen dwaalden over zijn gezicht en bleven rusten op zijn lippen, die ze in haar tienerjaren met haar eigen mond nog duchtig had verkend; een tijd waarin baardgroei nog een vreemde onbekende was – voor zover de schrale sprieten op zijn bovenlip als baardgroei telden, alleszins. Vreemd genoeg maakten die hem juist minder man. Als de serveerster even later hun drankjes bracht, bleef haar blik te lang op Robin hangen, haar voorhoofd in een frons. “Valt er soms wat te zien?” bitste Eva, die de halve euro fooi in haar hand weer in haar tas liet vallen. De serveerster mompelde iets onverstaanbaars en maakte zich uit de voeten. Eva zuchtte. “Je ziet er goed uit. Meer dan ooit jezelf. Zag iedereen dat maar.” Robin ontvouwde zijn armen en legde een hand op haar knie. “Dank je,” zei hij, heel even weer dat meisje van zeventien dat Eva’s hart gestolen had. En toen opeens niet meer.  

Caronaut
32 2

Blond in de skilift

“Wat ski jij goed!” zegt ze terwijl ze bij mij in de lift springt. Het is nochtans niet druk en ze kan de volgende lege cabine nemen. Ze doet dat niet! Mijn tenen jeuken en knellen in de koude plastic botten die gemaakt lijken zodat de wintersportervaring me weken bijblijft.    Blonde lokken ontsnappen uit haar groene POC helm. Ze schuift haar sneeuwbril van haar gelaat naar de bovenkant van haar hardshell stormhoed. Haar blauwe kijkers reflecteren de winterzon en stralen haar warmte terug naar mij. Hoewel het vriest, krijg ik het tropisch warm.    “Dank je voor je compliment,” zeg ik.    Ik bloos. Toch blijf ik haar aanstaren. Haar pupillen spiegelen de Alpen levendiger dan zij echt zijn. Een gebreien sjaal verstopt haar slanke hals en verraadt fijne schouders. Ik moet wat slims toevoegen. Neen. Ik moet dat niet! Morgen neemt de bus me terug naar mijn vrouw en kinderen. Ze vouwt langzaam haar rood gestifte lippen open. Parelwitte tanden tonen zich fier.   ‘Wat ben jij lekker?’ kan ik toch niet zeggen? Ik zou haar jonge vader kunnen zijn. Kleine sproetjes dansen op haar wang als bij een vermenigvuldigingsdans op een huwelijk. Een feest met hamburgers, bier en ijsjes. Geen stijf banket. ‘Jij kan ook goed skiën,’ zou gelogen zijn. Ik had haar niet zien skiën.     Ik besluit: “Ik hou van jouw stijl.”    Oef. Dat kwam er vlotter uit dan ik had verwacht. Ik ben tevreden met mezelf en kan een voldane glimlach niet onderdrukken. De spieren in mijn nek ontspannen als vieren ze een overwinning. Zij schaterlacht.    “Jij bent grappig! Ik geef jou een compliment en jij houdt van mijn stijl?” Ze draait haar stokken in het rond alsof er een bij haar belaagt. We glijden over een bergriviertje bevroren tot stuk ijs. Zou het nog stromen? Of is het vloeien tijdelijk gepauzeerd? Sporen van wild zijn zichtbaar. Een beer gromt maar laat zich niet zien. Het is geen beer maar mijn maag die roept dat ze honger heeft.    “Ik vind je lekker... “    Ik staar dwaas naar haar. Droom ik nu? Begeert zij me ook? Zij vormde toch deze woorden? Vindt dit seksueel ontwakende wezentje mij aantrekkelijk? Mijn brein ziet ons al samen dingen doen die het niet mag verzinnen.     “... lekker skiën hé!”  Ze knipoogt en schuift wat dichterbij. Weer giert haar lach jeugdig opgewekt in de kleine cabine. Ze trekt haar handschoenen uit en legt haar vingers op de mijne. Een rilling glijdt over mijn rug. Mijn maagbeer blijft stil.    “Ik ben in voor een avontuur.” Ik hoor het mezelf zeggen, maar het voelt alsof zij het uitvond.     Haar lippen zijn om op te eten. Om van te smikkelen en te peuzelen zoals een kippenpootje waarvan het laatste vlees op is maar je toch probeert meer te krijgen. Ze wiebelt met haar Rossignol botten onwennig als een debutant aan een piano. Klaar om het geoefende stuk te spelen, maar toch weifelend om de eerste toets in te drukken. Ijsbrokjes glijden van haar broek op de metalen vloer van de lift. De sneeuw heeft vannacht meters wit geschapen. Weilanden verbergen zich onder dikke lagen zacht donsdeken. Het berglandschap vond zich heruit. Ik kan dat ook.    “Jij ruikt naar alpenweelde!” Het zijn mijn woorden die uit mijn mond komen waar ik me over verbaas. Ik heb geen idee hoe alpenweelde ruikt. Ik veronderstel aanminnig en verlokkend. Vertrouwen veinzend draai ik mijn hoofd dichter naar haar. Het eindstation komt in zicht.    Stoer steekt ze haar hand in mijn skibroek en zoent me. Haar lippen brandmerken de mijne. Mijn bretellen sputteren tegen maar blijken geen bescherming. Mijn tong verstijft wanneer ze ruw een haartje van mijn bil ontvreemdt. Ik voel me als een tijger die door een brandende hoepel springt met als beloning een mals stuk vlees. Ze bijt op mijn lip, in het kuiltje van mijn kin en hard in mijn hals.     De laatste examenuitslagen van mijn oudste dochter schieten door mijn hoofd. Zij zal haar eerste bachelor moeten overdoen. Mijn vrouw had gehuild. Ik was kwaad om dat verloren jaar maar nu voel ik genegenheid en vergeving. Ik wil dit overdoen. Dit mag, neen, moet levenslang duren. De ramen van de cabine zijn bedampt en echoën gehijg en gelukskreetjes. Ik sluit mijn ogen en glijd weg in een nieuwe dimensie.    Een snerpend geluid schuift de liftdeuren open. Met dezelfde sierlijkheid hoe ze in de lift wipte, joept ze er uit. Ze neemt haar ski’s, pleurt ze in de sneeuw, springt in haar bindingen en lanceert zich met haar stokken. Zonder om te kijken, skiet ze gracieus van de flank. Ik zit gebonden in mijn stoel. Zwitsers gevloek zet de werking van de lift bruusk stop. Slungelig hangt mijn broek vast aan de sluitingen van mijn botten. Mijn stok is geplooid door het mechanisme. Twee dikke mecaniciens in skibotten bevrijden me uit mijn geknelde positie. In mijn ooghoek zoeft ze met een sprongetje naar een volgende lift. Met mijn reiskoffers in mijn hand en mijn boots om mijn schouders staar ik naar de bergen. De buschauffeur roept dat de bus vertrekt.

TonyCoppo
21 2

Wat Karel nog genoodzaakt was te melden over Pientje

Wel get-ver-dem-me. Het potje, waar Karel zo zorgvuldig zijn straal in had gemikt, zoals voorgeschreven zijn eerste handeling na het opstaan, bleek, bij het openen van de rugtas op het bureau van de huisarts, niet zo goed te zijn dichtgedraaid. Met in zijn ene hand een vochtig dekseltje en in zijn andere hand een halfleeg potje stond hij er verloren bij.    ‘Lekker bezig,’ zei zijn huisarts. ‘Morgen nog een kans, het slaat niet op een dag.’ De arts liep naar een kabinet rechts in de hoek van de spreekkamer, naast het geopende gordijn voor de onderzoeksbank. Zij rommelde in een la en toonde triomfantelijk een schoon en vooral droog potje. ‘Doe je er voorzichtig mee?’ zei ze met een grijns en wees naar de gang. ‘Tweede deur rechts is het toilet als je nú aandrang hebt, maar verwacht je niet meer dan een paar druppels eruit te persen, dan graag thuis afvullen tot het streepje en morgen inleveren.’   “Zeikwijf,” dacht Karel en hij deponeerde de twee natte onderdelen in de prullenbak naast het bureau, waste zijn handen, pakte het schone potje en keek weer in zijn rugzak. Shit, zijn bammetje voor tussen de middag was prut, vettige gele kringen doorweekten het vetvrije papier om zijn lunch. Zijn notitieboekje onderin klonterde als dampend papier-maché.    De arts stond achter hem en zei: ‘Volgens mij heeft u klamme plekken op uw jas.’ Het vrolijke toontje irriteerde Karel. Dit was niet zijn dag, wat zouden zijn collega’s denken? De geur alleen al. Hij zou zijn jas op de gang hangen en niet over zijn bureaustoel, dat hielp misschien.    En het zal vast geen goede indruk maken op zijn Tinderdate. Karel had zijn bed verschoond, zijn kamer gelucht en de afwas gedaan, dan kom je niet stinkend naar pis aanzetten. Uurtje eerder naar huis om te douchen en nieuwe kleren dan maar.  Maar waar Karel het meeste mee zat, waar hij chagrijnig van was, wat zijn dag verpestte en waar zélfs geen tien succesvolle Tinderdates verschil konden maken, was het broodprutje in zijn rugzak. Niet het brood zelf was het probleem, maar de door urine doorweekte eiersalade.   Dit was geen gewone eiersalade. Het was zelfgemaakte eiersalade. In Karels familieclan was dit generaties lang de enige manier om eiersalade te maken. Met een klein beetje paprikapoeder, ui en een klein teentje knoflook voor extra pit. Zelfgemaakte mayo erdoor en stukjes augurk. Het resultaat was een kano door een waterval, veel wendingen en onverwachte schokken, niet zo flauw als die fabriekstroep. Oma Adelheid sloeg hem drie jaar geleden een bloedneus toen ze proefde dat hij de gore moed had om gember toe te voegen, het clanrecept was heilig. De reden van zijn chagrijn was Pientje, niet het heilige recept. In deze portie zat haar laatste ei, de laatste creatie van zijn favoriete rode ADHD kip die altijd vrolijk aan kwam lopen. Pientje was eergisteren door de Pitbull van de buren zó bewerkt dat de dierenarts haar een spuitje gaf. Na een korte sectie op het kippenlijk, bleek het ei, dat gelegd zou zijn als Pluto (hoe verzin je het?) niet was losgebroken, al volgroeid. De dierenarts peuterde Pientjes laatste ei uit het warme kadaver en dumpte het in de groene bak. Karel redde het uit de troep en nam het mee naar huis. En zijn tupperwarebakje eiersalade met het finale ei van Pientje was leeg, helemaal leeg. De laatste lik zat op zijn lunch en plakte nu met vetvrij papier aan de bodem van zijn rugzak.   Hij peuterde alles los en flikkerde de natte kwak brood in de prullenbak. Meestal gaf hij restjes brood aan de kippen, die aten alles. Juultje, Kwik en Tokkie waren nog over, maar om die de resten van de hun neefje of nichtje te voeren ging te ver.  Die kutarts had nog steeds dat arrogante lachje rond haar mond. ‘Morgen inleveren bij de balie, met de deksel vast alstublieft.’    Klote pis.

MCH
14 1

Weg voor altijd

Tara keek naar links en hoorde het oorverdovende lawaai van een passerende trein. Ze voelde de wind op haar handen en gezicht, die ijskoud aanvoelden. In de verte hoorde ze weer een geluid en toen ze ernaar keek zag ze dat er weer een trein het station binnenreed. Hij verminderde vaart en stopte op haar perron. Tara bedacht zich geen moment. Ze sprong op en liep snel de sprinter in. De warmte kwam haar tegemoet. Ze zag dat hij richting Maastricht ging. Tara ging zitten op het eerste plekje dat ze tegenkwam. Voor haar gevoel duurde het eeuwen voor de trein begon te rijden en ze irriteerde zich mateloos aan de vier dames die in de stoelen naast haar luid zaten te discussiëren. Eindelijk voelde ze dat ze vooruit bewoog en eenmaal het station uit zag ze het landschap steeds sneller aan haar voorbijgaan.  De rails was niet helemaal op vlak terrein gebouwd, dus voelde Tara dat de trein lichtjes gekanteld werd. Ralf. Ze voelde druk op haar borst en had moeite om lucht te krijgen. Ze zou er alles voor over hebben om hem nog één keer te voelen. Aan te raken. Hem alleen maar te zien. Ze hoorde niets meer en had het gevoel dat ze een hartaanval kreeg. Waarom hij? Waarom moest het haar verloofde zijn die ging? Haar hart klopte in haar keel. Eindelijk reden ze weer normaal. Het waren de kleinste dingen die haar aan het ongeluk deden denken. Langzaam keerde ze terug naar het heden. Ze voelde dat ze bezweet was en toen ze opkeek zag ze dat er ineens een man tegenover haar zat. Zijn mond bewoog. ‘Wat?’ Vroeg ze. ‘Gaat het oké met u?’ Herhaalde hij. ‘U leek even heel ver weg.’ ‘Ja… Ik ben oké.’ Tara, die nog steeds niet helemaal bekomen was, excuseerde zich snel even naar de toilet. Onderweg zag ze dat de trein stilstond. Ze snakte naar frisse lucht en snelde naar de dichtstbijzijnde deur. Ze dacht even na, maar haar behoefte om uit dit voertuig te gaan was zo groot, dat deze overwon. Met haar tas om haar schouder geslagen stapte ze uit. ‘Vught’ Las Tara. Ze liep naar de uitgang van het station en ging op de trap zitten. Ze wilde naar Eindhoven AirPort. Maar hoe ging ze daar komen? Het enige wat ze tot nu toe had kunnen denken was: WEG. Ze moest daar weg. Wat ze had gedaan was verschrikkelijk. Ze walgde als ze er aan dacht. Ze moest weg. Weg uit Den Bosch en weg uit Nederland.  Tara liep door de koude, stille straten van Vught. Ze voelde zich niet langer veilig. Ze had geen idee hoelang ze daar al liep toen ze ineens tegen een hoog, massaal gebouw opliep. Het was van beton en ze zag voor sommige raampjes tralies. Tara keek omlaag en zag een bordje: ‘Penitentiaire Inrichting Vught’. Weer kreeg ze het warm en voelde ze diezelfde enorme druk op haar borst. Ze kon het gevoel dat ze hier hoorde niet ontkennen. Misschien moest ze het maar opgeven en zichzelf aangeven. Wat moest ze anders? Had ze zichzelf nou echt wijsgemaakt dat ze weg kon rennen van de politie? Misschien was dit nog de beste oplossing. Maar net op het moment dat Tara naar voren wilde stappen, zag ze een paar agenten naar buiten komen. Ze verloor direct alle moed die ze verzamelt had en rende zo snel ze kon weg. Ze rende en rende, voor haar gevoel duurde het wel een uur voordat ze de moed had om te stoppen. Nou ja, eigenlijk had ze geen keus. Haar lichaam was op. Het liefst ging ze hier liggen en stond ze nooit meer op. Maar Tara moest verder. Ze had geen geld voor een overnachting, het kleine beetje dat ze nog had moest ze sparen voor de reis. Ze kroop tegen de etalage van een winkel aan en sloot haar ogen.  Tara droomde die nacht wat er was gebeurd in het ongeluk met Ralf. Ze droomde hoe ze met hem op de parkeerplaats stond voor het café waar ze altijd kwamen. Ze namen net afscheid van hun bevriende stel Marijke en Jonas. Nu stapte Ralf in de auto en ook zij opende haar portier. Ralf reed wel vaker met wat te veel op, dus zorgen maakte Tara zich niet. Tenminste, niet op dat moment. Nu schreeuwde alles in haar dat ze dit niet moest doen, dat ze weg moest uit deze hele situatie, maar haar ledematen luisterde niet. Tara was machteloos. Ze wist dat dit niet goed was, dat nu het verschrikkelijke stuk zou komen, maar ze was als verlamd. Ze kon zich niet verroeren. Hoe moest ze zichzelf en Ralf nou waarschuwen? Maar het was als een film. Ze kon alleen naar haarzelf en Ralf kijken. Ze kon niet uitstaan hoeveel lol ze hadden. ‘Kijk nou uit!’ Wilde Tara roepen, maar er kwam geen geluid uit haar keel. Het regende erg hard, dus het was enorm glad. Ralf reed veel te hard uit zijn enthousiasme en de auto slipte. Hij kreeg net op tijd weer de controle over het stuur wanneer hij zag dat hij een tegenligger had. Met alle macht week hij uit, maar door de gladde weg kon hij niet meer terugsturen. Langs de weg lag een berm en Tara voelde dat ze schuiningen en er als het ware in werden gezogen. Het duurde allemaal in een fractie van een seconde, maar het leek wel uren te duren. Het laatste wat ze voelde was een klap. Daarna werd alles zwart. Tara werd met een schok wakker. Ze was bezweet en haar hart racete alsof hij net de marathon had gelopen. Het duurde even voor ze zich had gerealiseerd dat het een droom was. Ze herinnerde zich weer waar ze was en wat er de vorige dag was gebeurd. Hoe Marijke langs was geweest en ze in deze prut terecht was gekomen. Waarschijnlijk waren ze nu al wel naar Tara op zoek. Langzaam kwam ze uit haar verkrampte houding. Al haar spieren deden pijn van de harde grond. Tara keek om zich heen. Er waren wat lantaarnpalen die brandden en ze kon zien dat ze in een soort klein winkelcentrum lag. Ze had geen idee hoe laat het was, maar ze wist dat wakker blijven geen zin had. Ze probeerde nog te slapen, maar veel geluk had ze niet. Ze kon de slaap niet vatten.  Ze merkte nu pas dat haar maag rammelde en nam wat te eten van de karige voorraad die ze bij zich had. Ze had spijt van de weinige hoeveelheid spullen die ze mee had genomen, maar op het moment dat ze moest vluchten was er geen tijd voor veel overwegingen. God zij dank had ze nog haar fake paspoort meegenomen. Anders had ze nu nooit per vliegtuig naar het buitenland kunnen vluchten. Soms was de drugshandel die Ralf dreef toch nog handig. Ook al had hij haar al tienduizend keer beloofd te stoppen. Er waren steeds weer smoesjes zoals: nog één grote klus, dit is een heel rijke klant, dus dan kunnen we lekker op vakantie in de Bahama’s, oké? Hij keek daarbij altijd zo lief dat Tara hem wel moest geloven. Toch hadden ze voor de zekerheid neppe paspoorten laten maken, voor als ze een keer heel snel moesten vluchten omdat er iets misging. Die kwamen nu zeker van pas. Ze had geen tijd gehad om te kijken welke van haar was toen ze de paspoorten uit de kluis haalde, dus had ze ze allebei maar meegenomen. Ze greep in haar tas en kon in het donker moeilijk lezen. Wel kon ze Ralfs foto onderscheiden. Ze voelde de tranen weer prikken in haar ogen, maar liet ze niet toe. Ze moest nu niet huilen. Ze hoorde het Ralf nog zo zeggen: ‘Als je alleen maar huilt om de dingen die er niet meer zijn zul je nooit gelukkig worden.’ Daar had hij wel gelijk in, maar het maakte het alleen niet makkelijker.  Toen het een beetje lichter begon te worden stond Tara op en liep in de richting van het treinstation. Hoewel het haar benauwde, had ze geen andere keus, ze zou wel met de trein moeten. Een ander vervoersmiddel had ze niet en een taxi was te duur. Gelukkig ging de reis beter dan de vorige rit. Ondanks het onprettige gevoel, was er niets vervelends gebeurt. Wel hadden een paar mensen haar raar aangekeken, wat ook niet zo gek was, haar haar was immers ongekamd en haar kleding vies. Ze had zich daarom ook in de wc omgekleed en geprobeerd om zonder borstel haar haren een beetje te fatsoeneren. Daarna was ze languit in een stoel gaan zitten en was ze een beetje ingedut. Ze was wakker geworden van de man die eten verkocht en dit luidkeels liet merken, en gelukkig maar, want ze zag achter hem de conducteur komen om alle kaartjes te controleren. Snel had ze haar weinige bezittingen bij elkaar geschraapt en was de coupé uitgelopen. Het was de bedoeling dit zo nonchalant mogelijk te doen, maar in werkelijkheid bonsde haar hart in haar keel. Ze liep naar de wc en sloot de deur. Na ongeveer een kwartier hoorde ze dat ze waren aangekomen op station Eindhoven. Ze had nog gewacht totdat de trein helemaal stilstond, voordat Tara langzaam de deur open deed. Er was niemand te zien dus liep ze snel de trein uit. Ze ging de roltrap af en liep naar links. Ze keek eenmaal aan de achterkant naar buitengekomen welke bussen er hoe laat gingen en zocht een plekje tussen de mensenmassa. Het was nog vroeg, zo rond half negen, dus er waren vooral mensen die op dit moment naar hun werk gingen. Voor hun was dit een doodgewone dag, een uit duizend andere precies dezelfde dagen. Maar Tara’s leven stond sinds een dag op haar kop. Als ze nou gewoon terug kon gaan in de tijd, als Marijke nou gewoon één dag later naar haar huis was gekomen, was ze er al niet meer geweest, ze was al langer van plan om naar haar moeder op Kreta te gaan voor een vakantie, maar het kwam er maar niet van. Echter toen Ralf verongelukte wist ze zeker dat ze wat tijd bij haar moeder nodig had. Die éne dag, had letterlijk het verschil gemaakt, tussen leven en dood. Het bleef zichzelf maar opnieuw afspelen in haar hoofd, ook al probeerde ze het uit te schakelen, het was als haar droom, ze kon niets doen. Ze móést kijken. Ze zag hoe ze haar bagage voor het ruim al klaar had en naar de foto van Ralf keek. Er sprongen spontaan tranen in haar ogen. ‘Waarom hij? Waarom moest hij opslag dood zijn na één stom ongeluk? Waarom mocht ik niet in zijn plaats zijn gegaan? Hij is dood en het enige wat ik heb zijn een paar schrammen. Waarom is het leven zo oneerlijk? Ik heb nu niemand meer.’ Dacht ze. Tara hoorde beneden de deur dichtslaan. ‘Tara? Tara kun je even komen? Ik- ik moet met je praten...’ Het was de stem van Marijke. Tara had haar niet meer gezien sinds de begrafenis 2 dagen geleden. Ze vond dat Marijke afstandelijk deed tegenover Tara. Ze was haar niet eens komen redden toen het haar te veel werd tijdens haar speech. Ze kon haar tranen niet meer in bedwang houden. Het was Jonas die uiteindelijk naar haar toe kwam om de rest van Tara’s speech voor te dragen. Marijke zat daar maar, als verdoofd met tranen die over haar wangen rolden. Kon ze dan niet zien dat dit nog zoveel erger was voor Tara? Marijke was een vriend kwijt, maar Tara de liefde van haar leven. Ze zuchtte en pakte de grote tas die ze mee ging nemen als handbagage. Ze legde de foto er zorgvuldig in en raapte al haar moed bij elkaar. Langzaam stond ze op en liep de trap af. Marijke stond een paar meter van de voordeur verwijderd met haar handen op het hengsel van haar handtas. Alsof ze van plan was een bom te doen ontploffen en dan snel te vluchten. Ik had alleen geen idee dat dat ook zo was. Marijke stapte naar voren. Schoorvoetend begon ze: ‘Luister Tamara,’ Tara wist dat het wel heel serieus moest zijn als ze haar bij haar volledige naam noemde. ‘Ik wil je iets vertellen waarvan ik niet wist of ik het wel moest doen, maar ik vind dat je het recht hebt om te weten hoe het echt zit. Het is namelijk zo...’ Tara zag dat ze haar tranen probeerde in te slikken. Marijke aarzelde en wachtte even, maar begon toen te vertellen: ‘Ralf en ik hadden een affaire. We waren van plan weg te gaan. Naar Amerika. Hij kon daar...’ De rest hoorde Tara niet meer. Het was alsof Marijke het laatste kleine beetje dat over was van haar hart had verbrijzeld. Tara had liever gehad dat ze binnen kwam en een mes in haar hart stak. Dit was veel erger. Ze voelde de boosheid, pijn en vooral alle machteloosheid die Tara al had opstapelen tot een grote hoop, en wat Marijke toen zei was de enige vonk die nodig was om iets wat eerst enkel een weerloze stapel brandhout was, te laten ontvlammen tot een hellevuur. ‘Ik ben zwanger en ik- ik weet dat Jonas geen kinderen kan krijgen, dus is Ralf de va-‘ Een woede waarvan Tara niet eens wist dat hij in haar zat nam haar hele lichaam over. Ze zag niets meer, behalve Marijke. Ze hoorde niets meer, behalve haar eigen hartslag die met 200 slagen per minuut door haar lichaam raasde. Het enige wat Tara dacht was dat ze stond tegenover de duivel. Ze kon niet meer nadenken. Het volgende moment dat ze zich kon herinneren keek ze Marijke aan, die blijkbaar iets zei, aangezien haar mond bewoog, maar Tara hoorde niets... ze voelde een brandende pijn opkomen uit haar keel. Ze moest vast haar longen uit haar lijf hebben geschreeuwd, maar ze herinnerde zich niets. Haar vuisten deden pijn en waren bebloed. En nog steeds zag Tara maar één gevaar. Één vrouw die met enkele woorden meer schade had aangericht dan alle soldaten op de hele wereld bij elkaar konden. Nu was er nog maar één ding wat Tara moest doen om ervoor te zorgen dat dat gevaar voor altijd geweken was.  Ze voelde dat ze overal zweette. Ze voelde onder haar een koude harde ondergrond. Hoe ze daar was gekomen wist ze niet meer. Langzaam keerde Tara terug naar het heden. Ze opende haar ogen en zag dat er een vrouw van middelbare leeftijd over haar gebogen stond die haar mond bewoog en een telefoon aan haar oor had. Tara moest wel weer een paniekaanval hebben gehad. Heel langzaam drong het tot haar door waar ze was. Ze was aan de achterkant van het station in Eindhoven. Er stonden een heleboel mensen om haar heen en de vrouw met de telefoon in haar hand keek bezorgd. Tara kreeg door dat de vrouw 112 gebeld had. Maar dat kon niet! Dan kwamen ze erachter dat ze voortvluchtig was! Ze moest hier weg. In haar paniek stond ze snel op en rende met haar spullen zo goed en zo kwaad als het ging weg. Ze rende zonder een idee te hebben waar ze naartoe ging. Ze voelde diezelfde kant in zichzelf naar boven komen als toen. Toen Marijke daar voor haar stond. Het was een donkere kant van haarzelf waarvan ze nooit had geweten dat ze hem had. Een duivel in haar die het roer overnam.  Eindelijk stopte ze met rennen en stond stil. Rustig Tara. Wordt rustig. Dit is een drukke stad en mensen mogen niks doorhebben. Ze probeerde zichzelf te kalmeren. Wat moest ze nu doen? Hoe wilde ze bij het vliegveld geraken? De bus? Nee, ze had al geen pinpas en OV-chipkaart meegenomen omdat de politie die kon traceren. Met de trein kon ze nog zwart rijden, maar met de bus was dat veel te opvallend. Een auto of de fiets? Hoe moest ze daaraan komen? Langzaam begon Tara’s hoofd te panieken. Ze voelde door haar hele lichaam stress en wist niet wat ze moest doen. Eerst weer kalmeren, dacht Tara.  Ze zocht ergens langs de weg een plekje met gras op en ging zitten. Ze keek voor zich en zag het enorme Philips stadion staan. Ze wist nog dat ze helemaal in het begin van hun relatie met Ralf hier naar een concert was geweest. Alle herinneringen kwamen weer als een stroom terug. Wat miste ze hem. Ondanks het verhaal van Marijke kon Tara niet ontkennen dat ze nog steeds ontzettend veel van hem hield toen hij stierf en nu. Ze had zich nu al duizend keer afgevraagd of hij ook van haar gehouden had. Was het allemaal voor de show? Of was het verhaal van Marijke een leugen? Het enige wat ze niet kon verklaren was, als het verhaal van de verhouding verzonnen was, waarom Marijke dat dan in hemelsnaam zou beweren. En zonder antwoord op die vraag, had ze geen andere optie dan het wel te geloven. Wat moest ze nu? Had het überhaupt wel zin om door te gaan zonder hem? Maar Tara wist ook dat ze geen keus had. Ze moest door. Denk na Tara. DENK NA!  ‘Hallo? Gaat alles goed?’ Tara keek op. Waarschijnlijk moest ze er wel heel wanhopig uitzien, want de vrouw die voor haar stond keek nogal bezorgd. Tara nam haar goed in zich op. Ze leek haar rond de 25. Ze had een lief gezicht en haar lange bruine haren stonden alle kanten op. Ze droeg een simpele spijkerbroek met een groen T-shirt en had twee volle boodschappentassen bij zich. Tara realiseerde zich dat ze al een paar seconden het meisje aan zat te staren en stond snel op. ‘Ja, het gaat wel.’ Dit was natuurlijk een antwoord dat om een uitleg vroeg, maar ze wist niks meer te zeggen. Twijfelend keek ze naar de grond. ‘Kan ik je helpen?’ Vroeg het meisje. Tara keek naar haar gezicht en zag oprechte behulpzaamheid. Er was iemand die haar wilde helpen! ‘Nou, ik moet naar het vliegveld, maar ik weet niet zo goed hoe. Ik wil niet met de bus omdat…’ Bedenk iets! Wat dan ook, maar zeg iets! Dacht Tara. ‘Omdat ik daar wat nare ervaringen mee heb gehad.’ Ze probeerde het zo kalm mogelijk te zeggen, maar vanbinnen was ze totaal aan het panieken. Was dit geloofwaardig? Ze keek de vrouw aan. Haar gezichtsuitdrukking was zowaar nog bezorgder geworden. ‘O wat vervelend! Kan ik je misschien brengen?’ Het voelde als een geschenk uit de hemel. Dit was de perfecte oplossing! Het zou natuurlijk beleefd zijn om eerst te weigeren, maar Tara kon het risico niet lopen dat de vrouw haar aanbod zou intrekken. ‘Zou je dat willen doen?’ Vroeg ze. ‘Ja natuurlijk. Mijn huis is hier niet zo ver vandaan dus dan kom je vast nog op tijd.’ Antwoordde het meisje. ‘Dat zou echt geweldig zijn, dank je wel.’ Het meisje begon te blozen. ‘Ik ben Isabel, loop je mee?’ Tara pakte haar eigen tas uit het gras en bood aan een van de twee boodschappentassen te dragen. Voor de zekerheid stelde ze zichzelf voor als Marion, de naam op haar paspoort.  Ze liepen in zo’n tien minuten naar Isabels appartement. Onderweg praatten ze over niks belangrijks. Tara vertelde dat ze naar het buitenland ging om haar moeder te bezoeken en Isabel vertelde over de stad Eindhoven en hoe ze er terecht was gekomen. Als Tara er bij nadacht was dit de eerste keer dat ze zich had kunnen ontspannen sinds het ongeluk van Ralf. Ze dacht even nergens anders aan. niet aan de gruwelijke dingen die waren gebeurd, maar gewoon het hier en nu.  ‘Momentje, ik pak even de sleutels en zet mijn boodschappen even in de koelkast, oké?’ Vroeg Isabel. Tara knikte en bleef voor de flat staan. Ontspannen ademde ze de frisse Nederlandse lucht in. Het zou lang gaan duren voor ze dat weer kon doen. Toch voelde het goed, een nieuw begin was precies wat ze nodig had. Dus genoot ze nog even extra van dit moment. Voor ze het wist stond Isabel alweer naast haar. ‘Klaar om te gaan?’  Isabel had een klein rood autootje, wat Tara niets verbaasde. Het weinige wat ze tot nu toe van haar wist kwam er zeker mee overeen. Eenmaal het drukke stadsverkeer uit draaide Tara haar raampje open en genoot van de wind door haar haren. Het ritje duurde haar dan ook veel te kort, maar opgelucht was ze wel. Eindelijk, ze was er. Isabel zette haar af bij de Kiss and Ride en stapte nog even mee uit. ‘Echt als ik je nog ooit kan bedanken zeg het maar.’ Begon Tara. Isabel leunde terug de auto in om het dashboardkastje open te maken en haalde er een kaartje uit. ‘Je kunt me als je weer terug bent trakteren op een kop koffie.’ Was haar antwoord met een lach op haar gezicht en ze gaf Tara het kaartje. Die zag dat erop stond: ‘Massagesalon Isabel’ en het telefoonnummer stond in de hoek erbij geschreven. ‘Dat zal ik doen.’ Tara pakte haar tas uit de kofferbak en liep zonder omkijken naar de vertrekhal. Wetend dat ze dat nummer nooit ging gebruiken.  Nerveus wachtte ze bij de gate. Alles was tot nu toe goed gegaan. Ze had een goedkoop vliegticket kunnen scoren naar Heraklion en niemand had haar paspoort in twijfel getrokken. Toch was ze nerveus, wat als het op het laatste moment nou nog misliep? Niet aandenken. Toch moest ze nog driekwartier door zien te komen in deze stress, want dan pas vertrok het vliegtuig. Nu ze niemand had om tegen te praten en niet op wilde vallen kon ze bijna niet anders dan te verdrinken in haar eigen gedachtes. Weer zag ze het voor zich. Hoe ze vol in paniek naar boven was gerend. Denk! Wat moest ze doen? Wat kon ze doen? De politie bellen? Nee, dat was geen optie ze moest weg, ze walgde van zichzelf. Hyperventilerend ijsbeerde ze door de slaapkamer. Ze voelde overal zweet. Haar handen zaten onder het bloed. Ineens werd ze kotsmisselijk van zichzelf. Ze leunde met haar handen tegen de muur aan en bleef staan. Ze moest rustig worden anders ging ze flauwvallen. Hoe deden ze dat ook alweer? Een zakje. Ze had iets nodig om in te ademen. Ze rukte een shirt uit de kast en drukte hem op haar mond en neus. O nee, dit was een polo van Ralf. Ze ademde zijn geur in. Het was overheerlijk en walgelijk tegelijk. Wat miste ze hem, maar ze was ook nog nooit zo boos op iemand geweest. Walgend gaf ze over op het tapijt. Snikkend zakte Tara tegen de muur. Nee, ze mocht hier niet blijven. Weg. Ze moest hier zo snel mogelijk weg. Ze raapte al haar laatste kracht bij elkaar en stond op. Ze keek naar de tas op het bed. Ze wist wat ze moest doen. Ze was nu meer vastberaden dan ooit. Ze liep naar de badkamer en waste haar handen en gezicht. Ook haar kleren waren bebloed. Ze trok ze uit en liep terug naar de slaapkamer. Zodra ze binnenkwam rook ze de geur van braaksel, maar dat was wel het minste waarover ze zich druk maakte. Snel deed ze wat aan en smeet willekeurige kledingstukken in haar tas. Ze trok de kledingkast open en haalde hun kluis eruit. Met trillende handen opende ze het slot. Snel gooide ze de paspoorten en wat los geld in haar tas. Ze hing hem over haar schouder en liep naar de trap. Tara aarzelde, ze wilde absoluut niet geconfronteerd worden met haar daden, maar dit was de enige uitgang. Vastbesloten liep ze naar beneden. Niet naar rechts kijken. Niet naar rechts kijken. Gewoon vooruit lopen richting de keuken. Nu begon bij Tara de tijdsdruk toch echt op te spelen. Het was vaag wat er precies was gebeurd, maar aan haar zere keel te voelen had ze geschreeuwd. Misschien had iemand wel de politie gebeld. Ze pakte zo snel ze kon een fles water en de schare voorraad eten die ze nog in huis had. Boodschappen doen was nou niet bepaald haar prioriteit geweest de afgelopen dagen. Ze wist dat ze weg moest uit dit land, dan kon ze misschien nooit meer terugkomen, maar had ze wel nog haar vrijheid. Ze moest naar het vliegveld, met de trein. Het station was niet ver van hier, daar kon ze naartoe lopen. Tara rende naar de achterdeur en maakte de fout om nog één keer om te kijken voor ze de deur achter zich dichttrok. Ze keek recht in het gezicht van Marijke dat wezenloos voor zich uitstaarde, met een bebloed mes naast zich en steken in haar hart en buik.  Tara liep snel door naar haar plek. Rij 28, nummer A. Ze stopte haar schoudertas in het rek boven haar en ging zitten. Rust zou ze pas hebben als ze in de lucht waren, of veilig geland op Kreta, of misschien als ze haar moeder zag… Ze wist niet of ze ooit nog rust zou kunnen vinden en haarzelf vergeven voorlopig nog niet. Ze zou voor altijd spijt van het beëindigen van niet één, maar twee levens. Langzaam zag Tara de auto’s kleiner worden en de huizen verdwijnen. Ze sloot haar ogen en zag voor het eerst niet meer het plaatje van Marijke voor zich. Ze zag een toekomst. Het was alsof al haar problemen samen met de wereld klein waren geworden. Nee, vergeven kon ze niet, maar misschien wel vergeten.

Imane
0 0