Gerookte zalm
Dit weekend was ik met het gezin op wandel in de duinen. Eind februari, staalblauwe hemel, felle zon en een gure noordoosten wind, mijn favoriete winterwandelweer. Het teveel aan zand in de schoenen van onze zoon is de aanleiding voor een rustpauze en meteen ook een rookpauze van mijn wederhelft. Hij installeert zich op de top van een duin, hoog genoeg om de zee te zien en toch voldoende beschut voor de wind. Na 20 jaar samenzijn smelt ik nog steeds bij dat aangezicht en ik diep mijn gsm uit mijn zakken om dat beeld vast te leggen, maar zodra hij door heeft dat ik hem in mijn vizier hou verkrampt zijn pose, als ware het een geweerloop die op hem gericht werd. De sigaret verdwijnt ergens achter zijn zijde en helemaal onwennig en betrapt perst hij de rook zo onzichtbaar mogelijk tussen zijn lippen. Samen met het ontspannen beeld van mijn rebelse roker verdwijnt meteen ook het verliefde gevoel in mijn buik.
“Je zat daar zo mooi met je sigaret, ik wou een foto nemen”, zeg ik nog in de hoop dat ogenblik te herstellen. “Toch niet met een sigaret”, is zijn antwoord. “Ah, zijn we in zo’n tijdperk aanbeland?”, reageer ik teleurgesteld. De gsm gaat terug in mijn zak en ik vlei me neer in het zand, als een schaapherder in de weide, ogen half dicht en hoofd op waakstand. Mijn zalm is een schaap geworden.
Gerookte zalm schotelde mama vaak voor als voorgerecht. Mama die zo graag feestjes gaf en iedereen volgestouwd en gemarineerd in de vroege uurtjes naar huis liet gaan. Wat verlang ik naar die grote living van mijn ouderlijk huis waar in de wintermaanden elk weekend een mist van sigarettenrook hing, een mist die een hoop geheimen verhulde en waar enkel luid gelach en felle stemmen doorheen schalden. Zoals de stem van tante Zjet, wiens echte naam ik pas op latere leeftijd heb leren kennen, Georgette. Tante Zjet leek voor mij recht uit de 19de eeuws luxueuze paleizen van de Russische tsaren te komen, een opvallende vastberaden verschijning. Zij was voor mij een voorbeeld van rebellie, een vrouw naar mijn hart. Een grote struise dame met witte korte haren, die zodanig opgekruld waren dat het leek alsof ze nog een mooie haardos had terwijl je er los doorheen kon kijken en die naargelang de successen van de kapper bovenaan een ietwat gelige schijn vertoonden zoals de vergeelde muren van rokersruimten, wat wel heel toepasselijk was.
In mijn hoofd zit tante Zjet met haar immens robuuste lichaam, fel rood getinte lippen en wit gepoederd gezicht in een waas van rook aan tafel en weergalmt haar rauwe maar opgewekte stem doorheen de hele living. Tante Zjet was niet lijkbleek, maar rookwit tot grauwgrijs, door haar haar- en huidskleur, de poeder en de sigaretten. Ik had nog nooit een lijk gezien, maar als mijn nonkel de begrafenisondernemer lijkenverhalen boven haalde aan die rokerige feesttafels dan zag ik steevast de kleur van tante Zjet. Nochtans kon geen dame zo vol leven zitten als zij. Ze droeg opvallende kleren, had een uitgesproken mening en liet die steevast horen. Zagen en klagen deed ze niet, ze wou vooral lachen en genieten. En dat kon je als zij aan tafel zat. Zeker wanneer iemand over de katholieken begon. Dan rukte ze hevig aan haar sigaret, hief haar hoofd lichtjes rechtop en produceerde de opvallendste rooksignalen alvorens ze haar, tegen dan van de rook dooraderde, blauwe ogen groot opzette om met een diepe bas stem “zwiegt mien over die zot mè z'n crèmekerre” te roepen terwijl haar vuist op tafel belandde. Als de paus zo over haar rood gestifte lippen kwam was het de uren daarop hilariteit alom, zwol de dompige waas van rook alleen maar verder aan en werden de feestvierders nog meer gemarineerd.
Helaas zijn al die sterke dames met hun flair en optimisme van de jaren 20 en de schrijnende ervaringen uit de jaren 40 intussen uit mijn leven verdwenen. De één al vroeger dan de andere, maar ze lieten allen hun afdruk op mijn bestaan. Tot mijn eigen verbazing in die mate dat deze dames tijdens een alledaags zondagnamiddaguitstapje in de duinen alweer een monoloog met mezelf uitlokken. Wat is er fout gegaan bedenk ik dan? Die hypocrisie waar Tante Zjet een hekel aan had lijkt wel alom aanwezig. We halen standbeelden naar beneden, op de stadsscholen worden de maaltijden vegetarisch, we organiseren fit-challenges op het werk en schamen ons zo erg voor onze verslavingen dat we het alsmaar stiekemer en gejaagder gaan doen. Intussen gaan we gewoon door met overal oorlog voeren en grondstoffen in andere landen plunderen, massaal vlees produceren en zitten we 10 uren per dag aan ons scherm gekluisterd zogezegd om genoeg te verdienen om vrij te zijn, terwijl we de vrije uren die ons resten toegeven aan onze verslavingen zonder ervan te genieten omdat het door de westerse maatschappij ingebakken schuldgevoel elke vorm van genot onderuit haalt. Dat ook mijn wederhelft zijn rebellie heeft laten varen en zich schuldig voelde over een sigaret waar hij zichtbaar van genoot doet me panikeren. Als we hier in de natuurlijke duinen omringd door een zee van zand, met een handvol wandelaars aan de vloedlijn en een paar kiters tussen de schuimende golven, dat wijzende vingertje en die bekritiserende blikken voelen, waar kunnen we dan wel nog vrij zijn?
Waaraan denk je vraagt hij omdat ik te lang stil ben. “Aan de rokerige living en uitgerookte treinwagons” zeg ik terwijl ik opsta. Ik klop het zand van mijn kleren, knipper de dromerige rook uit mijn ogen en sla een arm om onze dochter. “Kom we gaan naar huis”. “Wat eten we vanavond?”, vraagt ze. “Gerookte zalm”, zegt mijn wederhelft. “Zolang het maar geen schaap is”, denk ik.