Laag na laag
Laag na laag
Ken je het gevoel dat je wacht op het moment dat de hemel op je hoofd zal vallen? Zo leef ik al mijn hele leven. Een kwak wolk, niet zijdezacht, zal neer denderen op mijn achterhoofd en uiteen spatten in kleine, brokkelige stukjes net naast mijn grote teen. Zo stel ik mij het voor. De knal erbij zal mij ineen doen krimpen, net zoals elke zweepslag van de dompteur mij in angst deed opspringen toen ik met mijn moeder en vader in het circus was op een zompige weide.
Ik ben het meisje uit het kleurboek met de harde kaft. Je moet mijn springende paardenstaart met strik inkleuren, liefst in geel en groen. Mijn golvende jurkje maakt je blij. Mijn voeten dragen een raar paar schoenen, maar dat hoort zo voor meisjes in kleurboeken. Ik woon in een huis vol zon met stiften en potloden in de lade van de grote kast. De radio staat aan. Mijn moeder zingt altijd mee, zo luid als zij maar kan. Dat voelt ontzettend fijn. Ik ken een lied over een hond die werd doodgeschoten omdat hij oud was. Dat deed mij huilen, maar nu weet ik het, het was toch maar een lied. Of samen vier strofen zingen van “Mijn Herder zijt Gij, o mijn Heer…”De dag is dag na dag dezelfde dag. Een kopje melk aan een drukke tafel, mee naar de badkamer, vertrekken naar school, een dag bij vreemde mensen, thuis komen, huiswerk, een beetje TV, eten en recht naar bed met een boek tot mijn vader roept aan de trap beneden dat het tijd is voor stilte. Het licht gaat uit en na een nacht begint een nieuwe dag. De hemel speur ik immer twijfelend af en ik zie een teken in kleuren van de nacht.
“Waar komen die angsten toch vandaan?” Hij vraagt het nauwelijks geïnteresseerd. Zijn voeten trommelen het ritme dat hij leerde op de salsales. Dat is een noodzaak voor zijn veroveringstochten. “Jij bent één van mijn angsten”, denk ik, maar deze tekst rolt niet van links naar rechts over mijn voorhoofd. Angst niet interessant genoeg te zijn, angst verkeerde dingen te zeggen, angst verlaten te worden, angst te zijn wie ik ben maar ben. “Jij bent mijn angst”, schreeuwt het kleine hartje, maar zoals gewoonlijk geeft hij niet thuis. Ik ben geen Alexia, Zulema, Shebon en oningevulde stippellijntjes. Een uitdaging ben ik niet. Hoe fout van mij om net daar de trooster te gaan zoeken. Na twaalf korte berichtjes is dit het echte einde en tot mijn grote opluchting is het leven het daarmee eens .
“Ik denk dat ik ga leren synchroon zwemmen.”
“Waar komt dat nu weer vandaan?”
“Je kent mijn angst voor water?”
“En ook je angst voor snelwegen en drukke winkelstraten.”
“Water houdt niemand vast en eindelijk ben ik daar klaar voor. De remmen moeten uit mijn leven en water zal mijn nieuwe start zijn. Daar komen al mijn angsten samen,“ zeg ik na een stilte waarin wij allen nadenken. De woorden hebben hun weg gevonden en dat maakt mij kinderlijk blij. Het gevoel van samen zingen met mijn moeder. Mijn vrienden geven nog niet op. “Ik ken niemand die aan synchroon zwemmen doet. En trouwens, jij kan toch niet zwemmen?” Ik moet er hartelijk om lachen. Liefde zit echt overal. In mensen die om je geven bij je nieuwe levensplannen en praktische bezwaren durven opperen. “Ik ga op zwemles.”, verklaar ik nu gedecideerd. “Ik moet nog zoeken naar de juiste leraar, maar dat zal wel lukken, toch? Ik moet gewoon nu doorzetten. Ik noem het de bucketlist van angsten. Eén voor één gaan mijn demonen eraan geloven.” Wat verlang ik ernaar een vette vink te kunnen zetten naast elk van mijn verlammende gedachten. Of weer een draak verslagen en ik kan doorgaan naar het volgende niveau. “Je zou ook op cruise kunnen gaan, dat is ook water. En duizendmaal leuker voor jou, denk ik dan”, oppert een vriend behulpzaam en hij verbergt zijn medelijden. Ik zie mij zo weer aan de reling tijdens mijn eerste ferryovertocht van Zeebrugge naar Ramsgate en alles is er weer. Dat hulpeloos gevoel te midden de zee te zijn zonder kusten te zien, geen anker en geen houvast, staat gapend in mijn hoofd. Ik zeg het toch maar niet. “Toch ga ik op zwemles. En synchroon zwemmen zal ik.”
Ik sta op de vloer van het zwembad naast de rand. De geur en de geluiden staan mij tegen. Gelukkig klotst het water niet. Mijn zwemleraar komt al op mij afgestapt. Drie keer diep ademhalen en ik vind mijn klaterend omhulsel terug. Het meisje dat ogenschijnlijk El Capitan bedwongen heeft, maar rillend aan de ladder van het bad staat. “Wij beginnen toch niet in het peuterbadje?”, begroet ik haar hartelijk. Later zal ik misschien huilend in haar armen vallen omdat ik tot aan mijn kin in het water durfde. Zoveel nonsens is voor haar geen levensdoel. “Spring er maar in”, lacht zij en zij negeert mijn ogen gevuld met ongeloof. Wij staan in het water en wandelen heen en weer in het ondiepe. Naast elkaar. Zij doet alsof zij niet bezorgd is. Het water is ijskoud en ik probeer mij in te beelden dat ik ergens anders ben, net zoals ik bij de tandarts doe. Daar ben ik altijd op een berg en de marmotten springen gniffelend om me heen. Als ik nu maar kon zingen dan weet ik dat het goed komt, maar een lied kan ik nog niet verzinnen. “En nu even onder water met dat hoofd”, zegt zij na een aantal doelloze wandelingen in het lachwekkende gedeelte van het zwembad. Ik voer haar bevel uit zonder nadenken, ook al weet ik dat één keer ik onder water ben de doffe tonen van het zwembad mijn hart zullen doen bonken. Het deinen van het water vermengd met de gillende tonen van enthousiaste zwemmers heeft het effect op mij als een nagel die krast op een schoolbord. Mijn hoofd hangt ergens onder water in de lengte van het 25-meter bad, los van mijn verkrampte romp. Angsten denderen in die luttele seconden. Meegezogen ben ik in een nooit eindigende kolk en mijn hoofd probeert tevergeefs greep te krijgen op gedachten die vernietigend zijn. Proestend kom ik weer boven alsof ik gered ben van een gekapseisd jacht op haar zij. “Dat doen wij nog een keer”, zegt zij als ik uit gehijgd ben en weer durf geloven dat dit leven is. Zo zit de eerste les erop.
Zo gaat dat weken door. Overdag in het zwembad is elke minuut een strijd en ’s nachts zwem ik loom en trots op mijn rug in een donkerblauw decor met een lichtheid die mijn dagen niet kennen. Het water laat mij los. Er is alleen het geluid van de rimpeling van het water. Voor ik er erg in heb, wordt het pakken van mijn zwemzak een ritueel arm aan emoties. Als de laadklep van de auto met een knal wordt dichtgegooid, stuurt mijn auto mij naar het zwembad. Aan elk rood licht voel ik het water glijden in één beweging aan de zijkant van mijn badpak, het kriebelt en ik moet lachen. “Mira Sofía-a-sin tu mirada sigo, sin tu mirada sigo…. Sé que ya no soy-oy-oy-oy zijn de klanken die ik uitstoot samen met Alvero Soler. Ik fluit, neurie, dans het niemendalletje de hele weg. De vrolijkheid schalt. Dat is het meisje dat al een eeuwigheid leeft, verborgen, en dus niet kan worden bemind.
“Je mag trots zijn op jezelf”, zegt mijn leraar na de laatste les bij een koffie in de cafetaria van het zwembad. Beter kan ik niet worden. Ik ploeter naar de overkant in mijn eigen onorthodoxe zwemstijl en voor het eerst schaam ik mij niet voor wie ik ben en wat ik maar kan. “Je kan nu overal het water in,” voegt zij eraan toe. “In dit zwembad zal het wel lukken, maar een rivier, een infinity pool, een zee…” Ik eindig mijn zin niet, maar mijn lerares knikt begrijpend. Wij nemen afscheid zoals onze lessen waren: hartelijk, kordaat en vooral niet sentimenteel.
Ik blijf nog even zitten en kijk door het glas naar het zwembad beneden. Het is spitsuur en er is een wirwar van kleuren en bewegingen. Plots zie ik in een hoek van het zwembad mijn vader tot aan zijn middel in het water. Een frêle meisje legt haar handjes achteloos en vol vertrouwen in zijn handen. Dat meisje ben ik. Ik spetter en trappel met mijn voetjes, gillend, met een vader die mijn blik geen moment loslaat. Mijn vader stapt traag achteruit en ik lig lachend in het water met een zwemband vol psychedelische bollen om mij heen. Mijn moeder roept aanwijzingen vanaf de kant. Mijn zus zwemt weg, golvend als een dolfijn, naar het midden van het zwembad en kijkt niet om. Ik leg mijn hand op het tafereel. Het glas voelt koud. Ik
zal elk van hen achterlaten, maar kijk nog één keer om: bang, licht, bang.