Zoeken

Langs de Rand van het Onbekende: Vier Dagen Vol Gevaar en Ontsnapping in Engeland

Het was midden jaren '70, een tijd waarin de wereld voor ons openging en avontuur ons op elke straathoek leek te wachten. Mijn zuster Ginette, onze vriend Hugo De Bie, en ikzelf waren tussen de 16 en 19 jaar oud toen onze ouders besloten dat het tijd was om ons Engels te verbeteren. Ze stuurden ons naar een boerderij in Engeland, een plek waar we niet alleen zouden leren, maar ook zouden werken. We werden er ondergedompeld in het boerderijleven, omringd door jongeren van verschillende nationaliteiten, allemaal samengebracht met hetzelfde doel: de taal van Shakespeare leren terwijl we ons nuttig maakten op het platteland. Maar al snel begonnen Hugo en ik te verlangen naar meer dan de dagelijkse routine van de boerderij. Tijdens een van onze avonden op de boerderij ontmoetten we Xavier, een Parijzenaar die net als wij naar Engeland was gestuurd, en wiens honger naar avontuur even groot was als die van ons. Xavier was anders dan de rest. Hij had een vastberaden blik in zijn ogen, een blik die zei dat hij net zo graag als wij de sleur wilde doorbreken. Het idee om te gaan “hitchhiken” en de streek te verkennen, was snel geboren. Er was alleen één probleem: we hadden toestemming nodig van de boer. We beraadslaagden, smeedden ons plan, en met enige overtuiging kregen we uiteindelijk groen licht. De wereld lag aan onze voeten. We gingen meteen aan de slag om onze reis te plannen. Onze route was duidelijk uitgestippeld op een verfrommelde kaart van Engeland. We omcirkelden overnachtingsplaatsen en maakten een pact om apart te liften, in de hoop sneller een lift te vinden. Het leek een solide plan: we zouden vier dagen rondtrekken, elk met een rugzak met een deken, wat kleren, en een klein beetje zakgeld. Dit alles zou ons vrijheidsgevoel compleet maken. Maar Engeland in de jaren '70 was geen onschuldige plek. De dreiging van de "skinheads", een subcultuur die bekendstond om zijn geweld en haat tegen vreemdelingen, hing als een schaduw over onze plannen. Ze hadden een uitgesproken anti-Franse houding, en dit was iets waarvan we Xavier, onze Parijse metgezel, zorgvuldig op de hoogte moesten stellen. Hij zou zijn Franse accent moeten verbergen als we in de buurt van deze groep zouden komen. De spanning werd bijna tastbaar toen we afscheid namen op de boerderij en ons avontuur begonnen. De eerste nacht van ons avontuur was meteen al memorabel. We vonden onderdak onder de blote hemel, aan de voet van een kasteelruïne. De sfeer was beklemmend; het kasteel, verlaten en gehuld in duisternis, leek ons te bespieden. De temperatuur zakte, en de kou beet in onze botten. Rond 5 uur 's ochtends, na een slapeloze nacht, besloten we de nabije stad in te trekken om wat warmte te zoeken. Terwijl we door de verlaten straten dwaalden, zagen we in de verte een hotel waar licht brandde in de keuken. Hongerig en verkleumd klopten we op de deur, maar het leek alsof iedereen nog sliep. Tot onze verbazing stond de deur op een kier. Honger en kou overheersten onze moraal, en we glipten naar binnen. In de keuken vonden we brood en melk, en zonder na te denken namen we het mee – een onschuldige jeugdzonde, maar destijds voor ons een klein avontuur op zich. De volgende dag reisden we verder en bereikten de kust van Wales. Het plan was om op het strand te slapen, onder de sterren, met het geluid van de golven op de achtergrond. Maar het lot had andere plannen voor ons. Terwijl we ons installeerden, zagen we in de verte een groep missionarissen op het strand. Ze predikten tot een kleine menigte, en al snel hadden ze ons in het vizier. Ze kwamen naar ons toe en begonnen een vriendelijk gesprek. Het duurde niet lang voordat ze ons uitnodigden om met hen te eten in hun klooster, en ons boden om in de kerk te overnachten. We accepteerden hun aanbod met enige aarzeling, maar uiteindelijk volgden we hen naar hun klooster. Daar, aan een lange tafel, genoten we van een eenvoudig maar voedzaam diner. We stelden ons netjes in het Engels voor, zoals het hoorde. Na het eten brachten ze ons naar de kerk, waar we op brede, houten kerkbanken de nacht doorbrachten. De rust en sereniteit van de kerk contrasteerde scherp met de koude en onheilspellende nacht ervoor, en we sliepen als rozen. Op de derde dag verliep onze reis minder soepel. We arriveerden laat op onze afgesproken plek en het vinden van een slaapplaats bleek een uitdaging. Na wat rondzwerven stuitten we op een politiebureau. Vol goede hoop vroegen we of we in een lege cel mochten overnachten, maar helaas waren alle cellen bezet. Een vriendelijke officier verwees ons naar een pub die nog open was, hoewel het al na middernacht was. In de pub bestelden we koffie, maar wat we kregen was een dikke, stropige brij met heet water eroverheen gegoten – absoluut niet te drinken, maar het was warm, en dat was op dat moment genoeg. Terwijl we daar zaten, kwam een Engelse man naar ons toe. Hij vroeg ons of we een slaapplaats hadden voor de nacht. Toen we ontkennend antwoordden, bood hij aan dat we bij hem thuis konden overnachten. We keken elkaar twijfelend aan, maar gezien het late uur en onze vermoeidheid besloten we het aanbod aan te nemen – we waren immers met drie, en dat gaf ons een gevoel van veiligheid. De rit naar zijn huis was een van de meest ongemakkelijke momenten van onze reis. We reden over smalle, kronkelende weggetjes, omringd door dichte bossen. De mist maakte het zicht beperkt en versterkte het gevoel van isolatie. De man achter het stuur was stil, en het enige geluid was het gezoem van de motor. Xavier, die naast hem zat, fluisterde ons in het Frans toe: "Guy en Hugo, als deze man iets probeert, zijn jullie klaar om hem bij de keel te grijpen?" We knikten bevestigend, onze zenuwen strak gespannen. Na wat een eeuwigheid leek, bereikten we een afgelegen boerderij. We voelden meteen dat er iets niet klopte. Er stonden meerdere auto's geparkeerd, wat vreemd was op zo'n eenzame plek. Binnen was het huis warm en gezellig, maar iets in de sfeer voelde misplaatst, alsof de gezelligheid een masker was voor iets donkerders. Hij stelde voor dat twee van ons in de woonkamer konden slapen en één van ons bij hem in de slaapkamer. Hugo en ik voelden onmiddellijk dat er iets niet klopte. We drongen erop aan dat wij samen in de woonkamer zouden slapen. Xavier had helaas minder geluk; hij werd naar de slaapkamer geleid. Vanuit de woonkamer hielden we de situatie nauwlettend in de gaten. Door een kier in de deur zagen we hoe de man naast Xavier op het bed ging zitten. De spanning in de kamer was voelbaar. Het leek erop dat de man andere bedoelingen had, maar Xavier wist het moment te ontzenuwen. Uiteindelijk keerden Hugo en ik terug naar de woonkamer, al bleef ons wantrouwen groot. Midden in de nacht kwam de man nog eens langs, zogenaamd om te vragen of we goed lagen, maar zijn vraag leek een andere lading te hebben. We wimpelden hem resoluut af en bleven waakzaam. Vroeg in de ochtend werden we wakker, vastbesloten om deze vreemde plek zo snel mogelijk te verlaten. Via het balkon zagen we dat de man en Xavier sliepen. Stilletjes slopen we naar de slaapkamer. De deur was met een haakje vergrendeld, maar met een pen lukte het ons om het slot te openen. We maakten Xavier voorzichtig wakker. Hij was bleek en duidelijk nog geschokt, maar hij volgde ons zonder protest. Onze stappen waren snel en stil, onze ademhaling onregelmatig. Het was pas toen we de eerste stralen van de zon op onze gezichten voelden dat we ons realiseerden hoe dicht we bij echt gevaar waren geweest. De terugtocht naar de boerderij voelde als een vlucht, en toen we eindelijk de vertrouwde velden en hoge heggen weer zagen, voelden we ons voor het eerst sinds dagen weer veilig. Dit avontuur, vol onverwachte wendingen en momenten van echte angst, zou ons voor altijd bijblijven. Het was een ervaring die ons niet alleen dichter bij elkaar bracht, maar ons ook liet zien hoe dun de lijn kan zijn tussen avontuur en gevaar.

Guy Van Damme
7 0

De Kriebelboom

Meer dan het verleden interesseert mij de toekomst,  want daarin ben ik van plan te leven. Albert Einstein   Eindelijk was ik onderweg naar Petrus. Ik had hem beloofd om langs te komen, maar had het wekenlang uitgesteld. Nu kon ik het niet meer uitstellen. Als ik hem nog wou zien, moest het vanavond gebeuren. Na mijn werk, rond een uur of zes, vertrok ik naar Gooik in mijn aftandse Citroën Berlingo. De airco was stuk en het was warm en onaangenaam, zelfs met het raampje open. En alsof dat nog niet genoeg was, was er op de E314 tussen Leuven en Heverlee een dodelijk ongeval gebeurd en stond het verkeer er muurvast. Tja, we kunnen niet alles voorzien, dacht ik, en ik kon niet anders dan erin berusten. Ik draaide het volume van de radio hoger en schoof mijn zetel verder naar achter. Het was mijn eigen fout dat ik weinig tijd had. Ik had het bezoek aan Petrus maar niet zo lang moeten uitstellen. De rest zou al wel lang bij hem op bezoek geweest zijn, die hadden tenminste de tact om niet tot de laatste avond te wachten. De spoeling van ons clubje was dun geworden. We waren nog maar met zijn zessen en nu Petrus zou komen te gaan, waren er letterlijk nog maar een handvol van ons over. Er kwam ook niemand meer bij, alsof de bron opgedroogd was.  De laatste was Geertje geweest en ikzelf was de voorlaatste. Ik zeg nu wel Geertje, maar Geertje was ondertussen een meter vijfennegentig groot en een behoorlijk imposante verschijning met zijn brede schouders en zijn meer dan honderd kilo spieren. Geertje was ook al vijfentwintig jaar oud. Waar was de tijd dat ik hem bij speelpleinwerking De Kriebelboom moest begeleiden als eenzame contactschuwe jongen van zes?   ***  “Wat wil je drinken deze middag, Geert Boekbinder?” Geertje Boekbinder keek langs mij door en hij deed alsof hij mij niet gehoord had. “Je krijgt deze middag bij het eten van je boterhammetjes een drankje van ons, Geert. Je mag kiezen: water, fruitsap, appelsap, Fristi of chocomelk. Wat heb je graag?” Bij het horen van het woord chocomelk keek hij me plots aan en zijn oogjes blonken zoals alleen die van kindjes kunnen blinken als ze hun favoriete drankje mogen drinken. “Geef hem maar water,” zei zijn papa. “Zeker? Want ik denk dat je graag chocomelk hebt, nietwaar? Ja? Dat dacht ik wel. Als ik het even op de achterkant van je handje mag schrijven, dan vergeten we het niet. Hier op het papier heb ik het al aangeduid.” Geertje legde zijn handje op het tafeltje. Ik ben zelf ook nogal voorzichtig bij het aanraken van andere mensen, dus ik benaderde hem alleen met de pen. Toch trok hij op het laatste moment terug en hield hij geschrokken zijn handjes dicht tegen zich aan. “Hij heeft niet zo graag dat hij aangeraakt wordt,” zei zijn papa, “We hebben hem laten testen op autisme, maar dat is het niet. Hij is gewoon erg gevoelig voor aanraking, vrezen we. Het staat allemaal op zijn medische fiche. We hopen dat het na deze zes weken op de speelpleinwerking verbeterd is, maar voorlopig is het zo.” “Dat is niet zo erg, meneer Boekbinder, we zullen wel zien hoe het loopt. Die medische fiche mag je daar aan de hoofdmoni afgeven.” “Het is meneer Croisset, juffrouw. Zijn echte vader is overleden.” “O sorry. Dat wist ik niet.” “Niet erg, gaat het lukken?” “Ja, hoor. We gaan goed voor hem zorgen.” Geertje was niet van zijn plaats gekomen en keek mij angstig aan. Wat zou ik doen? Ik herkende mezelf op die leeftijd en had onmiddellijk medelijden. “Ga je flink onthouden dat je chocomelk gekozen hebt?” Hij knikte heftig en ik twijfelde er niet aan dat hij het zich wel zou herinneren, zoals zijn oogjes geblonken hadden. “Dan mag je nu gaan spelen. Of je mag hier ook bij me in de buurt blijven zitten. Straks beginnen we aan het spel.” Ik keek naar mijn blad en telde. Er stonden nog een paar kindjes op de lijst van 4- tot 6-jarigen die zich wel ingeschreven hadden, maar nog niet aangemeld waren. Ik keek op mijn horloge. Ze hadden nog een vijf tot tien minuutjes de tijd. Dan zouden de boxen het themalied ‘Shut up and dance’ van Walk the Moon superluid uitbraken, zodat iedereen wist dat de formatie zou beginnen. Geert was een meter of vijf achter mij in het gras gaan zitten, met zijn rug tegen de muur van het secretariaatsgebouw. Even verderop waren kinderen en moni’s aan het volksdansen, daarnaast waren ze aan het trefballen. Op het basketpleintje tilde een 14-jarige de kleuter Salina omhoog zodat ze de bal sneller in de ring zou krijgen. Salina, dat was een enthousiast superaanhankelijk kind, dat altijd lachte, wist ik van vorige zomer. Die moest ik uit de buurt van Geert houden, want die knuffelde ie-de-reen en trok aan ieders armen. Salina zou een lang leven beschoren zijn en iedereen van ons overleven. Altijd even opgewekt. Wouter, de hoofdmoni, kwam naar me toe.  “De papa van Geert was net bij me.” “Ik weet het.” “’t Is een zorgenkindje, zou jij…?” “Ik hou hem wel in de gaten.” “Fijn. Als er iets is, laat het mij maar weten, of als hij nood heeft aan rust, stuur hem dan maar naar het secretariaat bij mij, dan kan hij daar bekomen.” In feite had ik het op dat moment al door, of alleszins, ik vermoedde het dat hij één van ons was. Na een weekje contacteerde ik Petrus en hij vroeg me de test te doen. “Pas daarna zijn we zeker,” zei hij, “Geef de ouders mijn visitekaartje en zeg dat ze onmiddellijk een afspraak kunnen krijgen. Hoe sneller we hem kunnen helpen, hoe beter.” Voor mezelf was Petrus pas op mijn elfde in mijn leven gekomen. “Net op tijd,” had hij gezegd, “want de pubertijd doet soms vreemde dingen.” Natuurlijk was de test positief, al kostte het me behoorlijk veel moeite om hem zover te krijgen dat hij zou meewerken. Ik moest hem eventjes voor mezelf krijgen en ik bedacht een hele waarzeggersetting waarbij iedereen apart bij mij in het tentje moest komen en ik de lijnen van hun handpalm betastte om hun toekomst te voorspellen. Het was niet ideaal, echt niet, want hoewel ik altijd al nieuwsgierig geweest was naar wat er van iedereen zou worden, was ik ’s avonds helemaal paraplu van alle toekomstbeelden die ik had gehad. Ze zijn niet altijd even prettig als bij Salina. Geert had zich bovendien in het secretariaat bij Wouter verschanst en na alle kindjes en moni’s ‘gezien’ te hebben, bijna honderd in totaal, moest ik hem toch nog gaan zoeken. Ik vond hem in de knuffelhoek bij Wouter in het secretariaat. Wouter zat aan zijn laptop en had gelukkig zijn hoofdtelefoon op zodat ik hem toch nog kon aanraken en hij mij. Dat was altijd cruciaal. Petrus was nog nooit iemand tegengekomen van ons bij wie dat niet cruciaal was. Ik knielde naast hem, nog altijd verkleed met die lelijke gele bandana, die grote goudkleurige oorbellen, die weide bordeaux rok met belletjes, die ik uit mijn moeders hippietijd had geleend en dat strakke zwarte topje met borduursel uit de verkleedkoffer van onmogelijk smalle medemoni. Enfin het stereotiepe van hoe we eruit zouden moeten zien volgens de goegemeente. Na de test was Geertje ook niet meer bang om door mij aangeraakt te worden. Met zijn handje in de mijne wachtte hij die avond tot zijn stiefpapa hem kwam halen.  Ik gaf meneer Croisset Petrus’ visitekaartje met de uitleg dat hij mij met een gelijkaardig probleem als Geert destijds goed geholpen had. “Je kan binnen de week een eerste afspraak krijgen,” voegde ik eraan toe.  Petrus Michel      Klinisch kinderpsycholoog  Toekomstlaan 43 3920 LOMMEL Tel. 011 55 43 12 Gsm 0474 65 34 58 petrusmichel@outlook.be  Therapievormen Assertiviteitstraining – gedragstherapie – gesprekstherapie – gezinstherapie – speltherapie – opvoedingsondersteuning  Ondersteuning bij Adhd – autisme(spectrumstoornis) – emotionele problemen – faalangst – gedragsproblemen – kind-ouderproblemen – laag zelfbeeld – verlegenheid – hoogsensitiviteit…   “Hoe jij dat doet,” zei Wouter achteraf. “Die jongen laat niemand binnen een perimeter van anderhalve meter komen en jij staat hier hand in hand. Ongelooflijk. Ik wist dat jij de juiste persoon was voor hem. Maar dit vind ik toch bijzonder.” Hij klopte me op de schouder. Omdat ik zo moe was van dat hele waarzeggersgedoe flitste zijn beelden me onverwacht heftig door het hoofd. Gelukkig begon hierna het weekend en had ik tijd genoeg om te crashen. Ik ging niet mee iets drinken in Café Pato met alle moni’s die avond, kroop er om acht uur in en werd ’s anderendaags gewekt door Petrus’ telefoontje. Hoe alles gelopen was enzo. Natuurlijk wou hij dat weten en ik had hem nog niks gestuurd. Ook zondag ben ik nog in de buurt van mijn bed gebleven. Dit maar om te zeggen dat het testen van Geert en het hele plannetje dat ik daarvoor uitgedokterd had, me bijna van al mijn krachten had beroofd.  ***  Toen ik om half negen ’s avonds voor Petrus’ deur stond, riep hij me binnen nog voor ik op de bel gedrukt had. “Kom binnen, Kaat. Ik dacht dat je niet meer zou komen. Dat je als enige niet zou gekomen zijn.” “Ik euh, tja…” “Ach laat zijn, geen excuses, ik ben blij dat je er bent. Het is mijn laatste avond. Ik zou hem liever alleen doorbrengen, maar jouw gezelschap kan ik nog net verdragen, denk ik.”  Petrus was na zijn pensioen in een klein huisje in Gooik gaan wonen, ver weg van waar hij zijn praktijk gehouden had. Het was een witte bungalow die hij huurde van een boer iets verderop. Alles wat hij had, had hij al verdeeld meer dan vijf jaar geleden. Hij leefde nu rechtstreeks van zijn pensioentje. Zijn vrouw was al meer dan 30 jaar dood, zelfs ik had haar niet gekend, en ze hadden geen kinderen. Alles ging naar vzw’s en derden, had hij gezegd en hem kennende had hij dat ook zo uitgevoerd. “Ik weet dat het jouw laatste avond is. Sorry.” Ik gaf hem een knuffel als verwelkoming en zag zijn beeld scherper dan ooit. Ik zag hoe hij bleek en leeg in de zetel hier in de woonkamer zat. De schilderijtjes aan de muur. De kamerplanten op de vensterbank. Alles in een helder daglicht. “Hoe dichterbij de dood, hoe helderder het beeld, niet?” “Ja.” “Heb je geprobeerd om je dood uit te stellen?” “Zoals ieder van ons die zijn einde voelt naderen, maar het heeft geen zin, Kaat. Je weet dat het geen zin heeft. ‘t Is niet dat ik niet geprobeerd heb om het lot op z’n minst een klein beetje te veranderen, maar ik weet dat het niet gaat.” “Misschien als je gewoon niet in de zetel gaat zitten.” “Het lot vindt altijd een manier. Dat weet ik nog van mijn lieve Sandra, en eerlijk, Kaat, ik ben het moe om me te verzetten.” “Heb je graag dat ik blijf.” “Nee. Ik wil dit moment voor mezelf.” “OK. Ik heb Carcassonne mee. Dat speelden we vroeger zo vaak en zo graag.” “Dat is waar. Laat ons dat maar even doen, het verzacht het wachten misschien. Ik zou je trouwens iets willen vragen.” “Geertje?” Petrus glimlachte.  “Geertje, ja. Ik maak me zorgen. Hij zal een gewelddadige dood sterven.” “Is die flits …” “Een geweerschot, ja. En toch is hij bij de politie gegaan.” “Bij de politie?” “Hij wil iets met zijn gave doen, zegt hij. Hij is ook zo gevoelig. Gevoeliger dan de rest van ons. Je weet dat hij meer kan dan iemands dood voorspellen.” “Ja, hij krijgt ook andere beelden door, dat wist ik.” “Hij heeft zijn oefening zo verfijnd dat hij, als hij zich concentreert, aan de slag kan met kleding en andere persoonsgebonden artefacten.” “Waaw. Hij is goed.” “Té goed, misschien. Hij wil verdwijningszaken en moordzaken helpen oplossen.” “Hem kennende gaat hem dat nog lukken ook.” “Waarschijnlijk wel. Maar al die beelden, Kaat. Al die miserie. Hoe gaat hij dat allemaal verwerkt krijgen? Je weet hoe vermoeiend dat het is. Hij zal zich compleet uitputten. Zorg voor hem, Kaat. Zorg voor hem.” “Ik kan toch niet na zoveel jaar bij hem aankloppen. Hallo! Ik moet voor jou komen zorgen.” “Jij vindt wel een manier. En trouwens, volgens mij weet hij het al dat je opnieuw in zijn leven zal komen. Hij zal jou verwachten.” “Niet zo beginnen, Petrus, dat is echt een vreemde manier om mij te overtuigen.” “Ach ja, je ziet maar. Ik maak me gewoon zorgen. Wie is het eerst aan zet?” Zwijgend speelden we een uurtje Carcassonne, daarna keken we nog naar een BBC-natuurdocumentaire voor hij me, net voor twaalf uur, de deur uitwerkte en ik weer de lange weg terug naar huis moest. Ik heb de hele autorit gehuild en ook de rest van de nacht. Het duurde meer dan een week voor ik weer een beetje kon slapen. ‘t Is niet omdat je op iets voorbereid bent, dat het je daarom minder hard raakt als het eenmaal zo ver is.  Petrus’ urne werd bijgezet op het kerkhofje van Gooik vlak buiten het centrum, met zijn lage muurtjes en haagjes lag het vol in de wind. De schapenwolkjes leken als pluizenbollen tegen het blauw van de hemel geplakt. Iedereen van ons was er. Ook Geertje. Maar ik was te zeer aangedaan om hem aan te spreken. We stonden daar als vijf stille zoutpilaren te luisteren naar de priester die de laatste gebeden uitsprak. Verder dan een paar algemeenheden geraakte hij niet. Hij had Petrus niet goed gekend, gaf hij toe. En dat was waar. Hij had hem zeker niet gekend zoals wij hem gekend hadden. Of zoals hij ons gekend had. Hij was de lijm die ons bij elkaar gehouden had.  Een maand nadien stond Geertje voor mijn deur. Hij was onweerstaanbaar. Voor het eerst sinds lange tijd kon ik weer lachen. En op de ene of de andere manier voelde het niet alsof ik erin geluisd was. Ik was nog nooit zo blij geweest om iemand terug te zien. We dansten samen de themadans van zoveel jaar geleden op De Kriebelboom. ‘Shut Up And Dance’ van Walk the Moon. Alsof het inderdaad allemaal al lang geleden was bepaald dat het zo had moeten lopen. 

Hans Van Ham
8 0