Zoeken

Tip

Twee echtparen / één huis

Twee echtparen delen een huis. Er is weinig dat hen verbindt behalve dat hun dochters trouwen. Dat hun dochters trouwen! Dus komen ze samen. Er is veel dat hen niet verbindt: taal, cultuur, gewoontes. De eerste dagen loopt het goed. Ze gaan op stap, bezoeken steden, eten uit met zicht op zee en verdelen de rekeningen eerlijk. Ze nemen foto’s: van elkaar, van zichzelf in verschillende constellaties. Wanneer ze elkaar na een goedgevulde dag slaapwel wensen trekken ze de deuren van hun slaapkamer goed achter zich dicht. Dan, wanneer het donker is, start het gefluister ‘Ik snap niet waarom ze de hele dag zo roept’, zegt de ene vrouw tegen haar echtgenoot. Hij kleedt zich uit, stapt zijn pyjamabroek in. ‘Het lijkt alsof ze vooral zichzelf wilt horen’ voegt ze er nog aan toe. ‘Hij wou zo graag winnen met schaken dat het ongemakkelijk werd’, aldus haar echtgenoot. ‘Ik zou durven zweren dat ik hem zag valsspelen.’ ‘Heb je gezien dat ze de kraan van het toilet gewoon liet doorlopen?’ klinkt het enkele meters verder, in dezelfde gang, achter een andere deur.  Zo fluisteren ze, die twee echtparen, ‘s avonds in bed, de ene tegen de andere, man tegen vrouw, vrouw tegen  man, tot ze moe van hun woorden, moe van hun urenlange observaties en mentale notitites in slaap vallen. Arm in arm liggen ze, als in een herwonnen kameraadschap. Dit heb ik lang niet gevoeld, denkt de ene vrouw terwijl ze haar oog laat rusten op de schouder van haar echtgenoot. In de andere kamer zinkt de man in een diepe slaap en droomt over paarden, schilden, degens, droomt over zijn vrouw die haar zwaard scherpt, naar hem knipoogt, haar vizier naar beneden tikt en weggaloppeert. Het is een droom die hem nog lang zal bijblijven. Stof waait op vanonder de hoeven van haar paard. Ze kijkt nog een keer om en stuift weg, breekt de horizon met haar steeds kleiner wordende gestalte.

Storm Stoorik
108 6

Twee generaties Fleur

Altijd al wou ik een verhaal schrijven dat begint met een vinger die een nerf van een eikenhouten tafelblad volgt. Onlangs heb ik het gedaan: de tafel opgepakt en haar in een café in de haven gezet. Ik heb over 't randje geschreven. Publicatie volgt. Later.   Oostende Vrijdag 11 augustus 2023  Hij volgde met zijn vingertoppen de diepe nerven van de eikenhouten tafel. Zijn vingers waren knokig, de muis van zijn hand bedekt met levervlekken, de levenslijn in zijn palm onderbroken. Margriet wachtte al lang niet meer op zijn teken. Ze pakte de lege pint weg en zette een nieuwe in de plaats. Met het glas aan de lippen vroeg hij zich even af waar de groef hem naartoe zou leiden, maar hij wist het antwoord al. De enige weg die er was, was de weg terug.   Zeven kotters voeren dagelijks de haven van Oostende uit en brachten tonnen vis aan wal. Af en toe ging hij mee om een vinger aan de pols te houden, maar vooral omdat hij nog altijd meer visser was dan reder. Hij ruilde maar al te graag het monotone kantoorwerk in voor het avontuur van de Noordzee.  Voor zijn vijftigste verjaardag kocht hij zichzelf een trawler. Het was een emotionele beslissing geweest, geen zakelijke. Zo kon hij dagenlang op zee blijven en doen wat hij het liefste deed: vis vangen en strippen, 's avonds pinten drinken met de bemanning en de schipper aflossen tijdens zijn nachtdienst. Met weemoed dacht hij vaak terug aan het herstellen van gescheurde visnetten, de vreugde als een sleep veel opbracht en het heen en weer schuiven van de potten en pannen op het fornuis tijdens een zware storm. Volgens de visserstraditie werd de vis gebakken zwemmend in de boter, afgekruid met peper en zout. Hij kon zo intens genieten van het moment waarop de machinist chef-kok de pruttelende pan op tafel zette en de bemanning zich, onder luid gelal, tegoed deed aan een welverdiende maaltijd. Nergens sliep hij beter dan in de scheepskooi, het snurken van zijn scheepsmakkers daargelaten. Het ruisen en wiegen van de zee maakte veel goed. Maar peperkoek aan boord brengt ongeluk en zaken van het hart wreken zich altijd in een wereld waar alles om geld en winst draait. De concurrentie was moordend en niemand zat op hem te wachten. Roosje - zo heette het schip - kostte hem meer dan ze opbracht, maar van verkopen wou hij niet weten. Ook niet toen de visprijs kelderde en de brandstofprijs steeg. Hij deed nog liever de kotters weg dan Roosje.  Om zijn financiële zorgen te vergeten, voer hij steeds vaker uit, maar bij het afleveren van de nokvolle kratten aan de visafslag kon hij niet anders dan de realiteit onder ogen zien. Hij moest toegeven dat hij een zakelijke fout had gemaakt die verstrekkende gevolgen had. De winstgevende kotters die allemaal de namen van zijn minnaressen droegen, had hij net als hen een voor een van de hand gedaan. Behalve Fleur, die had hij om sentimentele redenen gehouden. En Roosje natuurlijk. Roosje moest blijven, hij was haar al een keer verloren.  Hij veegde het schuim met de palm van zijn hand weg toen het scherm oplichtte.   André_ In heel mijn leven maar twee vrouwen gehad die dat goed deden. Sommigen denken dat zuigen letterlijk genomen moet worden. Iris_ Ook maar weinig mannen die het goed kunnen hoor. De meerderheid doet daar maar wat in de buurt. Kom morgen met de auto. Makkelijk parkeren op de Hendrik Baelskaai? André_ Ja, wel betalend. Iris_ No prob. Tot dan! Nieuw bericht Iris_ Ga wat later zijn. Nu in Aalter, hou je op de hoogte.  Hij zuchtte. Iris was jong. Ze kon zijn dochter zijn. Toch hadden ze op Tinder gematcht en al snel een datum voor een date vastgelegd.  André_ No worries. Ik zit al in de JS. Neem je tijd. Haha.  Tijdens het typen moest hij plots denken aan hoe Roosje gereageerd zou hebben. Toen hij Roosje ten huwelijk vroeg, was ze amper achttien. Ze had altijd gewerkt in een kledingwinkel op de Torhoutsesteenweg tot dat vuile kankerbeest haar uit de confectie en het leven had gerukt. Ze had menig koppeltje in innige omhelzing uit het pashokje weten strompelen. Dan wist ze: die zijn verliefd en hebben elkaar passioneel gezoend. Dat volstond, omdat de avond nog veel voor hen in petto had. Maar als eerst de man nonchalant met een truitje uit het pashokje dook en zich er haastig vanaf maakte met een weifelende beweging van het hoofd die zowel ja als nee kon betekenen op de vraag of de maat goed was, wist ze dat de vrouw ongemakkelijk met een papieren zakdoekje het zaad van tussen haar benen aan het deppen was. Pashokjes, soms kreunen ze van passie, maar nog vaker van ellende. Wie het thuis niet vond, moest het zeker niet zoeken achter de blauwe damasten gordijnen met zilverkleurige ringen die altijd met volle geweld de wereld van de uiterlijke schijn dienden werden ingeschoven. Roosje en hij deden het nooit in de pashokjes van de kledingwinkel op de Torhoutsesteenweg. Overal, maar niet daar. Daar had ze een grondige hekel aan. Waarom Roosje er was blijven werken, had hij nooit begrepen. Het was een komen en gaan van verkoopsters die de winkel geen warm hart toedroegen, maar eerder zagen als hun persoonlijke dressing. Zo koos Fleur elke donderdag haar outfit: ze feestte tot in de vroege uurtjes en hing vrijdagmorgen rond tienen de door rook en alcohol doordrongen feestkledij nonchalant bij de retours. Dat de andere verkoopsters geen argwaan koesterden, kon er bij Roosje niet in. Roosje, te goed en te vroeg heengegaan. Fleur kon hemels pijpen. Dat kon ze wel, maar voor de winkel had ze geen respect.  Iris_ Ff plaspauze. Nog ff en we zien elkaar eindelijk. Spannend! André_ Jaaaa, spannend. Ik ook ff snel plassen.  In het smalle gangetje naar het toilet ging hij de herentoiletten binnen. Sinds de breuk met Fleur vermeed hij die van de dames met de aparte hokjes die hem normaliter de privacy boden waar zijn verlegen blaas om vroeg. Margriet had het niet nodig gevonden om de spiegel daar, die hij in een delirium aan stukken had geslagen, te vervangen. Ze had gezegd dat ze al blij was als de dames hun handen wasten, een reflectie van hun dronken kop boven de wasbak vond ze overbodige luxe. Hij wist dat het zeeppompje altijd vol was, dat de Dyson op volle toeren blies en dat de automaat altijd netjes gevuld was met tampons en maandverbanden, maar dat de spiegel gebroken bleef. Hij trok aan de klemmende deur van het toilet en koos het pissijn in de hoek. Hij ritste zijn jeans open en haalde zijn piemel uit zijn slip. Met een erectie kan je niet plassen, maar met Fleur in gedachten kon het urineren wachten. Hij zette zijn linkerhand tegen de muur en begon met volle rechterhand zijn halfharde lul te bewerken.   Fleur was de enige minnares die verliefd op hem was geweest. De seks met haar was geweldig. Ze deed dingen met hem die nog nooit iemand had gedaan. Het was een spel van aantrekken en afstoten geweest. Hij beloofde haar veel, maar kwam zijn afspraken zelden na. Ze kwam te dicht, was te veeleisend en hij wist zich geen houding te geven. Hij had haar herhaaldelijk gezegd dat hij bij Roosje zou weggaan, maar dat was altijd een loze belofte geweest. Hij kon financieel geen kanten uit en hoe geweldig Fleur ook was, Roosje zorgde voor een dak boven zijn hoofd.  Een half jaar duurde het tot Fleur hem doorhad. Toen stond ze plots voor de deur. Hij wilde haar nog tegenhouden, maar met een flinke schouderstoot stond ze plots in de gang. Roosje was boven aan het stofzuigen en de schrik sloeg hem om het hart. Ze wilde alleen naar buiten als hij ook naar buiten ging. Op zijn kousenvoeten was hij op de loop gegaan met Fleur achter hem aan. De verwijten echoden door de straat tot er geen weerwoord meer kwam en hij besefte dat ze was weergekeerd om opnieuw voor de deur post te vatten. Deze keer zou Roosje opendoen en hij besefte dat zijn rijk uit was. Hij kon de confrontatie tussen zijn echtgenote en minnares niet aan, nam zijn jas, trok zijn schoenen aan en maakte dat hij weg was. Toen hij een paar uur later de straat inreed, zag al van ver dat al zijn spullen op de oprit stonden. Hij laadde alles in zijn kofferbak, reed ermee naar de haven en maakte van Roosje zijn nieuwe thuis.  Iris_ Ben er. Ff parkeren. Tot zo. André_ Check.  Hij ritste zijn gulp dicht. Zijn halfharde penis klopte tegen de stugge jeansstof. Hij waste zorgvuldig zijn handen en terwijl hij ze afveegde aan zijn broek, ging hij terug naar zijn tafeltje.  Een fijne, netjes gemanicuurde hand greep zijn schouder beet. Of het oké was om aan de overkant van de straat te parkeren? Hij knikte instemmend. Ze lachte haar hagelwitte tanden bloot en ging tegenover hem zitten, het vaasje met vaalrode kunststoffen anjers tussen hen in. Margriet dook achter haar op, nam een bierviltje uit het houdertje, legde het neer en zette een tot de rand met rosé gevuld glas erop. Het was van het huis en ze knipoogde naar André.  Condens had zich intussen al gevormd en waar haar vingers net nog waren, vormden zich nu druppels die langs de steel van het glas een weg naar beneden zochten. Het hield zijn blik vast. Intussen praatte Iris honderduit. Af en toe keek hij op. Ze was nog mooier dan op haar profielfoto en wat leek ze op Fleur. Ze kon haar dochter zijn. Hij zei dat het hem speet dat hij haar niet bij hem thuis kon uitnodigen. Ze haalde haar schouders op en leidde hem bij de hand naar de damestoiletten. Het was er koud en het rook er naar een mengeling van urine en javel. In de gebarsten spiegel die hij zojuist en alle andere keren zorgvuldig wist te mijden, zag hij hun gefragmenteerde reflectie. Ze koos het laatste toilet en duwde hem rustig maar gedecideerd het hokje binnen. Hij voelde de kilte van de pisgele wandtegeltjes tegen zijn rug terwijl ze zijn broekriem losmaakte. Het bonkte in zijn onderbuik en hij knoopte snel zijn jeans los om zijn erectie wat ruimte te geven. Ze ging op haar hurken voor hem zitten en trok zijn slip opzij. Zijn glimmende eikel verdween zonder aarzeling in haar gulzige mond. De natte warmte gaf hem een gelukzalig gevoel dat zich als een gloed over zijn hele lichaam verspreidde en hem leek wakker te schudden uit zijn dronkenschap. Hij kreunde zacht terwijl haar lippen gretig in zijn ballen leken te bijten en ze hem afrukte. Zijn handen rustten op haar kruin en voor hij er erg in had, trok hij haar hoofd aan de geblondeerde haren naar achteren. Hij keek haar in de ogen en stak ostentatief zijn tong in zijn kaakholte. De boodschap was duidelijk. Zijn hele penis verdween tussen haar kaken. Hij stootte zo hard dat ze moest kokhalzen. Het zuur van de opgegeven alcohol brandde en hij duwde zijn pik nogmaals snoeihard naar binnen. De tranen sprongen in haar ogen en rolden vermengd met mascara over haar wangen. Hij greep met beide handen onder haar oksels en hees haar zo omhoog. Ze wankelde en terwijl haar evenwicht zich herstelde, kuste hij haar vol op de mond. 'Sorry', stamelde hij. 'Sorry', als om zijn eerste verontschuldiging kracht bij te zetten. Ze knikte als aanvaarding. Een derde sorry stierf op zijn lippen toen hij haar gretig begon te zoenen. Zijn handen verdwenen onder haar bloesje. Eigenlijk vond ze die handeling te intiem voor deze plek, maar ze verzette zich niet. Om de een of andere reden voelde het vertrouwd, wilde ze niet eens dat hij zou stoppen. Het was niet uit medelijden dat ze zijn gangen liet gaan, iets in haar zei dat het zo moest zijn. Hij haakte haar bh los, ontblootte haar borsten en zoog aan haar tepeltje terwijl hij het met het tipje van zijn tong zacht beroerde. Ze zuchtte en een kirrend lachje galmde door de toiletruimte.  Seks had ze al lang niet meer uit lust gehad, laat staan uit liefde. Deze keer was het verrassend anders. Deze man leek haar te kennen. Deze man wou ze voelen, aan haar lijf en in haar hoofd. Deze man mocht gewoon. Als uitnodiging zette ze haar voet op de rand van de wc-bril. Met zijn palm op de kanten boord van haar nylonkous en zijn duim onder de jarretel duwde hij haar been opzij. Zijn broek hing op zijn enkels en onhandig schuifelde hij dichterbij. Ze kantelde haar bekken en zo kwam hij zachtjes bij haar naar binnen. Met zijn handen in zijn zij en ogen gesloten ging zijn middel ritmisch van voor naar achter. Hij ging telkens ver uit, alsof vluchten nog een optie was. Diep in haar en met een verlossende zucht kwam hij lang en intens in haar klaar.   Hij ging de smalle gang in, maar in plaats van terug naar het café te gaan, koos hij ervoor om een sigaret te gaan roken onder het schamele afdakje waar Margriet het leeggoed bewaarde en waar de slijter in het verleden al meer dan eens zijn peuken tussen de flesjes cola moest hebben gevonden. Roken deed hij net als drinken om zijn gevoelens te onderdrukken. Psychosomatisch heet dat, mensen die ziek worden van emotionele stress. De borstkanker van Roosje was beslist daaraan te wijten. Maandenlang wist ze niet waar hij uitging en ook al had ze een vermoeden, ze controleerde dat niet. Op een dag stond de politie aan haar deur. Dat hij gevonden was. In de kombuis, comateus van te veel alcohol en met een strop om de nek. De knoop was gelost en ze wist dat als een visser geen goede strop kon maken, het een kreet om hulp moest zijn.   Hij bood Iris een sigaret aan. Ze peuterde er een uit het pakje en hij zorgde voor vuur. Wat haar intentie was en of ze echt iedereen zonder condoom deed? Dat moest ze echt niet doen. Daar kan je van sterven, weet je wel? Dat doet ouderdom met een man. Vroeger zou hij haar louter hebben gebruikt voor de seks, maar met de jaren kwam ook de compassie. Roosje zat daar voor iets tussen. Na haar korte en verloren strijd tegen die verdomde kanker, was hij beginnen beseffen hoe broos het leven was. Sindsdien praatte hij ook altijd even met zijn seksdates. Zo vertelde Iris dat ze een vreselijke jeugd had gehad. Haar moeder was smoorverliefd geweest op haar vader die verder nooit in beeld was geweest. Hij had zijn laatste geld op de tafel gegooid en geroepen: 'Voor de abortuskliniek!' Haar moeder had de huur ermee betaald en er een wieg mee gekocht. De potentiële vaderfiguren die achtereenvolgens 's morgens om beurten naast de toiletpot pisten, kwamen echter sneller dan ze bleven. Haar moeder bleef jammeren om André.  Ze zei dat ze nog had getwijfeld om met hem af te spreken. De naam André riep te veel emoties bij haar op, maar toen ze vroeg waar de letter A in zijn profiel voor stond, was het gesprek al gestart en had ze zichzelf ervan overtuigd dat niet iedereen met de naam André per definitie slecht was.  De lege flesjes rammelden in de krat. Margriet zette ze bij de andere en deed alsof ze hen niet zag. Ze kende zijn levensverhaal. Het grootste deel van zijn jeugd bracht hij door in instellingen. Met een nymfomane moeder en een vader die geheel terecht de eer aan zichzelf hield en vertrok, was hij altijd op zichzelf aangewezen geweest. Hij was een prototypische selfmademan die alles wat hij aanraakte in goud veranderde tot de liefde daar anders over besliste. Hij was Margriet en de Jolly Sailor altijd trouw gebleven, in goede en slechte tijden, en zeker toen er sprake van was dat het café moest verdwijnen voor de oprukkende nieuwbouw die binnen de kortste keren de hele Hendrik Baelskaai - en dus ook de Jolly Sailor - zou opslokken.   Oostende Zondag 5 mei 2024 (Negen maanden later)  Margriet wringt voor de laatste keer haar dweil uit. De eikenhouten tafel waaraan André altijd zat, gebruikt ze nu als keukentafel in haar nieuwe flat in Mariakerke. De tap had ze nog van de hand kunnen doen, maar de rest van de inboedel had ze niet meer kunnen verkopen. Het aanplakbiljet op het raam hangt aan flarden, half opgevreten door de zilte zeelucht.  De postbode passeert voor de laatste keer. Een crèmekleurige envelop valt op de versleten kokosmat. Margriet draait haar hoofd en leest in sierlijke krulletters de naam van André. Ze neemt de omslag, steekt die in haar handtas en kijkt voor de laatste keer rond. De Jolly Sailor was jaren een thuis, niet alleen voor haar, maar ook voor de vele reders en vissers. Ze trekt de deur definitief achter zich dicht. De sleutel gooit ze aan de overkant in het Visserijdok. Een mintgroene Mercedes claxonneert als ze onoplettend de straat oversteekt. Ze kijkt niet eens op. Ze neemt haar fiets die tegen de gevel staat en fietst de vijf kilometer naar de begraafplaats van Stene.   Het graf van André is een berg zand met een houten kruis. Toen hij stierf had hij geen rooie cent. Zijn laatste geld had hij op tafel gegooid en geroepen: 'Voor de abortuskliniek.' Iris had de verfrommelde briefjes geduldig op een stapeltje gelegd en was zonder omkijken het café uitgewandeld. Ze had de huur ermee betaald en er een wieg mee gekocht.  Het begint te miezeren. Margriet zet haar fiets op de pikkel, graait in haar handtas en haalt het geboortekaartje uit de omslag. André is vader geworden van een dochter. Ze heet Fleur. Ze is genoemd naar haar grootmoeder. 'Godverdomme, André', vloekt Margriet.  

Véronique Scheyvaerts
22 0

Een vroeger land een ander huis

Ze komt van een land dat niet meer bestaat en misschien ook nooit heeft bestaan, daar is discussie over. Haar vader zat in een leger dat niet meer is, dat zichzelf ontmantelde, een leger dat zich tegen zichzelf keerde. Samen spraken ze een taal die veel namen kent, veel tongvallen, accenten. Ze spraken een taal van een unie dat gemaakt werd van volkeren die dat eigenlijk niet wouden. Zo wordt gezegd. Een fictief land, al is daar ook discussie over. De opdracht tot het samenvoegen van mensen over grenzen kwam van hogerhand, de toekomst door machthebbers besloten: jullie zijn één. Jullie horen samen. Er was sprake van economisch voordeel. Er was grond te verdelen. Er werd geld geschept en verbruikt. Enkele jaren leek dat goed te gaan. Maar er waren te veel verschillen, te veel accenten,gebruiken. De gemeenschap van volkeren die niets gemeen wouden hebben bleek onhoudbaar en versplinterde in entiteiten die wel nog bestaan. De scheiding was niet makkelijk. Het duurde lang. Er was bloed. Lichaamsdelen. Kraters. Er zijn hoofdsteden ontmanteld, huizen opengebroken. Er zijn mensen verdwenen.  Haar vader zag het gebeuren en wist niet wat doen. Hij vroeg haar waarnaartoe en ook zij wist niet meer waar ze hoorden. Maar dit stond vast: het werd te onveilig, hun grond, er werd met te veel grenzen geschoven. Dus vertrokken ze. De nachten wandelden ze door, behoedzaam. De dagen verstopten ze zich in bossen, nog behoedzamer, achter heuvels, onderstruikgewas. Ze probeerden te slapen, maar er was ongedierte. Ongemak. Er waren knallen. Snipers. Onrust. Er was een angst die maar niet ging liggen. Maar ze waren niet alleen, deze vader en dochter. Ze vonden een nieuwe gemeenschap. Ze waren met veel, de thuislozen, landlozen, grensverleggers, landlopers. Ze staken de handen uit naar elkaar, grepen kinderen onder de arm, hielpen elkaar oversteken. Ze verdeelden hun brood, granen, water. Ze waren met veel op zoek naar nieuw land, hielden zich aan elkaar vast, trokken zich op aan elkaars broekspijp, middel, hals. De tocht was lang. Niet iedereen haalde het. Maar ze kwamen aan, in een ergens, spreidden zich uit en startten nieuwe levens met nieuwe talen in nieuwe landen met nieuwe namen. Ze zagen elkaar niet meer terug. Het is maar heel soms dat ze terugdenkt aan dat land van haar dat misschien nooit echt een land is geweest. Aan haar slaapkamerraam, open. Aan de geur van wilde vijgenbomen. Aan het geruis van vijgenbladeren op een nog onbeschreven zomerochtend. Ze denkt aan de zwaluwen net onder haar daknok. Aan hoe ze over en weer vlogen naar hun nest

Storm Stoorik
24 3

Water

Vrijdagochtend, 6u22.                                                                                                                 Net als op alle andere weekdagen werkte Lea 60 lengtes af. Met haar een handvol andere fanatiekelingen. Ze zwom 25 meter heen en 25 meter terug in een soepele crawl met tussendoor een goed ingeoefend keerpunt. Ze voelde zich als een muis in zo’n loopwiel dat doet denken aan het reuzenrad op de kermis, maar dan zonder pretparkvibe. Zouden muizen zichzelf die monotone beweging opleggen net als zij? Zouden ook zij die routine nodig hebben om niet gek te worden?  Dat ze eigenlijk veel verder wilde dan die 25 meter, vertelde ze aan niemand. Ze verlangde naar eindeloos zwemmen, slag na slag, met om de drie slagen een gecontroleerde ademhaling. Ze hoopte zichzelf zo langzaam uit te wissen. Ze wilde verdwijnen uit het hier en nu, overgaan in een parallel universum zonder gedachten. Er zou enkel water zijn met happende, stille monden en langzame, zwemmende bewegingen.   60. Lea tikte de rand van het bad aan. Ze duwde zichzelf op haalde haar spullen uit de locker. Bijna vergat ze haar eurostuk.  Zwijgend droogde ze zich af. Op de grond van het kleine hokje lagen een klit lange, zwarte haren en een verdwaalde pleister met nog wat bloed. Ze walgde. De chloorgeur en de warme, vochtige lucht maakten haar draaierig. Ze haastte zich naar buiten en hapte naar adem. Ze voelde de frisse ochtendlucht in haar longen.   Ze bedacht dat ze morgen naar zee zou rijden. Ze wilde het open water in. 

Melanieke
6 1

Storm en liefde

Om verder te vertellen, zodat het opschiet voor Meeke, die graag wil weten hoe het afloopt, voordat Sturm der Liebe begint. "Haasten? Stolz der Liebe?" Dat was niet de afspraak. De jonge Laïs kijkt ons teleurgesteld aan. "Opschieten? Snelsisnel? Nee toch.." denkt ze. "Kan ik dan nooit rustig van de dingen mogen genieten? Tiktok moet al snelsnelsnel. Alles moet op een-twee-drie." Haar blik slaat naar de grond neer. Zij wil niet te snel gaan. Halt, jongens, wees kalmmm. Zij houdt van een mooi verhaal.. "Boeie die Streich der Liebe. VerdAmmt de Schmerz der Liebe. Wat een saaie soapsie.. Welk een saaie Duitsers." "Meeke heeft iets met die Duitsers," vermoedt ze. "In de middelste schuif van Mee, bovenop TeVe-BLAD, ligt een zwarte dolk met Germaanse runen. Staat volgekrast met îhaz en sôwilô's.." Tegen de dieven, zegt Mee. --- Laïs laat het hoofd zakken. Tegen Mee valt toch niks te beginnen. Het is wat het is, denkt ze. Que sera, sera. Het is haar dag al niet. Tranen wellen op. Ze denkt verslagen aan vanmorgen terug, aan het whatsappje dat ze had gekregen. Ze veegt een traan weg met de mouw. Meeke mag niks merken. Het liefst wil ze nu tegen haar grote zus aankruipen. Liefst wil ze opgaan in rook. Liefst wil ze verdwijnen in een van de verhalen die ze thuis in de zetel met haar grote neef verzint, ook een beetje een dromer. Zij houdt van een mooi verhaal. Maar Meeke houdt van Sturm. Zucht. "Gaat er nu echt niemand voor mij opkomen? Gaat iedereen weer naar Mee luisteren?" --- Uit de Technics-platenspeler op de achtergrond klinkt ouderwetse elektrische blues. Muziek verzacht de zeden. "Tiens.." mijmert Laïs. Zoiets ouds en bijzonders heeft ze nog nooit gehoord.. De rauwe woorden raken haar. Nog iemand met smart. Een forse sterke man, aan de robuuste stem te horen. Hebben die ook zoveel verdriet, soms? Oh, I asked her for waterOh, she brought me gasolineThat's the troublingest womanThat I ever seen --- "Soaps zijn rommel," oordeelt Cato, het nichtje van Laïs. Ze knikken mekaar aan. Laïs is dankbaar wanneer ze steun krijgt van Cato, die vastberaden en wilskrachtig is. "Het is allemaal onzin," wuift Cato weg. "Schnickschnack. Propaganda van Nyarlat. Geklasseerd. Ziezo." Cato probeert alles in het hoofd netjes te organiseren. Zin hoort aan de rechterkant / onzin aan de linker. "Dat lukt maar half hoor," glimlacht ze geruststellend. Een mens zou van haar ratio een paar stappen terugdeinzen. Soms is dat net goed, vindt ze. Het geeft haar de ruimte om rijen en kolommen vol oplossingen te bedenken voor andermans problemen. --- Hannah fronst, controleert haar nagels, plukt de pluisjes van haar t-shirt af. "Straks praten ze weer allemaal door elkaar," vreest ze. Haar familie is druk, druk samen. Het zijn er, hier alleen al, een slordige 23. Het leven is vol prikkels en sensaties. Er is geen tijd om alles ordentelijk te verwerken, gewoon geen tijd. Och toch, Yog-Sothoth! "Tuurlijk heeft Zus gelijk," zegt ze tegen Celia, "Meeke en de tantes zouden beter naar een docu kijken over de voedingsindustrie, over alle seksisme en corruptie op de wereld, over de onwil van zoveel schijtleiders en f*cking boomers om er gezamenlijk nog iets moois van te maken voor ons, voor onze generatie." "Ssshh," sust Celia, "Je moet altijd een balans willen bewaren, Hannah, tussen de zienswijze van de ene en de zegswijzen van een ander. Ik probeer er dan steeds met een verenigende mening tussenin te staan." Meeke fronst. --- Mee zet haar flegmatieke striplezertje Isaak weer veilig aan de grond. Hij is de allerjongste maar kijkt al prentjes in De Rode Ridder. Dat wordt een hoofse knaap, zodra hij op z'n eentje uit de maxicosi geraakt tenminste, een dwangbuis toch voor kleine avonturiers. Isaak maatje, leg er uit protest maar gewoon een dikke kak in. Weg met dat weinig-maxi, weinig-cosy kraam. Een groot avonturenpark moeten ze rond Isaak bouwen, met overal draken en gevaarlijke attracties, om Willem en Cleo en Rémi uit te nodigen, en tot slot een mooie geluidsdichte stolp erbovenop. Plop. Meeke neemt de frêle Alix op schoot, een Mini-Me van d'r tante Helen, met helderblauwe ogen en engelenhaar. Alix stelt veel Waaromvragen. Ze stelt vragen bij zowat alles, die kleine. Waarom zitten er twee Twixen samen opgesloten in zo'n smal zakje, terwijl die vuile Bifiworst een verpakking voor zich alleen krijgt? Waarom de wolken niet groen zijn terwijl het gras mooi blauw was geweest, wel, het is voor Alix soms een domper op een vergezicht. "Tsjaka!" lacht Beyoncé. Bé probeert immer vrolijk te blijven, ze draagt al teveel mee om de moed nog te verliezen, maar ook zij kan zich enorm om de wereld lopen vermalen. "Mooi gesproken lieve Hannah. Waar houden die boomers zich in gOdsnaam mee bezig? Met heelder dagen soaps kijken. Met bodyshaming.." "Met voze anonieme commentaartjes op de socials," springt Marijke bij. "Terwijl ik," danst de guitige kleine Mila huppelend tussendoor: "Terwijl ik al direct zou zeggen: ik probeer iemand anders te behandelen zoals ikzelf gejespecteerd wil worden. Neh. Dansen dansen dansen!" --- Svens forse gestalte werpt een verkoelende schaduw over de spelende en duttende kleintjes neer. "Dank Svenneke," wrijft Kaartje hem dierbaar over de hand, "Ge zijn een schattenbeer." "Enfin.. meer een zilverruggorilla," denkt ze toegenegen. Van ver, mocht het donker zijn, lijkt hij op Mike Tyson. Buffelschouders, de brede kop, het korte zwarte haar. Een toeval. Het is Tyson met wie Sven langs de tv opgroeide. Ze delen een nietig teer hartje, de twee verschoppelingen, maar ook een temperament dat in beestachtige knokpartijen uitbreekt. Op café, op de voetbal, op café en laatst nog op de barbecue van de voetbal. (Daar liep hij een infectie aan de vuist op omdat zijn opponent, Benno Barnard, een pedante ploertige Hollander, alweer vijf weken de tanden niet had gepoetst. "Zelfs waar ik sta, kan ik uit zijn bek ruiken!" had ons Ilanootje geroepen, niet de beleefdste, vindt Mee.) Gelukkig voor de brute linkshandige bokser Sven gaat het er dikwijls aan toe zoals Tyson vs. Ratliff of smijt hij soms het meubilair door alle vensters om duidelijk te maken dat het stoeien beter stopt. Er wordt veel na Sven opgekuist maar ook door Sven, om schoorvoetend iets proberen goed te maken. "Wiedergutmachung," klopt Mee af, baf, alsof Blokken bezig is. "T.R.E.-oefeningen Sven," dringt Katy almaar aan, "Tension Release, ventje." Naar zijn familie toe is hij een lam, een zorgzame herder, een trouwe herdershond. --- Meeke knikt haar kloekende Sven weer goedkeurend aan. Zij beseft hoeveel waarde hij de familie toebrengt, hoeveel kolossale energie er in hem schuilgaat die hij meestal aanwendt om er Goeds voor anderen mee te doen. Svens favoriete docu, enfin: het is niet echt een docu, maar hij beweert van wel, is de verfilming van Jesus Christ Superstar, een excentrieke maar prachtige evocatie -vindt zelfs Mee- van Christus' lastige Passiedagen. De muziek, in elk geval, is magnifiek. En de rest ook. Traantjes van beroering.. Jaarlijks met Pasen kijkt heel de familie samen rond Mee vergaard naar de documentaire. Listen Jesus I don't like what I see.All I ask is that you listen to me.And remember, I've been your right hand man all along.You have set them all on fire.They think they've found the new Messiah.And they'll hurt you when they find they're wrong. --- Het is echt een fantastische film. Vinnie draait het volume dan naar een vreedzaam niveau opdat ook de nieuwe gereformeerde buren kunnen meeluisteren die verstopt achter hun sobere, voorbeeldige gevel behoorlijk wat kabaal maken met huiselijk dronkemansgeweld. Meeke slaat een kruisje om Ted Neely, gewoon een hele aardige vent. En om Maria Magdalena, "dat beschimpte arme schaap, dat allicht niks dan Goeds wou doen, maar onder de vroegste Christenen weer klof tegen een patriarchaat aanliep. Waarom halen ze dat niet als een boodschap uit de Bijbel, de Ouderlingen, die ouwe mannen? Het staat letterlijk in de Apocriefen." --- Maxime ondertussen sleutelt aan de tuintafel in een notaboekje aan de oplossing voor het torsieprobleem op de nokaskoppeling van zijn matzwarte Damon Hypersport HS Premier. Trekt 200pk, voor een moto! Een prachtmachine. Dat machtige geluid op kruissnelheid.. als van een McLaren. Max draagt soms visies uit zijn dromen mee de baan op waar de ingenieurs van motorfabrikanten nog niet in kunnen volgen -en dat frustreert hem. --- "Ik bezet en ik betoog!" Willem, schelms en guitig, is langs de regenpijp in de dakgoot geklauterd. Katy & Marie zijn gegêneerd. Elise keuvelt met Cleo en Odile over de Belgische stoet raspaarden. Ze kijkt op en giechelt om de klimmende belhamel Wimpie, de Jean Genet van de familie. "Ik lees De Standaard van mijn vier jaar. Maar er is al lang geen standaard meer. Ik verwerp de wereld die mij verworpen heeft!" roept de boef daarboven, "En ik bezet daarom het dak."  Kleine Cleo wijst kirrend omhoog en port Odile aan, die weinig interesse toont. Er bestaan blinkender dingen dan muurklimmers en bezettingspolitiek, denkt ze. --- Als zij om jongens lacht, Odile, dan is het op ondoorgrondelijke wijze. Het is nooit duidelijk of ze met of jegens jongens lacht. De gulden Mona Lisa noemen ze haar op school in Latem, op de Latemse school. Jongens langs de schoolpoort staan voor haar soms gevaarlijk onnozel te doen. Maar Odile glimlacht pas om zoveel dwaasheid nadat ze hen geruisloos in een wolk van wasverzachter is voorbijgeschreden. "Aanstellers," denkt ze keer op keer. "Hoe kan een meisje nu onder de indruk geraken van ongemanierde apenstreken?" Ze doet soms denken aan De Roos uit dat prachtige jeugdboek van Anne Provoost. De Roos en Het Zwijn, geloof ik, is de titel. "Odile kan dan een roos zijn," zegt Simon, "Maar zwijnen zijn er genoeg." --- Ook om Odiles dolle moeder Vinnie worden er door dolverliefde Vlaamse zangers sibillijnse liedjes als Domino gecomponeerd. Zij houdt van verre landen, Vinnie, van godverlaten stranden. Wachten op Godot, daar heeft ze geen geduld voor. Ze heeft soms in haar ogen het rood van regenbogen na een nachtje Cava Mirgin met haar klinkende vriendinnen. Giechelend, snaterend en schaterend galmen de prettige dames tot een holst in de nacht over de Leie. Er wordt soms over venten gesproken. Dan klimt het schateren omhoog. --- Willem verliest bijna het evenwicht, daarboven in de goot, maar wil er nog geen kwaad in zien. "Zulke fratsen gebeuren toch voornamelijk met de jongens," sakkert Katy, roodgeworden als een klaproos. "Elaba!" zegt Mee eindelijk, "Geen drukke bedoeningen hé daarboven. Willem! Past u op hé! Doe maar kalm gij kleine boef. D'r valt hier nietnie te bezetten dan een plekske tussen ons op mijne schoot. Klim naar beneden, kom hier bij mij, manneke, waar ge veiligstaat." "Ola Mee," bromt Sven, "Laat Wimpie daarboven toch smurfen. Otis & Ilano klimmen d'r ook maar bij. Hupatee. Ze kunnen thans straks minimaal wat lappen krijgen, de drie musketiers. Een goeie stevige peutering, hoort ge mij daarboven!" "Jamaar manneke," wuift Meeke meteen weg, "Ons kiendjes moeten altijd veilig met de voeten op de grond weerkeren, verstaan?" "Dikken beuzak!" roept Ilano zwierend rond de parasol. "Ge geeft uw familie natuurlijk geen rammeling," denkt Helen, een ware Ondine Bosmans. "Maar de rest soms van de mensen?" Er zijn dingen die Helen door de vingers wil zien. --- Simon, de trouwhartige jonge kickboxer, hoort alles lijdzaam aan. Legt de telefoon neer waarop hij net de kranten overliep. Onrecht, hij kan er moeilijk mee om, met de ellende uit onrecht. Hij denkt vaak aan later. Waar gaan mensen naartoe? Welke avonturen kan ik allemaal gaan meemaken? En mijn vrienden? Gaan mijn zussen het toch wel goed hebben? Nu en dan betrekt zijn gemoed. Hij vreest soms om later op grotere schaal in mensen ontgoocheld te zullen geraken. Maar, soit, "we zullen wel zien." Hij schudt het van zich af en gaat sporten. Hij probeert in de vakanties met het hoofd in de natuur te leven, waar er ook wreedheid bestaat, jazeker, maar dan als offer, als een dienst aan het algemeen belang. "Bijna alle dieren doden uit noodzaak," weet Simon. "Ze martelen en ze folteren niet. Alleen de dieren die meest op de mens lijken vertonen soms nijdige, sadistische neigingen." Waar in de evolutie is dat uitgesplitst? Waarom? Waarom is dat laakbare gedrag niet uitgeroeid maar dominant geworden? Waarom laten wij zo vaak de wreedste regeren in plaats van 'm samen gewoon plat te leggen? "Ik moet Yuval Harari herlezen," besluit Simon. Zijn favoriete docu is die over een grote getergde wolvenfamilie uit het park van Yellowstone. De edele dieren huilen vaak, zoeken 's nachts contact. Mostly wolves depend on getting along. --- Kwinten staat uit de sofa op met Rémi onder de arm en de kleine smiecht Otis als een tasmanian devil rond de benen. Karen probeert Otis' teugeltjes te grijpen. Ze lokt met appelsiensap. Van dat truttige woord 'fruitsap' wenst Otis niet te weten, het boeit hem niet, dat flauwe fruitsap. Nee. Hij heeft zelf een woord bedacht. "Zuipsap," vordert hij, "Grote fles. Zuipsap." "Een student," start Kwinten aan enkele verwarden te doceren, "Een student poneerde mij een wel zeer boude stelling omtrent de paradoxen van het tijdreizen." Rémi bijt papa plots keihard in het oor. Gilt soms met plezier een trommelvlies aan flarden. Het is Maarten die vervolgt: "Ja. Er bestaat nochtans met onze kennis nog geen logica van het tijdreizen. Dus Kwint die antwoordde toen maar met een wedervraag, en het bleef lang over heel de aula stil: Stel je koopt hier bij het Paard van Troje een kopie van The Tragedy of MacBeth, je reist in de tijd terug naar het jaar 1600, overhandigt het boek aan een verbaasde Shakespeare, waarna je terstond terugflitst naar het jaar 2024, de boekhandel weer binnenstapt en naar een kopie staat te kijken van Macbeth. De vraag is nu: wie heeft dan het stuk geschreven?" --- "Dinges.." beweert Mee. --- "Kak die Duitse liefde," licht Laïs aan de besnaarde Laure toe, een elf, een fee, die met een hoofd vol dansballet en biowetenschap aandachtig naar haar nicht probeert te luisteren. "Goethe is wel wijs met zijn Werther. Ik wist niet dat jongens zo zielig konden doen. Maar de Kabale van Schiller ben ik niet doorheen geraakt hoor Laure. Precies een roddelblad! Lijkt wel een soap. Een dwaze soap enfin. Een beetje zoals Stu.." Laure moet lachen. Ze denkt aan de vele klassieke soapverhalen die herwerkt werden tot mooie balletstukken: Anna Karenina. Lady Chatterley. Coppélia. Don Quichot. "Een ander slag is Fraze Kafka, Laure, die schijnbaar nooit over de liefde rept. Schreef alleen maar over de zotste dagelijkse Zazieaanse toestanden. Mja. Dat was precies nogal een leutigaard." "Misschien, Laïs, lag zijn missie hoger dan het persoonlijke leed uit liefde," spreekt Laure zacht en vast. "Misschien vond hij dat anderen dat beter konden beschrijven en voelde hij meer affiniteit met mensen die verdwalen in hun geest of in de gangen en de kelders van de maatschappij." "Waw. Da's mooi, Laure.. Dat zou veel verklaren, ja." --- "Okee. Maar wie doet er zich nu ombouwen tot een kever?" zegt Beyoncé. "Zonder op voorhand een plan klaar te hebben," zucht Cato. "Tssss. Kafka toch. Ik had graag een handje toegestoken." "Maar dat kan toch gebeuren, zonder plan vallen?" vecht Hannah tegen, "Er kan zoveel gebeuren. Dat wou K. bedoelen." Vinnie knikt. Herkenbaar. Er kan veel gebeuren. Zeer veel. "Niet moeilijk," bedenkt Maarten, "Het universum draait op chaos en entropie. Althans, het schijnt dat volgens de simulatiehypothese zodanig echt te doen dat het bijna niet te ontkennen is." "Ja-a dat kan zeker," beaamt Katy, "Het overkomt mij elke keer: proberen om een situatie vooruit te plannen en ommekeer, hups, de situatie verandert. Merde! Dan vloek ik de pannen van het dak. Ik heb al hele daken kaalgevloekt." --- "Excuseer, m'n lieve dames, die kritisch zijn op Kafka," probeert Marie op het gebeuren vat te krijgen, "Maar wij moeten zijn proces niet maken, want ons verhaaltje is toch ook volledig uit het slot gerukt?" "Hoezo?" kapt Laïs af, "Ge kan Kafka niet met ons verhaal vergelijken. Een plattelandsdokter is peanuts." Oei. Ze voelt schuld zodra ze dat zegt en herneemt: "De Plattelandsdokter, bedoel ik, is ver ver van ons bed vandaan. Dit verhaal hier is van ons, Marijke, ons allemaal. Het is ons sprookje, maar ook horror." Cato denkt er het hare van maar zwijgt als een kluis. "Mijn meningen dienen niet om er mensen mee tegen te werken," is haar principe, "Enkel om iemand vooruit te helpen." "Kinders," tikt Mee op haar versleten koper horloge, "Over een halfuur begint Storm. Zet teevee maar al gereed. Oh! Ich freue mich.." --- Laïs kijkt rond. Niemand anders freut sich momenteel aan televisie, ziet ze. Simon schenkt een glas Chablis voor Helen en voor Vinnie. "Tchin-tchin," lacht H'tje stralend en werpt haar neven kusjes toe. Stefano, in het hart getroffen, laat zich kermend uit de stoel vallen. Mila schaterlacht. Hij acteert als een artiest. Cleo, kleine Alix, Elise, Bé, Helen, Hannah, hij brengt ze allemaal aan het lachen. De grote Alix zet een verse kan koffie op tafel. Dim brengt thee. Ilano tracht vuur te stichten met een vergrootglas op een gordijn. Oei, denkt Celia. Laat maar doen, denkt Vinnie. Het is jammer om te moeten zeggen, denkt Dim, maar die jongen hoort eigenlijk achter de tralies. Iemand, in het dak gezeten, steekt je-m'en-fous een joint op. Sven trekt uit de vuist een Duvel open. "Ons verhaal," opent Laïs, "Is zwart als het leven, maar ook vol van kleur en licht. Het zijn verschillende sferen dooreen. Er gaat veel liefde in verscholen. Maar ook pijn. En wanhoop. En verraad. O, en zeemansliedjes! Die ken ik uit de zeescouts. Dus Maarten, Laure, Dim, wat moet een verhaal feitelijk nog meer hebben? Leg mij dat eens uit, dan, slimpies? Monsters als Wrykolakas!?" Kaartje, een hartveroverende Zorgzaamheid, met voelsensoren overal, capteert zeer goed hoeveel de kaduuke familievertelling voor haar nichtje betekent. Ook Karen vindt het gezellig om als familie rond het flikkerende vuur van een verhaaltje te verzamelen. De lijm in een kleine gemeenschap bestaat tenslotte uit verhalen, weet ze, uit een mengsel van deernis, roddels en verhalen. Karen gaat achter Laïs staan, strijkt haar door de haren en kust haar op het hoofd. Vinnie fluistert Laïs iets aan het oor. --- Ze beslaat een beetje rood, de mooisie Laïs, en aarzelt. Kijkt licht bevreesd naar Helen om, die schijnbaar op elk ogenblik in een kille wraakengel kan veranderen. Ze durft veel, zeer veel, een moedige jonge vrouw is ze, Laïs. (Heleen Debruyne, met een sierlijke wondermooie pen, vlijmscherp als het moet, is een van haar favoriete columnisten.) Maar ze durft niet te herhalen wat de plichtvergeten Vinnie daarzo zegt. Niet tegen Meeke.. En zeker niet met een statige Helen op de wacht. Ai.. Haar jonge innige ogen zoeken schroomvallig naar die van haar peter, haar eenzelvige neef, haar beschermengel, die gemesmeriseerd op afstand toekijkt, tegen de muur aangeleund, met naast hem zijn broer, een gelaten geleerde reus. Hij glimlacht het meisje vertederd terug en spoort haar met een knikje aan om het toch maar te proberen. "Wat is het ergste dat nu zou kunnen gebeuren liefje," stelt hij haar dikwijls gerust. "En zou het dan onvermaakbaar zijn?" --- Ze haalt diep adem. "Ge moogt ons niet afyakken, m-Meetje," zegt Laïs, "Wij gaan hem rustig laten vertellen. Hij doet zijn best." Er valt een stilte. Het geroezemoes valt stil. Haar peter gebaart naar Helen dat het niet nodig is, nee, om tussen te komen alvorens Meeke heeft gesproken. Laat die kleine maar moedigzijn, gebaart hij. Ze knipoogt en knikt hem begrijpend toe. Ze hebben het immers allemaal een keer moeten doen. Meeke ondertussen kijkt op. Haar strenge staalblauwe ogen zoeken naar het tegenlaweit. Ze pint de blik op Laïs vast en fronst. "Mmm," denkt ze, de wakkere krokodil, "Wa mee die kleine te doen.." Vroeger zou ze die kleine onmiddellijk de mantel hebben uitgeveegd. Tegenspreken? Sebiet een kakesmete. Maar diep vanbinnen peist ze in haar eigen, minzamer geworden, doodvermoeid van lastig te hebben geleefd, van negen kinders op haar eigen te hebben grootgebracht, van met de riem te zijn geslaan en van venten bespuwd en vernederd geweest (maar luctor et emergo), wel, na een hele Eeuw te hebben moeten overleven, na al die vele worsteling, denkt ze tegenwoordig diep vanbinnen, de oermoeder: "Mmmm.. Ik heb misschiens al genoeg van mijn gelijk gekregen. Het grote gelijk moet nu van langsom aan de kiendjes toekomen." Ze ziet, op die kleine Laïs, een vlindertje landen. "Moh! Tuurlijk," denkt Mee magisch, "het moest een vlinderke wezen of een dunne gulden zonnedraad. 't Kan pertan ook een bloemblaadje zijn, als ik die kleine goed bezie.." Ze smelt, Meeke, een heel klein beetje wegens het lef van haar dappere achterkleindochter. Ze plooit, om al haar kinderen ter wereld, en zegt: "d'Akkoord, mijn kind, speciaal voor U, me schuun wijveke", en knipoogt Laïs met een warme glimlach toe, die onmiddellijk komt te stralen, in liefde weer ontsteekt. --- Laïs' mama, Zazie, ontsteekt tevreden mee. Ze draagt haar dochter op een wolk. Zij, die dolgraag Franse literatuurles geeft, ze mijmert: "On est toujours trop bon avec les femmes" en glimlacht om de deugniet Queneau. Het was absoluut Le dimanche de la vie -wat anders- dat haar de ogen opende rond de oersimpele ingeving om het zondagse genotsgevoel ook langs dinsdag zo naar vrijdag door te trekken. Sindsdien is ze gelukkiger. --- Meeke verstaat amper Engels maar komt in gedachten gaarne bij Ted Neely terecht. Who are you to criticise her?Who are you to despise her? Leave her, leave her, let her be now.Leave her, leave her, she's with me now. If your slate is clean, then you can throw stones.If your slate is not, then leave her alone. --- "Dat is gesproken." Meeke draait het hoofd, de glimlach verdwijnt. "Celia? Sieleke? Zeg eens rap tegen uw tante Juul, lieveke, dat ze voor Sturm en Liebe de videorecorder programmeert. En dat hij van deze keer moet marcheren. Zeg het maar twee-drie keren. Zeg maar dat het rechtstreeks van mij afkomt. En géén reclames wil ik zien. Neh." Odile, een Amazone, altijd fier op Mee, ze lacht om zoveel lef. Ook Vinnie doet dat steeds, al krijgt ze soms nog van grootmoeder op haar donder. Maarten, dromerig, tikt Laïs op de schouder en reikt haar een kop verse chocomelk met een scheef torentje slagroom. Ze bedankt hem en knipoogt. Hij bloost en denkt: "Ik heb toch weer iemand gelukkig gemaakt." Kwinten, met een plakker op het oor, schuift geamuseerd bij en fezelt Laïs een nieuw vers raadsel toe. "Pss-psss.. Een vrouw sprong van een hoog gebouw maar kreeg spijt kort voor ze neerkwam. Wat zou er gebeurd kunnen zijn, Laïs?" "Wow," denkt ze gelijk, "Waanzinnig wijs raadsel! En macaber. Dat moet in het Verhaal, peetje." "Danku Kwinten," zegt ze, "Danku iedereen.." Blozend werpt ze een kusje in de lucht. Meeke, zij glimlacht alweer om zoveel mooie oprechte beleefdheid. "Een dankbaar kind," kijkt ze vervuld naar de vogeltjes in de lucht. Dankbaarheid de schoonste deugd --- Alix peilt de gemoederen. Zij adviseert de verteller. Zijn hoofd is te klein, denkt ze, om onze vertelling ook maar in de buurt van een goed einde te brengen. Hij is impulsief, meent ze, en veel te gevoelig. Voer voor spychologen. De hele Mythos, vreest ze, is hem te machtig. Ze staat op wacht, Alix, om te helpen mocht het nodig zijn. Tenslotte wordt ook zij door hem geholpen en, met hem naast haar, versterkt. Het schijnt een eeuwige beurtrol. Maar het is fair, rechtvaardig. Ze kan erin berusten. Om hem geeft ze wel ja. Legit. (Toen ze klein was en niet slapen wou kwam hij traag en dramatisch de krakende houten trap opgekropen -zij giechelde- om voor te lezen uit Het herdersleven van James Rebanks. Hij liet overal veelzeggende stiltes. Het werden haar eerste verre reizen. Later kregen zij en Laïs voorgelezen uit de boeken van Daniel Wallace en uit de raadselachtige avonturen van Hercule Poirot. "Zodat ge mettertijd een beetje voor uzelf leert denken," zei hij tot slot, en knipte met die boodschap het licht uit, waarna ze slaapwekkend wat lag na te tobben.) Hij probeert nog altijd om regelmatig attent te zijn en mooie dingen in haar te sommeren. Het lukt soms (maar nooit op een maandag: een van haar bijnaams is Garfield). Dan gaat ze op in de schoonheid van de verhalen die ze uit de vingers tovert en tot werkelijkheid brengt. Anderzijds kan ze zeer aandachtig luisteren, Alix. Om de zoveel tijd, bijvoorbeeld, vergezeld van haar neef, luistert ze gekluisterd naar Isis van Bob Dylan, een parel van een avonturenlied. De platenspeler gaat aan, de terrasdeuren zwaaien open, een spliffke wordt er gedraaid, ze gaan betoverd zitten luisteren, die twee, en houden de wereld een paar ogenblikken voor bekeken. --- "Seg vriend," segt ze, "Om de vertelling spannender en sappiger te maken: kunnen we hier en daar een dooie mus uit de dakgoot laten vallen? Een lijk dat van het dak afdondert? Of gewoon, een stoffelijk overschot?" Ze wijst omhoog. Ik kijk 'r gepuzzeld aan, speur onwillekeurig naar onraad omdat ze een grijns onderdrukt. "Oei! Erbarmen. Moord! Dat dooi vogeltje, Wiene, o wien heeft het vermoord!?" acteert ze heel slecht (maar echt heel slecht). "Ik start een afleidingsmaneuver," verklaart ze, "Om de wankele structuur van uw verhaal met een extra steunbeer te ontlasten. Moord. Een whodunit. Waarom ook niet. Ook onze vertelling mag in de hoekjes versierd en verlucht worden, toch? Zoals die mooie miniaturen?" We gaan zien liefje. We gaan zien of dat met mussen lukt. --- Piano piano. Geen zorgen importeren. Sachte bitte, Jungs. Niet teveel hooi op onze riek nemen. Meeke, in de eiken schommelstoel bij het haardvuur, met omzwachtelde benen en geruite pantoffeltjes, een geruit dekentje over de schoot, klapt blijmoedig in de handen. Ze is verzot op roodborstjes en mussen. Zot van dooie ratten. "Meikevers en rodododenrons, dr"..oomt ze even naar heel vroeger weg, toen zijzelf geducht was om vanalles, Meeke, en de Klereberg in Kerelbeke nog veels en veel steiler om met haar roze fietske tegenop te piepen. "Maar vroeger is van tel niet meer. En ook het nu is zo zo wreed belangrijk niet. Later.. Binnenkort kom ik bij Jezuske terecht," glimlacht ze verzaligd. "En quasi al mijn kiendjes schijnen gelukkig. Ze zorgen voor mekander. Gelijk ik het wens. Ze gaan ook goed veur mij zorgen.." A cruce salus --- "Ik hoop wel, aan de hemelpoort gekomen, dat Sinte-Pieter geen difficiele vragen meer stelt," heeft ze altijd gepeinsd, "Of ik zou het aan de meet nog zelf durven om zeep helpen." "Maaarrr," grint Meet, "Maar ik zal eerst keer goed mijn mening aan Petrus doneren: ik verschiet bij de wreedheid van de snelheidsboetes, m-Monseigneur. Want ons Karen, dat kind, een helse verkeersduivel, akkoord, maar zij gaat langzaam onder de boeteschuld gebukt. Straks kennen de kinders maar een karige Sinterklaas. Daarom: ge legt met die boetes feitelijk Uw eigen winkel droog, heel de santenboetiek. Sinterklaas is nog de enige Heilige die ze kennen." --- Meetje, nog steeds op Aarde, roept genegen om de beschermengel Helen, de liefste onder al haar Wienes, en om een tasje muntthee met honing, of rietsuiker is ook goed. "Merci me wijveke," fezelt Meeke enige momenten later al en streelt Helentje langs de rug, wrijft haar warm over de hand, en langs de lachende kaakjes van de kleine keizerin Maxine, Meekes fierste Moederschat. Meeke warmt zich liever aan Helen of aan Celia dan aan de open haard. Mijn gewassen engelkes, zegt ze. Helen smelt weg. Some people are worth melting for Daarom. We vertellen maar gewoon verder, lieve Laïs, zodat ons verhaal kan verderkachelen, opdat de warmte niet uit Mee vertrekt.   --- I guess it's the chain that binds me.I can't shake it loose, these chains and things.

Lucien Haentjens
1011 2

GOD HEEFT TWEE NEUZEN

Hij zag eruit als een gewone man van reeds gezegende leeftijd. Hij was gehuld in bruine en grijze tinten, droeg een geruite bompaklak en een blazer van hetzelfde motief. Zijn gezichtsbeharing was wit als sneeuw, uit zijn oren priemden enkele lange haren en zijn wenkbrauwen waren even weerbarstig als een afgeleefde tandenborstel. Maar hij had één zeer in het oog springend kenmerk, hij had een soort gezwel vlak naast zijn neus, waardoor het leek alsof hij over een reserve-exemplaar beschikte. De beleefdheid zorgt er natuurlijk voor dat mensen niet kijken naar dat ding, want zo leert onze moeder het ons. Niet staren en niet wijzen. Zie je een man met een jurk en hoge hakken, iemand die heel luid zingt in de tram met een blik in zijn hand, een vrouw die een hond heeft aangekleed als een baby of een kerel wiens gezicht er volledig is afgebrand, je doet alsof het de normaalste zaak is van de wereld. En dat is het ook. We zijn allemaal aberraties van God. Toch vond ik het een hele uitdaging om niet naar de man te kijken. Ook al omdat ik het gevoel had dat hij constant naar mij keek. Want daarover zeiden onze moeders ons niets: wat als die vreemde figuren wel naar ons keken? Ik richtte mijn blik voorzichtig op zijn neuzen. Hij staarde me ongestoord aan, terwijl hij kauwde op een broodje hesp dat er zeer droog uitzag. Hij bleef naar me kijken, nam een gulzige slok van zijn flesje Fanta en maalde het brood met behulp van de gifgele frisdrank tot een weke substantie die hij alsnog met moeite kreeg doorgeslikt. Dan glimlachte hij. Omdat ik wist dat ik mijn nieuwsgierigheid voor zijn aparte reukorgaan niet kon beteugelen en dus af en toe moest kijken, glimlachte ik terug. Opeens scheen het me toe dat niet hij maar ik de vreemde eend in de bijt was. Mijn tafelgenoten waren namelijk allen bejaard. Niet onlogisch, ik had plaatsgenomen in de cafetaria van een ontmoetingscentrum in Wijnegem omdat mijn zoon leert programmeren in het belendende gebouw. Meestal neemt dat een drietal uren in beslag, die ik dan gebruik om toetsen te corrigeren of om aan mijn roman te schrijven. Ik had veel bekijks van die oudjes, ze zien op hun conventies (deze stond in het teken van plantenverkoop) niet zo vaak hippe jonge vaders met een laptop die hun party komen crashen. Op een of andere manier paste hij ook niet hier. Al was het maar omdat hij helemaal alleen zat. Er zaten wel mensen naast en over hem, maar hij had niemand, hij praatte met niemand, terwijl alle anderen elkaar zelfs bij naam schenen te kennen, alsof zij wekelijks samenkwamen. Maar niemand maalde om deze man, hij zat er maar. Bij het eten en drinken maakte hij abnormaal veel geluid, alsof het de allereerste keer was dat hij voedsel en drank tot zich nam. Aan zijn linkerkant zat een keurige man die voor de gelegenheid zijn beste zondagskostuum had aangetrokken. Hij droeg een rechthoekige Lanoyebril en zijn haar lag in een zijstreep tegen zijn kalende schedel. Hij was in gesprek met zijn overbuurvrouw over de nakende verkiezingen. Aan de andere kan van de man zat een vrouw die er kwiek uitzag voor haar leeftijd. Ze was een knop in een krans van oude dames die lachten als schoolmeisjes. Ze was danig verdwaald in het gesprek dat ze haar speculoosje al voor de vierde keer in haar kop koffie had gesopt, waardoor het afbrokkelde. Toen ik na enige tijd opnieuw naar de man keek om nog maar eens een glimlach uit te wisselen en een zoveelste blik te krijgen op zijn fascinerende gezicht, was hij verdwenen. Vreemd, ik had hem niet zien of horen weggaan. Ik ruimde alles op om mijn zoon op te halen en merkte dat de man zijn pet had laten liggen op zijn stoel. Toen ik hem van de stoel wilde nemen om hem af te geven aan de bar, legde de heer met Lanoyebril zijn gerimpelde hand op de mijne en sprak me toe dat het zijn pet was. ‘Excuseert u me’, zei ik, maar ik wist bijna zeker dat het de bompaklak was die ik op het hoofd van de man met twee neuzen had zien staan. ‘Bent u daar wel zeker van? Volgens mij is die pet van de man die naast u zat’, probeerde ik zo voorzichtig mogelijk te suggereren. Ik wist niet hoeveel slachtoffers Alzheimer al had gemaakt aan deze tafel. De man kijkt me aan alsof ik degene ben met Alzheimer. ‘Hier zit niemand, daarom leg ik mijn pet altijd op deze stoel’. Zijn buurvrouw treedt hem bij: ‘Renaat zit altijd op deze plek en wil niet dat er iemand anders dan ik naast hem komt zitten, het is nooit anders geweest.’ Een beetje verward wandel ik naar de bar en ik moet terugdenken aan het tweede middelbaar, waar een jongen uit mijn klas niet gepest werd maar gewoon genegeerd, alsof hij niet eens bestond. Ik weet niet of dat erger is dan pesten. Omdat ik nog een kleine honger heb, besluit ik ter ere van de man die al dan niet in mijn hoofd bestaat een broodje hesp en een Fanta te bestellen. Ze serveren geen van beide.

Lennart Vanstaen
1 0

Keteldorp

Omdat niets in potjes zit. Met een dekseltje. Misschien wat kruid gevangen en gedroogd. De mengeling bepaald door hem die geniale kok. Eerst het vlees mooi dichtschroeien. Daarna een tijdje laten rusten. De aderen zij mogen nog wat bloed verliezen. Toch best niet te veel. Zo liep die kip daar en mijn vader lachte zich een breuk toen die vogel zonder kop de stam boenk tegenliep. Het was een perelaar die jefkes schonk aan alle wespen. Dat plattelandsleven betreft immers de gulheid der natuur. Daarom had die smeerlap toen die romantiek gekocht, een boerderijtje op den buiten en geluk lag er te rapen tussen rijen bieten. Enkel confituur geraakte in potjes. De rest bleef zweven. Geur van de vergane glorie  stank van rottend leed en de kadavertjes van veel illusies laatste hoop, zij liggen ginds begraven in een bos. Ik dacht te moeten blijven leven. Om postzegels te verzamelen. Omdat ik helpen moest, zo sprak de zot. Rapen trekken onkruid wieden op een dag het kot ingaan om daar te helpen bij het slachten van mijn pony. Alles wat kreupel wordt moet prompt geholpen worden en dat kan ook heel gewoon, thuis. Met dezelfde hamer die ook diende voor de varkenskop. Alles moet eerst omvervallen  om dan te kunnen snijden. Dat is de regel maar bij een kip kan men ook zo en olijkweg de kop afhakken. Voor de lol. De ogen van je kinderen. Echte vaders maken zonen stevig hard. Zo ging dat blijkbaar op zijn platteland temidden al die bloemen velden met hun kruiden. Eerst het vlees mooi dichtschroeven. Het lukt want nergens klinkt een SOS. Toch is Piet gekomen. Pietje Puk. Hij is de postbode van Keteldorp. Daar stak ik postzegels in mijn verzamelboeken, bijna niets in kleine potjes. Een ketel staat daar op het plein. Met daarin grote stukken pony. Het is voor de honden. Alle monsters van het dorp. Zij woonden in zijn hoofd.     uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'

Bernd Vanderbilt
0 0

Annie en de tijd

Mijn oma hangt vast aan een zus die er niet meer is. Dat vertelt ze me aan de telefoon terwijlik wandel, in plassen en modder, met opzet want ik heb nieuwe laarzen en die moeten getestworden. ‘Je weet hoe we aan elkaar hingen’, zegt ze me en ze huilt aan de andere kant, in een andere stad, aan een andere telefoon, in een ander hand. ‘Ze was bijna 20 jaar ouder dan ik’, zegt ze. Er zijn veel plassen maar mijn laarzen doen wat ze moeten doen: mij drooghouden. ‘Zij was de oudste. Ik de jongste.’ Er zit een hele generatie geperst tussen de twee zussen. ‘Ze heeft mij eigenlijk opgevoed. We hingen aan elkaar’, zegt ze in de verleden tijd. Hoe ze zich voelt, vraag ik haar. Nu haar zus. Nu ze geen zus. ‘Ik heb het er moeilijk mee’, zegtze. ‘Je weet hoe graag ik haar zag’. Maar haar lichaam was uitgeput, gooi ik in gedachten op.Ze woog nog amper 46 kilo en lachte niet meer. Ze wou niet meer leven, denk ik in stilte. Zehad een doodswens. De papieren waren getekend. ‘Je weet hoe ik aan haar vasthing’, zegt mijn oma. De doodswens van de zus startte een paar jaar geleden maar het is niet waar ze uiteindelijkaan stierf. Annie wou al een tijdje dood en stopte met eten. Mijn oma had goede hoop enprobeerde haar om te praten met leven. Kleine flesjes wijn hield ze apart. ‘Hier zal ze wel voor willen leven’, zei mijn oma dan en glimlachte met een beetje pijn. Maar Annie was oud en ook op. Geen vet en nog amper vocht, haar handen zwart van de transfers donorbloed. Elke dag dronk ze een glas rode wijn op doktersvoorschrift, om haar bloedtekort tegen te gaan. Aldus mijn oma. Maar glimlachen deed ze nog amper, aldus de zus. Ze wou niet leven dus ondertekende ze papieren zodat ze kon stoppen wanneer ze wou. Einde contract. Een formele doodswens. Toch stierf ze een natuurlijke dood. Toen de dokters haar in de laatste uren vroegen ‘Annie, zullen we je laten inslapen?’ weigerde ze. Het werd een lange nacht, we weten niet hoe het exact stopte, dat leven. Wat we wel weten is dit: ze werd niet omringd door dierbaren. Als een oudere in een rusthuis ‘s nachts sterft bellen ze de familieleden niet meteen. Ze wachten tot de ochtend nadien, tot de nabestaanden die nog niet weten dat ze nabestaanden zijn rustig zijn opgestaan, zich hebben gewassen, hebben gegeten, ze wachten tot na hun ontbijt want dit hoor je niet op een lege maag te horen. ‘Het gaat al beter’, vertelt mijn oma me de dag nadien wanneer ik haar bel. Buiten is het koud, de temperaturen zakken onder het vriespunt. ‘Ik heb wel hard gehuild. Ze was als een moeder voor me. Je mama heeft ook moeten huilen. Iedereen hing aan Annie’. ‘Huilen is goed’, zeg ik, de dertiger die online artikels leest over kwetsbaarheid en tranen en die het allemaal beter weet dan wie dat niet doet. ‘Laat maar stromen’, zeg ik, die minder dan de helft levenservaring heeft dan mijn oma maar dat goedmaakt met praktische tips en goede raad. Ik weet dat je soms vooral moet luisteren en knikken en zeggen ‘ik begrijp het’, maar toch heb ik vooral woorden en advies. ‘Huilen is goed’, bevestig ik mezelf nog eens en ‘ja’ zegt mijn oma nu ook. Ze schakelt over op de praktische afhandeling van sterven. Hoe de kransen nu gewoon online te kiezen zijn, hoe de prijzen er ook gewoon bijstaan. Ze is onder de indruk, je kan het gewoon zo bestellen en ook helemaal niet zo duur als ze dacht! Enkel over de tekst moet ze nadenken, maar dan heeft ze iets te doen, zegt ze. Ik knik maar dat hoort ze niet. Iemand zei me ooit dat hardlopen de hele tijd een soort van bijna-vallen is. En dat je net voor je echt valt een volgende stap zet. Voor Annie was het leven de laatste jaren de hele tijd bijna sterven. Dat ze net voor elk bijna-einde nog een volgende hap lucht inademde. Tot ze dat niet meer deed. Het is koud. Al dagenlang. De plassen en modder van een paar dagen geleden hebben zichgehard tot ijspoelen en krokante stukjes grond. De laarzen, getest en welbevonden, blijf ik voor de zekerheid dragen wanneer ik me een weg glijd naar werk. Er is veel werk. Elke dag. Op heel veel plekken, voor heel veel mensen. Tijdens de middagpauze bel ik mijn oma. ‘Het gaat’, zegt ze. ‘Gelukkig heb ik genoeg te doen.’ Morgen is de uitvaart van Annie. ‘Geen dienst, gewoon uitstrooien’, zegt mijn oma aan de telefoon. ‘Ik weet niet of ik kom’, zeg ik. Midden in de dertig zijn is een balanceren tussen je brongezin en een nieuw gezin, dat je misschien probeert op te bouwen. Je neemt afscheid van je eigen kind-zijn en stelt een huishouden op orde. Je maakt takenlijsten en afspraken, moet je gevel nog zandstralen, de serre nog uitspoelen, de bedden opmaken. En er zijn maar zoveel minuten in een dag. En dan moet je ook nog eens werken. En misschien zorgen voor een ander. ‘Ik weet niet of ik kom’, herhaal ik nog eens en twijfel tegelijkertijd. Mijn oma antwoordt niet. Het blijft stil. Ergens in de verte hoor ik ijs zachtjes kraken, breken misschien.

Storm Stoorik
10 1

Verzamelwoede

Mijn opbergkast ligt tjokvol met lege flessen, van literflessen tot aan blikjes en flesjes bier. De kast is al jaren niet meer uitgemest maar nu kan er niks meer bij. Vandaag is het opruimdag. Ik trek de kast open en de geur van rottend bier en andere smurrie komt mij tegemoet. Restanten van de blikjes en bierflesjes zorgen voor een enorme stank uit de kast, zelfs mijn woonkamer is niet veilig voor deze penetrante lucht. Sommige blikjes hebben de status van antiek bereikt. Verkoop op marktplaats levert misschien nog wel meer op. Buiten voor de supermarkt staat een winkelwagen klaar voor mijn afvalberg in de twee zakken. Met twee volle vuilniszakken ga ik naar de supermarkt waar ik altijd mijn boodschappen doet. Klanten en personeel van het buurtwinkeltje kijken mij verbaasd aan. Gelukkig zijn er twee inleverpunten voor de flessen. Eenmaal bij de flessenautomaat gaat de kassa voor mij rinkelen. De stank uit de vuilniszakken zet zich ook in het winkeltje voort. Mensen kijken mij verbaasd aan vragend aan. Sommige mensen knijpen hun neus dicht als ze bij mijn vuilniszakken in de buurt komen. Ik trakteer hen op mijn brede glimlach. Wat is dat nu? Drie verschillende flessen worden telkens geweigerd door de flessenautomaat! Meermalen heb ik de flessen in de automaat gedaan maar deze komen elke keer weer terug. Ik kijk nog eens goed naar de etiketten op de flessen. Op de flessen staat duidelijk vermeld dat er 25 eurocent statiegeld op staat. Ik doe nog vier maal een poging maar tevergeefs. Aan de linkerkant van de flessenautomaat zit een bel en uit wanhoop druk ik op de bel. Niet veel later komt er beweging. Daar komt de wonderdokter van vijftien jaar van het bedrijf aanlopen. Het ventje, buurjongen Floris volgt hier sinds kort een snuffelstage. Ik leg hem mijn probleem voor, ‘ Deze drie flessen worden iedere keer geweigerd door de automaat. Dit is de enige winkel waar ik boodschappen doe. Op de flessen staat duidelijk vermeld dat er statiegeld op staat.’ Ik geef hem de drie lege flesjes bier en hij kijkt met veel precisie op de etiketten. Floris komt met het verlossende antwoord, ‘Buurman, ik zie het al. Deze statiegeldflessen zijn over de datum.’

Jan Sluimer
50 1

Blericks offer

De zon kwam langzaam op achter de kolossale stenen van Stonehenge. Het was een speciale dag voor Haggard. Vandaag was het de zomerzonnewende en zou hij ingewijd worden als druïde door zijn leermeester bij wie hij de afgelopen vijftien jaar in de leer was geweest. Eindelijk zou hij zijn witte gewaad, sikkel en tatoeage krijgen. Het enige wat hem tegenstak, was dat hij het dorp waar hij was opgegroeid moest verlaten om in een dorp zo’n vijfentwintig kilometer naar het noorden, de stokoude druïde in zijn taken te ondersteunen en uiteindelijk vervangen wanneer de goden hem bij zich zouden roepen.  Haggard was zenuwachtig. Hoewel hij tijdens de plechtigheid zelf niet veel hoefde te doen, voelde hij zich gespannen. Zijn hele wereld zou veranderen. Mensen zouden hem om raad vragen, naar hem komen met hun ziektes en kwetsuren, evenals met kwesties over goden en rituelen. Hij zou een van de belangrijkste mannen in het dorp worden, maar daar was hij klaar voor. Zijn meester had hem goed opgeleid. Hij kende alle rituelen, gebeden, geneeskrachtige en voorspellende kruiden, maanstanden en zonnecycli vlot uit zijn hoofd. Haggard werd zich bewust van de toenemende drukte rondom het stenen bouwwerk. Door de plaats van de opkomende zon tussen de reusachtige stenen waar te nemen, konden de druïden berekenen wanneer de tijd aangebroken was om bijvoorbeeld te zaaien, oogsten, of bepaalde rituelen uit te voeren. Op deze dag, de zomerzonnewende, waar de nacht het kortste was en de dag het langste, zou de zon opkomen precies achter de Hielsteen. En dat moment was bijna aangebroken. De opperdruïde riep op tot het openingsgebed. Op het altaar in het midden van de stenen cirkel lagen vruchten en bloemen. Er brandden verschillende kruiden om de goden te aanroepen. Het gebed was gedaan net op het moment dat de zon achter de Hielsteen tevoorschijn kwam. Zijn meester riep Haggard naar voren, pakte zijn arm vast en legde deze over het altaar. Met een scherp stokje en zwarte as werd in zijn onderarm een triskelion - drie aaneengesloten spiraalarmen - geprikt: hét symbool van de druïden. Hij was nu officieel geen leerling meer. De opperdruïde overhandigde Haggard zijn beige tuniek, die deze meteen over zijn hoofd trok. Daarna gespte hij zijn riem rond zijn middel en stak er de sikkel in. Nadat alle rituelen en gebeden afgerond waren, begaven de druïden zich richting Haggards dorp dat ongeveer op een half uur wandelen lag.  De dorpelingen zagen de groep mannen al van verre aankomen. Iedereen was al van ‘s morgens druk bezig met het voorbereiden van het feestmaal. Niet alleen de zonnewende zou worden gevierd vanavond, nee, ook de officiële inwijding van hun dorpsgenoot zou in alle fierheid worden bejubeld.  In het midden van het dorp stonden verschillende lange tafels en banken in een grote cirkel. Bij het vallen van de avond stak de nieuw ingewijde druïde het vreugdevuur aan en kwamen mensen rond met schalen vlees, stoofpotten, groente, vers fruit en talloze kannen bier en wijn. Haggard mocht eveneens het feest inluiden, iets wat normaal zijn meester elk jaar deed. “Laat de goden dit feestmaal en de mensen hier aanwezig gunstig gezind zijn. Laat de oogst dit jaar rijkelijk zijn en de vruchten zoet!”. Haggard pauzeerde even, “En dan is het nu de hoogste tijd voor dit feestmaal!” Iedereen riep instemmend waarna het feest begon. De festiviteiten gingen door tot in de vroege uurtjes. De dag nadien was voor iedereen een rustdag. Desalniettemin was Haggard zich druk aan het voorbereiden op zijn reis naar het noorden. De eerste kilometers zouden enkele druïden van naburige dorpen hem nog vergezellen. Hij controleerde voor de tiende keer zijn knapzak of zijn belangrijkste persoonlijke spullen en onmisbare rituele voorwerpen waren ingepakt. Met diep paarse  tinten brak de ochtend aan. Haggard was er klaar voor. Hij nam het leitje waarop een kaart met wat herkenningspunten was gekrast nog eens vast. Uiteindelijk stopte hij ze weg in de plooi onder zijn riem, waaraan zijn sikkel hing. In de draagtas aan zijn ene schouder zaten wat essentiële geneeskrachtige kruiden en zalfjes voor de behandeling van kleine ongemakken en wondjes, die niet ongebruikelijk waren tijdens zo’n tocht. In de grotere plunjezak aan zijn andere schouder zaten de spullen die hij gisteren zorgvuldig had uitgekozen. Dadelijk zou hij nog een zakje met wat proviand krijgen, en dan kon de reis beginnen. Aan de dorpspoort wachtte Haggard nog even tot alle druïden er waren die hem de eerste kilometers zouden vergezellen. Onder luid gejoel en gezwaai, gingen de mannen op weg. Het was net voorbij de middag toen de laatste van zijn metgezellen zich afsplitste om verder naar het oosten te gaan. Haggard nam de kaart vast en stelde dat hij het volgende herkenningspunt - een klein bos aan zijn linkerhand - zou passeren nog voor de middag teneinde zou zijn.  Onder de bomen van het bos besloot Haggard even te rusten en wat van zijn proviand naar binnen te spelen. Het was een lange tocht, die door zijn zware plunjezak en de hete middagzon, niet vergemakkelijkt werd. Toch was hij al meer dan halverwege.  Langzaam zette de avondschemering in. In de verte bespeurde hij de houten palen die de overnachtingsplaats aanduidden. Van deze schuilplaatsen, die doorheen het land op druk bewandelde routes lagen, mochten alle reizigers gebruikmaken. Veel luxe was er echter niet. Het kleine vierkante houten bouwwerkje hield echter wel de ergste wind buiten. Van twee houten verhogen kon men een provisorisch bed maken. In het midden van de kamer was er een met steen afgebakende kring die voor vuur was bestemd. Haggard legde zijn spullen op een van de verhogingen en stak een klein vuurtje aan om de hut op te warmen. Vervolgens ging hij naar buiten om wat extra hout te sprokkelen en verzamelde hij een paar eetbare planten en wortels die hij aan zijn avondmaal toevoegde. Nadat hij voldoende had gegeten, legde hij zich languit op de houten verhoging en viel meteen in slaap. Nog voor het goed en wel licht was, trok Haggard verder richting het noorden. Hij had vernomen dat het dorp ‘Blerick’ werd genoemd. Tarin, de huidige druïde, had ondertussen de gezegende leeftijd van 57 en zag ernaar uit zijn vervanger nog enkele jaren te kunnen opleiden alvorens hij tot de goden werd geroepen. Een klein heiligdom, bestaande uit enkele monolieten en gegraveerde houten palen, was het laatste herkenningspunt op de kaart. Nu moest Haggard iets naar het noordoosten afbuigen en dan zou hij zijn bestemming bereiken. Net voordat de zon op zijn hoogste punt was, zag Haggard Blerick in de verte verschijnen. Hij zette er stevig de pas in en kwam na een uurtje aan. Aan de poort van het dorp stond het ontvangstcomité al te wachten: de druïde Tarin, het dorpshoofd Ewan en diens vrouw Shae. Ze verwelkomden hem hartelijk in het dorp. Haggard werd eerst naar zijn huis geleid. Dit had twee kamers en was speciaal voor hem opgericht. Bovendien stond het vrijwel centraal in het dorp, tussen het verblijf van Tarin en dat van het stamhoofd. Na bij Ewan en Shae een laat middagmaal te hebben genuttigd, liet Shae hem de belangrijkste plaatsen van het dorp zien. De dorpelingen kwamen hen nieuwsgierig begroeten en stelden zichzelf even voor. Met bijna 250 inwoners was Blerick een van de grotere dorpen in de streek. Die avond lag Haggard uitgeput in bed. Tarin had hem, na de rondleiding van Shae, alles verteld over te taken die hij op termijn zou moeten overnemen. Voorlopig was hij daar immers nog even van vrijgesteld zodat hij het dorp, de inwoners, de omgeving en algemene gang van zaken kon leren kennen.  Zonder meer viel hij in slaap. Zijn nachtrust werd echter geteisterd door woelige dromen. In het diepst van de nacht schrok hij wakker, of dat dacht hij althans. Langzaam en verbijsterd keek hij rond. Hij bevond zich in een oud en dichtbegroeid bos. ‘Dit moet een droom zijn’, dacht Haggard, toen er plotseling een figuur verscheen. Dit kon niemand anders zijn dan Pan, de half geit - half menselijke god van de wildernis. Haggard bekeek hem met groot ontzag. Pan begon langzaam, met een stem die deed denken aan donder, te spreken: “Dankzij de wil van de goden heeft Blerick jaren van voorspoed gekend. Maar jij, jonge druïde, jij moet jezelf nog bewijzen. Er wacht Blerick een slechte oogst en een ongure winterstonde vol ziektes. Tenzij…” Haggard wilde tussenkomen, maar de god ging verder met zijn betoog: “Avalon - daar waar de goden huizen - verwacht een offer: een offer van bloed dat zal worden vergoten in een nieuwe tempel geheiligd aan Teutates, de machtigste der goden. Dit offer dient te worden uitgevoerd de eerstvolgende keer dat licht en duister gelijken zijn.” Pan bekeek de ontzette Haggard nog een keer van top tot teen aan en besloot zijn pleidooi met: “Zo is het gezegd!”. Haggard schrok wakker. Hij keek verward rond, maar herkende de omtrekken van zijn huis deze keer. De boodschap van Pan weerklonk nog duidelijk in zijn hoofd. Na een vluchtig ontbijt riep Haggard zowel Tarin als Ewan bij zich. Hij vertelde vol emotie wat hem die nacht was overkomen en wat hij gezien en gehoord had. Tarins ogen stonden wijd bij de gedachte aan dergelijk slecht visioen. “Slechte voortekens…”, stamelde hij binnensmonds. Ewan keek heel het gebeuren met lede ogen aan. “Dan zit er maar één ding op", zei hij besluitend, “dat heiligdom en offer moeten er komen! Haggard ik stel jou aan om dit koste wat het kost voor elkaar te krijgen. Het is duidelijk dat de goden willen dat jíj je bewijst. Alle inwoners van het dorp evenals alle materiële zaken die je nodig hebt, zullen ter jouwer beschikking staan. Haggard dacht even na. “Dit heiligdom bouwen, is de belangrijkste en moeilijkste taak die me tot nu toe is voorgelegd,” sprak hij zorgelijk, “Aan de andere kant moeten we ons ook voorbereiden op hetgeen zou kunnen gebeuren als alles mis gaat. Er moeten nu al voedselvoorraden aangelegd worden van zaken die niet kan bederven. Ook zal een grote hoeveelheid aan geneeskrachtige planten en kruiden moeten worden geplukt en gedroogd, zodat we ons kunnen voorbereiden voor het ergste. Zijn er vrouwen in het dorp die zijn geleerd in de geneeskracht van planten?” vroeg Haggard nadenkend aan de twee luisterende mannen. “Ja,” beantwoorde Tarin, “Er zijn volgens mij twee of drie vrouwen die daarmee bekend zijn. Haggard ging peinzend verder: “Voor het heiligdom zelf, zal ik sterke mannen nodig hebben die goed met gereedschap en bouwmaterialen overweg kunnen.”. Ewan antwoordde dat er meer dan drie dozijn werklieden waren in het dorp die zich bezighielden met het bewerken van hout, steen en metaal. De drie mannen besloten de bespreking en gingen ieders huns weegs.  De volgende dag werden de dorpelingen ingelicht over de slechte voortekens en de opdracht die de goden hadden bevolen. De bange dorpsbewoners luisterden aandachtig naar de uitleg over de zaken die, onder leiding van hun nieuwe druïde, moesten worden uitgevoerd. De meesten stelden zich gretig kandidaat en werden al snel in groepen ingedeeld. Er was een groep die onder leiding van de drie kruidenvrouwen naar geneeskrachtige planten en bloemen zou zoeken en deze verwerken. Een tweede groep zou reeds rijpe vruchten, wortels en planten gaan plukken en deze drogen zodat ze konden worden opgeslagen. De derde groep bestond uit veefokkers die uit hun kuddes vast verschillende dieren zouden beginnen te slachten en het vlees roken, opdat het gedurende de winter niet zou bederven. Meestal werden pas op het einde van het oogstseizoen dieren geslacht, maar vermits er misschien meer nodig zou zijn dan anders… De laatste groep was die van de hout-, steen- en metaalbewerkers.  Haggard had in het nabijgelegen bos een open plek ontdekt met rondom enkele kronkelige, massieve, dikke bomen. De energie die deze oeroude plek uitstraalde, bezorgde hem tintelingen doorheen heel z’n lichaam. ‘Ja, dit is de plek’, dacht de jonge druïde bij zichzelf. Na overleg met Tarin, schetste hij op een leitje uit welke elementen het heiligdom zou bestaan en hoe het er uiteindelijk uit moest zien. Hij besprak dit met de werklieden, die meteen aan de slag gingen. De metaalbewerkers zorgden voor extra zagen en beitels, de houtbewerkers begonnen met het omleggen van bomen en de werklui die zich met het bewerken van stenen bezighielden, legden de eerste hand aan stenen figuren en beeltenissen van Teutates. In de weken die volgden, schoot het werk goed op. Aan de samenwerking van de dorpelingen was te zien dat ze een hechte gemeenschap vormden. Er waren verschillende nieuwe opslagplaatsen opgebouwd, die ondertussen vol lagen met gedroogde vruchten en gerookt vlees. De vachten van de geslachte dieren waren bewerkt tot soepele huiden, die men tijdens een strenge winter wel kon gebruiken om zich warm te houden. In een andere hut, dicht bij de huizen van Tarin en Haggard, hingen aan de ene kant bosjes geneeskrachtige kruiden te drogen aan lange touwen, en stonden er aan de andere kant vele voorraadmanden en -potten met de reeds gedroogde planten. Ook aan het heiligdom was er hard gewerkt. Rondom de open plek waren dertien houten palen opgericht, die bovenlangs met elkaar verbonden werden. De palen waren volledig van de bast ontdaan en glad geschuurd. Elk van de rechtopstaande palen was versierd met gesneden dierenfiguurtjes. In het midden werd er een groot stenen altaar gebouwd. De stenen die het altaar onderaan ondersteunden, waren gegraveerd en representeerden de verschillende incarnaties van Teutates. Voor de platte steen, die als blad op het altaar was geplaatst, waren dertig sterke mannen ongeveer twee maanden bezig geweest. In een steengroeve zo’n twintig kilometer naar het zuiden, hadden ze een steen uitgekozen, uitgehouwen en terug naar Blerick getorst door er rollende palen onder te leggen en hem zo stukje bij beetje naar het dorp te sjouwen. Heel deze inspanning had bijna twee volledige maanden in beslag genomen, maar het eindresultaat mocht er zijn. De steen was helemaal glad en de mooie ovale vorm paste goed bij de ronding van de open plek. De zomer naderde zijn einde en de oogst werd binnengehaald. Het was inderdaad, zoals voorspeld, een miserabele oogst. Als ze geen extra voorraden hadden ingeslagen, heerste er gegarandeerd honger deze winter. Gelukkig konden ze door hun voorbereidingen, mits hier en daar te rantsoeneren, de winter gemakkelijk doorkomen. Drie dagen voor de herfst-equinox zaten Haggard, Tarin en Ewan opnieuw samen om te overleggen wie of wat er als offer zou dienen. Haggard nam echter als eerste het woord: “Aangezien de goden mij uitdagen, is het niet meer dan logisch dat ik het bloedoffer zal brengen.” Tarin protesteerde: “Nee, dat kan je niet doen. Jij bent nog jong. Ik zal mezelf opofferen en mij aan de goden aanbieden.” Haggard keek bedenkelijk naar zijn beker bier. “Tarin, zijn onze goden dan zo wreed? Moet er een leven worden opgeofferd om hen gunstig te stellen? Laten we er nog even over nadenken. We hebben nog een paar dagen tot de equinox.” Aan de houten palen die het heiligdom afbakende, hingen vrolijk gekleurde linten en bloemen. Ook het altaar was met kruidige wierook, bloemen en vruchten bekleed. Alle mensen uit het dorp, stonden in een cirkel omheen de houten aflijning gedromd. Het heiligdom zelf mocht alleen betreden worden door de druïden. Tarin stond aan de zijkant van het altaar en hielp mee met het schikken van de offergaven. Vandaag was het de dag waarop de dag even lang duurde als de nacht; de dag waarop licht en donker gelijken waren. Haggard stond naast het altaar en hief zijn armen op om de menigte tot stilte te manen. Vervolgens sprak hij met luide stem: “Machten van de kosmos, Goden en godinnen, En vooral u, grote god Teutates, Daal neer over dit heiligdom dat we huldigen in naam van Teutates. Wees welkom. Teutates, god van de kunsten, Aanzie uw nieuw heiligdom, Aanzie uw beeltenissen Aanzie de kunst die ter uwer ere dit heiligdom verrijkt.” Haggard ontblootte zijn arm boven het altaar.  “Teutates, bescherm ons laat het dit bloed dat geofferd wordt uw dorst lessen en voorspoed brengen aan alle inwoners van dit dorp.” Met een vlijmscherp mes maakte Haggard een lange snee in zijn onderarm en liet het bloed over het altaar stromen. “Teutates, met dit bloed wordt uw heilige plek in dit bos ingewijd.” Het was muisstil tussen de bomen terwijl Haggards bloed over het altaar bleef druppelen. Iedereen wachtte gespannen op de laatste zin van het ritueel. “Bij Teutates, zo moet het zijn!” Alle aanwezigen begonnen luid te joelen en juichen. Al gauw werden kannen bier en wijn rondgedeeld en barstte er een gigantisch feest los. Tarin hielp vlug Haggards wond te verzorgen. “Ik hoop dat het offer genoeg was, maar ik volg jouw redenering: de goden zijn inderdaad niet zo wreed dat ze een leven willen opgeofferd krijgen,” zei Tanis terwijl hij een verband aanbracht. “Ik hoop het met jou, mijn vriend.” fluisterde Haggard na een korte stilte. Niet veel later sloten ook de twee druïden zich aan bij de festiviteiten die tot diep in de nacht zouden duren. Er werd op de deurpost geklopt. Zo laat had Haggard geen bezoek meer verwacht. “Wie daar?”, zei hij terwijl hij naar de deur liep. Er werd niet geantwoord. Haggard trok de deur open en zag een klein meisje staan dat hij niet kende. Haar lijnen waren wazig en spreken deed ze niet. Zag hij dit echt? Ze overhandigde hem een klein jutten pakje. Even leek Haggard niet te weten wat hij moest doen. Hij keek naar het bundeltje dat in zijn handen lag. Toen hij weer opkeek, was de verschijning verdwenen. Verward deed hij de deur weer dicht. Hij liep naar de tafel bij het haardvuur om beter te kunnen kijken wat er in het kleine jutten lapje was gedraaid. Zijn adem stokte. Het was een perfect ronde, gepolijste boom kraal. Een van de beste voortekens die de druïden kenden. Terwijl hij naar het huis Tarin liep, zuchtte hij een paar keer opgelucht. Dit was een duidelijk teken. Hun harde werk had geloond! Hun offer was aanvaard!

Tashi
0 1