Zoeken

Vakantie in La Ciotat

Andrea’s vingers zochten de verroeste ijzeren grendel nadat de oude poort met een enorme zwaai dicht knalde. Ze schoof de pal in het kreunende slot, draaide zich om en zonk snikkend door haar knieën, haar rug tegen het vermolmde hout. Zo bleef ze minutenlang zitten terwijl ze haar sidderende lichaam onder controle probeerde te krijgen.     De ramen van het huis wierpen met grote gele ogen strepen over het verwilderde gras en het smalle betonnen pad van de tuin. Rond een eettafel met blauwwit geëmailleerd blad stonden vier ijzeren tuinstoeltjes met sierlijke krullen. Op de tafel wapperden de randen van servetjes op en neer. De windgong in de olijfboom klingelde zenuwachtig een metalen lied. Andrea sloot de ogen terwijl de avondbries haar voorhoofd streelde. Het maakte haar rustig, deed haar langzaam weer bij zinnen komen. Ze slaakte een diepe zucht en ze liet zich langzaam op de grond zakken, de armen rond de knieën. Hij is weg, dacht ze. Hij is eindelijk weg. Ze zuchtte en streek het loshangende haar uit haar ogen.     Ze had hem nochtans zien komen toen ze even opkeek uit het boek dat ze las. Een breedgeschouderde donkere schaduw, die met gedecideerde pas het doodlopende steegje in was gewandeld dat uitgaf op de toegangspoort van de tuin. Ze had zich vrolijk gemaakt over zijn lichaamsbouw, bijna even breed als lang. Hij hield zijn gespierde armen een eindje van zijn lichaam, wat houterig omdat hij niet vlot kon bewegen. Een overtrainde bodybuilder, had ze gedacht, misschien een buurman die goeiedag kwam zeggen? De buren waren zeker op de hoogte dat ze het huisje voor drie weken van haar vriendin had gehuurd. De man stapte door de poort en kwam met een onverwachte snelheid op haar af. In een mum van tijd stond hij vlak voor haar. Hij bekeek hij haar van kop tot teen.     ‘Hallo,’ zei hij. Zijn stem klonk diep en gejaagd. Hij stak een zware, harige hand uit.     ‘Mijn naam is Karl.’ De man sprak Duits. ‘Ik zag jou van ver in het licht, het enige licht in de straat en ja, ik weet niet wat ik dacht! Je leek wel een engel. Ik werd letterlijk naar jou toe gezogen! Wat een mooie vrouw ben je, met dat blonde haar!’      Hij zette nog een stap vooruit en stond nu zo dichtbij dat zijn gezicht geen twintig centimeter verwijderd was van dat van haar. Hij greep haar hand en schudde die onhandig. Andrea keek in zijn dicht bij elkaar staande ogen en hapte naar adem. Dit was geen buurman. Deze man had hier niets te zoeken.      ‘Ik ben sinds een paar dagen hier,’ zei hij ‘Uit Zwitserland.’ Hij zag haar blik. ‘Met de bus.’     ‘Ha,’ antwoordde Andrea flauwtjes ‘Een toerist dus, zoals ik.’ Haar Duits was niet erg goed, maar goed genoeg om zich verstaanbaar te maken.      Zijn gezicht was hoekig, alsof het was gebeiteld uit een ruwe rots. Hij lachte zijn vergeelde tanden bloot.       ‘Ja,’ zei hij ‘Een toerist, noem het zo maar. Jij spreekt mijn taal! Ben je Franstalig normaal? Of wat? Of van waar BEN je?’ Hij brulde het plots uit van het lachen.    Andrea deinsde achteruit.     'Karl,’ zei hij weer ‘Karl is mijn naam. Ik mag eigenlijk niet alleen weg, zeker nu niet. Mijn begeleider zal boos zijn. Hè, na die busreis wil je wat rondstappen. Te lang stilgezeten, weet je. En toen zag ik jou. In dat licht … mijn engel!’     Hij ontblootte nogmaals zijn tanden in een brede grijns. Ze stond met haar rug naar het  verlichte huisje. Ze kon niet weg. De tuinpoort stond nog open, maar deze vreemde man barricadeerde de weg tussen haar en de rest van de wereld en het zag er niet naar uit dat hij haar door zou laten.     Met zijn plompe harige hand wees hij naar de tafel.      ‘Kom, laat ons wat zitten en praten.’       Andrea toverde een vage glimlach op haar gezicht.     ‘Ik wil wel even met je praten, maar ik kan je niets aanbieden,’ probeerde ze.    Hij wuifde haar opmerking weg, schoof een tuinstoel achteruit en ging zitten.       ‘Dat is niet erg, hoor,’ zei hij ‘Je voelt toch dat dit niet zomaar is!’ Hij keek haar aan en zijn ogen glinsterden.       ‘Mijnheer, ik heb …’ Hij liet haar niet uitspreken.      ‘Het is Karl en ik denk dat dit niet zo maar een toevallige ontmoeting is. Dit is voorbestemd. Ik moet bij jou blijven, geloof ik!’ Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en zijn bulderende lach sneed door haar hoofd. Hij stak zijn harige hand uit en legde die op haar schouder.    Ze verstijfde en schoof een eindje van hem vandaan terwijl ze hem zenuwachtig aan de praat hield. Hij vertelde over zijn geboorteland, zijn geboortestad Bern, over hoe hij na zijn ontslag in de psychiatrie was beland, over de therapie die hij kreeg, zijn reis naar hier. Ze knikte af en toe begripvol, maar  intussen maalden haar gedachten rusteloos door haar hoofd. Haar handen beefden, haar mond was kurkdroog. Hoe kreeg ze in hemelsnaam die kerel buiten. Hij praatte in horten en stoten en soms verhief hij zijn stem met zulke kracht dat ze dacht dat hij haar iets ging aandoen. Met één zwaai zou hij haar tegen de grond smijten, op haar trappen en haar vernietigen. Wat was hij eigenlijk van plan? Haar hart bonsde wild in haar keel. De kerel was een gek. Ze was helemaal alleen, haar gsm lag binnen op de keukentafel achter een gesloten deur.      Karl staarde een tijdje stilzwijgend voor zich uit, diep in gedachten verzonken. Plots richtte hij zich op, keek rond en focuste zich weer op haar.       ‘Lijkt wel een mooi huisje, niet? Ik wil wel eens gaan kijken.’ Hij boog zich voorover en kuste haar op de mond.      ‘Dat wil ik niet!’ riep ze, terwijl ze met de rug van haar hand over haar mond veegde.      ‘Elke duivel heeft een engel nodig,’ antwoordde Karl. Binnen in het huis klonk het breken van glas. Zonder verder nadenken stond ze op en wees in de richting van de voordeur.       ‘Ik roep mijn man,’ zei ze. Vooraleer Karl kon reageren riep ze met luide stem, ‘Tim … Ti…im!’ Binnen ging een nieuwe lading glas tegen de grond. Karl sprong in paniek overeind en keek haar ontzet aan.      ‘Oh, er is nog iemand hier dan?’      ‘Ja, natuurlijk!’ zei ze. ‘Tim, mijn man en Peter, mijn schoonbroer. Ze zijn alle twee boven, ik kan ze halen als je dat wilt!’ Haar onderlip trilde.      ‘Misschien moet ik dan toch maar gaan?’ mompelde hij aarzelend, ‘Ik wil geen ruzie krijgen. Ik wist niet dat je een man had, misschien vindt hij het niet zo leuk om mij hier te zien.’ Er klonk twijfel in zijn stem. Zijn kleine ogen priemden in die van haar en hij keek haar onderzoekend aan. Ze deed alle moeite om vriendelijk naar hem te glimlachen.  Please, laat hem vertrekken, laat hem weggaan, dacht ze.      ‘Ja, je kan maar beter gaan,’ zei ze. Haar stem klonk vlak, ‘Mijn man houdt niet zo van mensen die hij niet kent en ik wil hem eigenlijk liever niet storen.’      ‘Ok dan’ zei hij. Hij draaide zich om en stapte weg, door de poort, het steegje in. Hij sprak geen woord meer, keek niet eens meer om. Ze keek hem na tot de diepe duisternis hem opslokte en sloeg dan de poort dicht. Toen Andrea uiteindelijk wat bekomen was, liep ze naar het huisje en opende de deur. Een bol met ros haar sprong op tegen haar, blafte en piepte.    ‘Chips, ik ben nog nooit zo blij geweest om jou te zien!’ Hij wist van geen ophouden, opgelucht dat hij eindelijk buiten kon. Hij zag hoe ze keek naar het glas dat hij in de keuken had omgestoten en jankte hartverscheurend met zijn bek dicht, kop hoog in de lucht als een wolf. Andrea streelde door zijn dikke pels en stelde hem gerust. 'Het is niet erg, Chips,het is oké.’ Hij likte met zijn grote roze tong over haar neus. 'Je bent mijn reddende engel.' Ze veegde het glas bij elkaar, nam een oude krant uit de papierbak en vouwde die open, klaar om het glas ermee in te pakken. Haar oog viel op een foto op pagina drie. Ze wreef met woeste gebaren de gekreukte krant glad. Vorige week werd een onbekende man dood aangetroffen in de haven van La Ciotat. Wie inlichtingen kan veschaffen, wordt verzocht zich te melden bij de plaatselijke autoriteiten. De rest vervaagde, Andrea’s hoofd tolde. Ze herkende de man op de foto maar al te goed. Het was Karl.             

Kristin Huyghe
0 0

De dt-fout

We drinken Dom Pérignon bij de nagelnieuwe drukpers van uitgeverij De Bezige Bij terwijl een exemplaar van mijn boek ervan rolt. ‘Tony Coppo grijpt je bij de tiet’ in grote sierlijke letters op de flap. De assistente van de uitgever drukt haar boezem in mijn nek en zoent me op de mond. “Ik vind je ge-wel-dig, Tony,” fluistert ze terwijl ze zich uitrekt naar mijn oor. Heeft ze mijn boek gelezen? Mijn boek is niet vriendelijk over secretaresses in korte rokjes. Mijn werk gaat hard in tegen hoe zij zijn.       “Jij wordt ons goudhaantje!” De uitgever streelt zijn baard en knipoogt naar mijn vrouw. Zij lijkt zich er niks van aan te trekken en neemt nog een oester uit de schaal met ijs. Ik schud mijn hoofd want ik zie de oesters haar maag aanvallen, en haar zoals vorig jaar in Zeeland drie dagen over de pot hangen. Ik bestudeer de omslag en schrik: Er staat een dt-fout in de slagzin: ‘Genommineert voor De Gouden Boekenuil.’ Ik panikeer.        Ben ik de enige die dit opmerkte? Dit kan toch niet? Ostentatief slinger ik het boek in de hoek van de kamer en roep dat het shit is. Mijn vrouw verslikt zich in haar vijfde oester, mijn uitgever in zijn derde glas champagne en de assistente in haar rode lipstick. Ze kijken me verschrikt aan. Ik hef wild mijn armen.     “Wat zijn jullie een stelletje losers!” Het zijn prutsers. De uitgever zijn toupet hangt scheef op zijn hoofd. Hij zweet, stinkt als een vliegenzwam, krabt aan het schaamhaar op zijn kin en kijkt paniekerig naar zijn secretaresse die radeloos aan haar goedkope jurk frunnikt. Mijn vrouw vlucht naar het toilet.     “Jullie kunnen niets goed. Tienduizend boeken zitten in dozen en zijn allemaal verkloot!” Ik snuif. Mijn keel voelt droog en ik slurp het glas champagne in één teug binnen om het lege kristallen glas daarna op de vloer te keilen. Het springt in duizend stukjes.     “Jullie zijn sukkels. Jullie zuigen!” Uitgeverij Lannoo verliet ik om een gelijkaardig voorval. Pascale Naessens beschimpte me. “Waarom kies je voor die oudbakken club? Het gaat je geen goed doen,” voorspelde zij, “Zij kunnen niets!”.     Toch geloofde ik in de visie van de onderneming. Ze leken ambitieus en betaalden bakken om mijn controversieel werk te mogen uitgeven, verdelen en promoten. En ook de secretaresse overtuigde met bijzondere argumenten. Mijn boek gaat over verkrachting. Verkrachting van een domme man, van de foute taal, van een zieke wens en van grote ambities. De universele tegenstelling tussen man en vrouw eindelijk verklaard. Heel gelaagd en minutieus geschreven. Ik schreef er vijf jaar aan, het was mijn levenswerk, mijn opus magnum. De nobelprijs Literatuur was binnen. Die voor de vrede ook.     En nu verkrachtten zij mij. Ik neem een ander exemplaar van de stapel en lees opnieuw:    “Genomineerd voor de Gouden Boekenuil.”     Het staat er correct. Ik drink te veel. Al vijf dagen op een rij niet meer nuchter geweest. Excuses zouden aan de orde zijn, maar daar doe ik niet aan mee, ik heb mijn imago te bewaken.     “Bij deze, gaf ik jullie inspiratie voor de persvoorstelling! Geen dank.”     Mijn vrouw keert terug van het toilet. Ze kijkt pijnlijk, duwt op haar buik en hoest als een zeehond die door een kind neergeknuppeld wordt.     “‘t Fokschaap,” zeg ik tegen de secretaresse, “Dat trucje moet je onthouden.” (Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.)

TonyCoppo
45 4

Klaar bij het testen

‘Je hebt toch tot vijf uur?’     ‘Ik kreeg eerder vrij.’     ‘Waarom?’     ‘Laten we het een principekwestie noemen, je weet: ik heb sterke normen en waarden. Daar valt niet aan te tornen.’     ‘Principe?’     ‘Ik sta daar bij die ontvangst van alles te regelen, in mijn blauwe plastic ziekenhuisjurk en met een spatkap én mondlap op de kneiter, komt zo’n kakmoedertje met een jochie van een jaar of zes aanlopen. Ze geeft mij de papieren en vraagt naar de kindvriendelijke locatie, balie twee.’   ‘Dus?’   ‘Nou, ik zag het in een oogopslag: dat kind was een weekdier, die moeder verwende dat knulletje te veel. Thuis een vader die de afwas doet, weet je wel: zo’n lullletje zonder ballen. Dat weerspiegelde in haar ogen, dat de ballen bij haar hangen en niet bij hem. Leer mij die serpenten kennen. Ik verwees haar naar balie vier en zei tegen dat jong. “Jij moet niet zeuren, kleine. Gewoon wapper in de neus en effe doorbijten.” Laten we eerlijk zijn, dat heeft een kind nodig.’    ‘Toen ben je weggestuurd?’   ‘Nadat ik dat zeikwijf een geruststellend tikje gaf.’   ‘Peter! Alweer?’   ‘Ik gaf een lichte, correctief bedoelde klap om de dame tot de orde te roepen. Ze reageerde  hysterisch toen ik dat joch bij zijn nekvel pakte en naar vier duwde en het mokkel toonde hoe ze moest opvoeden.’   ‘Zo ben je Janet en de kinderen ook kwijt geraakt.’   ‘We kweken alleen maar watjes op de wereld. Te weinig mannen.‘   ‘En nu?’   ‘Volgende week voorkomen, daarna zie ik wel verder.’   ‘Pint?’   ‘Alsof je het nooit zou vragen.’

MCH
12 1

Pokerhart

“Tuurlijk! Zij is mijn godin.”De mannen proesten het uit. Toch meende ik het. Ik keek misschien te serieus, maar waarom vroegen mijn beste vrienden of ik van Anke hield? “Ze heeft lekkere benen,” snoeft Piet, de zelfverklaarde vrouwenkenner, maar toch steeds single en drinkt van zijn pint. Hij lonkt vaak naar mijn Anke. Anke heeft de langste benen van de wereld. En twee voeten met vijf tenen. Als ze haar hakken draagt, danst haar poep. “En dikke tieten,” vult Jos aan. Hij steekt een nieuwe sigaret op. Zijn vrouw is een oud wijf, hoewel ze niet ouder is dan wij. Haar nagels zijn oranje van de paprikachips en haar tanden bruin van de liters Cola. Hij deelt de kaarten opnieuw. De stapels chips zijn hoog geworden, torens van duizenden per persoon.  “Een godin misschien, maar een heilige?” knipoogt Jos naar Piet. Naast Piet staat een meter lege flesjes Jupiler. Hij krabt aan zijn neus en stoot een flesje om, dat op de vloer knalt maar wonderwel niet stuk springt. Hij hangt dronken in zijn stoel, zoals altijd. Ik bekijk mijn kaarten. Twee azen. Wow. Ik zet driehonderd in. “Anke en ik zijn het perfecte koppel. Ik zweer het je. Ik wil haar nooit kwijt.” Iedereen volgt en drie open kaarten worden op de tafel gelegd. Drie lage klaveren. Piet schuift rommelig vijfhonderd naar het midden, in twee niet zo vloeiende bewegingen. “Durf je te wedden?” Jos kijkt me in de ogen als een wolf die zijn prooi heeft geroken. Drie lage kaarten liggen open op tafel en ik zit met pocket aces. De pot is duizend. Wat denkt Jos wel? Zijn blauwe spencer hangt rond zijn hals over een wit hemdje als een posterboy uit Knokke. Ik verhoog. “Raise naar tweeduizend”, roep ik zelfverzekerd. Anke is de laatste tijd wel meer afwezig en haar telefoon trilt vaak. Waarom laten die berichtjes haar zo blozen? Ik durf er niet naar te vragen. Iedereen volgt. Hartenaas is de vierde kaart. “Ik ga all-in!” Jos schuift smalend vijfduizend chips over tafel. Zijn handen beven. Drie azen heb ik nu. Three of a kind. Anke weet niet dat ik speel. En zeker niet voor zoveel geld. Zij wil graag ver op reis. Als ik dit win, vliegen we samen naar de Seychellen. “Bandiet! Ik fold,” lispelt Piet. Ik word kwaad. Jos heeft het zeker niet. Ik heb geen vijfduizend, maar ruik de eerste klasse. Nu stoppen betekent dat ik verlies. “Ik call. Alles. Ik zet Anke erbij in. Ik wil al jouw geld.” Ik snuif en mijn hand trilt. Wat heb ik net gedaan? Ik kan niet verliezen, toch? Toch? “Okee,” zegt Jos verlekkerd, “Als ik win mag ik haar neuken. En ik zet jou op een stoel naast het bed, dan kan je leren hoe een echte vent zijn paard berijdt!” Hij lacht als een duivel en streelt zijn broek. Piet kijkt me angstig aan. Hij weet niet dat ik drie azen heb. Maar Jos kan een flush hebben. Het duizelt. Mijn hoofd tolt en ik grijp naar de tafel om niet te vallen. De muziek staat stil. De rookwolk die Piet uitblaast lijkt gloeiend gas uit een vulkaan in uitbarsting. Ik moet plassen. Ik wil wegvluchten. Is er een undo-knop? Ik wil Anke niet verliezen. Dit vergeeft ze me nooit. Al ons spaargeld en die dwaze belofte. Ik bezit haar niet. Ik kan haar niet dwingen. Ze jaagt mij haar huis uit. Haar vader ontslaat me ogenblikkelijk. Haar moeder zal mijn moeder bellen. Wat haat ik die smeerlap van een Jos. Zijn hautain gedoe deed me haar inzetten. En Piet is een lafaard. Hij beschermt me nooit. Mijn koelkast leeg drinken, dat kan hij goed. Wat een klote vrienden heb ik. De dronken vingers van Piet peuteren met moeite de laatste kaart van de stapel. Na drie pogingen krijgt hij ze omgedraaid. Klaveren aas. Ik heb vier azen! Ik ben onoverwinnelijk. Jos toont fier zijn flush met de klaveren heer. “Ik ga ze achterwaarts naaien, kameraad. Je zal haar voor het eerst horen schreeuwen van genot!” Jos viert zijn overwinning door met zijn vuisten door de lucht te zwaaien. Ik laat hem drie seconden genieten, om dan mokerhard zijn pokerhart te verwoesten. “Four of a kind, baby!”  Morgen boek ik onze reis naar de Seychellen en zoek ik nieuwe vrienden.

TonyCoppo
27 2

De brancard

‘Heeft u nog een allerlaatste vraag?’ Misschien zeg ik het te bot. Ik wil ervan af zijn, dat gezever, dat traineren, het toekomen en terugtrekken. Dat je elkaar aftast, ok, geen probleem, sterker nog dat hoort in mijn werk, maar dit? Ik vervolg: ‘Op een gegeven moment nemen we de volgende stap: een stap naar voren en doorgaan, of een stap naar achter en dan zwaaien we elkaar uit, net zulke goede vrienden.’ Ik neem de laatste slok van mijn koffie en wil opstaan.   'Hoe zit het met het servicelevel? Wij eisen een hoge servicegraad. Daar betalen we voor.’ De man emmert door alsof ik niets gezegd heb.   ‘Ik garandeer een foutloze uitvoering,’ herhaal ik voor de tweede keer vandaag, voor de elfde keer deze week en ik weet niet hoeveelste keer in de afgelopen drie weken. Overigens, dat betalen van hem, daar zijn we nog niet aan toegekomen. Het is praten, praten en praten.    ‘Dat heeft u eerder gezegd en dat zeggen ze allemaal.’ Met zijn trillende linkerooglid en getrommel op de tafel blijft hij doorzeuren. Als een koude vis kijkt hij mij aan, onbereikbaar. Het lijkt alsof het geluid dat ik uitbreng hem net aanraakt maar de woorden niet binnendringen. Hij werkt knap op mijn zenuwen, het duurt niet lang of ik doe hem wat aan.    ‘Wat wilt u weten?’ vraag ik. Achter in mijn hoofd streep ik de deal door. Na weken aftasten, onderhandelen, onderzoeken en referenties leveren zijn we niet dichter bij elkaar gekomen. Zwijgend kijkt hij in mijn ogen. Nee, niet ín mijn ogen, hij staart alsof hij dóór mijn ogen en dwars door mijn hoofd naar buiten kijkt.    ‘Ik heb u mijn referenties gegeven,’ zeg ik, ‘en wacht nog op de uwe, maar ben bereid de service te leveren.’ Ik schuif mijn telefoon naar hem toe en zeg: ‘Bel iedereen die u kent en vraag naar mijn achtergrond en trackrecord. Ik lever prima werk, zonder fouten.’ Zijn ogen flitsen kort naar de telefoon. Zijn handen ratelen, maar bewegen niet in die richting. Hij loert weer naar mij, met dat oogtrillertje. Hij hapt nu ook een beetje als een vis, alsof hij met zijn mond bellen blaast.   Hij kan ook niemand bellen. Elke potentiële opdrachtgever trek ik na en niemand kent hem. Hij is geen ervaren onderhandelaar en de stiltes in onze gesprekken zijn niet strategisch. Het zijn geen comfortabele stiltes die je inzet om rustig te reflecteren op het gesprek en waarbij je voorsorteert op de komende samenwerking. In onze bedrijfstak is vertrouwen belangrijk, stiltes gebruiken we om dit vertrouwen af te tasten, om te voelen hoever het vertrouwen is gegroeid. Zijn stiltes meten leegte, die geven de afstand tussen ons aan. De stilte die hij nu laat vallen en jaren lijkt te duren voelt als argwaan. Niets wat ik zeg is goed genoeg. Hij wil horen wat ik niet zeg, maar wat is dat? Ik schuif mijn stoel naar achter en sta op, van mij hoeft het niet meer. Hij schrikt op alsof hij wakker wordt uit een dagdroom, zijn blik is verlicht en minder visachtig.   ‘Kunt u een beetje mikken?’ vraagt hij. Het rillen van het oog is gestopt.   Wat is dit nu weer? Deze vraag is impertinent. Ik leun met mijn vuisten op tafel en buig naar hem toe.   ‘U vraagt de bakker ook niet of hij kan kneden en de slager niet of hij een barbecue kan aansteken,’ zeg ik. ‘U kent mijn werk en resultaten.’   ‘Geef nou maar antwoord,’ zegt hij als een puberende kwismaster tegen een kwijlende dementerende in het bejaardentehuis.   ‘Ik mik als de beste, tot nu toe achtennegentig procent score,’ zeg ik. Ik heb zin om een getal te noemen, en achtennegentig klinkt mooi, het rolt als een trein over de rails. Zo heeft elk getal wat. Vierentachtig remt af, drieënveertig deint op en neer terwijl vijfenvijftig een bepaalde cadans heeft. Achtennegentig rolt, vandaar dat ik dit noemde, het slaat natuurlijk nergens op. Ik kan niet eens schieten, daar heb ik een mannetje voor. Ik moet er niet aan denken, een ontploffende kop of een weggeschokt lichaam, bah. In het organiseren is mijn score perfect, ik maak geen fouten en mijn mannetjes ook niet.   ‘En die laatste twee procent? Daar maken wij ons zorgen over.’   ‘Wij?’ vraag ik te scherp. Hij spreekt drie weken over wij, maar het is een loner. Moeilijk doen en schermen met een grote organisatie om indruk te maken. Bluf is ok, maar je moet het kunnen onderbouwen: nooit heeft hij tussendoor gebeld met anderen, nooit is via-via een bericht uit het circuit doorgegeven dat we haast moeten maken. Hij is alleen, geen “wij”, dat was na de eerste week duidelijk. En dit is zijn eerste opdracht, of poging tot opdracht geven.   Dat is het! Onzekerheid. Niet wantrouwen, hij is onzeker. Hij is volledig maagdelijk in deze, dit knulletje komt uit een andere bedrijfstak. Waarschijnlijk is deze trillende en tikkende holle vis een ambtenaar bij de gemeente Knutterpalen, of bankbediende met uitzicht op ontslag, of werkt hij als consultant voor investeringen in zonnepanelen en windenergie, zoiets.   ‘Geen zorgen, die laatste procenten finish ik in het ziekenhuis,’ verzin ik. Ik ben klaar met dit geneuzel.   ‘Maakt u hem daar af?’ vraagt hij.    ‘Nee joh, de alarmcentrale van de ambulance zit in mijn zak, ik bepaal waar ze hem heen chauffeuren.’ Mijn fantasie komt los. ‘En bij het ziekenhuis naar keuze draaien twee jongens van mij triagedienst op de spoedeisende hulp. Als hij bloedend als een verse biefstuk wordt binnengereden, bepalen mijn jongens dat opa Coppo met een splinter in zijn teen, tante Justine met hoofdpijn en Tony zijn maagzweer eerst mogen. Teiltje onder de brancard en klaar zijn we.'   ‘Waar kan ik tekenen?’ roept hij enthousiast. ‘Als u dat voor elkaar krijgt, dan lukt het zeker.’   ‘We tekenen niet,’ zeg ik en schud zijn hand ter bezegeling van de deal. ‘Niets op papier. U fourneert volgens de richtlijnen de pecunia en binnen een maand na ontvangst beschikt u over de landgoederen van uw vader.’

MCH
16 1

En toen was de wereld van mij.

Knallen regenen uit de lucht zoals vuurwerk en veroorzaken een schoolplein vol geschreeuw. Ik kijk naar rechts als ook Aisha het uitroept. Er steekt een pijl uit haar rug. Om mij heen vallen nog meer mensen om. Bloed stroomt over Aisha’s rug. Ik hurk om een kleiner doelwit te vormen en ga beschermend voor Aisha zitten. Geen EHBO training bereid je voor om een pijl uit iemands rug te verwijderen. Ik breek de pijl zo kort mogelijk af en gooi het uiteinde opzij. Voorzichtig til ik Aisha op, ervoor zorgend dat de kop van de pijl niet verder in haar rug kan komen. Warm bloed druipt langzaam op mijn kleding en maakt mijn handen plakkerig. Ik ren de school in en sluit ons op in een leeg lokaal. Met grote ogen draai ik mij naar mijn vriendin toe. We zijn ook zo verdomd kwetsbaar. Onze rug en buik en nek en hoofd zijn allemaal niet bedekt. Geen wonder dat ze deze menigte als doelwit hebben gekozen. Aisha kijkt mij bang aan. Ik schud mijn hoofd.  “Daar kan niets aan gedaan worden,” zeg ik. Even fronst ze, dan kijkt ze paniekerig mijn kant op.  “En nu?” fluistert ze. Ze heeft niet lang meer. Ik pluk takken van de kamerplant die in de hoek staat en schuif tafels tegen elkaar. Ik leg haar op de tafels en leg het groene boeket in haar handen. Haar pupillen vullen haar hele irissen.  “Ga ik... Dood?” vraagt ze. Dan hoest ze en spuugt ze bloed uit. De tafels zijn rood en plakkerig. Ik knik.  “Mijn ouders…” zegt ze. Ik knik weer. “Ik zal het zeggen. Ik zal zeggen dat je van ze houdt.” Ze sluit even haar ogen en probeert dan nog een keer diep adem te halen, maar het lukt niet.  “Dag Aisha,” zeg ik en ik loop het lokaal weer uit. Het is hem gelukt. Ik ga meteen door naar buiten. Het is chaos. Bosjes mensen staan bij elkaar te huilen, wie niet dood is, is wel gewond. Ik trek mijn schouders op en loop tussen de menigte door. Voor deze ene keer krijg ik geen rare blikken. Ze merken mij niet eens op. Mooizo. Een schaduw valt over de tieners. Ik kijk omhoog en glimlach naar de donkerrode gloed. Ik wist het. Ik fluit en de draak land op de weg. Nu zien mijn schoolgenoten hem wel. Ik ga op de nek van de draak zitten. We stijgen op en gaan richting het bos, naar Blake.  “Dus je hebt hem, het vingertopje,” zeg ik. Hij knikt en laat een sleutelhanger voor mijn neus op en neer slingeren. Het is een 3D geprinte vingerafdruk, gemaakt van zacht rubber. Mijn moeders vingerafdruk, voor altijd in een sleutelhanger veranderd.  “We moeten gaan,” zegt Blake nors en hij kijkt mij even aan. Ik kijk boos terug. “De machine staat in het bos, de vingerafdruk was inderdaad hetgeen dat de machine kon activeren,” zegt hij dan. Ik knik gerustgesteld en volg hem naar de draak. Als we eenmaal vliegen grijnst hij zijn gele, scheve tanden bloot. Ik schuif zo ver mogelijk van zijn dikke lijf vandaan en adem door mijn mond om zijn geur niet in te ademen.  “Op naar de baas,” mompelt hij.  “Ik ben de baas,” zeg ik. Hij vloekt en ik glimlach. Ik klop op de flank van de draak. Ze zullen denken dat ik mezelf niet ben, dat een heks uit de tijdreis in mijn plaats is teruggegaan. Die pap en mam, ze zullen het hópen.  We gaan naar het geheime lab. Het lab van mijn ouders, waar ze zich verdiepen in tijdreizen. Nog geen verdwaalde stofkorrel zou binnen kunnen komen. Zelfs journalisten wagen het niet om in de buurt te komen, bang voor de camera’s. Weten mijn ouders veel dat de beveiliging één gat heeft: mij. Weten zij veel dat ik, hun bloedeigen dochter, al de geheime informatie steel. Het lab moet nu leeg zijn, iedereen zal op de sprookjesfiguren af zijn gegaan die ik heb losgelaten met mijn tijdmachine. Mijn ouders zullen voorlopig druk bezig zijn en niet aan hun eigen tijdmachine denken.  Blake gooit de sleutelhanger naar mij. Ik haal een steen uit de muur, doe de geheime deur open, wandel de gang in en loop op de verroeste stoel af. Ik draai hem om en duw mijn moeders vingertop tegen de poot. De stoel zegt bliep bliep. Ik zucht. De namaak vingerafdruk werkt. Een geheime deur in de wand gaat open en de nepdeur verder in de gang licht kort groen op. Ik knipper om te wennen aan de felle tl buizen. Dan sla ik rechtsaf, linksaf, derde rechtsaf en ik ben op bekend terrein. Ik loop langs mijn vaders kantoor, langs mijn moeders lab en ik passeer de bibliotheek. Dan kom ik in het verborgen trappenhuis. Een herinnering kruipt omhoog en ik glimlach.  “Het zou heel veel betekenen als je dit doet.” Vlinders vulden mijn buik. Ik moest bijna overgeven van geluk. Hoe kunnen ze zo dom zijn? Dit was fantastisch. Het was onecht. Mijn ouders wilde mij als proefpersoon naar het verleden sturen. Omdat ik hun project zo interessant vond. Ze moesten eens weten. Ze moesten eens weten dat ik hun tijdmachine precies had nagebouwd. En nu zou ik leren hoe ik hem moest gebruiken. De tijd was aangebroken. Ik stapte de machine in, op weg om een heksenjacht mee te maken.  Alles gebeurde precies zoals in de geschiedenisboeken stond. Het was vlak en de figuren hadden een vaag randje. Ik kon de papier pagina's bijna zien. Het hele kwartier dat ik er was heb ik mij doodgeërgerd aan mijn ouders domheid. Dit was geen tijdreizen. Dit was VR, natuurlijk veel gaver dan VR, maar het zou pas echt gaaf zijn als het andersom kon. En met andere boeken.  Daar staat hij, de originele tijdmachine. Of beter gezegd: de originele ultra-VR-machine. Want wat hadden pap en mam nou gedaan? Ze hadden een nieuwe dimensie gecreëerd waar woorden uit boeken, waar verhalen tot leven komen. Zoiets als je verbeelding. En verbeelding bestaat al, hoe kúnnen ze dit een doorbraak noemen? Wat ik heb gedaan is pas revolutionair. Ik plug een usb stick in het ding en duw Blake aan de kant. Meteen komen er trollen, draken en andere monsters uitgekropen. Mijn programma werkt. Ridders, bewapende oermensen en afrikaanse legers stromen weg en vernielen het hele gebouw. De codes die ik geschreven heb zetten jou niet in een boek of verhaal, maar zetten de letters om tot levende wezens uit de boeken en verhalen. Ik draai mij om naar Blake. “En nu?” vraagt hij. Ik grijns.  “Fase twee,” zeg ik. Ik loop naar buiten, het dak op, de politie heeft ons al omsingeld. Helicopters vullen de lucht. Overal om mij en Blake zie ik rode en blauwe zwaailichten. Ik laat een harde boer en fluit dan op mijn vingers. Mijn leger komt eraan, mijn draak, pratende leeuwen, echte heksen, oeroude tovenaars. Ze vegen de blauwe pakjes zo omver.  Pap en mams eigen creatie heeft al hun werk vernietigd. Nu ligt de wereld aan mijn voeten. 

Ellis
10 1

Chloé, Een Zoektocht Naar De Ware Liefde

   Daar ze al meer dan een jaar thuis aan het werken is qua lockdown trekt Chloé de stoute schoenen aan, in haar geval één, en besluit ze zich in te schrijven op Tinder. Nu ze haar kans om iemand op de werkvloer te ontmoeten of tijdens haar zakelijke ontmoetingen buiten kantoor onmogelijk acht wil ze online met haar profiel en geef haar eens ongelijk. Dat ze een kunstbeen heeft hoeft geen sta in de weg te zijn daar ze een knappe vrouw is met een bovengemiddeld IQ. Tel daarbij op dat ze goed verdient en voor zichzelf kan zorgen. Ze heeft geen man nodig, niet voor het geld. Ze heeft haar zaakjes op orde. Genegenheid, warmte, geborgenheid, aandacht en op zijn tijd een goed gesprek is wat ze zoekt en wie zoekt dat niet? Met haar Motorola G 5G probeert ze een profielfoto te maken maar ze is niet tevreden over het resultaat en belt naar Permanent, haar kapsalon om een afspraak te maken.     8 juni 1992 was de dag waarop Chloé haar been verloor. Voor velen staat deze dag in hun geheugen gegraveerd daar dit de dag was van het memorabele optreden van Pearl Jam op Pinkpop in Landgraaf. Iedereen heeft op zijn netvlies de sprong van Eddie Vedder, die, vanuit de camerakraan op grote hoogte, het publiek in dook. Enthousiasme alom, maar niet voor Chloé, daar zij de val van Eddie brak met als resultaat dat haar been op zoveel plaatsen was gebroken dat de artsen geen andere optie zagen dan het been te amputeren. Chloé had Pinkpop altijd al een kutfestival gevonden met veel te veel achterlijke omhoog geschreven rock- bandjes en vanaf die dag meet ze dit festival als de pest. Ze kwam voor het optreden van Lou Reed maar door de krankzinnige actie van Eddie Vedder heeft ze Lou Reed nooit in levende lijve kunnen bewonderen, iets dat ze Eddie nog steeds kwalijk neemt net zoals, maar in mindere mate, het verlies van haar been. Eddie Vedder had haar nog wel een bosje bloemen gestuurd op haar ziekbed maar die bos kon Eddie wat Chloé betrof maar beter in zijn reet steken met zijn gekwelde zangpartijen erbij, de zeikerd.     Het hele mainstream muziek gebeuren interesseert Chloé geen ene hol en kan haar gestolen worden, wat haar betreft kan ‘mister Pinkpop’ Jan Smeets liever gisteren dan vandaag doodvallen met zijn debiel  ringbaardje. Dat is dan wel een voordeel van het Covid19 denkt ze, dat die achterlijke mongool geen bands kan boeken voor een al bij voorbaat te mislukken festival. Al die middle of the road tyfusherrie blijft ons bespaard. Fuck Jan Smeets! Alleen al die naam; Pinkpop! Waarschijnlijk ligt de oorzaak van het Nederlandse sacherijn in de jaarlijkse set-up van Pinkpop, teveel van hetzelfde waar je iedere dag op de radio mee wordt doodgegooid. De ware muziekliefhebber wordt niets gegund besluit Chloé. Ze vraagt zich af of dat ze Lou Reed als muzikale voorkeur in haar profiel op Tinder moet noemen aangezien de meeste Lou Reed liefhebbers ‘gebruikers’ zijn. En dat Lou Reed eigenlijk een aap met een gitaar is die niet kan zingen. Keuzes, keuzes, keuzes, zucht Chloé. Chloé gebruikt niets, hooguit een glaasje wit, bij voorkeur Chardonnay op zijn tijd. Drugs gebruiken is voor losers, voor mensen die de werkelijkheid ontvluchten. Voor Chloé horen verdriet, lijden, lelijkheid en Mark Rutte bij het leven, alles mag er zijn.     Ondanks haar gevoelens van eenzaamheid staat Chloé positief in het leven. Ondanks haar kunstbeen, ondanks het feit dat ze Soela nooit op de radio hoort, ondanks de immer voortdurende lockdown, ondanks eigenlijk alles blijft ze het zonnetje in huis, tenminste voor wie het zou kunnen zien, de lieve schat dat ze is.    Chloé is goed in haar werk en haar collega’s en concurrenten kunnen niets anders dan bewondering voor haar hebben. Haar juist verschenen boek met beoordelingen en recensies van de diverse rollen toiletpapier, verkrijgbaar in de Europese supermarkten is een Must Read voor iedere serieuze toiletpapier gebruiker. En zijn we dat niet allemaal? Zo vindingrijk als ze is weet Chloé iedere keer weer een stuk onontgonnen terrein in de samenleving te analyseren en in kaart te brengen. Voor diegene die denkt wat valt er nou over toiletpapier te vertellen kan ik ten zeerste haar boek ‘Duizend En 1 Vel’ aanbevelen. Als geen ander brengt Chloé de verschillen qua kwaliteit, dikte, zachtheid, 1, 2, 3, 4, 5, laags toiletpapier, gebruiksvriendelijkheid, absorptie vermogen, belastbaarheid voor het milieu etc. in beeld waarbij ze vooral laat zien welke merken makkelijk zijn in het gebruik. Bijvoorbeeld, hoe eenvoudig kan ik het eerste velletje los maken van de rol zonder eerst de halve rol af te moeten rollen. Ja, dat kan weleens vervelend zijn, met je nagels dat eerste velletje los moeten pulken qua plakrand. En juist dat was Chloés motivatie om dit onderzoek te doen en het boek te schrijven, dat eerste velletje dat maar niet van de rol los liet. Haar boek over aluminiumfolie staat nog in de steigers maar zal geheid ook een bestseller zijn.      ‘Ja die vliegtuigspotters hebben het ook niet makkelijk tijdens de lock- down’, denkt Chloé, ‘Nu er maar weinig vliegtuigen vliegen valt er weinig te spotten, daar staan de mensen niet bij stil. Ja, klagen dat de terrassen open moeten, dat kunnen ze maar stilstaan bij het verdriet van de vliegtuigspotter, hó maar. Dat doe ik dan maar voor ze, ook al zouden we het over het nut van het vliegtuigspotten kunnen hebben, sommige mensen hebben nou eenmaal te veel vrije tijd dus dat doe ik niet.’ Ze kwam op deze gedachte toen ze vandaag langs vliegveld Zestienhoven reed en met pijn in haar hart moest denken aan haar jaarlijkse uitstapje naar Formentera. De afgelopen tien jaar vloog ze half september naar haar paradijslijk eilandje om gedurende twee en een halve week tot rust te komen en te genieten van  de wonderschone stranden, de kleuren van de zee en de lucht, de heerlijke geuren, zwemmen in het zijdezachte zeewater, het buiten zijn, het heerlijke eten en vooral de ontspanning. Ieder jaar hoopte ze daar een leuke man te ontmoeten maar telkens weer stapte ze naar haar vakantie gedesillusioneerd in het vliegtuig huiswaarts. Natuurlijk had ze weleens een drankje gedaan met deze of gene maar een klik had ze nooit gevoeld. Gelukkig maakte het eiland veel goed. Eenmaal terug in Nederland duikt ze weer in haar werk om aldus haar eenzaamheid te vergeten. En ze kon wel even teren op de nagloeiende Balearische zon maar nooit genoeg om zonder kleerscheuren de winter door te komen. Daar is meer voor nodig.      Chloé vindt het niet erg om alleen te zijn, integendeel, vaak zoekt ze de eenzaamheid op maar dat valt niet mee in de randstad. Nergens kun je werkelijk alleen zijn. overal staan er huizen, overal zijn de mensen, om werkelijk met jezelf alleen te zijn moet je verder van huis of gewoon thuis blijven. Ontkomen aan de soort mens in Zuid Holland is schier onmogelijk, overal duikt ze op, te pas maar vooral te onpas. Innerlijke rust krijg je niet van je soortgenoten maar van ontmoetingen met de natuur en de schoonheid ervan en het helpt niet als er dan een stel zestigplussers voorbij razen op hun E-bikes in hun knalrode ANWB waterdichte maar luchtdoorlatende windjacks. Tel daarbij op dat na de uitbarsting van het Coronavirus er bij onze soortgenoten nog een ander virus uitbrak, te weten het wandelvirus. De Homo Sapiens die voor het Covid19 alleen maar in de file stond op weg naar zijn of haar werk en daar acht uur doorbracht om vervolgens weer in de file naar huis te staan loopt nu in het wild rond dat het een aard heeft. Helaas ook in knalrode ANWB waterdichte maar luchtdoorlatende windjacks en wandelschoenen voor de prijs waar een gehele familie in de Kongo drie maanden van kan eten. Wie staat er stil bij? Chloé in ieder geval wel. Ondanks haar kunstbeen maakt Chloé graag een wandelingetje in de natuur, bij voorkeur op het strand van Ter Heijde aan Zee, Nederland is op haar mooist aan de kust. Imposante wolken- partijen in alle gradaties blauw maar vooral ruimte, zo ver kunnen kijken dat het oog kan zien. De zee voelt voor haar als thuiskomen, alsof ze er vandaan komt, haar oorsprong.    En toch, een zeemeermin is al een zeldzaamheid, laat staan één met een kunstbeen, die zie je zelden of nooit. Vergeef me deze flauwe grap maar ik heb helaas ook niks beters te doen in deze wereld. Ik hoef niet te overleven, niet over een onbegaanbaar pad, vijftien kilometer heen- en terug, zonder Nike Air Max aan mijn voeten om een jerrycan van vijfentwintig liter met drinkbaar water voor mijn familie te halen. De ondraaglijke hitte tijdens deze tocht laat ik gemakshalve maar even achterwege. Net zoals potentiele verkrachters, giftige slangen, schorpioenen, teken en likdoorns. En mocht je tijdens deze dagelijkse tocht last krijgen van een vliegende kiespijn, een tandarts is in geen velden of wegen te bekennen. Net zoals een picknicktafel in de schaduw of een supermarkt. Nee, zo slecht hebben wij het hier niet ook al denken sommige mensen er hiér anders over.      Chloé heeft andere dingen aan haar hoofd. In haar Dacia Duster Laureate is ze op weg naar kapsalon Permanent om een leuk kapseltje te verkrijgen waarmee ze beter uit de verf hoopt te komen op haar profielfoto bestemd voor Tinder. Uit de speakers klinkt MC Stef met ‘Hou Je Muilkorf’ en tevreden stuurt ze haar bolide over de A20 richting afslag Blijdorp. Ook Das de Rijmmaniak doet mee in ‘Hou Je Muilkorf’. In de jaren negentig was Das haar buurman in Rotterdam-Zuid. In die tijd had ze nog meegewerkt als achtergrondzangeres aan tracks van de immer aan de weg timmerende Das de Rijmmaniak. Met weemoed denkt ze terug aan die tijd maar niet al te lang. Das komt ze nog weleens tegen in Rotterdam- Noord als hij ergens met zijn wagen van de Roteb een riool aan het leeg- pompen is. Even maken ze dan kort een praatje maar daar  blijft het bij. Behendig parkeert ze haar bolide op de Mathenesserlaan achteruit in tussen twee auto’s en het past maar net. Bij café Ari kust ze het beeld van Jules Deelder en zwaait ze naar Cor, de eigenaar van het café, die haar een kushandje toe wuift. Even later stapt Chloé kapsalon Permanent binnen.     Na ruim drie kwartier stapt ze naar buiten met een frisuur waarop je op Tinder wel mee voor de dag kan komen. Of niet, maar Chloé is tevreden met haar frisse kapsel. Hoog opgeschoren en in het midden een kuif à la Morrissey. Nu ze toch op de Binnenweg is besluit ze om Demonfuzz en de Plaatboef te checken op nieuwe of tweedehands plaatjes. Bij Demonfuzz vindt ze de originele Kashmere Stage Band uit 1973 en bij de Plaatboef scoort ze de re-issue van ‘The Wooden Glass’ van Billy Wooten uit 1972. Voor het laatste album moet ze naar haar gevoel iets teveel betalen want het betreft immers een re-issue. Het origineel is niet te betalen en blijkbaar denken dan de platenhandelaren dat een re-issue ook maar duur moet zijn. Tevreden met haar coiffure en de twee gescoorde nieuwe Lp’s drinkt ze nog een cappuccino op het terras van café Ari. Voordat ze wegrijdt in haar Dacia zet ze Soela’s ‘Genuine Silk’ aan op de 4x50 watt stereo installatie en rijdt ze tevreden richting huis. Het is maar een klein stukje snelweg maar het weerhoudt haar niet om het gaspedaal flink in te trappen en al snel is ze bij de afslag Schiedam-Noord. Eenmaal beneden besluit ze om de snelweg weer op te gaan om een klein tochtje te maken en van de muziek en het autorijden te genieten. In de auto komt ze tot rust, auto rijden is haar hobby.      ‘Vroeger was alles beter, behalve de toekomst’, schreef Herman B. al enige decennia geleden en niemand die het gehoord of begrepen heeft denkt Chloé en ze trapt haar 4 cilinder 1600pk Duster flink op zijn staart en al snel haalt ze de 160 km/per uur en zet ze de muziek van Soela nog wat harder. Vol gas over de linkerrijstrook vindt Chloé rust die al snel verstoord wordt door een bumper klevende BMW rijder. Even schuift ze een baan naar rechts op om vervolgens haar plek op de linkerrijstrook weer in te nemen. Ze besluit om door te rijden naar het strand, de zee, de zee die altijd tijd voor haar heeft, geduldig is en luistert. Een korte wandeling langs het strand en een French Coffee bij strandpaviljoen The Coast, nu de terrassen eindelijk weer open zijn, zal haar goed doen. Na een korte rit over de A4 parkeert ze haar Duster onder de duinovergang en niet veel later loopt ze langs de vloedlijn richting Kijkduin. Hier aan de kust vindt ze altijd weer iets van zichzelf terug, een stukje dat ze landinwaarts zomaar weer kan verliezen. Onnodig om te vermelden dat ze daarom hier zo graag komt.      Aangezien ze al meer dan negenentwintig jaar een kunstbeen heeft kan ze er inmiddels aardig mee uit de voeten. Dat was in het begin wel anders, met vallen en opstaan leerde ze een geheel nieuwe techniek van lopen. Na een jaar zag haar manier van lopen er weer natuurlijk uit. En gelukkig stond de ontwikkeling van protheses ook niet stil. De PLX2025 die ze nu heeft is een vernuftig staaltje van menselijk kunnen. Deze prothese heeft de beschikking over neurofeedback waardoor de coördinatie tussen de prothese en de hersenen digitaal gestuurd wordt en dat in samenwerking met haar eigen been. Hierdoor kan ze langere afstanden afleggen en heeft ze geen last meer van fantoompijn. Het kost een paar centen maar dan heb je ook wat.      Na een half uurtje lopen bereikt ze de zandmotor met zijn Argustoren en besluit ze om terug te lopen. Dromend over de verre oorden die achter de horizon liggen bereikt ze strandpaviljoen The Coast. Waarna ze na een korte klim op het terras komt en plaats neemt aan een tafeltje met uitzicht op de door haar zo geliefde zee. Met haar ogen volgt ze een garnalenkotter waarboven tientallen zeemeeuwen rondvliegen in de hoop iets van de vangst te kunnen bemachtigen. Een vroeg lentezonnetje staat hoog aan de hemel en het waait amper waardoor het aangenaam vertoeven is op het terras. Aangezien het een doordeweekse dag is en nog vroeg in de ochtend is het niet echt druk. Net als ze aan het indommelen is verschijnt er een serveerster aan haar tafeltje.    “Goedemorgen mevrouw, waar kan ik u mee van dienst zijn?” Chloé besluit in een split second haar voornemen te wijzigen.    “Goedemorgen, ik wilde graag de garnalenkroketjes en een glas Chardonnay”.    “Goede keuze mevrouw, ze komen zo snel mogelijk uw kant op, wilt u daar wit of bruin brood bij?”.    “Oh, ik heb geen haast hoor, wit brood graag, dankjewel”. De jonge serveerster tikt wat op haar mobiel device en met een glimlach op haar gezicht loopt ze naar een ander tafeltje waaraan twee hoogbejaarde vrouwen met een leuk teckeltje zitten. Als niet veel later de kroketjes en de wijn geserveerd worden laat Chloé het zich smaken. De kotter is inmiddels verdwenen, aan de horizon vaart een olietanker richting Vlissingen. De zilte geur van de zee die zich vermengt met de diesellucht van de tanker brengt Chloé terug naar haar jeugd. Zomervakanties waar geen einde aan leek te komen die ze met haar ouders doorbracht aan het strand in een licht, dat als je de 8mm vakantiefilmpjes uit die tijd terugkijkt, anders was dan nu. Het licht toen was minder hard, minder scherp, warmer dan nu zo lijkt het. Of kwam het door de geborgenheid die ze toen voelde, de zorg en de liefde van haar altijd aanwezige ouders, de gezelligheid van alles samen doen, een onbezorgde jeugd en een toekomst die nog heel erg ver weg was? In die toekomst die destijds nog zo ver weg lag dat je hem niet kon zien zit ze nu en bij de goedlachse serveerster bestelt ze alsnog de geplande French coffee.      Tegenwoordig heet het geen kunstbeen meer maar beenprothese net zoals een kunstgebit nu gebitsprothese heet, een toupet een haarprothese en een glazen oog een oogprothese. Voordat het kunstbeen heette het houten been maar dat was meer iets voor piraten. Daarentegen heet een klompvoet nog steeds ‘klompvoet’ of voor de puzzelaars onder ons een ‘horrelvoet’. Deze afwijking van de voet heeft net zomin iets te maken met een klomp als met een ‘horrel’. Waarschijnlijk ooit vertaald vanuit het Engelse ‘clubfoot’ dat verwijst naar de stand van het blad van een golf club. Niet onvermeld wil ik laten dat er voor de klompvoet geen prothese bestaat en dat glazen ogen tegenwoordig van kunststof worden gemaakt. Johnny Jordaan verloor op negen jarige leeftijd tijdens een vechtpartij met Willy Alberti een oog dat vervangen werd door een glazen oog. De neven zongen liedjes op de hoek van de straat om geld voor de familie op te halen. Johnny Jordaan heette eigenlijk Johannes Hendricus van Musscher maar ze noemden hem Jantje van Musscher en Willy Alberti heette in werkelijkheid Carel Verbrugge maar dat weet bijna niemand meer. De teloorgang van de Nederlandse cultuur is reeds jaren geleden al begonnen. Zo is werkelijk iedereen vergeten dat ‘de parel van de Jordaan’ samen met tante Leen in 1962 een kroeg opende in de Batavierenstraat in Rotterdam. (andere bronnen noemen de Diergaardesingel 86) Of dat Johnny gevoelens had jegens mannen die hem, na het uit de kast komen tot een zelfmoord poging bracht. Uiteindelijk is het toch goed gekomen, hoewel hij bleef tobben met zijn gezondheid  leefde hij meer dan dertig jaar gelukkig met zijn vriend. De teckel van de hoog bejaarde dames snuffelt aan Chloés voeten en ze geeft de teckel een aai over haar bol waarop de teckel begint te grommen. Chloé probeert de teckel te knuffelen maar de teckel begint harder te grommen en naar haar te blaffen. Waarop Chloé enigszins hopeloos naar de oude dames kijkt.    “Hij bijt toch niet?” Vraagt Chloé aan de twee oudjes. “Jazeker, dat doet Stefana wel degelijk, ze ruikt medestanders van ‘het complot’ op kilometers afstand.”    “Maar ik ben nergens medestander van.” “Onze Stefana houd je zomaar niet voor de gek meisje, als ze bij je aanslaat ben je tegen ons.”    “Ik ben helemaal nergens tegen, laat staan tegen twee onbekende vrouwen op leeftijd. Kunnen jullie je hond terughalen, ze probeert me te bijten.” De teckel bijt in haar prothese en lijkt verrast door de hardheid van haar ‘been’.    “Kom Stefana, kom, slecht volk.” En de oudste van de twee trekt aan de riem van de teckel waardoor de teckel grommend plaats neemt onder het tafeltje van de dames.    “Luister meissie, als onze Stefana naar je gromt of blaft of bijt dan ben je tegen ons. Stefana vergist zich nooit. Wij hebben haar jarenlang getraind zodat ze sympathisanten van de Illuminati direct herkend en blijkbaar ben jij er één van want normaal slaat ze niet aan.”    “Van de wat?”    “Van de Illuminati mevrouw, de Cabal, Covid19, 5G, de shapeshifters, de Rotschilds, die ons proberen  te controleren met de Astra Zenica chip van Bill Gates, octrooiaanvraag 666, the number of the beast meissie.” Waarbij ze met haar wijsvinger tussen haar ogen tikt.    “Waarmee ze ons overal kunnen volgen, vervolgt het andere oudje, zodat we als schapen naar hun pijpen zullen moeten dansen meissie, speel maar niet de onwetende onschuld. Stefana heeft zich nog nooit vergist.”    “Wie noemt een teckel nou Stefana? Dat is toch geen normale naam voor een teckel?”    “Zie je nou wel Mieke? Ik had het toch gezegd, de Illuminati nemen de wereld over waar je bij staat en dan willen ze zich ook nog eens bemoeien met de naam van je hond! Temeer een bevestiging dat zij tegen ons is!”    “Ik ben nergens tegen mevrouw, met alle respect. Ik heb het beste voor met de wereld en met u en uw teckel. Ik ben hier voor de zee en de rust.”    “De zee en de rust? Als ik jouw was meissie zou ik maar snel het terras verlaten of ik laat Stefana op je los met je Epstein sympathieën. Mensen zoals jij zijn er verantwoordelijk voor dat hij zo lang zijn gang kon gaan. Aanhangers van Lucifer, pedofiele bloeddrinkers, dat zijn jullie!”    “Jullie? Ik ben hier maar alleen en ik vertegenwoordig ook geen groep en die hele Epstein kan me ook gestolen worden.”    “Zie je nou wel? Ik zei het toch, Stefana vergist zich nooit. Ik had je al gelijk door hoor daar hoeft Stefana niet eens aan te pas te komen met je achterlijke kapsel. Mensen met zo’n debiel kapsel als jij zijn al bij voorbaat fout en als ik de kans kreeg zou ik je met een sleepkabel aan mijn trekhaak achter mijn auto over het asfalt slepen net zolang totdat je dood was. Kom Stefana, pak haar, kill!” Maar de hond geeft geen sjoege en blijft zitten waar ze zit en likt onverstoorbaar aan haar aars. Chloé wenkt naar de vrolijke serveerster en besteld twee Tropicana’s wetende dat in dat drankje een parasolletje zit. Niet Chloés favoriete drankje maar het is niet anders. De combinatie van Blue Curaçao, Pisang Ambon, Grand Marnier, Wodka en Southern Comfort is een niet voor de hand liggende en heeft al menige onwetende drinker een flinke kater bezorgt. Als de drankjes gearriveerd zijn drinkt Chloé er eentje op. Het andere drankje giet ze in de drinkbak voor de honden op het terras en uit haar ooghoek ziet ze dat Stefana het bakje gulzig leegdrinkt. Chloé haalt de vrolijke parasolletjes uit de longdrink glazen en loopt naar de hoogbejaarde vrouwen.    “Met de groeten van de Illuminati dames,” en ze ramt de houten steeltjes van de parasolletjes in de ogen van de complotdenkende oudjes. Dat zal ze leren! Terwijl de dames creperen van de pijn pakt ze de teckel op en verlaat ze The Coast. Met Stefana onder haar arm.      Voordat de commotie op het terras doordringt is Chloé met haar PLX2025 prothese al over de duinovergang verdwenen. Aangekomen bij haar Dacia  legt ze de door de drank versufte teckel op de achterbank en niet veel later rijdt ze onder het genot van de muziek van Soela over de N211 richting de A4. In haar achteruitkijkspiegel ziet ze dat Stefana vredig ligt te slapen.   “Wat schattig”, denkt Chloé. “Wat een leuk hondje is het eigenlijk en wat een lief koppie”. Nu de teckel zo op haar achterbank ligt te slapen is er niets meer over van het agressieve hondje dat ze was op het terras.    “Wat een debiele kutwijven waren dat, deze pandemie brengt de vreemdste gedragingen en gedachten bij de medemens naar boven, hoe zou je nou in godsnaam een teckel kunnen trainen in het herkennen van Illuminati? Schiet mij maar lek”. Chloé kijkt nergens meer van op, gepokt, gemazeld en door de wol geverfd als ze is.                Na het incident op het terras van The Coast besluit Chloé om nog maar even af te zien van een profiel op Tinder, ongetwijfeld hangen er overal camera’s op het terras van de strandtent. Ze realiseert zich ook dat ze de komende tijd maar beter het strand van Ter Heijde aan Zee kan vermijden. Als ze de Duster achteruit parkeert op de oprit van haar huis op de Velden in Schiedam ontwaakt Stefana uit haar roes. Chloé stapt uit en opent de portier van de achterbank.    “Zo Stefana, ben jij zo wakkertjes geworden?” Stefana kwispelt met haar staart en kijkt Chloé vragend aan?    “Welkom in je nieuwe thuis Stefana, alleen heet je hier geen Stefana meer want dat is echt een debiele naam voor een teckel. Vanaf nu heet je Winston, ik denk dat deze naam beter bij je past, vind je niet Winston?” Stefana piept zachtjes, likt de hand van Chloé en kijkt haar vragend en onderdanig aan.    “Kom Winston, dan zal ik je nieuwe huis laten zien en je zal ook wel trek hebben, ik zal eens kijken of ik iets lekkers voor je in huis heb.” Enigszins twijfelend recht de teckel zich van de achterbank op, strekt zich nog eens uit en waggelt in de armen van Chloé.    “Kom maar Winston, het is goed.” Met Winston in haar armen probeert ze de voordeur te open maar dat lukt niet. Ze zet Winston even op de grond en geduldig wacht de teckel op wat er te gebeuren staat. Als Chloé de voordeur opent huppelt Winston naar binnen alsof ze nooit anders gedaan heeft. Als ze ziet hoe het teckeltje haar huis binnen loopt voelt Chloé een golf van verliefdheid door haar buik gaan. Als de teckel halverwege de gang stopt en omkijkt met haar droevige oogjes smelt ze.    “Ben je blij met je nieuwe huisje Winston? Loop maar door hoor dan kan je de rest van het huis ook zien.” Maar de teckel blijft zitten in de gang en pas als Chloé haar voorbij loopt volgt ze haar. Nieuwsgierig loopt het hondje door de woonkamer en keuken, overal snuffelt ze en onderzoekt ze haar nieuwe onderkomen. Chloé moet lachen om de korte beentjes en dito staartje.    “Nou, wat vind je van je nieuwe huisje Winston? We hebben ook een tuin, wil je die zien?” Zonder Chloé aandacht te schenken zet ze haar verkenningstocht voort. Dapper als mannen die net op de maan zijn geland verkent ze haar omgeving. Niets ontsnapt aan haar aandacht en overal steekt ze haar neus in. Ondertussen googelt Chloé op haar laptop of haar gewelddadige actie op het terras van The Coast al te vinden is op een nieuwssite maar ze vindt tot haar verbazing nog niks.                                                                                   

joe baston
0 0

De Grand Finale van het Eurovisiesongfestival

Op de hotelkamer van de zanger van Mâneskin: ‘Wat is dat toch steeds met jou?’ vroeg God de man met Italiaans accent na afloop. ‘Ach, u kent me nu al Ten Years. Ik ben El Diablo. Avontuur geeft me Adrenalina. Maakt me Loco Loco.’ God zucht. Ik wist wel dat het weer een gekkenhuis zou worden met jou. Jij maakt er meteen weer The Wrong Place van. Ahoy transformeerde in een Discothèque en die lieflijke Chantal leek haast wel op een Fallen Angel.’ ‘Voilá, mijn God, u weet toch. Karma is een bitch.’ Ja zal wel, maar je zult je Dark Side moeten indammen. Dat was je Last Dance. Word volwassen.’ ‘Mijn God, Growing up is getting old. Ik voel dat ik verander, ik ben bezig met mijn Birth of a new age.’ ‘Als jij het zegt. En wie was trouwens die vrouw aan je zijde?’ ‘Oh gewoon, een Russian Woman van die delegatie. Hoezo?’ ‘Nou, die had wel iets weg van Mata Hari vond ik.’ ‘Ik kan u zeggen God, in Tout l’universe is er geen zachtaardiger wezen als zij. Zij is zo zoet als Sugar.’ ‘Wat is die Shum buiten? En al die Voices?’ ‘Ik ben bang dat het de politie is, God.’ ‘De politie? Je me casse. Waarom?’ ‘Ik ben bang dat ik van drugsgebruik word verdacht.’ ‘Wat? Hoezo? Ik ga niet weer die Embers uit het vuur halen voor jou. Vlucht, als je kunt. Of los het op.’ ‘Zitti e buoni. Voy a quedarme.’ ‘Waarom? Waarom zeggen mensen dat van jou?’ ‘God, ik heb geen idee maar Love is on my side. I don’t feel hate. We hebben gewonnen. Dat feit set me free. Ik zie u volgend jaar in Italië.’

Annemagenta
9 0

Gladde scheut

Viktor voelde het onzachte asfalt onder zich niet toen hij uit de bus stapte en het uitgestrekte, haast verlaten terrein verliet. Zijn hersenen namen hun tijd om de hele rit en de ontknoping ervan te verwerken, als een oude computer die je pas na een schijnbaar ongestructureerde stroom van witte, hoekige cijfers en letters, weer kan besturen. Het bijhorende gepiep, getuut en geblaas kwam nu ook uit Viktor, alsof het hem wilde afkoelen.Aan de uitgang van de stelplaats liet hij zich harder dan verwacht op een koude, donkergroene bank ploffen. Het zwarte scherm in zijn hoofd verwelkomde nu op volle toeren al wat in hem opkwam. Hij zag zijn vaders kin opnieuw dreigend naar hem wijzen als de bajonet van een geroutineerde, uitgedoofde soldaat. Hij zag de loerende wollen sokken héél even zachtheid brengen, hem teder toedekken alsof zijn vader nooit was gevlucht, hij zag hem héél even warmte strooien op de rand van zijn bed, zorgzaam aaiend over zijn onschuldige, even donkere kruin. Tekeningen op de muur. Moeder die het tafereel gadesloeg achter de kier van de deur, een wang droogde.Nu de frisse lucht weer vrij spel had, rukte het besef op. Hij voelde zich als een van de twee mogelijke uitkomsten die hij voor en tijdens de busrit voor ogen had: gefaald. Waarom had hij de man niet gewoon kunnen zeggen dat hij een zoon had die nu voor hem stond? Of hem enkel de brieven toestoppen die zijn vader naar moeder had gestuurd, als hint? En hoewel hij op zoek ging naar kleine lichtpuntjes, wou vluchten van het zwarte scherm der overpeinzingen, naar de Esc-toets graaide in een poging huiswaarts te keren, besloot hij het mistroostige te omarmen. Daar op die kille bank huilde Viktor van zacht naar hard, om te besluiten met enkele diepe ademteugen. De hoop van de laatste weken condenseerde op zijn koud geworden ik, stroomde zijn lichaam uit en leek tussen zijn witte sneakers een plas vers regenwater aan te lengen. Misschien bleef alles beter hoe het was. Enkel zijn moeder en hij. Soms vergezeld door zij die in een opwelling van morele verantwoording even meesurfen op golven van medelijden. Kleefkruidigen noemde hij ze weleens. Maar altijd waren er de oprechte tantes en nonkels, neven en nichten die hun kleefkracht níet verloren, of beter, die het zuidgerichte klimrek waren waar hij tegenaan kon groeien. Misschien was deze hele onderneming een gladde wilde scheut en moest hij dringend knippen. Hij stond op.

de amechtige specht
10 1

Anguis

Een lang wezen kroop met zigzaggende bewegingen over een koude stenen vloer. Sissend en zijn tong uitstekend bereikte het uiteindelijk zijn doel. Een glinsterende ketting, die volledig werd verlicht door het maanlicht van de kille nacht, lag op een kleine rots te wachten. Het groene reptiel toonde zijn tanden, het verraderlijke gif druppend op de ketting... Ik lag, zoals een van de vele keren, met m'n ogen open in m'n tent. Al dagen had ik zitten rondzwerven maar ik had hetgeen wat ik zocht nog steeds niets gevonden. En dus had ik ook deze avond m'n tent teleurgesteld weer opgezet, hopend dat de volgende dag me meer geluk zou brengen. Ik kon geen oog dicht doen en keek radeloos rond naar de voorwerpen die rondgestrooid waren naast m'n slaapzak. De rits van de tent, die in feite mijn weg naar de buitenwereld was, staarde me inviterend aan. Niets mis met eens een nachtwandelingetje te maken toch, dacht ik in een poging mezelf te overtuigen om uit m’n warme comfortabele slaapzak te treden. Ik kroop, met m’n blote voeten eerst, de slaapzak uit en begon me aan te kleden. Een mes lag in de hoek van de tent alsof het wou zeggen: misschien heb je me nodig straks. Die gedachte spookte even door m’n hoofd waardoor ik besloot om het mes in m’n broekzak te steken. Kan nooit kwaad, overtuigde ik mezelf. Kort daarna was ik opgestaan en had ik de tent verlaten. Het was koud genoeg buiten om m’n eigen adem voor me te zien verdwijnen in het mysterieuze maanlicht. Terwijl een heleboel krekels de stilte van de nacht braken, kreeg ik het gevoel dat twee ogen me aankeken. Ik keek rond me… Naast de boom? Vanuit die struik? Vanop die tak? En dan, ergens in het lange gras van het bos zag ik het. Twee gele ogen, vrijwel de enige lichtpunten in de duisternis, staarden me aan. Ze doorboorden m’n ziel. En toen ik begon te roepen, in de hoop een teken van leven te krijgen, kreeg ik het paar ogen niet meer te zien. Enkel het zwarte niets was zichtbaar. Ik schudde even met m’n hoofd. Moest wel een hallucinatie geweest zijn. Of misschien was het een uil? Kan niet anders, toch? Voordat ik kon beseffen hoe cliché die gedachte was, bewogen m’n laarzen bijna automatisch en zorgden ze ervoor dat er onder me een knapperig geluid werd gemaakt of nu en dan een takje werd gebroken. Wat moet een mens ook in een bos zoals dit? Waar zou dat fucking ding ook te vinden zijn? Zit al dagen rond te zwerven en alles leidt tot niets. Niets. Ik stond even stil en merkte op dat mijn laarzen niet de enige waren die geluid veroorzaakten tussen de lange bomen en grote struiken. Ik was niet alleen. Licht gepanikeerd draaide ik met m'n hoofd, in de hoop elk mogelijk wezen die me zou naderen te spotten. Voor ik het wist sprak een sissende stem me van achteren aan. Bijna was ik op de grond gevallen toen ik zag waar het vandaan kwam. Een lange groene slang staarde me aan vanop de grond, tussen de vele grassprieten. “Ik weet wat je zzzzsoekt.” Zei het reptiel. Ik keek hem aan, verbaasd dat een beest zoals hem kon spreken. “Een sssssilveren ketting…” En dan voor ik besefte dat ik een gesprek met een slang zou aangaan, vroeg ik hem of hij me kon tonen waar de ketting was. Ik moest het verdomme in handen zien te krijgen, dat was eveneens de reden waarom ik hier gekomen was. De slang begon te bewegen en ik volgde hem tussen de bruine stammen en het lange gras. Het reptiel bewoog traag en verzekerde er zich om de zoveel tijd van dat ik nog steeds achter hem aan liep. We baanden onze weg door het bos met de vele insecten en andere dieren tot er uiteindelijk een rots te zien was in het midden van een open plekje. Het maanlicht scheen fel op de stenen oppervlakte en de slang kroop er naartoe, alsof het zo snel mogelijk in het licht wou zijn. Ik stapte dichterbij en merkte nu op dat de slang inderdaad had geweten waar ik hetgeen kon vinden wat ik zocht. Een ketting lag op de rots te glinsteren en de verleiding om het vast te nemen nam elke seconde toe. "Alsssssjeblieft" sisselde de slang. Ik tilde de ketting met enkele vingers op en droeg het rond m'n nek. Nog nooit was ik zo tevreden geweest, ik had de ketting eindelijk te pakken. Maar toen voelde ik hoe m'n benen en knieën hun kracht verloren. Ik viel neer op de grond en staarde met geschokte ogen de schat aan. De slang kroop dichterbij en in een korte snok, hapte het in de tere huid van m'n nek.    

Nova
0 0

Alstgodblieft

Elke tuin in onze straat werd omsloten door hoge hagen, onderbroken door een laag wit muurtje waardoor buren met elkaar contact konden zoeken. Mijn moeder vertelde me dat ik als kind niet snel genoeg kon groeien om over dat muurtje te kijken, naar de tuinen van de buren. Af en toe nam ze me op de arm, waardoor ik binnenkeek in een tuin waar mensen wel een hondje hadden. Huilend moest ze me terug naar binnen sleuren. Ik herinner me vooral de bejaarde buurvrouw, Marie-Louise, waarmee mijn moeder dagelijks een praatje sloeg. Bijna elke zin die de buurvrouw uitsprak eindigde met ‘Alstgodblieft’. Als god ’t blieft. Eerst dacht ik dat god een raar soort geblaf produceerde. Blaffen. Blieffen. Ze zei het altijd zacht, alsof de het woord in wolken gewikkeld was. Dan dacht ik dat het een magische spreuk was. ‘En dan gaan we naar de zee, alstgodblieft’. Vaak zat ik in mijn kamertje ’s avond en liet ik het woord in mijn mond rollen. Soms met gevouwen handen. ‘Ik wil graag de nieuwe barbiepop, alstgodblieft’‘Kan je een nieuw badpak met roze bloemen voor me regelen, alstgodblieft?’ Die ‘godblieft’ leek niet naar mij te luisteren. Marie-Louise vertrok twee maand later naar zee en ik bleef wat verweesd achter. Waar bleven mijn nieuwe badpak en barbiepop? Op een dag, wanneer het duidelijk werd dat mijn barbie en badpak ergens vast moesten zitten in de wolken van godblieft, ging ik verhaal halen bij mijn moeder. ‘Alstgodblieft wil eigenlijk zeggen ‘als God het belieft’, als God het wil’. Niet begrijpend vroeg ik of ze echt alles aan God vroeg, die buurvrouw, en of God wel echt bestond, want lief lijkt hij niet echt te zijn als ik zo aan mijn barbie en badpak dacht. ‘Het wil gewoon zeggen… Welja, we zien wel, meer niet’, antwoordde mijn moeder. Vanaf die dag luisterde ik nooit meer naar hun gesprekken.

Jolien Van de Velde
87 1

Mevrouw Appelmans komt niet

“Mevrouw Appelmans zal vandaag niet aanwezig zijn.” De directeur zegt het nadat het geroezemoes in het lokaal uitdooft. Al vijftien minuten hingen we allemaal verveeld op onze bank te wachten op onze lerares, maar nu weerklinkt er gejuich. Bart en Floris applaudiseren luid. Kim high-fived Sabine. Ik neem meteen een Suske en Wiske uit mijn boekentas. Een dagje chillen. “Stilte! Respect graag. Mevrouw Appelmans heeft deze ochtend een ongeval gehad.” De directeur staart mij kwaad aan. Iedereen was toch aan het vieren? Eén keer deed ik iets doms en nu ben ik altijd de pineut. Vorig jaar stak ik - niet expres - de toiletten in brand. Een verdwaald peukje. Sindsdien maakte ik elke week strafstudie voor nieuwe feiten waar ik niks mee te maken heb. Ik had het protesteren opgegeven. Kim vraagt poeslief wat er onze geliefde leerkracht is overkomen. Kim verheft schijnheiligheid tot kunst. Bij de nationale verkiezing voor ‘vals wijf van het jaar’, wint ze goud, zilver én brons. “Naar wat ik vernam, vloog er een vogel in haar fietswiel.” Bart fluit tussen zijn tanden en wappert met zijn handen. Floris giert het uit. De directeur vuurt laserstralen naar mij. Ocharme die vogel. Was het een klein meesje? Of een dikke duif. Mevrouw Appelmans is zelf geen lichtgewicht te noemen. Misschien een wilde gans? Ik durf het niet te vragen, maar wens dat Kim het waagt. Hoopvol knik ik naar haar. Sabine, de schat, heeft het begrepen. “Was het een grote dikke vogel, mijnheer de directeur?” Floris proest het uit. Ik roffel op mijn dijen. De directeur krabt aan zijn neus en drukt zijn snor. “Welke vogel het was, weet ik niet, jongedame. Wat ik wel weet is dat mevrouw Appelmans’ wiel blokkeerde en dat zij meters ver werd weggeslingerd.” Niemand lacht. Ik zie het zo voor me: Mevrouw Appelmans in haar gele bloemenjurk vliegt als een bol wol over haar stuur en belandt met een smak in de gracht. Haar streng gelaat in de modder. Haar fluovest besmeurd. ”Mevrouw Appelmans gaat,” hij kijkt op zijn horloge, “Over tien minuten onder het mes.”   Kim en Sabine kijken verschrikt. Een operatie? Het is muisstil. Bart laat zijn potlood vallen. Het rolt traag naar de schoenen van de directeur.  “Een vrachtwagen kon niet meer remmen en reed over haar benen.”   Ik slik. Mevrouw Appelmans verdient dit niet. Meneer Appelmans is al kreupel. Straks zitten ze beiden in een rolstoel. Eén mindervalidenkaart is handig voor het parkeren, maar met twee kaarten ben je niets extra. Sabine snikt. Kim laat krokodillentranen stromen. Bij de nationale wedstrijd voor ‘wijf die op commando kan huilen’ wint ze goud en zilver. Sabine brons. “Komt het nog goed?” kermt Kim. De directeur staart sip naar de vloer. Zijn handen beven. De stilte voelt pijnlijk. “Een half blaadje papier, onverwachte overhoring!”   Mevrouw Appelmans rent de klas binnen in een propere bloemenjurk. De directeur laat zijn doorrookte lach bulderen. “Eén april, losers!” zegt de directeur, “Jullie zijn te gemakkelijk!”   Mevrouw Appelmans elbow-bumped de directeur. Kim en Sabine kijken als naar een spook. Floris doet zijn denkbeeldige petje af. Ik zucht en laat mijn ogen draaien. Bende malloten! “En u, meneer Coppo, woensdag strafstudie.”

TonyCoppo
50 5

Devoot taboe.

“Ik moet jullie iets vertellen!” Anja zat net aan tafel met haar ouders. Ze heeft zich gehaast om op tijd te zijn voor de koffietafel op zondagnamiddag. De dampen van het bruine goedje prikkelden haar neus. De geur alleen al gaf haar een boost en ze rechtte haar rug. Ze heeft zo lang gewacht maar vandaag zou ze de knoop doorhakken. Ze nam haar kopje dat bijna weggleed uit haar klamme handen, nipte ervan en wilde net van wal steken toen haar moeder haar een bordje met een aardbeientaartje voorzette. “Proef nu eens eerst, Anja. Jij bent altijd zo gehaast. Ik ben voor deze taartjes speciaal gaan aanschuiven bij de banketbakker.” Ze peuterde een stukje af met haar vork en at het op, traag kauwend haar woorden kiezend. Ze zouden zich vast en zeker verraden voelen, als ik ze het vertel, dacht ze. “Lekker mama, dank je wel.” Een beetje vleien kon geen kwaad. Zeker niet over zo’n oppervlakkige dingen als een duur taartje op zondagnamiddag. Daar voelde ze zich niet schuldig over. Neen, de gedachte aan wat ze gerealiseerd had, dankzij de financiële steun van haar ouders, zat haar dwars. Al  had ze veel talent, alleen had ze dit nooit verwezenlijkt. Ze had immers twee studies mogen afmaken. Daar bovenop mocht ze een specialisatie volgen. Van verpleegster-vroedvrouw werd ze dokter en nu wilde ze zich specialiseren in de gynaecologie. Daar had ze haar redenen voor, die haar ouders nog niet wisten. “Wat zit je nu te treuzelen? Neem nog een hap!” “Zo dadelijk, mama. Ik wil jullie wat vertellen. Ik, euh…” “Anja, heb je er al eens over nagedacht welke stage je wil lopen in mijn ziekenhuis?” onderbrak haar vader. “Ik kan je wel even een duwtje geven. Niemand hoeft het verder te weten.” Daar heb je het, dacht ze. Het lijkt wel of ze ruiken dat ik iets anders wil. Maar ik wil niet afhangen van de noden in zijn ziekenhuis. Ze moest doorzetten als ze het leven wilde leiden dat haar als kind geïnspireerd had. Vanaf het moment dat ze in een kerk stapte om de eerste communie van haar neefjes te volgen, voelde ze het. Het leven was meer dan mooie poppen, Nintendo, snelle Polaroid foto’s en uitmuntende cijfers op school. Elke gelegenheid greep ze aan om een kerk binnen te gaan waar ze zich, gezeten op een te hoge stoel, liet overdonderen door de beelden en de schilderijen die haar verhalen vertelden. Ze wilde zelfs veranderen van zedenleer naar godsdienstlessen en in haar kamer zong ze zachtjes hymnes en psalmen mee van onder haar koptelefoon. Later in de universiteit – ze koos voor de katholieke – zonderde ze zich altijd af na de lessen. Ze zat op peda voor vrouwen, niet op kot, studeerde hard en was niet vies van handenwerk tijdens haar stage. Een lijk, een zwaargewonde, een uitterende zieke, ze bleef er rustig onder en prevelde onverstaanbare woorden. Zelfs  de meest ongelovige Thomassen of de uitzichtloze terminale zieken kalmeerden onder haar bedrijvige handen. “Anja! Luister je wel? Wat wil je doen na je afstuderen? Er zijn twee openstaande betrekkingen voor nieuwe stagiaires.” “Ja, het zit zo, papa, ik heb eigenlijk ergens anders gesolliciteerd. Ik zou graag eerst … ” “Wablieft? Waar dan? Wat wil je eerst? Hoe kóm je erbij om zo plots te veranderen?” bulderde hij. Ik moet doorzetten, dacht ze. Nu! “Ik wil eerst naar het klooster. Ik zal mijn gelofte van armoede en kuisheid afleggen en als het God belieft, zal ik na mijn opleiding naar Afrika reizen om daar meisjes en jonge vrouwen te helpen die…” De woorden zaten in haar hoofd. Ze kreeg ze niet over haar lippen. Was ze maar een eeuw eerder geboren. In die tijd was het een hele eer voor een familie om minstens één kind in een klooster te hebben. Dat gaf aanzien in een katholiek dorp. Haar familie, hoe dankbaar ze hen ook was, geloofde enkel in carrière en achting.  Ze vonden het gedachtengoed van de bedelende kerk en hun naïeve goedheid van het delen diefstal. Daarom mocht Anja nooit naar een katholieke school. De universiteit die ze gekozen had, was prestigieus, de enige reden voor haar vader om haar daar te laten studeren. Ze was bijna dertig, maagd, gemotiveerd, geroepen – hoeveel jongvolwassenen beleefden dat nog?  – en devoot, geïnspireerd door de Blijde Boodschap die zij mee wilde uitdragen. Hadden haar ouders nooit wat opgemerkt? “Ik wil zuster worden!” zei ze plots rechtstaand. “Ik ga naar het klooster en als het God belieft, dan ga ik naar Afrika…” De rest van haar zin ging verloren in het gerinkel van het zondagse koffieservies tezamen met het doffe ploffen van de taart op de vloer en de gil van haar moeder…

Anemos
15 0

Verrassing!

‘Iedereen op zijn plaats? Dan gaat nú het licht uit en denk eraan, pas als het licht weer aangaat komen jullie tevoorschijn!’ Albert had alles minutieus voorbereid. Brigitte, zijn vrouw was jarig en ze zou dit jaar een feest krijgen dat zij zich nog lang zou heugen. Het was waar, hij had de laatste verjaardagen niet voldoende aandacht aan haar besteed. Hij had er wel zijn redenen voor maar toch, dit jaar zou ze niet te klagen hebben. ‘En we roepen: SURPIIIIIISE!’ riep Marietje, zijn dochter nog enthousiast. ‘Jaja, wijsneusje,’ antwoordde Albert, ‘Verstop je nu maar achter je poppenkast.’ Ze verdween, zacht pratend, achter de gordijnen van haar poppenkast. Haar vader maande haar aan tot zwijgen. Ze mocht pas poppenkast spelen als mama er was. Bea, Brigittes zus stond vlak achter de deur als die zou openzwaaien. Twee goede vriendinnen zaten onder de tafel. Zij waren het lenigst om er gezwind onderuit te springen. De partners van de drie vrouwen hadden zich aangesloten bij de gasten buiten. Monica, Brigittes allerbeste vriendin zou niet komen. Daar had Albert wel voor gezorgd. Hij rilde al bij de gedachte dat ze hier zou zijn om hem de hele avond op stang te jagen. Dat mocht ze morgen weer doen, wanneer hij alleen thuis was en de deur op een onzichtbaar kiertje open liet voor haar. Alberts vrienden en hun vrouwen verschansten zich met hun drankje in en achter het tuinhuisje. De andere gasten, vrienden, vriendinnen en de collega’s waarmee ze nauw samenwerkte, verstopten zich achter de hagen, de struiken en de tuinstoelen. De gedekte tafel op het terras zou pas opvallen wanneer de lichten daar aangingen, als Brigitte aan de achterkant van het huis weer naar buiten stapte. Ze zou op een lang surprise-salvo getrakteerd worden vanaf de voordeur tot op het terras. Het geluid van een aanrijdende auto die vertraagde en op de oprit tot stilstand kwam, deed het geroezemoes verstommen. Een autodeur sloeg open en weer dicht. Eindelijk, dacht Albert. De voordeur ging open. Er klonken voetstappen in de hal. De deur zwaaide open maar het licht ging nog niet aan. De voetstappen gingen nog een halve meter verder. Een jas viel ritselend op de grond. Schoenen werden uitgeschopt en toen ging het licht aan. “SURPRISE!” klonk het luid. De roep verstomde snel bij het zien van… Monica slechts gekleed in negligé in het midden van de living, haar mond nog halfgeopend in ‘Surprise!’ Was dat dan niet vandaag dat hij alleen thuis was? dacht ze met koortsrode wangen…

Anemos
12 2

Honger

Ik heb honger, en niet zo’n klein beetje. Lastig. Het hotelrestaurant is dicht. Ik ben te verlegen om op straat elk menu naast de deur te lezen en ter plekke te beslissen. Bang wat mensen denken. Als de ober naar buiten komt, móet ik naar binnen, als vegetariër stapte ik zelfs een Steakhouse binnen.    De enige optie voor een onafhankelijk antwoord op de eetvraag, staat voor de deur. Ik haal diep adem en repeteer in mijn hoofd “waar kan ik iets eten?” Hup, door de draaideur en ik sta op straat. Ik draai om naar de portier. De portier heeft een imponerende snor, zo’n Oostenrijksekeizerssnor. Kraaienpootjes geven ogen vaak vermoeidheid. Dit is bij hem anders, de kraaien hebben vriendelijkheid en vrolijkheid rond zijn ogen gepoot. Zijn geur van Old Spice doet aan mijn vader denken.   Wat denkt hij van iemand die om half elf ‘s avonds nog wil eten? Precies een half uur nadat de keuken van het hotel dicht is? Is dat niet vreemd? Een voorverpakte sandwich bij roomservice kan toch? Of chips, pinda’s en cola uit de minibar?   ‘Weet u … misschien … waar ik… op dit tijdstip …’   De portier knipoogt en zegt: ‘Geen probleem, mijnheer.’ Uit de zak van zijn lange, rode jas haalt hij een mobiel en smoest erin. ‘De taxi rijdt binnen vijf minuten voor, mijnheer. Waar gaat de voorkeur naar uit, als ik niet te onbeleefd ben om het u te vragen?’   Ik stamel wat over geen voorgerecht en iets lichts.   ‘Begrepen, mijnheer. En bent u van de rechtopenneer? Als ik weer niet te onbeleefd ben.’   Waar heeft hij het over? Hij ziet mijn twijfel aan voor ontkenning.   ‘Meer van de bal in de mond en plets op de kont?’ Hij knipoogt. ‘Weten we wel raad mee, mijnheer.’    Ik hoop niet dat hij gehaktballen op het oog heeft, zoals gezegd: ik ben vegetariër.    Hij monstert mij als een paardenhandelaar en zegt: ‘Ik bespeur een bepaalde klasse, daar houden we wel van.’   De taxi stopt, hij duwt mij kordaat op de achterbank en zegt tegen de chauffeur: ‘Peter, deze is voor Rooie Mien, special treatment. Zeg dat ze de kelder eerst een sopje geven, deze heer is niet van de straat. Laat Mien de rekening naar ons sturen.’ Hij klopt geruststellend op mijn schouder. ‘We zetten het op de rekening als diner, dan zeurt de boekhouder niet over de bonnetjes.’ Hij licht zijn hoed en sluit de deur. Weg zijn we.   Ik heb honger, en niet zo’n klein beetje.

MCH
15 2

De verdwijning van het boek

Midden op het plein achter het oude bibliotheekgebouw stond een grote container. Aan de zijkant stond een bankje van waar Lea de opruimers al twee dagen observeerde. Ze liepen de ladder, tegen het metalen gevaarte leunend, op en af met… boeken! “Zonde van zoveel boeken die niet verkocht raakten,” zei Albrecht, een jongeman met boekenhonger. “Ach,” antwoordde Lea, “ze doen gewoon hun werk. De schattenverzameling opruimen.” “Wat zal je het meest missen?” vroeg hij. “Mijn eigen boek. Het is nooit afgeraakt. Nu zal mijn verhaal voor altijd verdwijnen.” Zij was bibliothecaresse op welverdiende rust. Een mooie titel, dacht ze, maar wat ben ik ermee? Net nu ik tijd heb om mijn boek te vinden en verder te schrijven. Het boek dat ze meer dan vijf decennia geleden was gestart was kwijt. Elk vrij moment nam ze haar dikke schrift met harde kaft en verdween in haar verhaal…   Ik was kind aan huis bij mijn buren. Daar was maar één kind, Frederik. Hij was een jaar ouder dan ik. Als hij op dinsdag verjaarde, was ik gisteren al verjaard. Zijn feest was elk jaar opnieuw een groots feest, vol suikergoed, taart en wilde spelletjes in de tuin. Ik was één dag per jaar een prinses, dan werd mijn verjaardag meegevierd. Ik voelde me dan een zondagskind. Bij zijn tiende verjaardag, ik was toen net negen, kreeg ik een dik boek. Er stonden vier verhalen in die elk twee verschillende kanten uit konden. Een kant stond er al in gedrukt. Een andere kant had alleen maar lijntjes, zoals in een schrift op school, voor kinderen die al goed kunnen schrijven. Weer thuis, met mijn schat, nam ik het boek mee naar bed. Vier verhalen om te lezen, vier verhalen om zelf mee te schrijven. Mijn dagen vulden zich met dromen en avonturen, met goede mensen en echte slechteriken. Ik leerde woorden die ik enkel van mijn oudere zus hoorde. De andere broers en zussen hadden die liefde voor boeken niet.   Het eerste verhaal ging over een verloren toverboek. Het stond vol spreuken en bezweringen, voodoospreuken en raad bij onheil. Het al aanwezige vervolg had ik opzettelijk nog niet gelezen. Ik begon eerst met alles op te schrijven wat ik uitprobeerde, met de resultaten. Mijn immer boze schooldirectrice bijvoorbeeld, kreeg op een dag vreselijke hoofdpijn en moest zeker een week thuisblijven. De turnlerares wilde alleen nog maar dansen en spelletjes doen, zoals verstoppertje en trefbal. Die saaie evenwichtsbalk en de bok en de plint stonden in een hoekje van de turnzaal. Maar de strafste gebeurtenis was mijn eigen verdwijning. Zomaar pardoes had ik, op een zomeravond in de tuin toen de anderen tv keken, de verdwijnspreuk uitgesproken: “Oh, Grootheid der grootheden, Tovenares en mijn Grote Weldoenster, laat mij hier verdwijnen en nooit meer terugkomen.” Misschien hoopte ik dat het niet zou lukken. Maar wat moest ik dan opschrijven? Echter, het lukte! Ik voelde een zak over mijn hoofd gaan. Iemand trok aan me. Ik liep mee. Het was vreselijk spannend. Waar zou ik terecht komen?   “En toen?” vroeg Albrecht. Lea’s verhaal werd onderbroken door de grote vrachtwagen die de volle container zou wegtrekken. “Tja,” zei Lea, “Het was een trucje van Frederik. Die verveelde zich zo vaak in zijn eentje dat hij meeging in mijn verzinsels. Ik wilde toen dat ik die kon afmaken.” “In dat boek?” “Dat hebben we nooit meer teruggevonden. Ik vermoed dat mijn vader het oppakte toen hij me die avond zocht. In dezelfde week hebben we een kampvuur gehouden met ons hele gezin. Ik herinner me nog zijn verbeten blik…” “Het is echt gebeurd!?” “Niet alles,” lachte Lea, “ik ging wel vaak naar Frederik en rond mijn negende begon ik zelf in een schriftje sprookjes te schrijven. Toen ik hier begon te werken, begon mijn eerste echte schrijfboek. Tot ik het laatste kwijtspeelde.” “Dat moet toch te vinden zijn,” grommelde Albrecht. Hij stond recht en liep de ladder, tegen de container, op en nam een duik in de boeken. Net toen reed de vrachtwagen langzaam weg. “Hemeltje! Jongen toch, kom daar uit!” riep Lea. Het duurde even, maar toen zag ze een arm omhoog gestoken met een schrijfboek in de hand, verdwijnend met de vrachtwagen…

Anemos
15 0

Mijn naam is Ada

Mijn naam is Ada. Ik woon op de mooiste plek op aarde. Of nee, de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat mijn leven zich vlak ernaast afspeelt. Hoe dat paradijs eruitziet? Het lijkt wel een grot der wonderen uit de sprookjes van Duizend-en-een-nacht. Want hoewel het ontegenzeggelijk een fraai gebouw is, oogt het weinig uitzonderlijk. Het is een typisch negentiende-eeuws kasteeltje in neoclassicistische stijl, met een gekasseide oprijlaan en een zuidgericht terras. Daaromheen ligt een bescheiden arboretum uit de belle-époqueperiode.  Ik beschouw dit groene voorgeborchte als mijn territorium. Mijn thuis is de majestueuze mammoetboom, waarin ik al sinds vogelheugenis mijn nest maak. Zelf ben ik een ekster, of een Pica pica, zo u wilt. Met mijn zwartbonte verenkleed, inclusief metallic highlights, ben ik de meest ravissante dame uit de wijde omtrek, aldus mijn eega.   In de ogen van de mensheid is mijn soort steevast kop van Jut. Naar verluidt hebben wij dat te danken aan Rossini, de Italiaanse operacomponist. Laat mij ‘s mans frauduleuze verhaal over een stelende ekster voor eens en altijd de wereld uit helpen: wij zijn geen dieven! Ik heb een hartgrondige hekel aan zulke clichés. Toegegeven, wij zijn geen blinde vinken. Elke ongerijmdheid in onze biotoop zullen wij aan een kritische analyse onderwerpen, maar al wat wij daarbij categoriseren als zilvergoed of juweel laat ons verder blauwblauw. Wij hebben meer interesse voor lekkere hors-d'oeuvres of solide constructiematerialen voor een liefdesnest.   Ook ik ben een curieuzeneus, zij het eentje met een bijzondere afwijking. Ik ben namelijk het meest gebiologeerd door de schatten die binnen in de villa verscholen liggen. Door de glasramen heen verwonder ik mij over de eindeloze stoet aan objecten die u boeken noemt. Zij aan zij staan ze, consciëntieus in het gelid. Ik ben me er terdege van bewust dat een boek an sich een onbenullig iets is. De eerste de beste regenbui reduceert zo’n flutding tot papier-maché. Mijn collega-eksters begrijpen mijn fascinatie niet, maar ik ben nu eenmaal een geluksvogel: ik heb de magische kracht van boeken ontdekt. Hoewel ik het gepriegel in hun binnenwerk niet kan ontcijferen, weet ik dat het een poort vormt tot een wereld die mijn stoutste dromen overtreft.   Vanuit mijn reuzensequoia heb ik een voortreffelijk zicht op de patio. Elke dag, wanneer de zon in het zenit staat, komt er een volwassen exemplaar van uw species naar buiten, met een schare dartelende miniatuurversies achter zich aan. Zodra dit gezelschap op en rond de tuinbanken is neergevlijd, spits ik op mijn viptribune mijn kleine eksteroren. Ik houd me stil, al durf ik wel eens vermanend te krassen naar de mussen in de moerbeiboom, als hun enerverende gekwetter, geklets en gekrakeel mijn concentratie dreigt te verstoren.  Wanneer de voorlezer van dienst het boek op schoot openslaat, gebeurt het. Hoe moet ik het omschrijven? Ik vergeet mijn dagdagelijkse besognes en de stress glijdt van me af. Ik laat mijn eigen tijd en ruimte achter mij en zweef weg, nooit wetend waar ik ditmaal zal terechtkomen. Op een Vikingschip? In de precolumbiaanse jungle? Misschien wel in het legendarische Atlantis of op een niet-bestaande planeet ver buiten onze Melkweg.  Bladzijdelang laat ik me in vervoering brengen en treed ik in de voetsporen van protagonisten van diverse pluimage. Ik duik het blonde schepsel achterna dat halsoverkop een konijnenpijp in dondert. Ik proef de opwinding van de arme stakker die voor het eerst voorbij het smeedijzeren hek van een chocoladefabriek stapt en de excentrieke patron ontmoet. Ik huil mee met de jonge ruiter die zijn paard verliest in de moerassen en desondanks gedecideerd zijn missie verderzet, terwijl zijn wereld langzaam aan het niets ten onder gaat.  Het land van de verbeelding baadt niet non-stop in rozengeur en maneschijn. Toch voel ik me nergens gelukzaliger dan daar. Vind je mij een rare vogel? (Nu ik mijn diepste zielenroerselen gedeeld heb, mag ik je vast wel tutoyeren.) Of misschien wil je aan den lijve ondervinden waarom dit oord voor mij het walhalla is? Als je niet wars bent van een avontuur, klauter dan eens in mijn boom, iets na het middaguur. Je bent altijd welkom.  Inzending wedstrijd 'Verhaal voor dictee' van De Schrijfwijzen 2021Voorgelezen als dicteetekst op boekenfestival 'Lees!' 2021 onder de titel 'Vind je mij een rare vogel?'

Mart
46 1