Prins vermist bij windkracht 10
Hoe doen al die vrouwen dat toch? Die wapperen met hun wimpers, laten de r even soepel rollen, klemmen hun handtas onder de arm, en hop, daar staat de prins aan de voordeur. Paard al netjes vastgebonden aan de paal van de brievenbus en de voederbak al vol. Laat de romantiek beginnen. De zoektocht naar de prins op het witte paard verloopt bij mij, verdorie toch, immer moeizaam. Het witte paard is bovendien een oude knol geworden met zere knieën en wil alleen maar meer naar de stal en dus zeker niet mijn richting draven, nog minder in galop. De prins heeft eksterogen, eelt en twaalf mannenkwaaltjes. Ik kan ze niet genezen, meer zelfs, ik pers hem uit zijn knellende harnas, al ware hij een koene ridder, en dus blijft hij maar veilig weg. Als ik mij nu eens zou verkleden in Minnie Mouse en dan zijn hoofd zou binnen klauteren? Een beeldje uit een schijfje voor de Viewmaster. Ik zou dan heel enthousiast naar hem zwaaien tot hij niet meer bijkomt van het lachen. Uiteraard zou ik een rode bollen strik in mijn haar doen en gele pumps dragen. Nooit half werk leveren. Perfectie is wel degelijk van deze wereld.
Je hebt het al geraden, het is weer windkracht 10 in mijn hoofd. Zware storm…. het grootmarszeil en de fok zullen volledig gereefd moeten worden zegt men in de scheepvaart. Dat kan niet anders bij deze zeer hoge golven. Alleen jammer dat ik niet van water hou en niet kan zwemmen. Het zal je dus maar overkomen dat het windkracht 10 is in je hoofd.
De gekste dingen gebeuren in deze “frame of mind”. Het schuchtere meisje wordt de groene Hulk in luttele seconden. Als ik eenmaal een “target” in het vizier heb, neemt de windkracht over. Zeeën als spiegels daar ga ik niet voor. Zo komt het dus dat ik zijn auto versier met Keltische symbolen, gespoten in slagroom uit tientallen hand geschudde spuitbussen. De motorkap, de deuren en zeker niet de voorruit. Hij likt zich een weg naar mijn hart. Dat was het plan, helaas, symboliek is niet zijn ding en fruitvliegjes geloven niet in romantiek. Een tegenslag dat deert mij niet. Target nog altijd in vizier. Ik sta in een naar kunst ruikende winkel. Alles is daar in vakjes geordend. Duizenden kleuren papier en honderden stiften, potloden en verftubes. Ik kies een ijzeren doosje met 14 glanzende kleurpotloden, allemaal met een scherpe punt. Dan koop ik nog 5 bladen gewoon papier, A4 formaat. Een kleurboek met mandala’s maakt mij zo moedeloos. “Kan je het mooi verpakken?” vraag ik aan de winkeldame. Ik wil een echt cadeautje.” Zo eentje waar je ogen van oplichten als je het gewoon maar ziet. Eén waarvan je aan de strik wil voelen en die dan langzaam losmaakt zonder papier te scheuren. De winkeldame doet het zonder iets te zeggen. Dat hoeft ook niet. Al haar liefde zit in die strik en de naadloze verpakking. Het cadeautje is nu echt van mij, maar lang zal dat niet duren. Ik glij het in zijn brievenbus. Een briefje is er ook nog bij, geschreven op een oude nieuwjaarsbrief. “Teken mij je hart, zegt het, de kronkels en de bobbels, de groeven, de grachten en de toegangswegen en stuur het naar het mijne.” Ik heb er ook een PS bijgezet: “Gebruik zo veel mogelijk kleuren, je mag daarbij ook bomen, bloemen, huisjes en mensjes tekenen, je kan vier kladversies maken en teken zeker geen mandala’s. “De prins houdt van direct. Zo veel heb ik er wel al van begrepen.
Al weken sta ik aan mijn brievenbus. De postbode wordt er moedeloos van. Ik zie het aan zijn fiets, die komt steeds trager aangereden. Geen niet-genormaliseerde zendingen voor mij in zijn tas, alhoewel dat bij mij hoort. “Kijk de lucht eens in” zegt hij bezorgd. Misschien hangt hij wel aan drie ballonnen, geblazen naar jou met net voldoende kracht om te landen aan je brievenbus. “ Wij kijken in de lucht en in de bomen rond het huis. Geen teken kunnen wij ontdekken. De postbode schuddebolt neen en rijdt weer naar een andere brievenbus. Ik blijf achter met weer een plan. Een tegenslag dat deert mij niet. Target is nog steeds in het vizier.
Als ik nu eens een vliegtuig zou huren en iets laten schrijven in de lucht? Het luchtoppervlak is wel wat klein en er zijn te veel kronkels in mijn tekst, bovendien wordt dat alvast heel duur. En waarschijnlijk heeft de prins ook wel artrose in de nek en ziet hij alleen nog maar de komma’s, de punten, de uitroeptekens en de vraagtekens en is de rest van mijn tekst al weg tegen hij de lucht heeft afgespeurd. Je laat een prins toch zo niet achter. Ik zou ook nog een levende kanonskogel kunnen zijn. Dat is pas symboliek. Ik laat mij afschieten, uiteraard ontiegelijk vroeg, op een zonnige morgen aan de oostkant van zijn huis, strak ingepakt in aluminiumfolie. De zon doet mij stralen als een komeet die aan duizelingwekkende snelheid de dampkring binnen komt en zo laat ik een blauwe vlek achter op zijn ogen. Als dat geen indruk maakt, maar levende kanonskogels sterven dikwijls in de strijd. Wie weet of de prins nog wel opkijkt van een komeet die rakelings zijn trommelvlies doet trillen en hoe onmogelijk triest is het te hangen in een gehaakt vangnet met een prins die toch nog slaapt. Zelfs met prinsen moet je praktisch zijn.
“Lees eens een sprookjesboek”, zegt mijn dokter van achter zijn immense computer. Mijn pols zit in het gips na nog een prinsenvalstrik die te vernederend is voor woorden. Prinsen houden nu eenmaal niet van springen in een elastiek, dat had ik moeten weten. Op de heupen ging het mis. Van acute prinsenziekte heeft hij wel al eens gehoord, een paar gevallen zijn beschreven, maar de chronische vorm, ja, dat is nog een groot mysterie. “Geneeskunde is geen exacte wetenschap”, zegt hij, “bij ons is 1 en 1 niet noodzakelijk 2. “Dat verklaart alvast waarom de prins niet echt gelooft in ons twee. “Welk boek raadt u dan precies aan?” zegt ik. “Veel schade kan je niet doen”, zegt de dokter, en doet wat verdere opzoekingen. Ik denk ook verder na. “Sorry, dokter, maar ik vind al die prinsen, ja, wat is het juiste woord, slapjanussen, en in die sprookjesboeken zal het net hetzelfde zijn. Zachtgekookte, halfslachtige, besluiteloze grieners, dat zal ik er aantreffen. Ik raak het stilaan beu. “ Dat had mijn dokter niet verwacht. Chronische prinsenziekte stopt niet eensklaps. Dat weet hij zeker uit al zijn literatuur. “Geef het nu toch nog niet op”, zegt hij welgemoed en blij. “U moedigt prinsenziekte dus aan?” vraag ik bezorgd. “In uw geval wel” zegt de dokter. “Ik hoop dat u al uw prinsenstreken zorgvuldig noteert. Dan kunnen wij aan andere extreme lijders aan de ziekte een lijstje geven van, ja, hoe zal ik het noemen, wanhopige pogingen - niet na te doen – zegt hij met nadruk. Een “Don’t try this at home” bijsluiter, lacht hij. Zo dienen, laat ik ze uw inspanningen noemen, toch nog tot iets. Trouwens, ik zou het ook geen echte ziekte noemen”, lacht hij minzaam. Het is hoogstens een ongemak, net als aambeien en hielkloven.”
Daar sta ik weer op de stoep. Doe zo voort scandeer ik telkens op de zevende tegel. Mijn hoofd staat nog niet stil. Ik zal geen sprookjesboek lezen, want prinsen hebben daar geen naam en ook geen stem. Dat is dus niets voor mij. En de prins van de koeken heet alleen Prince. Kikkers kussen daar pas ik ook al voor. Zijn er ineens twaalf prinsen en begint alles van voren af aan. Moet ik Spel zonder Grenzen organiseren en wie glibbert op de zwarte zeep mag recht naar huis. Ik kijk zorgvuldig rond. Geen prins, geen paard te bekennen. Alleen maar voorbijrazende auto’s die zelfs niet kijken naar mij, het zielig hoopje op het voetpad. Ik schop nijdig een steentje weg. Windkracht 10 zwelt aan in mijn hoofd. Het is ondertussen een windkracht die geen zeil meer kan weerstaan.
In de verte hoor ik ineens gehinnik. Boven de storm heen hoor ik duidelijk een paardenstem en luid geroffel van paardenstappen: krachtdadig, niet twijfelend, vol ongeduld. De stappen komen dichter. Ik weet nog altijd niet van waar het paard zal komen. Ik blijf in het midden van het voetpad staan en draai in een cirkel om mijn as, mijn armen in negentig graden naar de hemel. Zo kan de prins mij om mijn middel tillen op het paard en zo de zonsondergang tegemoet rijden. De hemel wordt plots een oranjerode gloed. Daar is het paard. Ik zie het net om de hoek van de straat. Ik wrijf in mijn ogen. Het paard is helemaal niet wit… het is gitzwart… Niemand zal het geloven, maar het is Zorro, en die is, naar mijn weten, geen prins. Ik blijf versteend staan in verbazing. Hij tilt mij ook niet op, maar laat mij stevig staan. “Waar is de prins en zijn witte paard?” durf ik eindelijk vragen, zo onder de indruk van mijn helden, Zorro en Tornado. “Doet dat er nog toe?” vraagt Zorro.
Zelfs Zorro kan mij niet verstaan.