Zoeken

Van Gerrewey

Christophe Van Gerrewey - Trein met vertraging : geen geestige roman over wachten en stilstaan.   In Van Gerreweys tweede roman worden de gedachten, gevoelens, redeneringen, rationalisaties, obsessies, observaties, herinneringen blootgelegd van reizigers op de trein tussen Oostende en Antwerpen. Dat levert essayistische stukken op over relaties en isolement, relaties en het kapitalisme, kunst- en cultuurreceptie, tekstredactie, geluidpollutie in treinen, gsm’s, meeuwen aan de kust, oogcontact als spel, de ontevredenheid bij treinreizigers, opvoeding en technologie, de obsessie met aankoopbonnen. De stijl is analytisch, op het academische af. Geen nuance of contradictie wordt over het hoofd gezien. Elk thema wordt op zijn kant gelegd en vanuit alle mogelijke hoeken bestudeerd. In lange, complexe zinnen vol onderschikking en nevenschikking wordt de lezer langs de gedachten van de personages gevoerd. Van Gerrewey toont zich in Trein met vertraging een intelligent observator met een groot psychologisch inzicht. De problemen beginnen pas met alles wat tussen die observaties valt – personages, dialogen, beschrijvingen, beeldtaal – met alles, kortom, wat het genre van het essay overstijgt. Haast alle personages in het boek zijn tot diepgaande zelfreflectie in staat. René de conducteur, Marc de seksverslaafde, Niek de studente, Lien de leerkracht, Kris die aankoopbonnen verzamelt, Roos de doctoraatstudente met een vaginale infectie en Dirk de cultuurcriticus: bij elk van hen ligt de lat van de zelfbeschouwing erg hoog. Te hoog. Van Gerrewey slaagt er niet in zich als een buikspreker achter zijn poppen te verschuilen. Hun discours is al te herkenbaar het zijne; dat van de academicus. Wanneer Kris zijn obsessie met aankoopbonnen voor zichzelf probeert te rechtvaardigen heeft hij het over drie modellen … en natuurlijk zijn de drie constructies niet perfect van elkaar te scheiden. Andere personages sturen hun gedachten bij met nuances die in een wetenschappelijk artikel thuishoren: natuurlijk is het belangrijk te wijzen op / toch is het niet zo eenvoudig dat / wat niet hetzelfde is als. Wanneer Roos en Kris ten slotte respectievelijk de wetenschappelijke namen van vaginale aandoeningen (trichomonas, gardnerella, herpes, gonorroe, chlamydia, syfilis) enveertien supermarktketens, tien soorten yoghurt en zestien merken van (elektrische) tandenborstels opsommen, ziet de lezer niet Roos of Kris in de trein zitten, maar de schrijver achter zijn computer zoektermen invoeren. Sommige verhalende scènes in het boek – scènes die de essayistische beschouwingen overstijgen en die die tegelijk aan elkaar moeten lijmen, er een verhalende vorm aan moeten geven – zijn dan weer ronduit karikaturaal en ongeloofwaardig. Nadat de trein tussen Gent Sint-Pieters en Gent Dampoort onverwachts is stilgevallen, mijmert René de conducteur over de ontevredenheid bij treinreizigers. Hij deelt het fatalisme niet van collega’s die klagen over hoe het steeds maar erger en erger wordt: Trouwens, wat maakt het uit dat iets negatief is geëvolueerd – je kunt de geschiedenis niet terugdraaien. Veertig pagina’s later schiet van die relativerende toon niets meer over. René is aan een depressie ten prooi gevallen. Wie kan er iets noemen dat de laatste tien jaar gunstig is geëvolueerd? Ik ben niet geschikt voor deze baan … ik kan het leven zoals het vandaag is niet meer aan. En dan zakt zijn kin tot op vijf centimeter van zijn borst. De ontmoeting met Kris (de man van de aankoopbonnen) brengt redding. Kris zit op de trein met drie liter roomijs. Een trein die stil staat, wordt dan een probleem. Van Gerrewey zet Kris neer met de trekjes van een autist (geobsedeerd door aankoopbonnen, zijn gesprekspartner niet aankijken, de Delhaize-administratie of de NMBS die informatie achterhoudt), die dan maar beslist het smeltende ijs uit te delen. Normale sociale interactie lukt niet, maar ijs uitdelen op een trein mag geen probleem heten. En dus spreekt hij René aan: Daarom is mijn vraag: heeft u misschien een diepvriesvak hier in de trein, waarin ik de producten tijdelijk kan onderbrengen – en indien niet: heeft u misschien een lepel of een paar lepels … De autist als kleuter. En dan hebben we nog René die moet lachen, om het gemak waarmee hij zijn job opnieuw kan verrichten, en omdat hij er, op dat moment, zelfs genoegen in vindt. Weg depressie. Tussen de reizigers bevinden zich ook vier vrienden (Zij). Als een van hen is afgestapt en op de bus zit te wachten, wordt hij door zijn moeder opgebeld. Van Gerrewey heeft voor haar de rol van viswijf in gedachten. Haar man werkt ergens in een magazijn – iets met paletten. We zien het voor ons. Op een gegeven moment gaat het telefoongesprek over … die baas van de NMBS – die dikzak, met zijn baard, hij is al op tv geweest, ik herkende zijn stem, een grafstem zoals die van Frans Verleyen vroeger, die baas van Knack – en ze lijken nog op elkaar ook … Vingers opsteken wie ooit op zo’n manier, mét uitweiding over de fysieke gelijkenis tussen Frans Verleyen en die dikzak van de NMBS, een moeder haar zoon heeft horen opbellen om te vragen of hij al gearriveerd is. Sterk ook dat zo iemand weet dat Frans Verleyen vroeger baas van Knack was. Dat doet ze niet natuurlijk. Het is Van Gerrewey die dat weet. Kijk, daar heb je hem, hij loopt net door het beeld. Telkens het essayistische pad wordt verlaten, loopt het mis. Dit moet bijvoorbeeld spreektaal voorstellen: … hou toch eens op met die schandalige relativering! / ja, dat klopt, maar blijkbaar is het probleem niet zozeer specialisatie, als wel harmonisatie / het is allemaal ontzettend handig, en als je erbij stilstaat, dan wordt het voor een redelijke prijs aangeboden, en wat ik nog het mooist vind, is het ingebouwde kompas … In een poging de tekst toch nog wat leven in te blazen, wordt onstuimig met uitroeptekens rondgestrooid. Als hij naar links kijkt, krijgt hij een beetje zin om de puzzel op te lossen, maar dat hij zonder veel moeite een pen zou kunnen vinden – en dat de stilstand nog lang genoeg zou duren om de puzzel tot een goed einde te kunnen brengen – dat is onmogelijk!Alsof het om iets levensnoodzakelijk gaat plots, die puzzel. Een reclame voor lingerie roept twijfels op over de kwaliteiten van de vriendin van een van de vrienden en zijn relatie met haar, twijfels die hij na de uitstap dacht achter zich te hebben gelaten: Dat was dus wel het geval geweest als deze trein zonder vertraging was blijven rijden! Van alle personages verliezen de vier vrienden zich het minst in zelfbeschouwing. Hier geen diepzinnigheden. Van Gerrewey laat hen bij wijze van contrast pagina’s lang met elkaar praten zonder tussenbeide te komen. Het effect is bewust tenenkrommend. Als lezer wil je roepen dat ze hun mond moeten houden, dat het meisje moet stoppen op haar i-phone te tokkelen en vooral dat die ene lolbroek zijn grapjes voor zichzelf moet houden. Met die pagina’s lange nonsens roept Van Gerrewey de irritatie op die elke treinreiziger dagelijks meemaakt. Bij afwezigheid van de kunstenaar wordt het omgevingsgeluid kunst. John Cage. Dat is knap gevonden. Wat verderop luisteren we mee met een van de vrienden die in Gent door zijn moeder wordt opgebeld. Juist, die van daarnet, de vriendin van Frans Verleyen. Na vier en een halve pagina haar hysterisch gesnater te hebben aangehoord, smeekt de lezer samen met de arme jongen dat ze haar mond houdt. Het trucje wordt herhaald, (later zelfs nog eens) en dat is een beetje flauw. Het levert tenslotte slechts woordenkramerij op, gekuch en gemurmel in de concertzaal. Van Gerrewey houdt van dergelijke slimmigheidjes. Eén hoofdstuk lang denkt Roos op het treintoilet na over relaties. Twaalf pagina’s die eindigen met … al is de knip nog maar een minuut geleden op de deur gedaan. Die minuut staat er niet toevallig. Van Gerrewey wil de gedachten over haar isolement – met alle zijsprongen van dien - en de waarnemingen van het toilethokje woord voor woord, beeld voor beeld transcriberen. Eén minuut aan hersenkronkels, uitgerold in twaalf pagina’s, alstublieft. Het heeft iets belerend bijna. Dialogen tussen personages? Gedachten van personages? Die zijn even oeverloos saai of breed meanderend als van mensen van vlees en bloed. Wisten jullie dat dan niet? De schrijver jongleert al even graag met het romangenre en de verwachtingen van de lezer. Eén van de vier vrienden staat op het einde van een hoofdstuk op met de mededeling dat hij de vertraging godverdomme beu is. Het staat er als een cliffhanger in een episode van The Killing. Daarna wordt niets meer van hem vernomen. Het hoofdstuk waarin iemand een oude bekende van zijn grootvader ontmoet is als enige in de ik-persoon geschreven. De lezer komt niet te weten wie die persoon is – een eerder beschreven personage, iemand die voor de rest niet in het boek voorkomt? Op het einde van de treinrit herinneren Dirk en Roos zich elkaar eerder te hebben gezien. Volgens hem was dat ergens in december – jaren geleden, in een trein die de loop van een rivier in de Ardennen volgde. Zij daarentegen, is zeker dat het in januari of februari was, in een trein die vanuit New York langs de Hudson reed. Het decor wordt opnieuw opgeheven. In de coulissen zit nog steeds de schrijver. Kijk, hij schudt meewarig het hoofd: het geheugen van mensen is onbetrouwbaar, waarom zou dat dan bij romanpersonages anders zijn? Tja, waarom? Laten we de vraag omdraaien. Waarom ergernis opwekken met dialogen vol nonsens? Met ellenlange uitweidingen, beschrijvingen, valse herinneringen? Waarom de illusie wekken dat je afwezig bent in je eigen verhaal? Dialogen verschijnen schijnbaar zonder tussenkomst van de auteur, rechtstreeks van de coupé zogezegd – als een tranche de vie - op het blad. Idem met de minuut die uit Roos’ gedachten geknipt wordt en op twaalf pagina’s breed uitgesmeerd. Personages doen iets zonder dat er in het boek gevolg aan gegeven wordt, sommigen blijven anoniem – allemaal zoals je dat als treinreiziger voor je ogen wel eens ziet gebeuren. Van Gerrewey wil als auteur in deze passages onzichtbaar blijven. Het ironische is natuurlijk dat hij door dat zo nadrukkelijk te doen des te meer opvalt. Of is dat net de bedoeling? Maar waarom? Waarom voortdurend de skeletbouw van je eigen verhaal onthullen? Om te vermijden dat de lezer zich in fictie verliest? B. Brecht. De lezer die moet nadenken over hoe schrijvers uit dialogen stukken selecteert, van gedachten van personages slechts fracties weerhoudt. Alsof diezelfde lezer dat zonder Van Gerreweys opgeheven vingertje niet zou weten. Wat is er mis met de constructie achter een boek te willen vergeten, en daar vanuit een soort tweede naïviteiteen verhaal voor in de plaats te krijgen? Lectuur, zo liet Van Gerrewey ooit optekenen, moet inspanning vergen, alleen dan biedt het maximaal plezier. Wat een misvatting. De kracht van een verhaal ontgaat hem blijkbaar. Of het zou moeten zijn dat hij zelf beseft geen groot verteller te zijn en daarom zijn eigen verhaal bij voorbaat al kapot scheurt. Je kunt een ei op voorhand breken opdat men de barsten in de schaal niet ziet. Maar nu zijn we ter kwader trouw. Niettemin, verbeelding noch suggestie is de lezer gegund. Wanneer Marc de gsm van Roos leent en Jos opbelt, is het voor iedereen duidelijk dat Jos niet bestaat. Het geeft die Marc iets tragisch. Van Gerrewey enkele pagina’s later: … maar Jos bestaat helemaal niet, Jos heeft hij verzonnen om een aanleiding te hebben om haar aan te spreken. Hele delen van het boek zijn dicht geslibd. De lezer wordt verstikt, snakt om de tien pagina’s naar lucht. De verduidelijkingen zijn hopeloos overbodig, de haakjes na een tijdje nauwelijks nog te verdragen. Meeuwen zweven boven het wateroppervlak (maar altijd met de stad nabij) / een trein die in Gent arriveert … niet van de meest recente generatie (evenmin een dubbeldekker) / wentelteefjes in hete olie … gebakken (aan beide zijden) / vaginale infecties op het internet (dankzij een link op Wikipedia, waar ze naar doorverwezen was door Google). Op het einde komt er nóg een personage bij. Lien heet het kind en vanaf de eerste regels is van hetzelfde laken een pak. Over de kinderen die Lien en haar man proberen op te voeden zonder gsm, auto, televisie: … en hoewel ze dat niet doen gewoon om anders te doen (maar dus omdat ze goed willen doen), toch is die alteriteit een fundament onder hun huwelijk … Alteriteit! Over de muziekacademie van Lokeren die … is uitgebreid met een moderne, rechtlijnige aanbouw die ze nauwelijks als een opwaardering van de omgeving kan zien. De herinnering aan een familiebarbecue – mét haakjes, gedachtestreepjes, uitroeptekens, de hele santeboetiek - van twee en een halve bladzijde is daarna de lezer zijn deel. Wat heeft die laatste Van Gerrewey misdaan, dat hij zo zwaar op de proef wordt gesteld? Want we moeten nog met Lien op gidsbeurt door Sint-Niklaas. Mercator is het thema … (hoewel Mercator in Rupelmonde geboren is en niet in Sint-Niklaas, wat natuurlijk tot hoogoplopende conflicten tussen beide gemeentes had geleid)… Natuurlijk. Dan stapt Lien gelukkig voor ons op de trein, waarin … veel reizigers … een beetje murw zijn. Wat je zegt. Haaks op de essayistische, bij momenten meta-literaire opzet en daarom des te opvallender, staat de schoonschrijverij waar de schrijver zich aan heeft overgeleverd. Het boek bulkt van de kromme beeldspraak. Roos haar boezem, die ontvangt zijn blik als een stopcontact een stekker / de laatste twijfel wordt als een leeggegeten bord door een ober weggenomen / passagiers drommen in het gangpad samen als stroperige vloeistof in de hals van een ondersteboven gehouden, nog niet geopende fles / een gevoel van misselijkheid (malaise) komt opzetten als de kolken in een pas doorgespoeld toilet. Doet Van Gerrewey het met opzet, lelijke beelden verzinnen? Het is alsof hij (Dirk) in de woorden wil bijten als in een stuk taart: terwijl hij het naar zijn mond brengt, wordt het bezet door drie, vier vliegen tegelijkertijd, die het onmogelijk maken om toe te happen … / Het is met stilte als met zure melk, die natuurlijk smerig groen kan worden en kan schiften en beschimmelen, maar die van bij de eerste onzichtbare verontreiniging ondrinkbaar wordt. Het kan opzet zijn. Meer waarschijnlijk ligt het romangenre Van Gerrewey gewoon niet. Zijn analytische schrijfstijl ketst af op zoiets als beeldspraak. De kaaklijn van haar (Roos’) gezicht die een bijna perfecte raaklijn is, aanleunend bij het orthogonale assenstelsel waarin haar hoofd gekaderd kan worden – een in één trek getrokken lijn van haar oor, tot aan het allerlaagste punt van haar kin – een bijna perfecte asymptoot, omdat de kromming van haar jukbeenderen, zoals het hoort, eerder hoekig is dan rond / blikken die elkaar (bewust) kruisen: dat ze zouden knikkeren met elkaar, en hun kijkers door flitsende botsingen zouden wegstuiteren, een andere kant op, maar nooit buiten de stenen knikkerbak waar ze met wederzijdse instemming aan hebben plaatsgenomen. Gortdroge, mathematische beelden zijn het, die de lezer op afstand houden in plaats van hem bij de tekst te betrekken. Tussen al die prozaïsche krachtpatserij door, kiert bij momenten iets dat voor existentiële poëzie moet doorgaan. Het resultaat is zoals bij de uitroeptekens geforceerd dramatisch. De trein valt stil zonder te schokken … alsof dit geen reis is door tijd en ruimte, maar een gemeenschappelijk bezoek aan een eeuwenoude, en voorgoed onveranderlijke plek / de egaal blauwe lucht heeft iets bedreigends, alsof er niets meer is, of alsof alle onderscheid is verdwenen, en de gebouwen ontworpen zijn, maar de rest van de wereld nog niet, of niet meer. Dit is een schijn van poëzie opwekken. Oppervlakterimpels maken in een voor de rest van poëzie en suggestie verstoken, stilstaand proza.    

detroostvancontouren
0 0

Op z'n hondjes

Omdat ik ook maar een mens van mijn tijd ben – eenzaam, mistroostig en op zoek naar een parkeerplaats voor mijn idealen – schreef ik me recent in op een datingsite. Een zegen, want wie denkt hier alleen zwartgeblakerde mensen, ternauwernood gered van het vagevuur van de liefde, te ontmoeten, is eraan voor de moeite. Het is hier integendeel een opwindend circus van hitsige jongens en meisjes, een beschermd biotoop van hoop, een plek waar de liefde herleid wordt tot zijn ware proporties: alles. Het leukste van de site zijn natuurlijk de profielen: de zelfomschrijvingen en die van de ideale partner. “Het verleden ligt achter me en is een afgesloten hoofdstuk” is altijd een leuke opener – de placenta van de wedergeboorte, geoffreerd als potgrond voor nieuw geluk. Dan zijn er de vrouwen voor wie het leven “een ontdekkingsreis” is, “een pad waarop je samen kan groeien”, de liefde een met lucht gevulde steunzool die je overal en nergens brengt. Er zijn de meer materialistische types. In datingtaal: “Ik geloof dat ambitie en veeleisendheid goede eigenschappen zijn voor een man.” Je hebt de natuurliefhebbers, de cultuurtempelhabitués, de jonge notenkrakende moeders (“een kindvriendelijke activiteit met een lach op je gezicht”) en dames die op zoek zijn naar een klusjesman (“een beetje handig”). De liefde kent dus vele gezichten. De dertigsters wiens hoogste goed de festivalweide is, de veertigsters die eindelijk verlost zijn van hun wederhelft, de vijftigsters die het graag simpel houden maar ook “poly-amorie a priori niet uitsluiten”, de twintigsters die zich sociaal, levenslustig en sportief door de dag boksen om dan ’s avonds hun wegwerphart aan elkaar te lijmen. Er is kortom voor ieder wat wils. Behalve misschien voor het gild der duivenmelkers: 21ste-eeuwse vrouwen gaan graag op reis. Reizen zijn een voorwaarde voor huiselijk geluk. Cynisme is een afknapper. Eens contact gelegd, is de paringsdans begonnen. Op zijn hondjes. Eerst snuffelen, dan knuffelen.

Guy Bourgeois
114 0

Het rijk voor mij alleen!

Hier heb ik echt naar uitgekeken: heerlijk de hele avond het rijk voor mij alleen! Hoe zal ik dat eens gaan vullen... Zou zoveel willen doen, dat ik wel een weekje voor mezelf kan gebruiken. Met  een hapje en drankje voor de buis of aan de schrijf, bezig met de website of gewoon lekker lezen? Telefoon en tablet aan de kant. Druk even de tv aan, languit op de bank met een kopje thee...   Als ik verkleumd wakker word in het donker, is er inmiddels op tv een dame allerlei telefoonnummers aan het aanprijzen en is mijn thee koud. Langzaam wordt de rest van mij wakker en besef ik waar ik ben en dat mijn avondje voorbij is. Want zo te voelen is de verwarming al even uit. Dat is lekker dan! Voordat ik er van ga balen, knip ik een lampje aan. Twee uur! Dan dringt het tot me door: waarom is hij nog niet thuis? Hij zou het toch niet laat maken? Ach het is vast gezellig en zo heel laat is het ook nog niet.   Ik verhuis naar mijn bed en verwacht eigenlijk ieder moment dat hij thuis komt.  Pfff verwachten duurt lang! Zeker weer de tijd vergeten of misschien wel een lekke band? Moet hij zijn telefoon maar mee nemen. Waarom heb ik nu uitgerekend de laatste man zonder horloge en zonder whatsapp? Wat als er wel wat gebeurt?   Zo kan ik toch niet slapen,  dus maar weer naar beneden. Thee herkansing. Zinloos kijk ik uit het raam of hij er al aan komt, alsof het dan sneller gaat. Wat als er echt iets gebeurd is en hij ergens op straat ligt.  Gevallen of in elkaar geslagen? Wie moet ik nou bellen als hij helemaal niet thuis komt? Volgende keer moet hij echt z'n telefoon mee nemen. Straks belt het ziekenhuis... Wat moeten de kinderen zonder vader? En ik zonder mijn man? Krijg er een knoop van in mijn buik.   Dan hoor ik de sleutel in het slot en  "Hé, ben je nog wakker?". "Ja ik kon niet slapen,  heb je het leuk gehad?"   Langzaam verdwijnt de knoop weer. Het is kwart over twee,  ik ga slapen...

Liselotte Schippers
12 0

Hoe vaak keert hun brand weer terug?

Toen ik nog klein was hebben we een keer schoorsteenbrand gehad. Wat ik me er van kan herinneren is dat we vanuit het slaapkamerraam van mijn vaders tante, die bij ons in de straat woonde, toekeken hoe de verschillende brandweer- en politieauto's in de straat verschenen. We zagen hoe de hele buurt zich verzamelde en dat zíj wél konden zien wat er bij ons thuis gebeurde. Een buurjongen stond er nog bij te lachen ook! Het was echt niet grappig! Zelf heb ik maar één klein steekvlammetje mogen zien, toen werden we direct naar mijn vaders tante, tante Cor, geloosd.   Gevolgen waren enorm: oud en nieuw werd nu niet bij ons thuis gevierd, maar bij Tante An. En op mijn slaapkamer was de brandweer, zo lomp in mijn kinderogen, zonder pardon over rood crêpepapier gelopen. Het was van de kerstversiering voor mijn ramen. Dat ik het zelf had laten slingeren telde niet mee. Het was mijn kamer. Met vanaf toen voor altijd rode vlekken in mijn blauwe vloerbedekking.   Natuurlijk belangrijker, waren we allemaal ongedeerd en is ons huis niet tot op de grond afgebrand. Brand effectief geblust! Mijn moeder probeerde het eerst met een washandje, maar de brandweer bluste uiteindelijk toch beter. Behalve dan dat ze geen rekening hielden met het rode crêpepapier...   Uiteraard heb ik hier niets aan overgehouden. Behalve elke keer als ik bewust een brandweer hoor. Dan ben ik even thuis. Rijdt hij naar mijn huis? Is er iemand thuis? Dan gaat de gedachte weer en hobbel ik gewoon verder in het ritme van de dag.   Als ik dan denk aan al die 'écht' getraumatiseerde mensen, door wat dan ook en waar dan ook. Waar het veel verder gaat dan alleen maar rood crêpepapier. Hoe vaak keert hun brand weer terug? Kunnen zij gewoon weer verder hobbelen in het ritme van de dag?   Niet dat je kan kiezen, maar dan ben ik blij met en dankbaar voor mijn rode vlekken in mijn blauwe vloerbedekking!  

Liselotte Schippers
0 0

'Dankjewel' zeggen kost niets

Toen ik studeerde had ik een bijbaantje. Voordat ik bij het rijkscomputercentrum kon werken moest ik een verklaring van goed gedrag inleveren en kreeg ik een pasje. Bovendien kreeg ik zelfs een heuse cursus met een echt diploma. Ik voelde me heel wat!   Mijn werk als schoonmaakster heb ik dan ook niet als onplezierig ervaren. Samenwerken met veel Turkse meisjes leverde me ook wat op. Ik leerde wat Turkse woorden (nee geen vieze) en werd soms uitgenodigd om lekker te komen eten. Van de Turkse gastvrijheid kunnen we nog wat leren! Het werk zelf was niet zo heel enerverend. Elke dag twee uur lang de zelfde kantoren, dezelfde vloeren, dezelfde bureaus. Afstoffen, wissen, moppen.   Op de vierde verdieping helemaal achteraan in het laatste kantoortje zat altijd nog iemand tot laat over te werken.  Meneer Treur. Iedere keer als ik zijn kantoor had schoon gemaakt, keek hij op van zijn werk en zei "dankjewel" en ik "graag gedaan". Als je elkaar zo iedere dag tegenkomt schept dat toch een band. Vooral meneer Treur maakte graag een praatje met mij. Na verloop van tijd werd het oppervlakkige 'weer' praatje steeds meer een klaagzang over zijn thuissituatie. Zijn onhandelbare dochter en zijn machteloosheid hierin. Dat deze dochter van mijn leeftijd was vergat hij kennelijk in deze gesprekjes. Hij voelde zich ellendig en deed zijn naam eer aan. Zijn wanhoop was voelbaar en ik kon daarin natuurlijk niets voor hem betekenen dan alleen maar even, de vijf minuutjes die ik er was, luisteren. Toch bleef hij me consequent iedere keer bedanken.   Af en toe voegde hij daar aan toe: "Dankjewel zeggen kost niets toch?". Deze zin is altijd bij me blijven hangen. Het kost inderdaad niets, maar is wel waardevol. Als schoonmaakster vond ik het prettig om bedankt te worden voor mijn werk, want het is zwaar werk. Een groet, een glimlach, dankjewel zeggen, een luisterend oor bieden of een praatje maken. Het kost me allemaal niets en kan zo belangrijk zijn. Een draai aan mijn dag geven of aan die van een ander, door het te geven of door het te ontvangen.   Soms zie ik hem nog wel eens fietsen, meneer Treur, dan vraag ik me af hoe het gaat met zijn dochter. Ik zou hem willen bedanken, want het kost niets. Maar hij herkent mij niet en ik zeg niets..

Liselotte Schippers
17 0

Waar ging het nu eigenlijk helemaal over?

Opgestaan met een positief gevoel ben ik vastbesloten dat vast te houden. Met weliswaar nèt te weinig tijd en nèt teveel te doen, stap ik fluitend op de fiets om nog snel even boodschappen te doen. En snert, begint het natuurlijk te regenen. Eenmaal bij de winkels aangekomen ben ik drijfnat. Je weet wel, dat het niet goed te onderscheiden is wat zweet is en wat regenwater. Maar zo makkelijk is mijn positieve gevoel niet te verslaan! Dus geniet ik van de koele regendruppels op mijn gezicht en laat ik in mijn hoofd gezellige liedjes voorbij komen: "I'm singing in the rain..." en "het regent dat het giet en ik word niet nat...". De laatste klopt dan niet helemaal, want ondertussen soppen zelfs ook mijn sokken in mijn schoenen. Helemaal voorbereid (want hoe vaak moet ik eerst gaan wisselen) stop ik een muntje in het winkelwagentje en zoef met mijn lijstje door de supermarkt. Dat gaat soepel en al vlot sta ik met alle boodschappen bij de kassa. O -piep- ik ben broodjes voor de lunch vergeten en mijn boodschappen liggen al op de band. Dat zullen ze me thuis niet in dank afnemen. Er staan nog twee mensen voor me, met redelijk wat boodschappen, dus ik schat mijn kansen goed in om op tijd weer terug te zijn. Snel haal ik de broodjes op. Als ik terug kom bij de kassa, staat de vrouw achter mijn winkelwagentje in de rij, tot mijn stomme verbazing haar boodschappen voor de mijne te zetten. En ik ben nog helemaal niet aan de beurt!   Overmant door 'het onrecht' en opgejaagd door de tijd roep ik: "NEEE!!" Deze boodschap is kennelijk duidelijk genoeg, want geschrokken, maar ook met een boos gezicht, pakt ze haar boodschappen weer op. Wel verrast en trots op mijn eigen assertiviteit, klopt van spanning en de adrenaline mijn hart in mijn keel. Even denk ik weer aan mijn positieve gevoel. Misschien heb ik toch wel wat fel gereageerd dus ik probeer wat onhandig te zeggen dat ik nog niet aan de beurt was... En om een medestander te zoeken kijk ik vragend naar de mevrouw verderop in de rij. Zij reageert wel, maar zegt: "Tja het had ook langer kunnen duren...". Wat krijgen we nou!!! Nu begin ik toch aan mezelf te twijfelen. Zijn de sociale regels van het in de rij staan bij de kassa misschien veranderd en hebben ze mij vergeten in te lichten??? Ik houd mijn mond maar verder dicht, net als de hele rij en de kassière. Maar langzaam sijpelt het positieve gevoel weg en bekruipt me een onbehaaglijk gevoel. Natuurlijk heeft 'dat mens' haar fiets precies naast de mijne geparkeerd en staan we nog even stilzwijgend onze fiets in te laden. Met het laatste sprankeltje positieve gevoel knijp ik er nog uit: "Fijne dag toch nog!" Maar het komt niet over en ik krijg een onverstaanbare brommende sneer terug. Dan fiets ik maar weg, nog steeds in de regen, nu met een onbehaaglijke gevoel en geen: "I'm singing in the rain". Nog een tijdje ben ik zinloos, echt heel vervelend, aan het piekeren over de 'nieuwe' sociale regels. Thuis weer in een droge outfit gestoken, komen de broodjes op tafel. "Aan tafel, eten!" Door de lekkere broodjes verwacht ik een snelle opkomst en ja hoor, van alle kanten wordt er naar de zak met broodjes gegraaid. Hu ho stop! Even op je beurt wachten!" Ik hoor het mezelf zeggen, daarmee komt het positieve gevoel weer terug.  Kan een glimlach niet onderdrukken. Pfff waar ging het nu eigenlijk helemaal over?

Liselotte Schippers
0 0

Waarom zo passief en conform?

- Vijftig tinten goed en kwaad Als kind kon ik mooi de wereld indelen tussen goed en kwaad. Dat had men me duidelijk verteld. ‘Goed’ betekende eerlijk, trouw, lief, gul, vreedzaam en -hoewel ik het woord niet kende- empatisch. Je was goed als je niet deed aan wraak, geweld, afgunst, egoïsme en criminaliteit. ‘Kwaad’ was simpelweg het tegengestelde. Ik beschouwde mezelf als goed, want ik zondigde immers niet radicaal tegen deze waarden. Deze benadering van goed en slecht zat natuurlijk onder de invloedssfeer van de Bijbel -speelt geen rol of je nu al of niet Christelijk bent opgevoed. De kerktoren wierp een schaduw die het hele dorp bedekte, zelfs een eeuw nadat Nietzsche -met indirecte steun van Marx, Darwin en Freud- God had doodverklaard. Dertig jaar later voel ik aan alles dat goed en kwaad geen puzzel meer is van twee contrasterende stukken maar een wirwar van duizenden aspecten, nuances en schakeringen. Ons concept van goed en kwaad loopt hopeloos achterop. De wereld van ethiek en moraal is door de vloedgolf van globalisering volkomen versplinterd. Die globalisering is meer dan wereldwijd(e) toerisme, migratie, informatie, handel, internet. Het is een chaotisch, veranderlijk patroon van elkaar beïnvloedende mensen, netwerken, handelingen, contacten, goederen en ideeën die direct of indirect effect hebben op elk levend individu: van de baas van McDonalds tot de bedreigde indiaan in het Amazonewoud; van de Afrikaanse vluchteling aan de poorten van Europa tot de ziekrijke golfers die hun ogen hiervan afwenden. Wereldbeeld, mensbeeld, ethiek en eenvoud worden door mekaar geschud en dagelijks bestookt door nieuwe prikkels, feiten en interpretaties die we met onze geest en vingers na een korte blik doorscrollen op weg naar andere prikkels. Wat overblijft is de mens als wandelend anachronisme: de tijd achterna hollend en tegelijk denkend dat we ‘mee’ zijn in een wereld waarin we niet meer opkijken van 4D-printers, Google-glasses, Mars-expedities, Tinder en Drones. Alsof we hiermee geboren waren! Eigenlijk is de kwaal niet moeilijk te diagnosticeren: in het uitdijende Westen kan quasi niemand meer volgen. We lopen als een kind van een heuvel zo snel en in te grote passen, met een te grote kans op vallen. Zo kunnen vele Vlamingen blijkbaar de transitie naar multiculturaliteit en zelfs multi-etniciteit niet volgen en reageren reactionair. Het feit dat sommigen aan hun taxidienst vragen om zeker geen gekleurde chauffeur te sturen, is symptomatisch voor de mentaliteit van een deel van onze bevolking. (Oh, dit maakt de uitspraak ‘racisme is relatief’ zo relatief.) Maar is deze mentaliteit werkelijk achterlijk of vooral ‘achterop’? Zelfde logica ander land: een deel van onze Noorderburen kan maar niet verwerken dat de folklore van zwarte piet wel degelijk racistisch en kwetsend is. “We mogen toch nog een beetje van onze traditie behouden zeker!” Ook hier beseffen mensen dat alles te snel gaat en is men jammer genoeg behoudgezind rond de verkeerde thema’s. Pas dit toe op de straten van de Franse steden waar men massaal tegen het homohuwelijk in opstand kwam, omdat het goede, oude gezin hiermee zijn waarde als hoeksteen van de samenleving zou verliezen. Het gaat te snel voor velen en ze richten hun pijlen dan maar op de verkeerde doelen. Wat buiten schot blijft is de terreur van de banken (waartegen men na een massale belastingsbijdrage der burgers blijkbaar minder snel voor op straat komt) en de dictatuur van een nieuwe soort heersers die onaantastbaar het tempo van de wereld bepaalt. Intussen kweken we in dit digitaal, consumptief tijdperk dag na dag afhankelijkheden en verslavingen als volwassen speelgoed en staan we al lang niet meer stil bij wat dit met onze geest en ziel doet. Zo zijn we gedoemd om voortdurend achter na te hollen, steeds te laat te komen en onderweg onze bestemming te vergeten. Doet me een beetje denken aan die tekst van Pink Floyd uit het hemelse Time: So you run and you run to catch up with the sun but it's sinking Racing around to come up behind you again. The sun is the same in a relative way but you're older, Shorter of breath and one day closer to death. ‘De zon’ is binnen de context van dit betoog Google, Apple, Facebook, de marktfundamentalisten van Wall Street, het Witte Huis, multinationals, lobbyisten, en alle anderen die innovatie louter aan winstbejag koppelen. Zo kom ik uit bij … - Goed en goederen Ben ik een goed persoon? Deze vraag kwam in me op toen ik een artikel las over de 100.000 (vooral) Filippijnse werknemers van Facebook en Youtube die dag in dag uit filmpjes moeten filteren zodat wij die niet te zien krijgen en ons scherm ‘proper’ blijft. Urenlang kinderporno, onthoofdingen en andere gestoorde beelden bekijken, selecteren, en de prullenmand in. Ben ik nog steeds een goed persoon als ik deze informatie heb en mijn Fb-account toch behoud? Wat met onverschilligheid en passiviteit? Ben je schuldig aan een foute wereld als je je non-conformisme, protest en manifestatie vervangt door het brave liken van een fb-update, het tekenen van een online-petitie of het bolletje aanduiden achter het verkiezingsgordijn?Ken je het begrip ecologische voetafdruk? Die berekent hoeveel hectare van de planeet een mens aan grondstoffen verbruikt en de natuur vervuilt. Laten we hier iets extra aan koppelen: de ethische voetafdruk. Wat je consumeert in de supermarkt, klerenwinkel en online wordt uitgedrukt in ‘hoeveelheid mensenleed’ je hiermee veroorzaakt. Want wat is medeplichtigheid dezer dagen? Consumptie is immers kleur bekennen.: eieren uit legbatterijen, benzine uit landen met foute heersers, transport (denk maar aan vliegreizen), kleren uit Bangladesh,… Het houdt ons zoet en gedwee en we zijn zo verwend dat we redeneren hier verdomme recht op te hebben! Ken je het Engelse woord voor fopspeen? Pacifier. We houden er kinderen letterlijk vredig mee. Wel, wij volwassenen, wereldburgers, consumenten lopen allen rond met een tutje dat we niet meer willen afgeven, hoe slecht en giftig én onethisch het ook wel blijkt. We worden gefopt én we foppen onszelf. We lopen rond als kleine meisjes in mama’s hoge hakken. De mensheid is eigenlijk een bende losers met een winnend brein. Of beter gezegd: ons IQ is te hoog voor ons EQ, voor onze empathie, voor ons ethisch besef… - Eerst de nuance, dan de actie Wat is dan goed en kwaad in deze mierennest? Sinds IS hebben mensen weer een duidelijk beeld van het kwaad. Maar ook dit is geen verhaal van alles of niets. Goed en kwaad is meestal een spel van oorzaak en gevolg. Zelfs wie zegt dat IS-strijders 100% slecht zijn, mag de impact van economische frustratie, bevolkingsexplosie, kansarmoede, westerse geopolitieke hypocrisie, Guantanamo en het Palestijnse schandaal niet negeren. Hierbij keur ik geen onthoofdingen goed, maar wijs ik met mijn vinger naar wijzende vingers die ook hier vergeten te nuanceren. En niet alleen aangaande IS. Bij veel van de huidige problemen qua politiek, geopolitiek, ecopolitiek, econopolitiek en alles ertussen is het alsof de 20ste eeuw wraak neemt op de 21ste. Je zou uit dit alles kunnen opmaken dat ik een cultuurpessimist ben, maar ook dat is niet zonder nuance. Vandaag las ik bijvoorbeeld nog dat de medische wetenschap een significante stap dichter bij genezing van (hersen)kanker staat en ik zit dit nu te typen op mijn vernuftige laptop met op de achtergrond muziek van vroeger en nu uit alle windstreken die bijna miraculeus mijn woonkamer binnenkomt. Leidt dergelijke non-stop nuancering tot passiviteit en conformisme? Zelfs in een beperkte kring van bijvoorbeeld links, progressieve, groene, open mensen zitten er onderling zoveel contrasten en verschillende meningen dat ook binnen een dergelijke niche moeilijk tot actie wordt overgegaan. Eerst alle neuzen in dezelfde richting, weet je wel. Ik ben de eerste die pleit voor nuance, maar het is primordiaal dat deze niet tot passiviteit leidt. Laten we dus starten met door de bomen het bos terug te vinden. Informeer je. Bekijk alle perspectieven. Check de geschiedenis. Lees. Overweeg. Choose your battle. En strijd dan met volle kracht voor je overtuiging. En als je vindt dat het moet, kom op straat. Luister niet naar moraalridders als mezelf, maar wees je eigen moraalridder. Ik laat jullie achter met het samenvattend beeld dat we mensen zijn die met een buitensporig IQ van een heuvel hollen, met hoge hakken aan die tien maten te groot zijn en een tutje in onze mond.

Joachim Stoop
0 0

Vaderverlies

"Geloof jij erin?" vraag ik haar met rooddoorlopen ogen. Ze kijkt me vragend aan. "Dat er iets is na de dood", leg ik haar uit. Femke slaakt een diepe zucht, alsof ze vermoeid is door het horen van de vraag. "Ik heb er nooit echt bij stilgestaan", vertelt ze me enigszins verontschuldigd. Het is even stil tussen ons. Afwezig trek ik het donsdeken wat hoger over mijn knieën. "Bedankt dat ik zo laat nog mocht komen", breek ik de stilte. "Och, meid toch", klinkt het en ze pakt me stevig vast. Sinds jaar en dag zijn Femke en ik de beste vriendinnen. Haar warme aanraking zorgt ervoor dat ik mijn tranen niet langer kan bedwingen. Langzaam voel ik hoe mijn ogen zich vullen met water en hoe mijn zicht beetje bij beetje verdwijnt. De warme druppels vinden langs mijn wangen een weg naar beneden. Ik realiseer me dat ik Femke een uur geleden opbelde om samen te praten, te huilen, in de hoop dat iets me beter zou doen voelen. Maar zelfs in haar aanwezigheid is het laatste sprankeltje hoop volledig verdwenen. Hoe kan ik mij hier verdomme ooit over heen zetten? Hoe kan het nu ooit nog goedkomen met mij? Voor het eerst vandaag voel ik geen druk om te vechten tegen de tranen die zich in mijn ogen vormen. Na die vreselijke chaotische uren, kan ik mijn emoties nu eindelijk de vrije loop laten. Minutenlang rust haar hand op mijn rug en baant het zich een weg van de ene schouder naar de andere en terug. Het simpele gebaar zorgt ervoor dat ik weer tot mezelf kom en mijn tranen weet op te bergen. Ik ga op mijn rug liggen op het bed en kijk haar zuchtend aan. Haar trillende onderlip verraadt dat ze alles het liefst zelf zou uitroepen tot ze zich beter voelt, maar ik weet dat ze zich sterk houdt voor mij. "Ga je wat kunnen slapen vannacht, denk je?" klinkt het, terwijl ze haar hoofd in mijn richting draait. Ik haal mijn schouders twijfelachtig op. Mijn gedachten zijn amper bij te houden, ik krijg de ene flashback na de andere voor mijn ogen. Zal ik hem echt nooit meer zien? Opnieuw voel ik een krop in mijn keel, maar ik doe er alles aan om die tegen te houden. Je hebt al genoeg geweend vandaag, zeg ik tegen mezelf. Herpak je. Hoewel ik de voorbije vijf dagen geen oog heb dichtgedaan op het festival, voel ik dat ik ook vannacht de slaap niet zal vatten. Er is te veel om over na te denken, te veel herinneringen die ik moet vasthouden zodat ik ze niet zal vergeten. En morgen? Hoe zal morgen verlopen? Het nieuws zal hier wel snel de ronde doen. "Waar denk je aan?" vraagt Femke plots. "Ik ben wat bang voor morgen", antwoord ik eerlijk. "Wie moet ik laten weten wat er is gebeurd? Hoe ga ik de dag doorkomen?" Ze hoort de oprechte schrik in mijn stem. "Zorg jij er maar voor dat je vannacht wat kan slapen, lieverd. Er zijn genoeg mensen die je morgen de dag door zullen helpen, laat dat maar aan ons over." Met die woorden tovert ze een lichte glimlach op mijn mond. Ze heeft gelijk, ik sta er inderdaad niet alleen voor. Ik denk aan mijn moeder en mijn 18-jarige broer, die zich ongetwijfeld even verloren voelen als ik op dit moment. Terwijl Femke het licht uitdoet en naast me in haar tweepersoonsbed kruipt, sluit ik mijn ogen. Ik ban alle gedachten uit mijn hoofd zodat ik even rust en leegte kan vinden. "Bedankt voor alles", fluister ik na enige tijd. "Alles komt goed", fluistert Femke terug met een bepaalde trilling in haar stem die erop wijst dat een eerste traan uit haar oog is ontsnapt.

Maaike K.
0 0

Terug naar de kust

Laatst was ik nog eens in België. Ik ben het landje in 2003 ontvlucht maar kom er nog af en toe.  Mijn moeder woont er namelijk. In Knokke dan nog wel. Het mekka van de nieuwe rijken. Waar mannen op zondag in de rij gaan staan bij de bakker en vogue omdat ze gehoord hebben dat daar  de beste pistolets worden gebakken.  Waar Lippens het al jaren voor het zeggen heeft. Waar ik van zijn leven geen voet zou zetten maar door omstandigheden al 48 jaar af en toe verblijf. En mijn  moeder woont er dus.  En ze moest naar het ziekenhuis. Genoeg redenen om dat vermaledijde oord nog eens op te zoeken. Dat ziekenhuis, een angstige moeder, een vochtige kelder, het platte land.  Het mondde uit op een vriendelijke confrontatie met het verleden. Nieuw waren de ooievaars, de uit het niets opduikende kunstwerken en een labrador pup die naar de naam Sean luisterde. En ik heb ook het schoonste strand van Nederland ontdekt, heb er zelfs een wijntje gedronken en ik heb een wereldvredesvlam gevonden in een onooglijk polderdorpje. Misschien heb ik zelfs een vlucht regenwulpen gezien. Het gelijknamige boek heb ik in een vorige leven gelezen. Een vorig leven. Dat is 40 jaar geleden. Het strand aan de Lekkerbek, vlak voor het Zwin natuurreservaat in Knokke-Zoute leek immens. Nee, het WAS immens. Je moest immers wel 20 treden af voor je op het zandstrand stond. En bij laagtij moest je echt wel een eindje stappen alvorens je voeten het zilte nat konden voelen. Hoe dichter je bij de zee kwam, hoe natter en donkerder het zand. Je voeten werden erdoor opgezogen. Het leek wel drijfzand. En je wist dat er een leven bestond net onder dat laagje zand. Dat zag je aan de zandslangetjes die overal verspreid lagen. Slangetjes zand. Afkomstig van een of andere krab. Er waren krabben en massa's schelpen. En amper mensen. Toen waren er ook nog "brislams" (verbastering van het Franse brise-lame) zoals mijn neefjes en ik ze noemden. Golfbrekers zijn dat. Het was er eigenlijk gevaarlijk vertoeven vanwege de stromingen errond. Je gleed er ook ontzettend makkelijk af. Maar het was er zo heerlijk om op avontuur te gaan. En je kon er als het ware de zee opwandelen want als je op het einde van de brislam stond, was de dijk heel ver weg en leek je heel even een deel van de zee te worden. En wat was er veel leven in die plasjes die overbleven nadat het hoogtij was geweest! Mosselen, krabben, scheermessen (je weet wel, die langwerpige schelpen), af en toe een vis. En op het strand zelfs regelmatig haaientanden. Die zouden 40 miljoen jaar oud zijn. Ik herinner me nog erg goed een legendarische storm. Het moet ergens eind jaren zeventig geweest zijn. Mijn oudste neef en ik hadden onze skateboarden boven gehaald. En op de dijk, skateten we, met een plastic zak als windzeil boven onze hoofden. Het ging ontzettend snel! En we lachten als gekken en waren oprecht gelukkig. De zee kwam toen tot aan de dijk, tot aan de bovenste van de 20 treden en nog veel verder ook. In een mum van tijd was de dijk ondergelopen. Die golven tot net achter het huis waren een fantastisch zicht.  Ik keek naar de grijze zee en zag het nog grijzere water kolken. Ik voelde ontzag. En werd bang. Mijn neef maakte het nog erger door me vreselijke verhalen te vertellen over drijfzand, draaikolken en dolgedraaide kwallen. Het regende, woei en kolkte dat het een lieve lust was en het eindigde met een verplichte terugkeer naar ons familiehuis, op de Lekkerbek, aan de Zoutelaan. Want het werd te gortig. Zelfs voor twee tieners met een skateboard.  Ten Putte heette het huis van mijn grootouders. Met op de veranda een emmer water waar we onze voeten in moesten wassen als we van het strand terugkwamen. Dat deed mijn oma natuurlijk om te vermijden dat het hele huis tot zandbak zou verworden. Dat huis met de vele geheime en niet gebruikte kamers staat er al lang niet meer. In de jaren tachtig begon namelijk de waanzinnige immobiliënrace aan de Belgische kust. En oma en opa hebben het nog lang kunnen tegenhouden, tot ook zij overstag gingen en Ten Putte verkochten aan een of andere genadeloze makelaar. De villa, onze villa, een parel uit de jaren dertig, een schoonheid, een familiehuis, een karakterkop moest verdwijnen. Om plaats te ruimen voor zielloze appartementen. Ik ben laatst nog eens gaan kijken naar Ten Putte (ze hebben de naam behouden), naar de Lekkerbek, naar Het Strand. Was het misplaatste nostalgie (ik ben niet echt een nostalg, maar Ten Putte ligt gevoelig, ik geef het toe) dat me dreef, of een denken aan mijn grootouders die al lang gestorven zijn, aan mijn neven en nichten die ik op een enkele uitzondering na nooit meer zie, of was het een gevolg van mijn recente scheiding van een man waar ik meer dan 20 jaar lief en leed mee heb gedeeld, of was het gewoon een opwelling? Ik weet het nog steeds niet. Het huis is weg. Maar onze buren, de ouders van Jacky Ickx, de F1 chauffeur, hebben stand gehouden. Hun huis staat er nog. Dat deed me plezier.  Ik heb jaren een hekel gehad aan Knokke, aan de m'as tu vus, aan de nieuwe rijken, de absoluut niet discrete charme van de bourgoisie, aan de truien op de schouders van mannen met foute schoenen, van de bontjassen en de kakmadammen, van de Avenue Lippens (zoals de Lippenslaan steevast wordt genoemd) die zo leeghoofdig is dat je haast spijt krijgt van die paar neuronen in je hoofd omdat ze je zo verloren laten voelen, aan de volgebouwde dijken enz. En kijk, anno 2014 is dat er allemaal nog steeds. En op de dijk is het nog erger geworden. Hele stranden zijn nu privé domein van de bar-en of restauranthouders. De golfbrekers zijn weg, het strand is opgehoogd; daarvoor zijn miljoen kilo's zand nodig geweest. Dat hebben ze moeten doen om dat de stormen uit de jaren zeventig en tachtig levens hadden geëist. Maar ik heb toch nog het Knokke van mijn kindertijd kunnen terugvinden. Neen, ik ben geen wafel gaan eten bij Marie Siska zelfs al bestaat dit legendarisch eethuis nog, ik heb ook de ijsjes van De Post niet gegeten (die bestaan namelijk niet meer) en zelfs mijn boekhandel Corman is verhuisd en heb ik ook niet bezocht. Maar...en ik geef het node toe...  ik moet toegeven dat Knokke ook wel meer is dan al dat vreselijke dat ik hierboven beschreef.  Ik heb gefietst door het Zoute met de unieke witte huizen met rode daken. En ja, er staan vreselijke Porsches en andere Cayennes voor de deur en waarschijnlijk wil ik 85 % van de eigenaars zelfs niet kénnen, maar de wirwar van straatjes afgebakend door knotwilgen, de prachtige Engels cottage stijl , de eenheid van kleuren en de klank van de meeuwen en de zoute zeelucht...ik geef toe, het is uniek. En dan nog verder naar het Oosten:  het Zwin reservaat. Eigenlijk een oude verzande zeearm dat al sinds de 18de eeuw privé bezit was van de Lippensfamilie maar sinds 2006 een Provinciaal Domein is. Vandaag is het gesloten om weet ik veel wat voor reden, maar het is gelukkig toch deels toegankelijk. Het Zwin is een uniek natuurgebied dat Nederland met België verbindt. Het was 20*c die dag in Knokke. De lucht was knalblauw, de ooievaars van het Zwin in een decadent sociale bui en het strand aan het Zwin was leeg. En als kers op op de taart doemt er totaal onverwacht een gigantische haas op. Het blijkt een kunstwerk van de Britse beeldhouwer Barry Flanagan te zijn.  Eventjes lijkt het alsof kunst de natuurelementen kan verbinden: de Noordzee, de lucht,  het strand en de schorren.  Ik fiets doodgelukkig naar het huis van mijn mama. Overtuigd dat het wel goed met haar komt.En vermijd daarbij zorgvuldig de Avenue Lippens.

Nathalie
14 0

L'incontournable

Makkelijk zat om na een overlijden niks dan goeds neer te pennen over de betreurde. Makkelijk zat ook om clichés te vervallen. De daden op te lijsten en de mens te negeren. De echecs in de verf te zetten en de realisaties plots niet zo indrukwekkend meer te vinden. Jean-Luc Dehaene verdient beter, mijn gedacht. Ik mocht Dehaene wel en neen, kom me nu niet zeggen dat ik dan op een goedkope manier dweep met de tsjeven. Want dat doe ik niet. Dehaene was een begrip en een meer dan respectabel politicus. Aan onze eettafel werd medio jaren negentig consequent gepraat over ‘den Oane’. De haan. Dat was niet om lacherig te doen of om de mens te karikaturiseren. Hij was gewoon: Dehaene. Een blok van een vent, een man van brede kennis, scoutsleider met een uitgesproken mening. Dat enigszins cassante, dat onverzettelijke, dat briesende bij momenten. Dehaene was de man met het plan. Met uitzondering van een paar voetnoten was hij niet snel geneigd om dat plan bij te schaven. Hij deed wat er volgens hem gedaan moest worden, ook al hield de goegemeente er een andere mening op na. Dehaene, de premier, de ‘eerste’ die het land leidde. Het begrip incontournable leek bijna voor hem uitgevonden. Gek hoeveel in mijn eigen geheugen intussen vervaagd is, sinds Dehaene van het federale schouwtoneel verdween. Waarschijnlijk omdat ik medio jaren negentig beschamend weinig politieke berichtgeving volgde en nog minder beleidslijnen analyseerde. Ik was ‘jong’ maar herinner me bij Dehaene vooral kernwoorden: saneringen. Begrotingstekort. Drieprocentnorm. Eurozone. Sint-Michielsakkoord. Hij mocht een niet onaardig aantal realisaties op zijn conto schrijven. Hij was de loodgieter die buizen fitte als geen ander. “Den bulldozer” noemde ons vader hem zelfs glimlachend. Dehaene groef, verzette bergen maar streefde zelden naar elegantie. Hij was zijn brute en ontwapenende zelf, in alle omstandigheden. Dat laatste werd hem niet altijd in dank afgenomen. Begrijpelijk en terecht, in zekere zin. Volgens critici bespaarde hij het land deels kapot en blies hij tegenstand ongegeneerd van de baan. Geen stijl, verklaarde de tegenpartij, in welke politieke hoek die ook zat. Geen gezever, counterde Dehaene. En vooral: geen commentaar. Ook wanneer zijn beroemde/beruchte economische ingrepen bij tijd en wijle onder vuur genomen werden. Als Dehaene er geen zin in had, beantwoordde hij er geen vragen over en zou de kritiek hem worst wezen. Als de Wetstraatverslaggevers hem te zeer voor de voeten liepen, trapte hij ze bijna letterlijk plat. Let the beast go. En hij vertrok naar de volgende match van blauw-zwart. Net dat is in zekere zin poëzie, zij het: brute poëzie. Dat Dehaene ondanks zijn politieke gedrevenheid en niet onaanzienlijke positie weinig inzat met zijn imago. Hij deed wat hij graag deed, op zijn manier, en draaide de knop om wanneer hij het nodig achtte. De cameraploegen waren dan ook welkom wanneer het gezin Dehaene voetbal keek en daarenboven ongegeneerd door het lint ging: meer vlees en bloed kan er in een toppoliticus niet zitten. De band liep ook terwijl Dehaene op een zonnige dag, in aanloop naar vermoedelijk alweer een verkiezingsuitslag, eens in zijn moestuin wroette. Hijgend, met een veel te hard spannend hemd, met het zweet druipend overal. Het kon hem geen moer schelen. Hij was op dat moment een doodgewone mens. Hij beheerste de perfecte tweedeling om de politieke gekheid een leven lang vol te houden. Alleen dat soort mensen verschijnt met een short en sandalen in een nieuwsstudio. Wat jammer is: de smet op zijn blazoen. Zoals het veel mannen van de macht overkomt, en cours de route. Dehaene heeft in de herfst van zijn carrière – naar mijn gevoel – breed gegraaid, in allerhande bestuursfuncties. Dat pikt een deel van de bevolking niet, als diezelfde persoon eerder verkondigde ‘dat kindergeld verhoogd zal worden, maar de dertiende en veertiende maand niet meer uitgekeerd’. Daarna vlot poen scheppen tast je eigen (geloof)waardigheid aan. Het laat een wrange nasmaak bij de kiezers. Zelfs als je omwille van je gedegen kennis als oud-premier nog de eer krijgt om een bank te proberen redden. Daar kon de ervaren loodgieter zijn expertise niet meer ten volle valideren. Maar anderzijds: wie had het wel gekund? Dehaene is niet meer, onverwacht gestorven, en ook weer niet. We hadden het einde niet zo direct verwacht. Het beetje ‘extra time’ – om het in voetbaltermen te zeggen – was hem ondanks zijn ziekte best gegund. Als een populaire politieke voorman na Dehaenes heengaan dan toch durft stellen ‘dat hij hoopt dat CD&V uit diens overlijden geen munt zal slaan’, keert mijn maag spontaan en keihard om. As if, BDW. Een overlijden is geen marketingstunt. Het is geen pandapakje aantrekken en jolig doen. Het is het leven en hoe het eindigt. Voor Dehaene gebeurde dat Quimper, in Bretagne, niet zo gek ver van de Atlantische Oceaan. Een klein paradijs voor stille genieters. Daar hoor je het ruisen van de verre zee bijna tussen de vakwerkhuizen. Daar is een plat fruits de mer degusteren het hoogste goed. Daar smaakt de wijn altijd beter. Daar tikt de tijd trager. Daar heeft het leven kleine geheimen. Daar kun je ze ook rustig achterlaten, en het tijdelijke voor het eeuwige ruilen. (Jean-Luc Dehaene, 7 augustus 1940 – 15 mei 2014)

Bene Van Eeghem
0 0